25 268
Zelfstandige bestuursorganen

nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 januari 2008

In het kader van artikel 42 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) stel ik u in deze Mededeling op de hoogte van mijn voornemens ten aanzien van de zbo’s Dienst voor het kadaster en de openbare registers (Kadaster) en de Stichting bureau architectenregister (SBA), die onder mijn verantwoordelijkheid vallen. Het kabinet heeft eerder met voorliggende Mededeling ingevolge artikel 42 Kaderwet zbo’s ingestemd waarbij de uitgangspunten uit de rapportage «zbo’s binnen kaders» en de bijbehorende begeleidende brief (TK, 2007–2008, 25 268 en 29 362, nr. 46) als leidraad zijn gehanteerd bij acceptatie van afwijkingen van de Kaderwet zbo’s.

In lijn met de brief van het kabinet aan uw Kamer (TK 2005–2006, 25 268, nr. 37) heeft VROM voor zowel Kadaster als SBA de vraag gesteld of het continueren van de externe verzelfstandiging de beste optie is, gegeven het kabinetsstandpunt op het rapport Kohnstamm (TK, 2004–2005, 25 268, nr. 20).

In goed overleg tussen VROM en de betreffende organisaties zijn de twee hoofdvragen in het kader van deze Mededeling beantwoord. Daarbij is gekeken naar de te borgen publieke belangen en continuering van de wettelijke taken. Ook is stilgestaan bij de wenselijkheid om de publieke taak onder beperkte ministeriële verantwoordelijkheid vorm te geven. Vervolgens is gekeken naar gewenste aanpassing van ministeriële bevoegdheden conform de Kaderwet zbo’s.

Dienst voor het kadaster en de openbare registers

Ik ben voornemens om het zbo Kadaster onder de Kaderwet zbo’s te brengen en om reeds met ingang van 1 januari 2008 te gaan werken conform de Kaderwet zbo’s. In 2008 zal ik een voorstel doen voor een daartoe strekkende wettelijke regeling.

Wettelijke taak onder beperkte ministeriële verantwoordelijkheid

Het publieke belang «borging van rechtszekerheid inzake registergoederen» is onbetwist, evenals de diverse wettelijke taken van het Kadaster op het gebied van registratie en informatievoorziening aan de samenleving. Mede dankzij het zbo Kadaster is rechtszekerheid registergoederen in Nederland een vanzelfsprekendheid geworden. De bestaande kadastrale registratie inclusief de kadastrale kaart en de topografische kaart gaan deel uitmaken van het stelsel van basisregistraties. Daarnaast heeft de Eerste Kamer wetsvoorstellen aangenomen om het Kadaster aan te wijzen als de landelijke voorziening voor de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (EK, 2007–2008, 30 968, nr. A) en als intermediair in het kader van de Wet informatie-uitwisseling over ondergrondse netten (EK, 2006–2007, 30 475, nr. A). De zelfstandige en onafhankelijke positie van het Kadaster heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld.

Het zbo Kadaster functioneert naar grote tevredenheid. Dit wordt bevestigd in opeenvolgende evaluatie-onderzoeken, waarvan het meest recente in 2004 is uitgevoerd (TK, 2004–2005, 29 800 XI, nr. 94). Sinds de verzelfstandiging in 1994 is de klanttevredenheid sterk toegenomen en zijn de tarieven sterk verlaagd. Daarbij betracht het Kadaster een grote mate van transparantie richting VROM en de samenleving omtrent zijn feitelijk functioneren. Kwaliteitsborging is goed geregeld en partijen rondom het Kadaster oordelen positief over de kwaliteit van de dienstverlening. Daarbij komt dat het beleidsterrein relatief weinig politieke aandacht kent.

