Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2021
Op 14 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om de toediening van
het AstraZeneca-vaccin vanuit het voorzorgsprincipe voor twee weken (tot en met 28 maart)
te pauzeren1. Aanleiding hiervoor waren enkele meldingen uit Denemarken en Noorwegen van ernstige,
zeldzame verschijnselen van stolselvorming in combinatie met een verlaagd aantal bloedplaatjes.
Deze meldingen zijn door het geneesmiddelenbewakingscomité PRAC van het Europees Medicijnagentschap
(EMA) onderzocht, en op 18 maart jl. heb ik de bevindingen van de commissie aan uw
Kamer doen toekomen2. Op basis hiervan heb ik besloten het vaccineren met het AstraZeneca-vaccin kort
daarna weer te hervatten.
Vandaag heeft Bijwerkingencentrum Lareb een bericht gepubliceerd waaruit blijkt dat
er in Nederland vijf meldingen zijn binnengekomen van uitgebreide trombose met een
laag aantal bloedplaatjes na vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin. De meldingen lijken
sterk op de andere signalen die in Europees verband door het PRAC worden onderzocht.
De Nederlandse meldingen betreffen vrouwen tussen de 25 en 65 jaar, waarbij 7 tot
10 dagen na vaccinatie sprake was van uitgebreide trombose en een sterk verlaagd aantal
bloedplaatjes. Deze meldingen zijn doorgestuurd naar het EMA en worden meegenomen
in het onderzoek van het PRAC. De verwachting is dat het EMA aanstaande woensdag met
een oordeel komt.
Naar aanleiding van dit bericht heb ik contact gezocht met de directeur van het Lareb,
het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, de voorzitter van de Gezondheidsraad
en het RIVM om deze meldingen te bespreken. Op basis van dit gesprek stel ik vast
dat er geen sprake is van een nieuw ziektebeeld, maar dat deze nieuwe meldingen wel
zorgvuldig moeten worden uitgezocht, ook omdat aantal van deze meldingen, vijf op
een totaal van – tot nu toe – ongeveer 400.000 met AstraZeneca gezette prikken, relatief
hoog is ten opzichte van het beeld tot nu toe. Daarom heb ik besloten om uit voorzorg
de komende dagen niet te vaccineren met AstraZeneca bij mensen onder de 60 jaar. Ik
neem dit besluit in afwachting van een nader oordeel van het PRAC, dat begin volgende
week weer bijeenkomt.
Dat betekent dat per direct niet meer gevaccineerd wordt met het AstraZeneca-vaccin
bij mensen onder de 60 jaar. Het RIVM heeft alle uitvoerende partijen hiervan op de
hoogte gesteld. Staande afspraken voor vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin voor
iedereen onder de 60 jaar (dus tot en met 59 jaar oud) worden afgezegd tot en met
woensdag 7 april. Dit geldt ook voor mensen onder de 60 jaar uit hoogrisicogroepen
die nu bij de huisarts worden gevaccineerd met het vaccin van AstraZeneca. Mensen
die een afspraak hadden staan zullen hierover worden bericht. De voorzorgsmaatregel
heeft geen gevolgen voor geplande vaccinaties met het AstraZeneca-vaccin voor mensen
van 60 en ouder (geboren in 1960 of eerder). Zij lopen een groter gezondheidsrisico
na besmetting met het coronavirus. Ook het vaccineren met BioNTech/Pfizer en Moderna
gaat onveranderd door.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik dit besluit uit voorzorg neem en dat er nog geen
oorzakelijk verband is aangetoond tussen deze meldingen en vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin.
Ik vind het belangrijk om het oordeel van het EMA bij verdere besluitvorming rondom
de inzet van het AstraZeneca vaccin te betrekken. Daarom blijven de afspraken vanaf
donderdag 8 april vooralsnog in de agenda staan, zodat de impact op de vaccinatieoperatie
in het geheel zo klein mogelijk blijft. Zodra meer informatie van het EMA beschikbaar
komt, zal ik uw Kamer daarvan op de hoogte stellen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge