Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2024
Op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo’s) dien ik uw
Kamer een verslag te sturen over het doelmatig en doeltreffend functioneren van de
Autoriteit Persoonsgegevens (AP), als zelfstandig bestuursorgaan (zbo), over de periode
2018–2022.
De zbo-evaluatie van de AP heeft vertraging opgelopen, omdat over de opzet en uitvoering
van deze evaluatie al langere tijd het gesprek plaatsvindt tussen mijn departement
en de AP. Zowel de AP als ik hechten aan het belang van een goede, onafhankelijke
evaluatie. De AP stelt zich echter op het standpunt dat alleen zij zelf de opdrachtgever
mag zijn van deze evaluatie, terwijl ik van mening ben dat het opdrachtgeverschap
bij mij hoort te berusten.
De AP beroept zich in de discussie over het opdrachtgeverschap op haar vergaande onafhankelijkheid,
gelegen in Europese regelgeving boven de Nederlandse regelgeving. Voor een meer gedetailleerde
weergave van de zienswijze van de AP verwijs ik naar de brief die de voorzitter op
16 mei 2023 aan mij heeft gestuurd, met afschrift aan uw Kamer.1 Mijn zienswijze is dat het in zijn algemeenheid niet wenselijk is dat een zbo zelf
de opdrachtgever is voor zijn eigen evaluatie. Verder ben ik van mening dat een onderzoek
naar de doelmatige en doeltreffende besteding van middelen niet de onafhankelijkheid van de AP aantast in het uitvoeren van haar taken. De Algemene
Verordening Gegevensbescherming (AVG) benadrukt in artikel 52 de onafhankelijkheid
van de toezichthoudende instantie, maar stelt ook nadrukkelijk in hetzelfde artikel
(als ook in overweging 118 bij de Verordening) dat dit niet inhoudt dat de toezichthoudende
instantie niet kan worden onderworpen aan controle of toezichtsmechanismen betreffende
haar financiële uitgaven.
Bij de oprichting van de AP in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) is hier
ook nadrukkelijk rekening mee gehouden. De AP kan in volledige onafhankelijkheid optreden
bij de uitvoering van haar taken en de uitvoering van haar bevoegdheden doordat enkele
bepalingen uit de Kaderwet zbo’s niet van toepassing zijn.2 Het uitsluiten van deze artikelen en bevoegdheden is van belang geweest, omdat de
AP in volstrekte inhoudelijke onafhankelijkheid moet kunnen opereren, ook waar het
gaat om het uitoefenen van toezicht op de verwerkingen onder verantwoordelijkheid
van de Minister voor Rechtsbescherming of de Minister van Justitie en Veiligheid.
Met het uitsluiten van deze mogelijkheden van beïnvloeding van het inhoudelijke beleid
is de onafhankelijkheid gewaarborgd.3 De andere artikelen uit de Kaderwet zbo, waaronder artikel 39 lid 1 dat ziet op de
vijfjaarlijkse beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren
van een zbo, zijn derhalve ook op de AP van toepassing.
De AP is – zoals vermeld in de hiervoor genoemde brief van de AP – inmiddels wel zelf
een brede evaluatie gestart en heeft daarvoor een begeleidingscommissie ingesteld.
Naar ik van de AP begrijp, wordt in deze brede zelfevaluatie ook gekeken naar het
doelmatig en doeltreffend functioneren van dit zbo. Dit rapport wordt door de AP eind
2024 verwacht, waarna het zal worden gedeeld met mij, de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en uw Kamer.
Nu het in de afgelopen periode niet is gelukt om tot overeenstemming te komen over
het opdrachtgeverschap, kies ik ervoor de uitkomsten van de door de AP opgezette zelfevaluatie
af te wachten. Daarna zal ik, zo nodig in afstemming met het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkrelaties als verantwoordelijke voor de Kaderwet zbo’s, beoordelen
of deze zelfevaluatie voldoende duidelijkheid verschaft over het doelmatig en doeltreffend
functioneren van de AP, zoals beoogd in deze Kaderwet. Hieruit zal ook moeten blijken
of een aanvullend onderzoek in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
nog opportuun is. Gelet op de looptijd van de zelfevaluatie door de AP zal ik u rond
het kerstreces 2024 verder informeren.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind