nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 2 december 1997
Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken stuur ik u hierbij, zoals
ik u heb toegezegd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Stimulering
arbeidsdeelname minderheden, een reactie op de door de heer Bakker c.s. ingediende
motie op kamerstuk II, 1997–1998, 25 339 nr. 13 inzake de
aanmelding van overheidsvacatures bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
Allereerst is naar aanleiding van het door de indieners in de eerste overweging
van de motie gestelde («dat de overheid ....... eigen vacatures»)
een toets uitgevoerd op de feitelijke veronderstelling. Op grond van de beschikbare
cijfers constateer ik dat de overheid meer dan gemiddeld haar vacatures bij
Arbeidsvoorziening meldt. Ook het percentage vacatures dat door Arbeidsvoorziening
wordt vervuld, ligt bij overheidsvacatures hoger dan bij het totaal aantal
vacatures.1
Dit laat overigens onverlet dat het percentage overheidsvacatures dat
bij Arbeidsvoorziening wordt gemeld in principe nog wel zou kunnen worden
verhoogd.
De regering onderschrijft voorts dat waar van de marktsector wordt gevraagd
een bijdrage te leveren aan de bestrijding van werkloosheid onder relatief
kansarme groepen, ook de overheid als werkgever een verantwoordelijkheid heeft.
Die verantwoordelijkheid heeft de overheid ook genomen. Zo blijkt uit de Arbeidsmarktrapportage
Overheid 1997 (Tweede Kamer 1996–1997, 25 000 040 VII, bijlage)
dat de gezamenlijke acht overheidssectoren relatief meer werklozen (via werkervaringsplaatsen,
het Jeugdwerkgarantieplan, de banenpoolregeling en 40 000 banenplan),
arbeidsgehandicapten (in het kader van de Wet arbeid gehandicapte werknemers,
WAGW) en allochtonen in dienst nemen dan de marktsector. Voor de sector Rijk
gelden dezelfde conclusies. Met een aandeel van gehandicapten per eind 1996
van 3,8% voldoet de rijksdienst aan het voor de WAGW geldende streefcijfer
van minimaal 3%. Per eind 1997 bedroeg het aandeel allochtonen 6,3%, en was,
ook naar functieniveau, meer dan evenredig. Tot slot is in de
rijksdienst een project in uitvoering om 500 langdurig werklozen te plaatsen.
In verband met de taak die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie krachtens
de Arbeidsvoorzieningswet 1996 is opgelegd in het kader van de bestrijding
van werkloosheid onder relatief kansarme groepen hecht de regering belang
aan de beschikbaarheid van een groot aantal vacatures bij de Arbeidsbureaus.
Ook bij de te ontwikkelen Centra voor Werk en Inkomen is het van belang dat
werklozen en andere werkzoekenden geconfronteerd worden met een omvangrijk
en gevarieerd aanbod van vacatures. Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken
zal het overleg van sectorwerkgevers voor de overheid aanbevelen om, voor
zo ver dit nog niet het geval is, vacatures kenbaar te maken aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.
Zelf zal ik met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie nagaan hoe vanuit de
behoefte van de overheid als werkgever maximaal gebruik kan worden gemaakt
van de beschikbare mogelijkheden. Hierbij is wel rekening te houden met het
decentrale karakter van het personeelsbeleid van de overheid.
Deze voornemens zijn naar onze mening in lijn met de intentie van de indieners
van de motie-Bakker c.s., met dien verstande dat de daarin aangegeven (eerste)
overweging nuancering behoeft en de kwantitatieve specificatie als beoogd
resultaat zal moeten voortvloeien uit de meervoudige inspanningen van diverse
betrokkenen.
In die zin kan de motie als overbodig worden beschouwd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. P. W. Melkert