25 037
Wijziging van de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de Wet waardering onroerende zaken (Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken)

nr. 18
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 5 november 1996

De vaste commissies voor Financiën1 en voor Binnenlandse Zaken2 hebben op maandag 4 november 1996 overleg gevoerd met de staatssecretarissen van Financiën en van Binnenlandse Zaken over het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de Wet waardering onroerende zaken (Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken) (25 037).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Ybema

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Van Overbeeke

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissies voor Financiën en voor Binnenlandse Zaken

Maandag 4 november 1996

11.15 uur

De voorzitter: Van Walsem

Aanwezig zijn 7 leden der Kamer, te weten:

Van Walsem, Rabbae, Noorman-den Uyl, H.G.J. Kamp, De Jong, Giskes en Van der Vlies,

alsmede mevrouw Van de Vondervoort, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, en de heer Vermeend, staatssecretaris van Financiën, die vergezeld zijn van enige ambtenaren van hun ministeries. Van hen nam de heer mr. D.E. Witteveen (dir.gen. fiscale zaken min. Fin.) aan de beantwoording deel.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de Wet waardering onroerende zaken (Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken) (25037).

De voorzitter:

De antwoorden op de vragen over het huurwaardeforfait zijn, als het goed is, in het weekend bij de leden in de brievenbus ontvangen. Ik constateer, dat dit niet het geval is. Die antwoorden kunnen betrokken worden bij de beraadslaging, maar als u er geen kennis van hebt kunnen nemen, moet u dat deel maar bewaren voor de plenaire zitting van woensdag.

Ik stel mij voor, na de eerste termijn van de commissies te schorsen voor de pauze. Daarna kunnen de staatssecretarissen antwoorden.

Eerste termijn van de zijde van de commissies

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Voorzitter! Met de voorgestelde wijziging van de Wet waardering onroerende zaken wordt een nieuwe grondslag gelegd voor het heffen van een aantal belastingen van het Rijk, gemeenten en waterschappen. Het gaat om belastingen waarvan de grondslag wordt bepaald door het onroerend goed dat men huurt of waarvan men eigenaar is. De fractie van de Partij van de Arbeid vindt het van grote waarde, dat straks ter bepaling van een aantal belastingen voor het hele land van eenzelfde, uniform vastgestelde grondslag wordt uitgegaan. Niet gerechtvaardigde verschillen worden zo vermeden, althans, dat is de bedoeling. Mijn fractie is er nog niet helemaal van overtuigd, dat dit doel met de nu voorgestelde maatregel daadwerkelijk wordt bereikt. Daarom hebben wij in de nota naar aanleiding van het verslag uitvoerige vragen gesteld over de ontwikkeling van de waarde van het onroerend goed en de verschillen daarbinnen.

De inzet van de Partij van de Arbeid is het streven naar een evenwichtige inkomensverdeling, rekening houdend met draagkracht. Ik citeer dan ook het kabinet: dat standpunt komt overeen met de bedoeling van de regering met dit wetsvoorstel, immers, het gaat hier in principe om een technische verbetering van de grondslag van een aantal belastingheffingen. Niet beoogd of bedoeld is het aanbrengen van verschuivingen in lasten tussen hoge of lage inkomens, tussen eigenaren en gebruikers van dure en van goedkope woningen of tussen eigenaren en huurders van woningen en van bedrijven. Het gaat immers om een technische verbetering.

Vervolgens toetsen wij de regeringsvoorstellen aan deze uitgangspunten. Dan blijkt dat de oorspronkelijke bedoeling niet voldoende uit de verf komt. Dat blijkt ons in ieder geval na een eerste beschouwing. Als eerste richt ik mij dan ook op de OZB, een van de belangrijkste gemeentelijke belastingen. Wat is er aan de hand? Het gaat om twee belangrijke ontwikkelingen. In de eerste plaats is de waardeontwikkeling van woningen sinds 1990 aanmerkelijk hoger dan die van niet-woningen, kantoren, bedrijven en instellingen. De regering erkent dat. In de tweede plaats is de stijging van de waarde van goedkope woningen vergeleken met die van duurdere woningen in dezelfde periode zeer groot. Deze beide ontwikkelingen hebben ingrijpende effecten op de OZB-tarieven. Het is daarbij van belang om te bedenken dat de burger zelf geen invloed heeft op de waardebepaling. Dat deed en doet de gemeente. Het is misschien ten overvloede, maar ik zeg het toch maar een keer: het uitgangspunt van het wetsvoorstel is een technische wijziging, maar de werkelijkheid is toch anders. Ik licht dat graag toe.

In het voorjaar is voorzien dat de waardestijging van woningen in de periode 1990-1995 zeer veel hoger is dan die van niet-woningen. Dat heeft een niet verwacht effect op de OZB-tarieven. Ik geef een voorbeeld. Een gemeente houdt na de WOZ-waardering de OZB-opbrengst gelijk. De opbrengst van de woningen zal dan hoger worden en die van de niet-woningen, bedrijven, lager. In Leiden verschuift er bij ongewijzigd beleid voor de bedrijven 4 mln. De woningen brengen dat op voor de bedrijven.

Deze extra tariefstijging voor woningen is alleen te vermijden met de mogelijkheid van een differentiatie in het tarief van de OZB tussen woningen en niet-woningen. Bij de behandeling van de nieuwe Financiële-verhoudingswet eerder dit jaar was dat dan ook een van de redenen voor de PvdA-fractie om met een groot aantal andere fracties een motie in te dienen. Daarmee is de mogelijkheid geschapen, deze ontwikkeling op lokaal niveau enigszins te compenseren. Overigens kan deze regeling ook benut worden om juist voor bedrijven een gunstiger regeling te treffen in die gemeenten waar dat op grond van stimulering van economische ontwikkeling wenselijk wordt geacht door de lokale politiek.

Echter, de 100.000-plus-gemeenten hebben ons met een brandbrief laten weten dat men aan de verhouding 100-120% tekortkomt om verantwoord te kunnen omgaan met de thans ontstane lastendruk voor de burger. De gemeente Rotterdam, waar twee derde van de OZB-opbrengst door niet-woningen wordt gerealiseerd, is daar een voorbeeld van. Daar is de waarde van de woningen via de WOZ-waardering gemiddeld met 46% gestegen en die van bedrijven gemiddeld met 22%, maar er zijn ook andere voorbeelden: Utrecht, woningen 64% en bedrijven 6%, Leiden, woningen 60% en bedrijven 15% en Enschede, woningen 45% en bedrijven 4%.

Als gevolg van deze ontwikkeling treedt er een zeer forse stijging van OZB-tarieven van woningen op in de gemeenten met een substantieel aandeel van niet-woningen, ook als de totale OZB-opbrengst van een gemeente budgettair neutraal is of zelfs verlaagd wordt. De bedrijven gaan er in zo'n geval op vooruit in de OZB. Deze effecten gelden niet voor alle gemeenten, maar wel voor een heel groot deel. Ik begrijp best dat VNO-NCW en MKB zich heftig verweren tegen een tariefsdifferentiatie, zoals nu in de voorstellen van de regering staat, omdat men die meevaller nu eenmaal niet graag aan zijn neus voorbij ziet gaan. Maar – daar kom ik weer – het is nooit de bedoeling van de invoering van de wet geweest om een generieke lastenverschuiving van woningen, eigenaren en huurders, naar bedrijven te realiseren.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! De ontwikkeling die mevrouw Noorman heeft geschetst, zou zich toch ook hebben voorgedaan als de WOZ en de Aanpassingswet WOZ helemaal niet aan de orde waren geweest?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

De ontwikkeling van een verschil in waardestijging zou zich inderdaad voor hebben gedaan. U hoort mij ook niet zeggen dat dit niet zo is. Maar je kunt vervolgens niet je ogen dichtdoen en zeggen dat je daarvan akte neemt en constateren dat mensen die in een huis wonen meer belasting gaan betalen en eigenaren en gebruikers van bedrijven minder. Ik denk dat je als overheid, zowel op lokaal niveau als voorwaardenscheppend als rijksoverheid, wel degelijk verantwoordelijkheden hebt voor de lastendruk voor vele burgers in Nederland. Dat was namelijk het citaat uit het regeerakkoord dat ik in het begin van mijn inleiding voorlas.

De heerKamp(VVD)

Dat is juist. Ik ben het helemaal met mevrouw Noorman eens. Zij heeft alleen wel vier keer gezegd dat de Aanpassingswet WOZ en de WOZ zelf een technische verbetering waren en dat die verschuiving niet beoogd was. En dan praat zij weer over het effect dat zij net heeft vermeld, maar dat effect had zich ook zonder die Aanpassingswet voorgedaan. Er is dus geen relatie tussen de verschuiving die zij meldt en deze Aanpassingswet.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Nou, dan doe ik er nog een schepje bovenop. Tot niet zo lang geleden waren de gemeenten vrij in het bepalen van de wijze waarop zij de waarde van woningen en bedrijven bepaalden. Dan zie je dat heel veel gemeenten – en bij de behandeling van de Financiële-verhoudingswet kwam dat ook nadrukkelijk naar buiten – om wat voor reden dan ook gebruik maakten van een wat lagere waarde met daartegenover een hoger tarief. Dat was geen probleem, want het ging er bij die wetgeving om dat de gemeenten de ruimte hadden om die belastingen op deze manier te heffen. Maar op een gegeven moment – dat is daadwerkelijk ingevoerd bij de WOZ – was die ruimte er niet meer voor de gemeenten. Zij hadden zich te houden aan de economische waarde die in de markt bepaald werd. Daar is veel voor te zeggen en ik vind dat ook een belangrijke ontwikkeling. Door het verschil tussen 1990 en 1995 is er in sommige gemeenten wel sprake van aanzienlijke waardeverhoging die overigens vanwege het tarief verlaagd wordt. Op zich is er dan dus nog niets aan de hand. Maar in de compartimenten van de verschillende soorten doet zich wel een verschuiving voor en die hebben wij niet beoogd.

De heerKamp(VVD)

De gemeenten hebben in het begin zeker te laag getaxeerd, zoals mevrouw Noorman zegt, maar dat moet om een andere reden bestreden worden dan zij aangeeft. Wij hebben dat namelijk moeten bestrijden omdat het gevolg van het te laag taxeren door de gemeenten was dat degene die bezwaar maakte tegen een aanslag van de gemeente nooit zijn gelijk kon krijgen, omdat de aanslag altijd onder de werkelijke waarde zat. Daarmee werden de belastingplichtigen eigenlijk bij de neus genomen. Hiermee weerspreek ik niet de zorg van mevrouw Noorman over de verschillende waardeontwikkelingen van woningen en niet-woningen, maar ik wil alleen aangeven dat het beschreven effect los staat van de wetgeving die nu aan de orde is.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik voeg daaraan toe dat dit effect toch niet los kan worden gezien van deze wetgeving. Wij hebben de gemeenten namelijk geen of beperkte instrumenten aangereikt om dat effect te neutraliseren. En daar gaat mijn betoog verder over.

MevrouwGiskes(D66)

Bedoelt mevrouw Noorman dat gemeenten in het verleden bij de taxatie welbewust een onderscheid hebben gemaakt tussen woningen en niet-woningen? Ik vraag dit voor een goed begrip.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik weet dat gemeenten ontzaglijk veel problemen hadden bij de taxatie van niet-woningen. Ik herinner mij daarover nog uitvoerige discussies, zelfs in dit huis. De regels daarvoor zijn recenter aan de orde geweest dan die voor woningen. Het is bekend dat wij daar op onderdelen nog niet uit zijn. Ik noem de werktuigen.

De heerDe Jong(CDA)

Als ik het goed heb gezien in de antwoorden, zijn de verschillen in waardeverandering binnen de groepen ten minste zo groot als tussen de groepen. Heeft mevrouw Noorman hier ook een oplossing voor?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ja, dat komt in het tweede deel van mijn verhaal aan de orde. Een momentje geduld alstublieft. Daar het zo ingewikkeld is, probeer ik mijn verhaal zorgvuldig stap voor stap op te bouwen.

Voorzitter! Ik heb nog een aantal directe vragen voor de staatssecretarissen. Is de thans voorgestelde verhouding van 100%:120% voldoende om in steden, zoals Rotterdam, de excessieve verschuiving van lasten van bedrijven naar woningen enigszins glad te strijken? Beschikken zij inmiddels over meer gegevens terzake? Moet een grotere verruiming van de differentiatie tussen woningen en niet-woningen mogelijk gemaakt worden van 120% naar 140% of 150%, zoals de 100.000-plus-gemeenten gevraagd hebben? Ook de VNG heeft hierover opmerkingen gemaakt. Hebben gemeenten, zoals Rotterdam, nog andere instrumenten om te voorkomen dat de woonlasten van woningen gemiddeld verhoogd worden op grond van een verschuiving in lastendruk? Ik refereer maar even aan de nota Lokale lastendruk, waarin de regering nadrukkelijk de zorg uitspreekt over de ontwikkeling en de beheersing van de lokale lasten, mede in relatie tot koopkrachteffecten.

Nu kom ik aan het onderdeel van mijn betoog waarover de heer De Jong zojuist een vraag heeft gesteld. Ik noemde al een tweede belangrijke verandering in de waardeontwikkeling tussen goedkope en dure woningen. De goedkope woningen in steden in de Randstad tot ongeveer ƒ 250.000 kennen sinds 1990 een globale waardeontwikkeling van 60% tot soms 100%, terwijl de woningen vanaf ongeveer ƒ 400.000 niet meer dan 10% tot 20% in waarde zijn gestegen. De effecten van deze ontwikkeling zijn nauwelijks doorgedrongen in de besluitvormingscircuits op lokaal niveau en voor een deel op landelijk niveau. In steden zoals Rotterdam is er bij goedkopere flatwoningen sprake van een stijging van OZB-tarieven tot 60%, terwijl die voor duurdere woningen dalen. Bij ongewijzigd beleid en een constante OZB-opbrengst ontstaat bijvoorbeeld in Leiden een OZB-tariefstijging van 18% voor de goedkoopste woningen en een tariefdaling van 17% voor de duurste woningen. In totaal een verschil van 35%. Dit beeld gaat in zeer veel steden en ook in de Randstad op. Ik heb daarover navraag gedaan bij de Waarderingskamer.

Met het huidige instrumentarium zijn die gemeenten niet in staat om deze onbedoelde lastenverschuiving tussen burgers in de OZB van dure naar goedkope woningen te matigen, kunstgrepen daargelaten. Als één van de kunstgrepen noem ik de keuze van Leiden om de afvalstoffenheffing en de rioolbelasting dan maar geheel af te schaffen. Deze lasten worden in de OZB geschoven, waar draagkracht een belangrijker gewicht geeft. Toch kan ik mij voorstellen dat dit niet de oplossing is voor de problemen die de Kamer voor ogen staat. Het is formeel toegestaan, maar het is wel een heel vergaande en ingrijpende stap. Ik zie dit echt op lokaal niveau als een noodoplossing.

De regering heeft in de nota Lokale lastendruk gezegd: "Het kabinet streeft naar een evenwichtige inkomensverdeling, rekening houdend met draagkrachtverschillen. Daarom is een beheerste en evenwichtige ontwikkeling van de lastendruk gewenst." Ik heb het dan over de lokalelastendruk. Verder is het de verantwoordelijkheid van het Rijk om voorwaarden te creëren waarbinnen lokale overheden op verantwoorde wijze beslissingen kunnen nemen over de hoogte van hun belastingtarieven. Ik refereer daaraan, als ik alleen maar tot de conclusie kan komen dat een aanvullend instrument noodzakelijk zou kunnen zijn voor de gemeenten die te maken hebben met excessieve verschillen in waardestijging binnen hun woningbestand.

De heerKamp(VVD)

De conclusie van mevrouw Noorman is dat de goedkope woningen sinds 1990 met 60% in waarde zijn gestegen en duurdere woningen vanaf vier ton met 10%. Ik heb die informatie niet aangetroffen in de stukken die ik van het kabinet heb gekregen. De vraag aan mevrouw Noorman is waarop zij dat baseert.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik haal dit uit de nota van de gemeente Leiden, die een Kafi-onderzoek heeft gedaan naar haar woningbestand en vervolgens op grond van dat Kafi-onderzoek een keurige analyse heeft gemaakt van de waardeontwikkeling van woningen per woningcategorie, van 0 tot 50.000, van 50.000 tot 100.000, van 100.000 tot 150.000 en van 150.000 tot 200.000, enzovoort. Daaruit blijkt dit verschil in waardeontwikkeling. Ik heb vervolgens de Waarderingskamer en de VNG benaderd. Er zijn nog niet zoveel gemeenten die dit zo op een rij hebben. Ik heb echter gegevens gekregen over Zwolle, Haarlemmermeer en Haarlem. Er is een analyse van Rotterdam. Zo kan ik nog een paar voorbeelden noemen. Ik wil die graag ter beschikking stellen, als de heer Kamp dat op prijs stelt.

De heerKamp(VVD)

Ik heb ook een heleboel van die gegevens gekregen en gelezen. Maar de percentages die mevrouw Noorman noemt, een percentage van 60 tot 100 voor goedkopere woningen en van 10 voor de duurdere woningen in dezelfde periode, ben ik niet tegengekomen. Ik laat mij echter graag de voorbeelden aanreiken.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Het staat in bijlage 5A van de nota van de gemeente Leiden over de lokalelastendruk, op pagina 40. In de pauze zal ik het kopiëren.

Ik heb deze cijfers van de gemeente Leiden genoemd. Ik heb echter ook de heer Gieskes van de Waarderingskamer gevraagd of het beeld dat ik daarin aantrof, een beeld is dat vaker voorkomt. De heer Gieskes heeft mij verzekerd dat dit beeld niet een incident is, maar een algemener beeld dat zich voordoet in de Randstad.

MevrouwGiskes(D66)

Is er in die goedkopere sector nog een onderscheid tussen particulier woningbezit en corporatiebezit? Zo ja, hoe zouden wij dat moeten verklaren?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Uit de onderzoeken waarover ik beschik, laat zich dat niet lezen. Ik ken wel stijgingen die wat minder gedifferentieerd zijn. Dan zie je bijvoorbeeld dat de flatwoningen 47% in waarde gestegen zijn in middelgrote gemeenten, dat wil zeggen in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners, en dat de vrije sector op ongeveer 20% waardestijging zit. Uit mijn hoofd zeg ik dat dit in Zwolle het geval is. Als mevrouw Giskes dat wil, zal ik de cijfers nog even verstrekken. Het gaat dan wel om een gemiddelde. Aan de onderkant is het veel hoger.

Ik kan alleen maar tot de conclusie komen dat er een aanvullend instrument noodzakelijk kan zijn voor de gemeenten die te maken hebben met excessieve verschillen in waardestijging binnen hun woningbestand, en wel vanuit het oogpunt van een evenwichtige en billijke lastenverdeling op grond van lokale omstandigheden. Het afvlakken van de scherpe tariefstijgingen en -dalingen kan het beste gebeuren door het invoeren van een heffingsvrije voet, zo schat ik in. Ook de VNG heeft voor die optie gepleit. De waardestijging van goedkope bedrijfslocaties is evenzeer hoog ten opzichte van de duurdere bedrijfslocaties, want daar doet zich dat effect wel degelijk ook voor, zij het in iets beperktere mate. Ik heb dat ook uit de onderzoeken gehaald. Op grond hiervan ben ik van mening dat ook de niet-woningen c.q. bedrijven gelijk behandeld dienen te worden en onder de werking van een belastingvrije voet gebracht moeten worden. Zo kan met name voor het midden- en kleinbedrijf op de goedkopere locaties – de winkel op de hoek – eenzelfde lastenverlichting gerealiseerd worden. Ik overweeg, op dit punt een amendement in te dienen waardoor de gemeenten wordt toegestaan, een OZB-vrije voet van ƒ 25.000 voor alle objecten te hanteren. Eerst wil ik echter een reactie van de staatssecretarissen horen, en wel tweeërlei, namelijk een reactie op de analyse die ik geef van de situaties die zich voordoen – ik weet dat de staatssecretaris beschikt over onder andere het rapport van Leiden – en een visie op de mogelijkheden voor de gemeenten om deze verschuiving van lasten, zowel binnen het woningbestand als tussen woningen en bedrijven, verder vorm te geven.

De heerKamp(VVD)

Is het mevrouw Noorman bekend dat de gemeenten al de mogelijkheid hebben om objecten met een waarde van minder dan ƒ 25.000 er helemaal buiten te laten? Als zij aanvullend een belastingvrije voet van ƒ 25.000 gaat hanteren, betekent het dan dat objecten tot een waarde van ƒ 50.000 in haar visie helemaal buiten de heffing van de OZB moeten blijven?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik heb het over het introduceren van een belastingvrije voet. Ik spreek dus niet over een drempel. Het betekent dat de voet de drempel overlapt in de eerste tranche. Ik vind het altijd wat makkelijker om het grafisch vorm te geven. Er is sprake van een drempel, dus van een eerste bedrag, en een voet die...

De voorzitter:

Volgens mij heeft de heer Kamp het al begrepen. Ik zie hem bevestigend knikken.

De heerDe Jong(CDA)

Ik begrijp de opmerkingen over de heffingsvrije voet. Die voet doet echter niets aan de grote verschillen in waardeveranderingen binnen de groep woningen. Er wordt aan de onderkant een vrijstelling gegeven, maar het wordt verder niet gerepareerd dat de ene woning sneller in waarde stijgt dan de andere.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Nou, het is toch goed dat ik het even uitleg. In het wetsvoorstel zit een drempel. De eerste ƒ 25.000 betaal je niet. Ik heb het echter over een voet. Die vlakt over de hele bandbreedte van alle waarden het bedrag af waarover de OZB geheven wordt. Je kunt het ook als een aftrek op de waarde zien. Dat heeft een egaliserend effect. Voor een woning van ƒ 50.000 betaal je OZB over ƒ 25.000, voor een woning van ƒ 75.000 betaal je OZB over ƒ 50.000 en voor een woning van 7 ton betaal je OZB over ƒ 675.000.

De heerDe Jong(CDA)

Akkoord, er zit enige nivellering in.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dat is ook wat ik ermee beoog. Als u het fijn vindt, kan ik berekeningen van het ministerie aan u geven.

De heerDe Jong(CDA)

Maar nu zijn er nog de grote verschillen binnen de niet-woningen. U had mij beloofd om daar ook iets aan te doen.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dat is hetzelfde verhaal.

De heerDe Jong(CDA)

Die vrije som geldt ook voor niet-woningen?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ja, dat heb ik net betoogd. Bij de kleine bedrijfslocaties, de goedkope bedrijfslocaties, doet zich datzelfde verschil in waardeontwikkeling voor. Goedkope bedrijfslocaties zijn heel sterk in waarde gestegen – ik kan u daar voorbeelden van laten zien – en duurdere bedrijfslocaties niet of nagenoeg niet, zeker niet over een lange periode; soms zijn zij in waarde gedaald. Dat leidt ertoe dat eigenaar-gebruikers van een relatief goedkope bedrijfslocatie geconfronteerd worden met hoge OZB-tarieven, waarop de exploitatie lang niet altijd afgestemd is. Op het moment dat je zo'n voet over de hele bandbreedte introduceert, in die gemeenten waar dat effect zich voordoet – u heeft wat betreft 100.000-plus-gemeenten een overzicht gekregen, aangevende in welke gemeenten dat effect zich voordoet –, kunt u zien dat de gemeenten daar enigszins, zij het niet helemaal, dat effect kunnen afvlakken.

Voorzitter! Schoksgewijze invoering van tariefstijgingen is om veel redenen niet wenselijk, zoals mijn fractie in het verslag bij dit wetsontwerp al liet weten. De VVD-fractie heeft een amendement ingediend dat een regeling voor gewenning aan een nieuw tarief mogelijk maakt. Wij hebben dat amendement om deze reden dan ook medeondertekend.

Ik hecht er wel aan om nogmaals duidelijk te maken dat het gewennen aan een sterk gestegen tarief niet in de plaats kan komen van de beantwoording van de vraag of het redelijk en billijk is, dat in sommige situaties een OZB-tarief überhaupt zo sterk stijgt. Daarom heeft mijn fractie op twee punten aanmerkingen:

  • - het verschil in de waardestijging tussen goedkope en dure woningen;

  • - de overweging om het percentage van 120, zoals dit nu in de voorstellen zit, in de verhouding woningen/niet-woningen te verruimen.

Ik kom vervolgens, voorzitter, bij het huurwaardeforfait. In antwoord op vragen zegt de regering, in de nota naar aanleiding van het verslag, nog eens nadrukkelijk dat het bij de introductie van het nieuwe systeem van het huurwaardeforfait gaat om een technische aanpassing.

Het loslaten van het oude systeem met tariefgroepen vinden wij een heel goede zaak. De voorgestelde vereenvoudiging van tarief, met een tariefreductie voor goedkope woningen tot ƒ 150.000, is in eerste opzet waardevol. Maar bij kritische beschouwing is het voorstel onzes inziens toch voor verbetering vatbaar.

De grafische tabel in bijlage 1 van de nota naar aanleiding van het verslag geeft een verduidelijking van het regeringsvoorstel. De effecten waren, op grond van incidentele cijferreeksen, eigenlijk niet goed te doorzien, zeker niet als het ging om de wat duurdere woningen. Thans blijkt uit het overzicht dat wij vorige week ontvingen, dat de bedoeling van de regering door de gekozen systematiek onvoldoende gerealiseerd wordt. De tariefdifferentiatie aan de onderkant blijft schoksgewijs en doet afbreuk aan de eenvoud. De teruggave van de meeropbrengst vindt niet gelijkelijk plaats over woningwaarden.

Eigenaren van woningen met een waarde boven de ƒ 400.000 hebben allen aanzienlijk belastingvoordeel. Het huurwaardeforfait is daar ƒ 1000 lager en dat bedrag loopt op. Bij een woning van ƒ 600.000 is het huurwaardeforfait ƒ 3000 lager en bij een woning van ƒ 900.000 is het forfait ƒ 4000 lager dan bij de huidige bepaling van het forfait. Daar staat tegenover dat het effect zich niet voordoet bij goedkope woningen. Ik heb toch het gevoel dat dit niet helemaal de bedoeling kan zijn geweest van het kabinet.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Is het niet zo dat een lager huurwaardeforfait – minder belasting betalen – zich alleen voor zal doen voor diegenen die in het verleden altijd het juiste bedrag aangegeven hebben op hun aangifte en dat nu nog steeds doen? Die mensen worden daarmee beloond voor het feit dat zij vele jaren relatief te veel hebben betaald. Nu gaan eindelijk anderen ook het juiste bedrag betalen en als compensatie daarvoor krijgen de eersten een meevaller. Die meevaller wil mevrouw Noorman wegnemen?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Nee, dat is niet zo. Ik wil graag de meevaller eerlijk verdelen tussen alle mensen die netjes hun aangifte hebben gedaan, of zij nu in een goedkoop of in een duur huis wonen. Ik wil het niet alleen ten goede laten komen aan de mensen die in een duur huis wonen.

De heerKamp(VVD)

Maar daar komt natuurlijk de klap hard aan. Als je jarenlang in een huis hebt gewoond van drie, vier, vijf ton en vergeleken met anderen steeds enkele duizenden guldens per jaar te veel belasting hebt betaald, dan heb je inderdaad in moeten leveren al die tijd en krijg je nu een bedrag terug.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik wil niet zieliger doen dan nodig is. Maar u zegt dat de mate waarin het huurwaardeforfait verschilt, aangeeft dat mensen te veel belasting hebben betaald. Ik zeg dat mensen met een hoger inkomen, verhoudingsgewijs een groter rendement van hun hypotheekaftrek hebben. Wat dat betreft, kan het vriezen en dooien. Ik vind het wezenlijk om de introductie van een nieuwe grondslag voor het huurwaardeforfait zo technisch mogelijk uit te voeren. Daar waar sprake is van een voordeel, wil ik dat over alle woningwaarden gelijkelijk toepassen, zodat het niet in overgrote mate ten goede komt aan mensen met een woning die een hogere waarde heeft dan ƒ 400.000. Ik heb het gevoel dat het verschil alleen door de techniek is ontstaan en ik zou dan ook graag verder uitleggen hoe ik denk dat dit is ontstaan en wat daarvoor in mijn ogen, overigens niet alleen in mijn ogen maar daar kom ik strak op terug, een goede oplossing is.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Die renteaftrek geldt voor iedereen, of men nu in het verleden te veel of te weinig heeft aangegeven. Mensen die in het verleden voor hun eigen woning op hun aangiftebiljet inkomstenbelasting het goede bedrag hebben aangegeven, hebben jarenlang relatief te veel betaald en die zouden nu iets terugkrijgen. Dat wordt nu voor een deel weer afgepakt. Ik betreur dat.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Bedoelt u dat mensen met een dure woning wel geld moeten terugkrijgen en mensen met een goedkope woning niet?

De heerKamp(VVD)

Uit het voorstel van de regering blijkt dat over de hele linie een voordeel ontstaat. Het voordeel is niet alleen maar bij de duurdere woningen aanwezig maar bij alle woningen, bijna vanaf het begin. Hier en daar valt er een klein bedragje tussenuit waarvoor het niet geldt, maar verder is er over de hele linie sprake van een voordeel. In de overgangsregeling is een lager percentage huurwaardeforfait van toepassing. In het oude voorstel liep dat tot ƒ 100.000 en in het nieuwe voorstel loopt het tot ƒ 150.000. Dat betekent dat een kwart van alle woningen in Nederland onder het lagere percentage dan 1,25 valt.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik wil toch het betoog van mijn geachte collega ontzenuwen aan de hand van een grafiek. Ik mag misschien wel een bril dragen, toch kan ik op die grafiek heel goed zien dat aan de ene kant heel wat meer geld overblijft dan aan de andere kant.

De heerKamp(VVD)

Dat lijkt mij niet juist, want als u goed kijkt, ziet u aan de pieken bij de lagere waarden van de woningen dat hier en daar bijna sprake is van een halvering van het bedrag dat betaald moet worden aan huurwaardeforfait.

De voorzitter:

Misschien kan de staatssecretaris daar straks nog iets over zeggen.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Ik wil er toch ook iets over zeggen, want ik vind het heel boeiend om juist uit de mond van een vertegenwoordiger van de VVD te vernemen, dat hij het er niet mee eens zou zijn als slechte aangevers nu gehonoreerd zouden worden, terwijl destijds de motie om inkomsten terug te sluizen naar de woningbezitters, door ons niet is ondersteund omdat wij daarin zagen dat slechte aangevers alsnog een douceurtje zouden krijgen als er integraal geld zou teruggaan. De reactie van de heer Kamp op de voorstellen is niet consequent, want mevrouw Noorman geeft heel terecht aan, dat het er puur om gaat, zo netjes mogelijk een verlaging over de hele linie vorm te geven.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Slechte aangevers gaan er absoluut op achteruit. Zij hebben bijvoorbeeld in het verleden voor een huis van ƒ 250.000 een waarde van ƒ 150.000 aangegeven. Nu komen zij met de betere waardevaststelling op die ƒ 250.000 terecht en zelfs met de kleine verlaging in het forfait gaan zij per saldo toch nog meer betalen. De mensen die in het verleden de juiste waarde aangegeven hebben en die dat nu nog steeds doen, profiteren van de verlaging van de tarieven. Zij gaan per saldo minder betalen.

MevrouwGiskes(D66)

Als iedereen in het verleden netjes had aangegeven, dan was er geen sprake van een meeropbrengst die zich nu kennelijk aandient. Waar heeft de heer Kamp het over?

De heerKamp(VVD)

Over hetzelfde. Als een aantal mensen – dat is een relatief grote groep geweest – jarenlang te weinig heeft aangegeven, hebben anderen die wel het goede bedrag aangeven, jarenlang relatief te veel betaald. Dat wordt nu voor een deel gecorrigeerd.

MevrouwGiskes(D66)

De heer Kamp suggereert nu dat het onderscheid tussen wel en niet goede aangevers parallel loopt met het onderscheid tussen goedkopere en duurdere woningen. Dat kan hij niet hard maken.

De heerKamp(VVD)

Dat heb ik niet gesuggereerd en ik begrijp ook niet hoe u daarbij komt.

MevrouwGiskes(D66)

Omdat u het systeem aanvalt...

De voorzitter:

Ik wil nu toch dat mevrouw Noorman verder gaat met haar voorstel...

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Ik heb het voorstel mede ingediend en ik voel mij dus gerechtigd om enigszins te helpen bij de verdediging ervan. De heer Kamp valt het voorstel aan om op een wat nettere manier aan het terugsluizen van het geld van de eventuele meeropbrengsten, gestalte te geven. Volgens hem klopt het niet omdat er meer ruimte gaat ontstaan in de onderkant van de tabel. Hij suggereert daarmee wel degelijk dat vooral bij de goedkopere woningen de notoir slechte aangevers zaten en niet bij de duurdere woningen.

De heerKamp(VVD)

Dat is een volstrekt uit de lucht gegrepen suggestie van u, mevrouw Giskes. Ik begrijp niet waar u het over hebt.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik wil graag toelichten waarom wij een amendement op dit voorstel hebben ingediend. De beide bevindingen waarover ik sprak, de eenvoud van het belastingsysteem en het recht doen aan het technische karakter van de aanpassing, hebben ertoe geleid dat mevrouw Giskes en ik een amendement hebben voorgesteld dat betrekking heeft op enerzijds de aanpassing van de Wet WOZ en anderzijds een tariefstelling in het belastingplan. Dat is namelijk de enige manier waarop de aanpassing die ik voor ogen heb gerealiseerd kan worden. Het gedeelte dat gaat over de aanpassing in het belastingplan is ingediend door mijn fractiegenoot Van der Ploeg samen met D66.

De heerDe Jong(CDA)

Voorzitter! Kennen wij deze amendementen?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Er was zojuist een bode aanwezig die ze zou ronddelen. Ik heb het stuk zaterdag gefaxt, maar ik geloof dat de computers hier vanmorgen niet werkten. Ik zal het stuk in ieder geval toelichten en dan begrijpt u het wel.

Het amendement dat wij indienen, is uiterst eenvoudig, en als er iets nodig is bij belasting is het eenvoud. Het is ook eenvoudiger dan het voorstel van de regering. Wij gaan uit van één heffingsvrije voet voor iedereen, van ƒ 43.000, en één tarief voor iedereen, van 1,5%, tot het maximum dat al is afgesproken, namelijk ƒ 16.800. Ik zal nu even de grafiek omhoog houden die bij het stuk behoort, dan kan iedereen zien hoe eenvoudig het is. Tegelijk kan ik daarmee aantonen dat wat de heer Kamp zei, niet juist is. Want in het voorstel dat nu van regeringszijde op tafel ligt, krijgen de hogere inkomens wel degelijk een grotere teruggave. Ons amendement leidt echter tot het zo dicht mogelijk benaderen van de huidige lastenverdeling tussen burgers en de huidige situatie. De bedoeling van het wetsvoorstel was een technische aanpassing te maken en te proberen daar verder niets moois of lelijks van te maken.

De heerKamp(VVD)

Het voorstel van de regering houdt in dat voor woningen van ƒ 0 tot ƒ 150.000 een oplopend percentage wordt gehanteerd, terwijl voor woningen boven de ƒ 150.000 een percentage van 1,25 wordt gehanteerd. In het amendement wordt nu voorgesteld een heffingsvrije voet in te stellen en een tarief van 1,5% te hanteren. Waarom is dit tweede nu zo veel eenvoudiger? Ik vind het allebei even eenvoudig.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dat kan ik met behulp van de grafiek uitleggen. Met het voorstel van de regering zal de situatie van klassen blijven bestaan. Op het moment dat een huis een bepaalde waarde bereikt, zal er met een sprong naar een nieuwe klasse worden overgegaan. Ik heb veel waardering voor die kant van het voorstel van de regering waarmee zij een aanpassing aan de onderkant heeft willen aanbrengen. Laat daarover geen misverstand bestaan. Maar het kan beter, het kan mooier en het kan vooral eenvoudiger. En dat moest bij belastingheffing.

Ons amendement brengt vele voordelen met zich. Anders hadden wij het ook niet ingediend. Het hanteren van een heffingsvrije voet en eenzelfde percentueel tarief voor iedereen is veel eenvoudiger. Daardoor zal het systeem zich in de toekomst beter laten onderhouden. Ik denk dat dat van belang is. Want bedenk wel dat in het voorstel van de regering iedere keer zowel de percentages moeten worden aangepast als naar "het trappetje" moet worden gekeken. In het systeem dat met ons amendement wordt voorgesteld, zijn er maar twee knoppen waaraan moet worden gedraaid, wat het ook voor de toekomst beter mogelijk maakt het systeem te onderhouden.

Hoe sympathiek het doel ook is, schoksgewijze tariefstijgingen, zoals nu in het regeringsvoorstel zitten, bestaan niet meer. Het verdelen van en het terugsluizen van de meeropbrengst zijn rechtvaardiger en doen recht aan de bedoeling van het wetsvoorstel. Het gaat daarbij om een technische wijziging. Een en ander wordt duidelijk toegelicht met een grafiek, dezelfde grafiek die ik al een paar maal heb laten zien en die u straks ook krijgt uitgereikt. Met behulp van deze grafiek is in een oogopslag zichtbaar dat zowel in percentages als in geld de bestaande situatie in de verdeling in lastendruk zo dicht mogelijk is benaderd. Alle burgers moeten zo eerlijk mogelijk gelijk worden behandeld. Dit amendement is nagenoeg budgettair neutraal. Het leidt tot een verlaging van de opbrengst van premies volksverzekeringen van 22 mln., waartegenover een meeropbrengst van belastingen staat van 20 mln.; overigens allemaal binnen het kader van de door de regering aangegeven kostenoperatie. De cijfers zijn uitgerekend door het ministerie ter ondersteuning van het amendement.

Voorzitter! De sterke stijging van de waarde van goedkope woningen gedurende de laatste jaren heeft bij de inkomstenbelasting geleid tot een lastenverzwaring via het huurwaardeforfait. Dat geldt met name voor die inkomensgroepen die eigenaar-bewoner zijn van goedkope woningen. Enerzijds kan dat ertoe leiden dat de bereikbaarheid van een eigen woning in het gedrang komt. Anderzijds zal door de lastenverzwaring het behoud van de eigen woning in het gedrang kunnen komen. U kent allemaal de brieven die wij tegenwoordig op onze mat vinden. Het gaat daarbij vaak om mensen met een relatief laag inkomen, zoals bijvoorbeeld gepensioneerde ouderen die al heel lang in hun woning zitten of gehandicapten met aangepaste woningen. Die kunnen niet gemakkelijk verhuizen en daardoor hun woonlasten niet beïnvloeden.

Voorzitter! Als ik zie dat de waarde van goedkope woningen in sommige steden in vier jaar tijd zo gigantisch gestegen is en er bij ongewijzigd beleid sprake is van een stijging van de OZB, van de waterschapslasten en van het huurwaardeforfait, zal dat in sommige situaties zeker problemen opleveren.

De heerRabbae(GroenLinks)

De schema's van mevrouw Noorman hebben mij nog niet bereikt, vandaar deze vraag, voorzitter. Werkt dit voorstel denivellerend, nivellerend of neutraal ten aanzien van de huidige situatie?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Neutraal. Kijk maar naar de grafieken.

De voorzitter:

Die worden nu rondgedeeld. Wij zullen er voortaan een overheadprojector bij halen!

De heerRabbae(GroenLinks)

De verhouding mensen met zeer dure woningen en mensen met goedkope woningen blijft dus hetzelfde als thans het geval is?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ja.

De voorzitter:

Dat is de betekenis van neutraal.

De heerRabbae(GroenLinks)

Ik had van de PvdA iets anders verwacht!

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Even voor de goede orde, wij voeren nu geen debat over het inkomensbeleid; wij voeren ook geen debat over de gemeentelijke en lokale lasten; wij voeren een debat over een technische wijziging die in de ogen van mijn fractie geen onbedoelde neveneffecten mag hebben voor de lastenverschuiving tussen inkomensgroepen. Ik probeer duidelijk te maken, dat het van wijsheid getuigt om dat doel in het kader van deze wetswijziging te honoreren.

Voorzitter! Ik realiseer mij goed dat het lastig is deze ontwikkeling per inkomenscategorie in kaart te brengen. Niettemin verzoek ik de regering, te bevorderen dat de koopkrachteffecten in beeld gebracht worden. Ik zou mij kunnen voorstellen dat dit een onderdeel vormt van de monitor lokale lasten. Ik vind ook dat die gegevens bij de eerstvolgende begrotingsbehandeling beschikbaar moeten zijn. Wij moeten jaarlijks zicht krijgen op de ontwikkeling van de koopkrachteffecten als gevolg van lokale belastingheffingen in relatie tot de ontwikkeling van het huurwaardeforfait, als het gaat om de invoering van de WOZ.

Is de regering bekend met de brief van 24 oktober van de gemeente Amsterdam aan staatssecretaris Tommel, waaruit op te maken valt dat de gemeente Amsterdam geen taxaties zal behoeven te maken op grond van de WOZ? Heb ik dat goed begrepen? Kan de staatssecretaris mij de consequenties daarvan mededelen voor het huurwaardeforfait in de inkomstenbelasting van de Amsterdammers? Op welk moment gaat Amsterdam wél de WOZ uitvoeren?

Mijnheer de voorzitter! Ook na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag blijft mij onduidelijk hoe de meeropbrengst in de inkomstenbelasting precies is geraamd. Er is sprake van meeropbrengst, gedeeltelijke vanwege de gestegen waarde en gedeeltelijk vanwege, soms te goeder trouw, te laag gehanteerde waarde bij de aangifte van de inkomstenbelasting. Als ik kijk naar de gemiddelde waardestijgingen in het land, verwacht ik een hogere meeropbrengst dan de 535 mln. minus de 110 mln. die de regering aangeeft. Ik krijg graag een onderbouwing van de cijfers. Gezien een aantal onduidelijkheden achten wij een snelle rapportage inzake de effecten van de voorgestelde regeling noodzakelijk.

Vanuit zeer veel gemeenten komt het verzoek om een gereduceerd OZB-tarief mogelijk te maken in delen of wijken waar sprake is van renovatie, kansenzones of bedrijfsontwikkeling. In de nota Lokale lastendruk is deze regeling aangekondigd. Mijn vraag aan de staatssecretaris is wanneer deze regeling wordt aangeboden aan de Kamer. Wij denken dat dit een belangrijk instrument kan zijn om met name de economische en soms ook de sociale ontwikkeling in het kader van het grotestedenbeleid en ook het beleid voor andere gemeenten te stimuleren.

Voorzitter! Mijn fractie heeft grote zorg over de spoed in de afhandeling. Die spoed is noodzakelijk, willen de gemeenten de invoering zorgvuldig vorm kunnen geven. Een zorgvuldige behandeling van deze toch zeer complexe materie is noodzakelijk. Ik verneem graag van de staatssecretaris of hij een zorgvuldige afhandeling kan waarborgen en wat de consequenties zijn als op onderdelen tot uitstel wordt besloten. Daarover blijven onduidelijkheden bestaan.

De heerKamp(VVD)

Mijnheer de voorzitter! De wet Waardering onroerende zaken kreeg in het najaar van 1994 de steun van de VVD-fractie. Dat gebeurde nog onder de voorganger van de heer Vermeend. Wij hadden daarbij twee overwegingen. De eerste overweging was dat de lagere waarderingskosten die in de nieuwe opzet worden gemaakt, zullen leiden tot een lagere belastingdruk. Als overheden minder kosten maken, hoeven zij ook minder kosten door te berekenen. Dan is er dus een lagere belastingdruk. De tweede overweging was dat een betere waardering leidt tot een rechtvaardige verdeling van de belastingdruk. Het kan niet zijn dat als gevolg van fouten, verkeerde systemen of een verkeerde opgave van bedragen een onrechtvaardige verdeling van de lastendruk ontstaat. Voorzover die er was, is die gecorrigeerd met de Wet WOZ.

Zoals mevrouw Noorman al zei, was het doel van de Wet WOZ vooral een technische correctie. Het doel was niet het realiseren van hogere belastingopbrengsten. Daarom hebben wij samen met het CDA een motie ingediend, die ook is aangenomen. Met deze motie werd uitgesproken dat de meeropbrengst die onbedoeld toch een gevolg van de technische wet zou zijn, werd teruggegeven aan de burgers en wel, voorzover het het Rijk betreft, in de vorm van een verlaging van het huurwaardeforfait. Het is jammer dat mevrouw Noorman deze motie destijds niet heeft ondersteund.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik kan mij heel goed herinneren waarom ik die motie niet heb ondersteund. U zegt: de motie stond voor teruggave aan de burgers, de eigenaren van woningen. Vindt u dan niet dat de teruggave gelijkmatig moet gebeuren, dus aan alle woningeigenaren en niet voor het overgrote deel aan eigenaren van een dure woning?

De heerKamp(VVD)

Ik vind dat de teruggave gelijkmatig en redelijk moet verlopen. Ik vind ook dat het voorstel van de regering aan die eis voldoet.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Kunt u werkelijk staande houden dat een eigenaar van een woning van ƒ 900.000 een verlaging van het huurwaardeforfait van ƒ 4000 moet krijgen en dat een eigenaar van een woning van ƒ 200.000 helemaal geen verlaging van het huurwaardeforfait moet krijgen?

De heerKamp(VVD)

Ik vind de fixatie op de allerduurste woningen niet reëel. Als wij bijvoorbeeld het maximum zouden weghalen uit de regeling, dan zou dat slechts een totale meeropbrengst van 5 mln. opleveren. Wij praten dan echt over heel kleine bedragen. De eigenaren van de allerduurste woningen betalen een enorm bedrag aan huurwaardeforfait. Daar hoeven wij ons als wetgever niet voor te schamen. Ik vind dat het voorstel van de regering redelijk over de hele linie positief uitpakt.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Hoe verklaart u dat "redelijk over de hele linie" echt redelijk is, als er sprake is van een verschuiving van 20 mln. wanneer aan iedereen in gelijke mate, gerelateerd aan de huidige lastendruk, teruggaaf plaatsvindt?

De heerKamp(VVD)

Wij kunnen constateren dat er in het voorstel van de regering lagere percentages worden genoemd voor de goedkope woningen. Voor een kwart van de Nederlandse woningen geldt een lager percentage dan 1,25. In dat opzicht is er sprake van een verschuiving van de lastendruk van goedkopere naar duurdere woningen van 90 mln.

De Aanpassingswet WOZ ligt er, twee jaar nadat de Wet WOZ zelf is vastgesteld. Wij kunnen nu de balans opmaken van de effecten van die wet. Die balans valt voor de fractie van de VVD positief uit. De Wet WOZ had grote gevolgen voor de administraties. Er moesten enorme aantallen taxaties worden verricht, er moesten allerlei beschikkingen de deur uit en er moesten nieuwe systemen worden opgezet. Je kunt nu constateren dat de voorbereidingen om in het voorjaar van 1997 vele miljoenen beschikkingen de deur uit te laten gaan bij de gemeenten naar wens verlopen.

Je kunt ook constateren dat de instelling van de Waarderingskamer positieve effecten heeft gehad. De Waarderingskamer heeft ervoor gezorgd dat er op een betere wijze wordt getaxeerd, dat er uniform wordt getaxeerd. De kamer zorgt er ook voor dat het verdere proces naar wens verloopt.

Een ander positief punt bij het opmaken van de balans is het besluit van de regering om de meeropbrengsten in de sfeer van de inkomstenbelasting te vertalen in een verlaging van het huurwaardeforfait. Wie in het verleden op zijn aangifte inkomstenbelasting de juiste waarde van zijn eigen woning aangaf, gaat nu relatief minder betalen. Wie in het verleden een te lage waarde aangaf, gaat nu relatief meer betalen. Zo hoort het ook.

De VVD-fractie zal vanwege het positief uitslaan van de balans van de invoering van de Wet WOZ het voorstel voor een aanpassingswet positief tegemoet treden. Daarbij betrekt zij tevens het relevante gedeelte van het Belastingplan 1997.

Voorzitter! Ik zal achtereenvolgens ingaan op enkele aspecten die de WOZ zelf betreffen, op de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting en ten slotte op de onroerendezaakbelasting. Op enkele punten wil ik graag een verduidelijking hebben van de staatssecretaris. Wij hebben er graag aan meegewerkt dat de afhandeling snel plaatsvindt, maar als gevolg van de korte periode van enkele dagen tussen de nota naar aanleiding van het verslag en deze behandeling is nog niet ieder detail helemaal duidelijk voor ons.

Bij de vaststelling van de Wet WOZ hebben wij gevraagd om het beleid van de gemeenten op het punt van ambtshalve vermindering te uniformeren. Wij hebben aangegeven aan de voorganger van de huidige staatssecretaris dat in een aantal gevallen na de peildatum feiten aan het licht zouden kunnen komen waardoor de vastgestelde waarde in grote mate achterhaald is. Daarop zou gereageerd moeten kunnen worden. Dat kan met een ambtshalve vermindering, maar je moet niet afhankelijk zijn van wat het ene college van B en W wel en het andere niet wil doen. Daarom hebben wij gevraagd om een ministeriële regeling op dit punt. Ik vraag de staatssecretaris of wij die regeling op korte termijn tegemoet kunnen zien, omdat de tijd gaat dringen.

Ik kom bij de kosten van de Wet WOZ. De waarderingskosten worden omgeslagen over de gemeenten, de rijksbelastingdienst en de waterschappen. In mei 1991 is daarvoor een verdeelsleutel vastgesteld van 40-30-30. Dat is een redelijke verdeelsleutel, omdat de besparingen als gevolg van de efficiëntere aanpak door de Wet WOZ bij alle drie partijen vergelijkbaar zijn. Wij moeten ons wel realiseren dat de waterschappen relatief lage belastingopbrengsten hebben. Dan worden de perceptiekosten gauw te hoog. Ik heb daarom bij twee waterschappen nagegaan hoe het in de praktijk zit met de perceptiekosten van hun omslagheffing. Bij het eerste waterschap was het percentage van de perceptiekosten in de periode 1995-1997 tussen de 17 en 22. De helft daarvan werd veroorzaakt door de WOZ-kosten. Bij het tweede waterschap was het percentage van de perceptiekosten in de periode 1995-1997 tussen de 36 en de 47. Wat vindt de staatssecretaris in dezen acceptabel? Ik denk dat percentages tussen de 17 en 22 erg hoog zijn. Percentages tussen de 36 en 47 zijn echter veel te hoog. Als de staatssecretaris dat met mij eens is, dan kan hij dit aspect wellicht aan de orde stellen in een volgend bestuurlijk overleg over de verdeling van de waarderingskosten.

Ik kom dan te spreken over de inkomstenbelasting. Begin 1997 wordt voor vier jaar bij beschikking de WOZ-waarde vastgesteld van iedere onroerende zaak in ons land. De meeste gemeenten hebben nieuwe taxaties laten verrichten met als peildatum 1995. Er zijn echter ook nog 268 zogenaamde wetsfictiegemeenten die geen nieuwe taxatie hebben laten verrichten, maar die als peildatum 1992, 1993 of 1994 hanteren. Amsterdam is een van die gemeenten. Pas bij de volgende taxatieronde, in 2001, gaan alle gemeenten dezelfde peildatum hanteren.

Als wij die te lage WOZ-waarde van de wetsfictiegemeenten zouden gebruiken voor de inkomstenbelasting, zou dat tot onrechtvaardige verschillen leiden. Als je woont in een gemeente die geen wetsfictiegemeente is, zou je relatief meer aan huurwaardeforfait moeten betalen dan mensen in gemeenten die wel tot de wetsfictiegemeenten behoren. Dat zou een verschuiving met zich brengen van 160 mln., afhankelijk van de gemeente waar je toevallig woont. Dat is geen goede zaak. Wij vinden het dan ook goed dat de staatssecretaris hiervoor een overgangsregeling heeft voorgesteld. Deze regeling maakt de zaak niet eenvoudiger, maar zij dient wel een goed doel. Dat laatste is zo zwaarwegend, dat wij met zijn voorstel akkoord gaan.

De staatssecretaris stelt voor om een ophogingspercentage voor ieder van de niet-wetsfictiegemeenten vast te stellen. Amsterdam krijgt bijvoorbeeld een ophogingspercentage van 30. Dat percentage is een gemiddelde. Er kunnen zich natuurlijk grote afwijkingen voordoen, zoals mevrouw Noorman al opmerkte. Hiervoor is een tegenbewijsregeling voorgesteld: als de afwijking groter is dan 20%, kan een andere waarde dan de via ophoging tot stand gekomen waarde worden vastgesteld. 20% is een erg groot verschil. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat een eigenaar van een woning van 4 ton gedurende de periode van de overgang ƒ 1100 te veel aan inkomstenbelasting betaalt, zonder dat hij daar iets aan kan doen. Bij duurdere woningen gaat het om nog grotere bedragen. Ik hoor graag van de staatssecretaris waarom dat percentage van 20 redelijk is. Waarom is niet gekozen voor een grens van 10%? Verder vraag ik de staatssecretaris hoe het ophogingspercentage aan ieder van de individuele belastingplichtigen kenbaar wordt gemaakt.

Bij een vergelijking van de WOZ-waarde met de werkelijke waarde is het van belang te constateren dat een aantal gemeenten veel woningen hebben waarvoor erfpacht geldt. Ik noem Amsterdam, Groningen en Haarlem, al weet ik dat bij de laatste gemeente niet zeker. Het is van belang om na te gaan of op een goede wijze met de waardedrukkende factoren wordt omgegaan. Ik noem dan de erfpacht zelf, de periode van erfpacht, erfdienstbaarheden, aanschrijvingen en kettingbedingen. Wordt hiermee op een goede wijze rekening gehouden? Ik verwijs dan naar een artikel in het novembernummer van het maandblad Belastingbeschouwingen, waarin in dit verband werd gesproken van een aantal onredelijkheden. Ik zou het op prijs stellen als de staatssecretaris daarop ingaat.

Het huurwaardeforfait is tussen 1971 en 1993 verdrievoudigd van 1 tot 2,9%. Door de waardeklassensystematiek was hierbij sprake van schoksgewijze verhogingen. Er bestond geen mogelijkheid van bijstelling. De regering stelt nu voor om het forfait te verlagen, de waardeklassen af te schaffen en een simpel maar doeltreffend bijstellingsmechanisme in te voeren. Voor goedkopere woningen bevat het voorstel een lager percentage. De grens voor goedkope woningen wordt opgehoogd van ƒ 100.000 naar ƒ 150.000. Daaronder valt een kwart van alle woningen. Dat lagere percentage – in plaats van 1,25 een percentage van maximaal 1,25 – leidt tot een verschuiving van de lastendruk ten gunste van de eigenaars van goedkopere woningen van 90 mln.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Is die verschuiving van de lastendruk waarover u spreekt er één op basis van de bestaande belasting?

De heerKamp(VVD)

Ik heb hiermee willen aangeven, dat het feit dat het kabinet vasthoudt aan een lager percentage voor de goedkopere woningen en dat percentage zelfs nog enigszins ophoogt – dit zat overigens ook al in de oude wet – goed is voor een verschuiving van 90 mln.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Als dit ook al in de oude wet zat, is er toch geen sprake van een verschuiving? Het is altijd heel instructief om op de grafiek te kijken, en daar zie ik dat het kabinet door toepassing van de staffel in staat is, nog net onder de huidige systematiek te blijven. Als het kabinet dat niet had gedaan, was er bij de woningen tot ƒ 150.000 sprake van een gigantische verhoging van het huurwaardeforfait.

De heerKamp(VVD)

Ik moet dat tegenspreken. In uw eigen grafiek kunt u zien, dat er telkens aan de onderkant van een waardeklasse niets verandert, terwijl aan de bovenkant van de waardeklasse een enorme verbetering te zien is: in een aantal gevallen gaat men zelfs minder dan de helft aan huurwaardeforfait betalen. Mijn stelling is daarom dat het voorstel van de regering, ook voor de goedkopere woningen, een aanzienlijke verbetering betekent.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

We kunnen wel een welles-nietesspelletje doen...

De voorzitter:

Liever niet!

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

...maar ik wil toch antwoord op de vraag, of het feit dat die staffel erin zit, ertoe leidt dat het kabinet maar net aan de onderkant van het "zigzagje" van de huidige situatie blijft.

De heerKamp(VVD)

Ik zal graag de vraag beantwoorden, en er nog iets aan toevoegen. Over die 90 mln. heb ik al gezegd, dat die ook al in de oude regeling zat. In de nieuwe regeling wordt dat effect nog wat versterkt. Uit uw eigen grafiek blijkt dat een woning van zo'n ƒ 120.000 meer dan 1,4% aan huurwaardeforfait heeft. In het regeringsvoorstel zit zo'n woning iets boven de 0,7%. Dat is dus een halvering. Ik denk dat uw voorstelling van zaken, waarbij u suggereert dat het voorstel van de regering een verslechtering inhoudt voor de goedkopere woningen, geen recht doet aan de werkelijkheid.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Maar dan vergeet u te vermelden, dat die goedkopere woningen alleen al het laatste jaar zo'n 12% in waarde zijn gestegen. Op grond daarvan is de eigenaar van zo'n goedkopere woning geen cent beter uit dan in de bestaande situatie, in tegenstelling tot de eigenaar van een woning van zes ton, die in het voorstel substantieel drie ton beter uit is.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat we nog het antwoord van de staatssecretaris krijgen.

De heerKamp(VVD)

Als de regering voor een woning van ƒ 120.000 de percentages verlaagt van 1,4 naar 0,7, kun je niet volhouden dat dat geen verbetering is voor de mensen die het betreft.

MevrouwGiskes(D66)

Mijn overwegingen om dit amendement te steunen, hebben niets te maken met de verschillende waardeontwikkelingen van woningen. Waarom bent u, als kampioen deregulering, niet gevoelig voor de charme van de eenvoud van een voorstel met één heffingsvrije voet en een normaal percentage, waarbij je afkomt van die staffeling en doorgaat op de manier, die we kennelijk altijd al acceptabel hebben gevonden, namelijk dat goedkopere woningen wat anders worden behandeld? Ik vraag dit nog even los van de exacte grenzen, vrije voeten en percentages.

De heerKamp(VVD)

Ik heb al aangegeven, dat ik het voorstel van mevrouw Noorman en mevrouw Giskes geen vereenvoudiging vind. In het regeringsvoorstel krijgen woningen tot ƒ 150.000 een in drie stappen oplopend percentage. Vanaf woningen van ƒ 150.000 geldt heel eenvoudig voor alle woningen een percentage van 1,25. Mevrouw Noorman wil een voet en vervolgens een percentage invoeren van 1,5. Het gevolg daarvan is dat in het begin, dus bij de goedkopere woningen, ook een heel snelle stijging te zien is; dat schokkerige effect is bijna gelijk aan het voorstel van de regering. Vervolgens krijg je in de praktijk een langzaam oplopend percentage al naar gelang de woningen duurder worden, terwijl de regering uitgaat van een gelijkblijvend percentage. Ik zie dus geen enkele vereenvoudiging in het voorstel van mevrouw Noorman en mevrouw Giskes.

MevrouwGiskes(D66)

Zojuist wees de heer Kamp erop dat je je gemakkelijk blind staart op de dure woningen. Dat doe je ook door op deze manier naar die grafiek te kijken. Wij hebben het eigenlijk over het eerste beginstukje. De eenvoud blijkt uit ons amendement. Er wordt een stuk tekst vervangen, vervolgens blijft er nog wat over. Het is een heel korte redenering. Met behulp daarvan wordt aangegeven dat je, door het op een bepaalde manier te regelen, ervoor kunt zorgen dat goedkope woningen wat lager uitvallen in huurwaardebijtelling. Wat is er nu mooier dan dat?

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! De ene keer komt het de indieners van het amendement beter uit om naar de dure woningen te kijken. De andere keer kijken ze naar de goedkope woningen. Ik kijk liever naar dure en goedkope woningen.

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb tot nu toe niet bewust naar dure of goedkope woningen gekeken. Ik kijk gewoon naar het systeem.

De heerKamp(VVD)

Mijn stelling is, als je voor de woningen tot ƒ 150.000 in drie stappen naar een bepaald percentage gaat en dat vervolgens vasthoudt over de hele linie, dat dit even eenvoudig is als een combinatie van een voet met een hoger percentage.

MevrouwGiskes(D66)

Denkt de heer Kamp niet dat het erg dringen wordt rondom de grenzen, als gevolg van die sprongen? Het wordt wel heel interessant om daar net onder te blijven. Dat ben je kwijt met ons systeem.

De heerKamp(VVD)

Deze kwestie via de Wet waardering onroerende zaken is opgezet met het doel om de mensen niet zelf meer bedragen te laten invullen op hun aangiftebiljet inkomstenbelasting. Volgens de richtlijnen van de Waarderingskamer en naar aanleiding van een taxatie van een deskundige stelt het college van B en W die waarde vast. Dan valt er niets meer te dringen. De beschikking komt gewoon op je bord te liggen.

MevrouwGiskes(D66)

Je kunt daartegen bezwaar maken. Dan wordt het wel dringen.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Ik heb het gehad over de verschuiving in de lastendruk met 90 mln. Iedereen die op zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting de juiste waarde aangaf met betrekking tot het huurwaardeforfait gaat er als gevolg van de voorgestelde wijziging relatief op vooruit. Een voorbeeld: de eigenaar van een woning van ƒ 125.000 gaat er 26% op vooruit. Ik heb het dan over het voorstel van de regering. Ik heb het over een goedkope woning van ƒ 125.000. Ik constateer dat de eigenaar van die woning er in guldens 26% op vooruitgaat, mits deze persoon in het verleden het juiste bedrag heeft aangegeven en dat nu weer doet. De regering stelt dat de voorgestelde verlaging van het huurwaardeforfait tot 1,25% een correcte vertaling is van het overgaan op de WOZ-waarde in plaats van op de waarde in bewoonde staat. Bovendien is sprake van een correcte vertaling van de afschaffing van de waardeklassen met betrekking tot de ontwikkelingen van de afgelopen jaren op de koop- en de huurmarkt. Tevens gaat het om het teruggeven van de meeropbrengst die het gevolg is van de WOZ. Ik vraag mij af of dat niet een iets te rooskleurige voorstelling van zaken is. Is het in feite niet zo dat het verlagen van het huurwaardeforfait tot 1,25% slechts betrekking heeft op het teruggeven van de 435 mln. meeropbrengst ten gevolge van de Wet WOZ? Is de regering niet van mening dat alle andere effecten daarmee ruimschoots zijn gecompenseerd? Is dat de juiste vertaling van een en ander? Dat wil ik graag van de staatssecretaris weten.

Voor de toekomst is er een mechanisme om te voorkomen dat het huurwaardeforfait uit de pas gaat lopen. De VVD vindt ook dat het huurwaardeforfait niet uit de pas moet lopen. Er is sprake van een zorgvuldig evenwicht in de wetgeving als het gaat om huur- en koopwoningen. Dat evenwicht moet worden gehandhaafd. Wat nu wordt voorgesteld, een jaarlijkse bijstelling aan de hand van de huurontwikkeling en een vierjaarlijkse bijstelling bij het begin van een nieuw WOZ-tijdvak, kijkend naar de waardeontwikkeling in het afgelopen tijdvak, dat lijkt ons goed. Dat heeft onze steun.

De heerDe Jong(CDA)

Ik herinner mij de debatten uit de vorige kabinetsperiode over het huurwaardeforfait. Dat ging meestal met nogal wat vuurwerk gepaard, al was het maar omdat de heer De Korte er toen nog zat. Je kunt van de heer De Korte veel zeggen, maar hij hield streng en strak vast aan de berekeningssystematiek van Van Amelsvoort. De heer De Korte wist het altijd zo te plooien dat, als Van Amelsvoort uitkwam op 2,5%, hij uitkwam op 0,5%. Hij zat er altijd 2% onder. Bij het laatste debat, waarbij het huurwaardeforfait werd verlaagd naar 2,8%, rekende de VVD uit dat het 2,2% moest zijn. Ik heb het dan over 1992, 1993. Omgerekend naar de huidige systematiek zit je dan ongeveer op 1,25%. Dat betekent dus, als de VVD nu akkoord gaat met die 1,25%, dat zij aanneemt dat de ontwikkeling van de waarde van de woningen en de ontwikkeling van de huren sinds 1993 zodanig is geweest dat er geen aanleiding is om het percentage van het huurwaardeforfait te verlagen.

De heerKamp(VVD)

Ik stel de warme belangstelling van het CDA voor het huurwaardeforfait zeer op prijs. Ik moet constateren dat, toen het CDA het kon regelen, tussen 1971 en 1993, het huurwaardeforfait is verdrievoudigd. Dat het CDA nu ook belangstelling heeft voor een verlaging van het huurwaardeforfait, is positief.

De heerDe Jong(CDA)

Dat vind ik een flauwe opmerking.

De heerKamp(VVD)

Het is de werkelijkheid.

De heerDe Jong(CDA)

Wij hebben steeds vastgehouden aan de berekeningssystematiek. Wij hebben geprobeerd die op een correcte wijze uit te voeren. Daar kon je met De Korte over praten. Hij berekende wat anders, maar over de berekeningssystematiek waren wij het nooit oneens. Ik vraag nu aan de heer Kamp of hij, gelet op de berekeningssystematiek, niet op een heel ander bedrag moet uitkomen dan op het bedrag waarop hij in de voorgaande periode, in 1993, al zat.

De heerKamp(VVD)

Het CDA was het niet met de berekeningssystematiek van De Korte eens zolang het CDA in de regering zat en het huurwaardeforfait uiteindelijk kon verdrievoudigen. Maar op het moment dat het CDA eruit is, wordt de berekeningssystematiek naar voren gebracht en wordt mijn commentaar daarop gevraagd. Mijn reactie is dan dat ik aanneem – ik leg dat aan de staatssecretaris voor – dat de verlaging tot 1,25% aan al de door mij genoemde effecten voldoende recht doet. Het gaat dan ook om het gelijk oplopen van de ontwikkeling voor huurwoningen en koopwoningen. Dat moet dan vanaf 1993 in de berekening betrokken zijn. Ik wil graag horen of dat zo is. Is dat niet zo, moeten wij samen eens praten over de reactie die dan gepast zou zijn.

De heerDe Jong(CDA)

Dat zal dan wel gebeuren.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Ik ga in op de vermogensbelasting. Voor de vermogensbelasting geldt dezelfde tegenbewijsregeling in verband met de wetsfictiegemeenten als voor de inkomstenbelasting. Bovendien geldt nog een tweede tegenbewijsregeling. De staatssecretaris zegt dat hij voor de vermogensbelasting nog steeds uitgaat van de waarde in bewoonde staat. Dat is 60% van de WOZ-waarde. Kan echter aannemelijk worden gemaakt, dat die uitkomst in belangrijke mate uitgaat boven 60% van de actuele verkoopwaarde, dan gaat hij uit van de actuele verkoopwaarde. In deze gevallen is dus iets bijzonders gebeurd waardoor de WOZ-waarde in belangrijke mate afwijkt van de verkoopwaarde. Waarom bestaat volgens de staatssecretaris hiervoor alleen bij de vermogensbelasting een tegenbewijsregeling? Bij de inkomstenbelasting is dat in financieel opzicht toch net zo relevant? Misschien is het daarvoor wel relevanter, want het gaat daarbij om grotere bedragen. Waarom geldt daarvoor geen tegenbewijsregeling?

Als de staatssecretaris dan toch een vorm van tegemoetkoming aan de belastingplichtigen belangrijk vindt, had hij ook als volgt kunnen redeneren: ik heb voor deze gevallen het systeem van de ambtshalve vermindering bij de inkomstenbelasting; ik kan dezelfde ambtshalve vermindering gebruiken bij de vermogensbelasting en ook daarvoor een uniformere ministeriële regeling treffen, waardoor ik het effect bereik dat ik nu hiermee bereik.

Verder spreekt de staatssecretaris over "in belangrijke mate afwijken". Hoeveel procent is "in belangrijke mate"?

Dan kom ik op de onroerendezaakbelasting. Bij deze belasting ga ik in op de tariefdifferentiatie en op de wenselijkheid van de ingroeiregeling. Daarop is mevrouw Noorman ook al ingegaan.

Het voorstel voor een tariefdifferentiatie staat helemaal los van de aanpassingen die nodig zijn in verband met de Wet waardering onroerende zaken. Het betreft gewoon een fundamentele wijziging in de onroerendezaakbelasting, omdat wij nu voor het eerst onderscheid kunnen maken tussen objecten. Er was al een onderscheid tussen subjecten, de eigenaar en de bewoner, maar als het voorstel wordt gevolgd, komt er ook een onderscheid tussen objecten. De regering voert twee overwegingen aan om recht te doen aan het verschil in waardestijging door de tarieven maximaal 20% te laten variëren. De eerste heb ik al genoemd, dat is het verschil in de waardestijging tussen de categorieën woningen en niet-woningen. De tweede is dat de regering de gemeenten graag de gelegenheid wil geven om ook op dit punt een eigen werkgelegenheidsbeleid te voeren.

De werkgeversorganisaties vrezen een lastenverschuiving in de richting van bedrijven en zijn daarom tegen het voorstel. De gemeenten zeggen dat 20% te weinig is om een lastenverschuiving in de richting van de woningen te kunnen voorkomen. Het voorstel dat de regering heeft gedaan, is een vervolg op een mede door de VVD ondertekende motie. Dat voorstel krijgt dus de steun van de fractie van de VVD. Het schept op de eerste plaats voor gemeenten een mogelijkheid en geen verplichting. De gemeenten kunnen, zij moeten niet. In de tweede plaats is het een beperkt middel om, naar beide kanten, de scherpste kantjes eraf te halen. Dat middel kun je zowel voor de ene kant als voor de andere kant beperkt gebruiken. Dat betekent dat je de grootste onrechtvaardigheden ermee weg kunt halen. In de derde plaats wordt de gemeentelijke autonomie op fiscaal gebied inderdaad vergroot, zonder dat er het risico is van uitschieters. In de vierde plaats is de categorie-indeling die het kabinet voorstelt zodanig dat een brede afweging nodig blijft. De categorie niet-woningen bestaat uit bedrijfspanden, maar ook uit verzorgingshuizen, verenigingsgebouwen, scholen en dat betekent dat niemand, zelfs een rood gemeentebestuur niet, zal zeggen dat men het bedrijfsleven wil aanpakken, zonder dat men gelijktijdig ook verzorgingshuizen, scholen en verenigingsgebouwen aanpakt. Ik denk dus dat het feit dat de brede afweging nodig blijft, positief is.

De heerRabbae(GroenLinks)

Vindt de heer Kamp het wel juist dat voor beide soorten voorzieningen eenzelfde tarief geldt, dus zowel voor nutsbedrijven, nutsgebouwen als voor op commercie gerichte gebouwen?

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Ik denk dat wij een mooi verhaal zouden kunnen ophangen voor andere tarieven voor kerken, scholen, verzorgingshuizen, ziekenhuizen en bij woningen voor verschillende tarieven voor goedkope en duurdere woningen, voor woningen in nieuwbouwwijken of in kansenzones en voor woningen in de Randstad of in Groningen. Wij zouden daar een prachtig verhaal over kunnen ophangen, maar dan krijgen wij een volstrekt onuitvoerbare regeling. Wij doen dan bovendien geen recht aan het uitgangspunt van de onroerendezaakbelasting, namelijk dat je de lasten naar waarde verdeelt.

Ik denk dat wij aan dit uitgangspunt kunnen vasthouden door één kleine correctie in te bouwen. Dan geef je gemeenten de gelegenheid om de scherpste kantjes eraf te halen, zonder dat je te veel in een situatie vervalt zoals ik die net heb geschetst. Ik vind trouwens dat daar nog op één punt een differentiatie aan toegevoegd zou kunnen worden – ook daar is de VVD-fractie in een eerder stadium mee akkoord gegaan – en dan gaat het om de uitwerking van de gedachte van kansenzones in grote steden. Als er een voorstel komt, zullen wij dat positief tegemoet treden. De staatssecretaris moet de mogelijkheid hebben om te overwegen om de onroerendezaakbelasting daarbij te betrekken en vandaar dat wij bereid zijn om dat positief tegemoet te treden.