Gelet op het goede functioneren van het Kadaster acht ik het niet opportuun om het bij verzelfstandiging gekozen en goed onderbouwde instellingsmotief «uitvoering van taken volgens een gedetailleerde wettelijke normering waarvoor specialistische kennis noodzakelijk is» nu anders te beoordelen. De kosten van een wijziging in de staatsrechtelijke positionering van het Kadaster wegen naar mijn mening niet op tegen de verwachte baten van volledige ministeriële verantwoordelijkheid. Ik geloof in de emancipatie van de uitvoering, met als belangrijke randvoorwaarde een adequate verbinding met beleid en professioneel toezicht. De Organisatiewet Kadaster biedt de basis voor een goede verantwoordings- en toezichtlijn en kent een grote mate van overeenstemming met de Kaderwet zbo’s.

Gewenste afwijking

Ik wil het Kadaster toestaan om de eigen CAO te handhaven. Piekmomenten in het werkaanbod zijn namelijk deels onvoorspelbaar (door schommelingen in de vastgoedmarkt) en deels structureel. Het Kadaster stuurt daarnaast strak op productiviteit, kosteneffectiviteit en kwaliteit van dienstverlening richting de klant. Dit alles vereist flexibiliteit van de medewerkers en bijvoorbeeld werkafspraken die aansluiten bij productiedrukte, een en ander vindt zijn weerslag in een eigen CAO, die het Kadaster sinds de verzelfstandiging kent. De minister ziet daarbij toe op beheerste loonontwikkeling.

Aanvulling ten opzichte van Kaderwet zbo’s

De governancestructuur van het Kadaster bestaat naast een Raad van Bestuur (RvB) uit een Raad van Toezicht (RvT) en een Gebruikersraad. Zowel de leden van de RvB als de leden van de RvT worden benoemd (en geschorst en ontslagen) door de minister. De RvT heeft een belangrijke interne rol en ziet toe op het functioneren van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de organisatie. Ik heb goede ervaringen met de RvT bij het Kadaster en ben daarom voornemens om de positie van de RvT te handhaven, in aanvulling op de Kaderwet. Ik beschouw de RvT als een intern orgaan van het Kadaster. De interne rol van de RvT komt naar voren in de bevoegdheid om nieuwe bestuursleden voor te dragen. Ook voert de RvT vanuit haar «werkgeversrol» functioneringsgesprekken met de leden van het bestuur. Daarnaast is instemming van de RvT nodig bij belangrijke bedrijfsvoeringsbeslissingen van het bestuur. In de instellingswet is voorts bepaald dat de RvT de bezoldiging van het bestuur vaststelt, na ministeriële goedkeuring.

Ik ben voornemens om de bevoegdheid tot vaststelling van de bezoldiging van het bestuur te beleggen bij de minister, overeenkomstig de Kaderwet zbo’s. Daartoe zal een voordracht door de RvT van nieuwe bestuursleden in het vervolg vergezeld gaan van een beredeneerd voorstel omtrent het totale arbeidsvoorwaardenpakket van het bestuur. In dit pakket kan een incidentele component worden opgenomen, overeenkomstig de CAO Kadaster. Het ministersalaris, zoals verwoord in het kabinetsstandpunt op het rapport van de commissie Dijkstal «Over dienen en verdienen», vormt voor dit pakket het maximum. De minister stelt formeel de bezoldiging vast. Ten aanzien van facultatieve artikelen uit de Kaderwet kies ik ervoor om vooralsnog niet méér te regelen dan reeds is bepaald in de instellingswet. Toezicht op bedrijfsvoeringsbeslissingen blijft daarmee primair bij de RvT.

Uit de Organisatiewet Kadaster kan onbedoeld de indruk ontstaan dat de Raad van Toezicht bestuursverantwoordelijkheid draagt voor het meerjarenbeleidsplan (incl. tarieven) en de jaarrekening. Ik stel daarom voor om de bevoegdheid tot vaststelling van genoemde documenten te beleggen bij het bestuur. Met de toevoeging dat het bestuur pas overgaat tot vaststelling na instemming van de RvT. Met de voorgestelde aanpassing wordt de primaire verantwoordingslijn tussen de RvB en de minister geformaliseerd.

Stichting bureau architectenregister

Ik ben van plan om het zbo Stichting bureau architectenregister (SBA) op termijn om te vormen tot een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet en de uitvoering van de uit de Wet op de architectentitel (WAT) voortvloeiende taken bij dit openbaar lichaam te beleggen. Daarmee zal de ministeriële verantwoordelijkheid voor die uitvoering alsdan verdwijnen. Ik ben voornemens de SBA gedurende de overgangsperiode onder de werking van de Kaderwet zbo’s te brengen.

Wettelijke taak vooralsnog onder beperkte ministeriële verantwoordelijkheid

De huidige WAT geeft invulling aan de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid om verschillende publieke belangen te borgen. Ten eerste het scheppen van waarborgen voor de vakbekwame beroepsuitoefening van architecten, stedenbouwers, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten teneinde de kwaliteit van de gebouwde omgeving en het landschap te bevorderen.

Ten tweede het uitvoeren van de EU-Architectenrichtlijn en ten derde consumentenbescherming.

In brieven aan u (TK 2003–2004, 27 450, nr. 15 en TK 2006–2007, 27 450, nr. 17) en in het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (TK 2004–2005, 30 081, nr. 1) hebben mijn ambtsvoorgangers aangekondigd de publiekrechtelijke grondslag van de architectentitel te willen behouden en van de WAT een krachtiger kwaliteitsinstrument te maken, zodat genoemde publieke belangen nog beter worden geborgd. Ik onderschrijf de voorgestelde maatregelen van mijn voorgangers op het gebied van beroepservaring, bij- en nascholing en gedragscode en klachtenrecht. Na een intensieve voorbereiding waarbij alle relevante organisaties nauw zijn betrokken, kunnen deze maatregelen rekenen op een breed draagvlak.

Op termijn omvorming naar openbaar lichaam

De uitvoering van de WAT is momenteel belegd bij de SBA. Indertijd was het participatiemotief van de beroepsgroepen het doorslaggevende argument om de uitvoering op afstand te organiseren. Deze participatie speelt een nog sterkere rol bij het slagen van de genoemde kwaliteitsversterkende maatregelen. Vanuit een dereguleringsgedachte ben ik voornemens meer verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WAT neer te leggen bij deze beroepsgroepen en de uitvoering van de taken na een overgangstermijn te beleggen bij een openbaar lichaam. Om vooruitlopend op de instelling van het openbaar lichaam de bovengenoemde maatregelen te kunnen realiseren, zal de invulling van de beroepservaringsregeling en de bij- en nascholingsregeling, het opstellen van de gedragscode en de introductie van het klachtrecht in het overgangsrecht van het wetsvoorstel tot wijziging van de WAT aan de SBA worden opgedragen. De SBA zal in de overgangsperiode mede zorg dragen voor haar omvorming. Voor deze overgangsperiode zal de SBA onder de Kaderwet zbo’s worden gebracht.

Gewenste aanvulling

Slechts op het gebied van het stellen van beleidsregels zal worden afgeweken van de Kaderwet zbo’s. In aanvulling op de Kaderwet krijgen ook andere ministers de bevoegdheid beleidsregels te stellen voor wat betreft van taakuitoefening op het gebied van tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten.

Naar verwachting zal het wetsvoorstel tot wijziging van de WAT in het voorjaar van 2008 bij uw Kamer worden ingediend.

Aangemelde instanties/keuringsinstanties

Er zijn twee aangemelde instanties/keuringsinstanties actief op grond van de Regeling geluidemissie buitenmaterieel, te weten de Stichting Aboma + Keboma en Kema. Deze private organisaties zijn op grond van een individuele aanwijzing bevoegd om keurings- en controletaken te verrichten. Na aanwijzing zijn deze instanties vrij om in de Europese Unie aan het werk te gaan, hetgeen leidt tot marktwerking. Deze keuringstaken vormen slechts een zeer beperkt deel van de activiteiten van de betreffende organisaties en vinden in concurrentie plaats. Gezien de aard en omvang van de publieke taak (is zeer klein!) worden de aangemelde instanties niet onder de werking van de Kaderwet gebracht.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven