25 422 Opwerking van radioactief materiaal

Nr. 107 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2013

Hierbij stuur ik u de beantwoording van het verzoek van uw Commissie over de tijdslijn voor de verkennende studie naar de beheersopties voor radioactief afval en verbruikte splijtstof voor de zeer lange termijn en de verhouding hiervan tot de rapportage aan de Europese Commissie.

De strategische verkennende studie zet de verschillende beheeropties en de voor- en nadelen van deze opties voor het beheer van radioactief afval voor de zeer lange termijn nog eens overzichtelijk op een rij. Het projectplan voor deze studie wordt uiterlijk eind oktober 2013 ter inzage gelegd. In de tweede helft van 2014 zal de studie gereed zijn.

Zoals ik in de brief over het nationale programma ook al aangaf (Kamerstuk 25 422, nr. 105) ben ik van plan uiterlijk eind 2014 het ontwerp nationale programma en het rapport over deze studie (als bijlage van het nationale programma) naar uw Kamer te sturen. Ook worden deze stukken dan ter inzage gelegd. Het vastgestelde nationale programma wordt uiterlijk 23 augustus 2015 naar de Europese Commissie gestuurd.

In het nationale programma wordt gekozen voor een bepaalde wijze van eindberging. Het Nederlandse beleid van ten minste 100 jaar bovengrondse opslag bij COVRA gevolgd door eindberging staat niet ter discussie op grond van de richtlijn. Wel dient aan de Europese Commissie een tijdpad voorgelegd te worden hoe naar deze eindoplossing toegewerkt wordt. Er wordt geen locatie gekozen de komende jaren. Op grond van de richtlijn is dat ook niet noodzakelijk. Over de voortgang van het nationaal programma dient vervolgens iedere drie jaar te worden gerapporteerd.

Bij het opstellen van het nationale programma wordt uitgegaan van de huidige inzichten om zo de best mogelijke optie voor eindberging van radioactief afval te kiezen. Als in de toekomst, door bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen of internationale samenwerking, deze inzichten veranderen dan laten zowel de richtlijn als het Nederlandse beleid het toe om hier flexibel mee om te gaan. Uiteraard zal een wijziging in beleid voor de wijze van eindberging gepaard gaan met nieuw onderzoek om dit te onderbouwen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven