Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 februari 2019
Hierbij stuur ik u de antwoorden op Kamervragen van het lid Snels (GroenLinks) over
Nederland als fiscaal doorsluisland en het nieuwe rulingbeleid (Aanhangsel Handelingen
II 2018/19, nr. 1725). Daarnaast ga ik in deze brief in op de motie Asscher/Buitenweg over de belastingkloof.1
Tijdens het debat over de Staat van de Unie op 7 februari jl. (Handelingen II 2018/19,
nr. 51, item 10) is een motie ingediend door de leden Asscher (PvdA) en Buitenweg (GroenLinks) waarin
de regering wordt verzocht jaarlijks een samenhangende analyse te maken van de totale
belastingkloof zodat de Belastingdienst met gepaste maatregelen kan komen (Kamerstuk
35 078, nr. 20). De opstellers van de motie verwijzen naar recent onderzoek in opdracht van de Fractie
Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten (S&D) in het Europees parlement.
In dit onderzoek wordt een poging gedaan om het totale bedrag aan belastingontvangsten
te schatten dat de landen van de Europese Unie jaarlijks mislopen door belastingontduiking,
doordat bijvoorbeeld geen btw wordt afgedragen. Dit wordt ook wel de «tax gap» of
«belastingkloof» genoemd. Het gaat hier nadrukkelijk dus niet om de belastingontwijking
door bedrijven waar de Kamervragen van het lid Snels betrekking op hebben.
Op het Ministerie van Financiën is eind 2017 de nodige aandacht besteed aan de vraag
wat de mogelijkheden zijn voor het meten van de belastingkloof in Nederland. In dat
kader is onder andere uitgebreid gesproken met het tax gap team van HM Revenue and
Customs (HMRC) in het Verenigd Koninkrijk (VK). Er zijn maar zeer weinig landen die
een overall belastingkloof schatten en publiceren. Het VK is een van die weinige landen
waar dit jaarlijks gebeurt. Uit de ervaringen van het VK blijkt dat een overall belastingkloof,
inclusief een decompositie hiervan naar verschillende componenten (ontduiking, schaduweconomie,
etc.) zoals becijferd in het VK, de indruk geeft een «hard» cijfer te zijn, terwijl
het in de praktijk een schatting is met verschillende methodologieën per belastingmiddel.
Het valt moeilijk uit te leggen wat het precies meet. Het cijfer kent dus de nodige
beperkingen. In het VK is er dan ook veel kritiek op de belastingkloofstatistiek.
De belastingkloof is ook niet geschikt als prestatie-indicator voor de Belastingdienst,
omdat de causaliteit tussen de activiteiten van de Belastingdienst en de ontwikkeling
van de belastingkloof niet is vast te stellen. Er zijn andere indicatoren om een beeld
van de effectiviteit van de handhavingsstrategie van de Belastingdienst te krijgen.
Zo wordt bijvoorbeeld met steekproefsgewijze controles periodiek het niveau van naleving
vastgesteld. De steekproefsgewijze controles verschaffen inzichten in de houding en
het fiscaal relevante gedrag van belastingplichtigen en in bestaande nalevingstekorten.
De prestatie-indicatoren worden, zoals ook in het Jaarplan 2019 Belastingdienst is
aangegeven, doorontwikkeld zodat deze beter aansluiten bij de uitvoerings- en toezichtstrategie
van de Belastingdienst.2
Het bepalen van de totale belastingkloof voor Nederland zou een lastige en omvangrijke
klus zijn die vele aannames vereist, wat mede de uitkomsten lastig bruikbaar maakt.
Na een forse initiële investering, zouden hier ook structureel veel tijd en middelen
mee zijn gemoeid. De ervaringen in het VK laten zien dat de baten van deze investering
zeer beperkt zouden zijn. Daarom ontraad ik de motie van de leden Asscher en Buitenweg
(Kamerstuk 35 078, nr. 20).
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel