Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 september 2010
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 9 september jl. is verzocht om een brief aan uw Kamer te sturen naar aanleiding
van recente berichtgeving over opslag van radioactief afval in België. Tevens zijn Kamervragen gesteld over hetzelfde onderwerp
door het lid Jansen (SP). De beantwoording van deze vragen treft u als bijlage aan bij deze brief (Aanhangsel der Handelingen,
vergaderjaar 2009–2010, nr. 3132).
In juni jl. heeft de Belgische overheid een concept afvalplan over het beheer van hoogradioactief afval in het kader van een
strategische milieubeoordeling naar Nederland gestuurd. Dit afvalplan en de bijbehorende strategische milieueffectenbeoordeling
(SEA) zijn bedoeld om de Belgische federale regering in staat te stellen een principebeslissing te nemen over het beheer van
radioactief afval. Indien bij deze nog te nemen principebeslissing wordt besloten tot toekomstige opslag van radioactief afval
in de diepe ondergrond, zal dit in een later stadium worden gevolgd door meer concrete beslissingen, bijvoorbeeld over locatie
of uitvoeringsvariant.
Dit gegeven maakt dat deze SEA aanzienlijk verschilt van een klassieke milieueffectenbeoordeling. Omdat er überhaupt nog geen
sprake is van een concrete locatie of project, is er geen inschatting van radiologische effecten op locatieniveau en ook
geen ruimtelijke afbakening van plan- of effectgebied.
Overigens is sprake van een uitzonderlijk lange tijdshorizon. Mocht de principebeslissing leiden tot toekomstige ondergrondse
opslag, dan wordt de milieueffectrapportage voor een locatiekeuze rond 2020 voorzien en de eigenlijke berging rond 2035–2040
overwogen. Het gehele proces zal rond de honderd jaar gaan duren.
Er is geen zienswijze namens de Nederlandse overheid ingediend op deze SEA.
Immers, het betreft hier de voorbereiding voor een principebeslissing over de keuze om al dan niet ondergronds op te gaan
slaan in de toekomst. Hoewel de Nederlandse overheid geen zienswijze heeft ingediend, vindt intensief contact plaats op ambtelijk
niveau met de Belgische overheid over de verdere gang van zaken en over de wijze waarop de betrokkenheid van Nederland (inclusief
informatievoorziening aan en inspraak van andere overheden, burgers en bedrijven) plaatsvindt.
Mocht naderhand de principebeslissing genomen worden tot toekomstige ondergrondse opslag van radioactief afval, dan zal dit
leiden tot een meer concrete besluitvormingsfase over zaken als locatie, wijze waarop opslag plaatsvindt etc. Op het moment
dat zo’n meer concreet besluitvormingsproces zich voordoet, zal de Nederlandse overheid natuurlijk volop betrokken zijn en
zo nodig ook zienswijzen indienen indien en voor zover Nederlandse belangen aan de orde zijn.
Vanzelfsprekend staat, in elke fase van het proces, voor het kabinet de veiligheid voor mens en milieu voorop.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. C. Huizinga-Heringa