Voorzitter! Mijn laatste punt is de ingroeiregeling als het gaat om de OZB. Het komt voor dat de waarde van individuele onroerende zaken veel sterker stijgt dan het gemiddelde in de gemeente. Wij hebben het er al over gehad. Mevrouw Noorman en ik ook. De veel hogere aanslag voor de OZB die daarvan het gevolg is, kan voor bepaalde belastingplichtigen die hun netto-inkomen gelijk zien blijven of voor bedrijven die hun netto-omzet en brutowinst gelijk zien blijven, hard aankomen. Het is redelijk om gemeenten in de gelegenheid te stellen om de belastingplichtigen aan die zeer forse verhogingen te laten wennen. Dat zou kunnen via een ingroeiregeling die de mogelijkheid biedt van een afnemende korting gedurende drie jaar op de aanslag OZB. Dat is de inhoud van het voorstel dat ik mede namens mevrouw Noorman en mevrouw Giskes heb ingediend.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! De Wet waardering onroerende zaken, het is net ook al gememoreerd, had ook wat ons betreft een aantal zeer goede doelstellingen. Primair stond het vereenvoudigen van het taxatieproces en voorts wilde men ervoor zorgen dat dit in het hele land op een zo goed mogelijk vergelijkbare manier zou gaan gebeuren. Ook wat dat betreft hebben wij destijds – het was zelfs al in de zomer van 1994 – dat wetsvoorstel gesteund. Dat wij toen geen steun hebben gegeven aan de motie die zich uitsprak over eventuele meeropbrengsten, had er mee te maken dat het niet gericht was op meeropbrengsten. Het was ook niet gericht op minder opbrengsten of überhaupt op verandering, want het is voor wat betreft de inkomstenbelasting geen regelgeving die gericht is op het bereiken van een bepaald budgettair einddoel. Ik kom daar straks nog op terug.

Wat in het algemeen meespeelt rondom de WOZ, is dat wij te maken hebben met taxaties die niet eens vier, maar soms zelfs zes jaar oud zijn, want gemeenten kunnen twee jaar voor de aanvangsdatum van een waarderingstijdvak al met hun taxaties beginnen. Vervolgens blijven ze ook nog vier jaar geldig. Niet voor niets is bij de behandeling van de WOZ aan de orde gesteld dat je soms te maken hebt met heel oude waarden als je het gebruikt voor jaarlijkse belastingen en die waarden kunnen jaarlijks ook nog eens ernstig fluctueren. Indertijd hebben wij ons afgevraagd of het op het moment dat wij om de vier jaar gaan taxeren doenlijk is om dit soort waarderingen in te zetten voor de inkomsten- en vermogensbelastingsfeer. Wij waarderen de poging en wij hebben het ook altijd toegejuicht dat het zo snel mogelijk zou gaan gebeuren, omdat wij denken dat er alleen maar een goed doel mee gediend is, namelijk overzichtelijkheid en eenduidigheid. Staatssecretaris Van Amelsvoort heeft indertijd gezegd dat het zeker de bedoeling was om de frequentie van die taxaties aanmerkelijk op te voeren. Hij voegde daaraan echter wel toe dat het nog maar de vraag was hoe snel dat zou lukken. Hoe denkt men daar nu over en hoe staat het met het bevorderen van het intensiveren van de taxatiefrequentie?

In de WOZ wordt een beperkt aantal zaken aangepast. Wij zien niet zozeer aanleiding om opmerkingen te maken over de natuurschoonwet landgoederen als wel over de bekendmaking van de WOZ-beschikking. Wij hebben de schriftelijke vraag gesteld hoe het zit als je wel belanghebbende bent en je niets hoort. De staatssecretaris heeft geantwoord dat men het waarderingstijdvak wel kent en dat men, als men in een termijn van acht weken niets gehoord heeft, aan de bel moet trekken. Natuurlijk moet iedere burger de wet kennen, maar toch denk ik niet dat iedere bewoner in de gaten heeft wanneer er getaxeerd wordt, dus dat men binnen acht weken iets moet horen. Biedt deze regeling wel voldoende zekerheid voor de betrokkenen? Hierover verneem ik graag iets meer van de staatssecretaris.

StaatssecretarisVermeend

U meent dat de burger meer gewezen moet worden op de termijn van acht weken?

MevrouwGiskes(D66)

Ja.

Voorzitter! Voorts lijkt het ons goed dat de mogelijkheid wordt geboden dat één bezwaarschrift over meer onderwerpen gaat.

De organisatie van belastingadviseurs (NOB) vraagt aandacht voor woningen met erfpacht die worden behandeld als woningen op eigen grond. Daarbij is volgens die organisatie sprake van een scheve verhouding. Ik vraag de staatssecretaris om hierop te reageren. Ik zal de brief aanreiken.

Bij de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt slechts geregeld dat de aangepaste taxatie ook elders goed verloopt. Dat lijkt ons een goede zaak.

Wij juichen het toe dat er een vangnetbepaling komt in de Waterschapswet.

De heer Kamp heeft zojuist de kostenverdeling aan de orde gesteld. Ook wij menen dat hierbij wellicht nog sprake is van een probleem. Op zich kan je niet altijd de verhouding tussen perceptiekosten en opbrengsten een criterium laten zijn voor een andere verdeelsleutel. Het lijkt ons dan ook nuttig dat hiernaar nog eens wordt gekeken in het bestuurlijk overleg.

Wat ons betreft is het zeker goed dat er ook in de Gemeentewet een vangnetbepaling komt.

Er is gewezen op eventuele invoeringsproblemen bij zowel de Waterschapswet als de Gemeentewet. De staatssecretaris heeft gezegd dat dit kan worden opgevangen door tijdelijk hogere tarieven die later verlaagd kunnen worden. Dit is weliswaar niet de mooiste oplossing, maar ik kan ook geen alternatief verzinnen, dus moeten wij ermee instemmen. Ik houd evenwel het gevoel dat de gemeenten en de waterschappen enigszins in tijdnood kunnen komen; de praktijk zal dat echter moeten uitwijzen.

Ik kom te spreken over de OZB-kwesties. De vraag is enkele keren gesteld wat hierbij nu aan de hand is. Welnu, het onroerend goed in Nederland wordt opnieuw eenduidig getaxeerd. Daarbij kan blijken dat de waarden van bepaalde soorten onroerend goed opeens ernstig zijn veranderd ten opzichte van de eerdere taxatie. Dat hoeft dus niet gelijk te lopen met de feitelijke, eerdere waarde. Ik heb vandaag dan ook aan mevrouw Noorman gevraagd of zij de indruk heeft dat de toenmalige taxateurs het onroerend goed heel bewust verschillend hebben gewaardeerd, dus dat de een het onroerend goed wat lager heeft getaxeerd dan de ander. Het is natuurlijk bekend dat men daarbij over de hele linie wat aan de onderkant bleef, omdat daarmee het aantal bezwaren beperkt kon worden. Ik zelf heb die indruk vooralsnog niet. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij de indruk heeft dat van dergelijke processen sprake is geweest. Dat speelt namelijk mede een rol bij de vraag hoe je vervolgens reageert op de opgetreden waardestijgingen als zij niet over de gehele linie hetzelfde zijn.

Er is het voorstel om de tarieven binnen de OZB te differentiëren. Er wordt nu op 120% ingezet. Wat ons betreft lijkt dat een goed voorstel om een aantal redenen. Wij spreken in deze Kamer de laatste tijd regelmatig over de ontwikkeling van de lokalelastendruk. Dat geldt in het algemeen, maar niet alleen om bewoners van woningen, maar soms ook om bedrijven die moeten zien het hoofd boven water te houden. Het is belangrijk dat de gemeente een instrument heeft om enige variatie door te voeren zodat zij de allerernstigste vormen van lokalelastendrukontwikkeling zou kunnen bestrijden. De staatssecretaris zelf zegt dat die variatie wenselijk is om de effecten op belastingdruk van uiteenlopende waardeontwikkelingen te mitigeren. Om een relatief gelijke belastingdruk te houden, zegt hij dan nog ter toelichting. Dat lijkt mij nu juist niet de geheel goede omschrijving, want relatief is een percentage altijd gelijk. Maar dat is misschien een beetje een taalkundige kwestie. Belangrijk is dat je dit onderscheid kunt maken.

Ook bij mijn fractie bestaat nog wel de vraag of je er bent als je alleen tussen woningen en niet-woningen onderscheid maakt of dat je dan eigenlijk zo grof bezig bent dat je wat je zou willen doen, niet kunt doen en dat wat niet hoeft te gebeuren, wel kan gebeuren. Daarmee roep je dan ook nog eens de risico's af waar met name het VNO op wijst. Die organisatie zegt dat je theoretisch het tarief voor bedrijven zou kunnen verlagen, maar dat je dat wel kunt vergeten en dat het natuurlijk altijd omhoog gaat. Gemeenten maken zich namelijk niet populair als bestuur bij hun burgers, als zij de tarieven voor woningen zouden verhogen ten gunste van de bedrijven. Die durven er vergif op in te nemen dat het andersom zal zijn. Ik zou dit niet direct willen overnemen, maar ik denk dat het ook niet helemaal een irreëel bezwaar is. Wij denken dus dat zo'n variatiemogelijkheid wel gewenst is, maar zouden graag nader horen van de staatssecretaris hoe hij aankijkt tegen de soorten categorieën die je zou kunnen onderscheiden.

Er is ook nog altijd een tariefdifferentiatie tussen eigenaren en gebruikers. In wezen is dat een beetje historisch bepaald, maar je kunt je afvragen of dit vandaag de dag eigenlijk nog zinnig is. In het algemeen worden tarieven waar eigenaren mee te maken hebben, afgewenteld op hun huurders. En als zij zelf gebruiker zijn, is het natuurlijk één pot nat. Hoewel het misschien niet helemaal aan de orde is nu, is mijn basisvraag of het wel zin heeft om dit onderscheid te hanteren. De 125% van nu wordt historisch verklaard met de opmerking dat daarmee een dreiging is afgewend om het nog veel groter te laten zijn, maar je zou ook kunnen overwegen om het gehele onderscheid maar te laten vallen. Dat zou een mooie opschoning van de regelgeving kunnen zijn. Dat scheelt misschien ook de helft van de enveloppen die de gemeente moet versturen.

De heerRabbae(GroenLinks)

Begrijp ik goed dat mevrouw Giskes voorstelt dat het één en hetzelfde tarief voor beide zou moeten zijn?

MevrouwGiskes(D66)

Je zou je kunnen voorstellen dat de OZB aangrijpt op al het onroerend goed en dus waarschijnlijk op de eigenaren die, als zij met huurders te doen hebben, dit ongetwijfeld doorrekenen in hun kostprijs en dit in de huur tot uitdrukking laten komen. Dus waarom zou je nog eigenlijk dat onderscheid hebben? Ik zeg niet dat ik dit hier voorstel, maar ik vind het wel belangrijk om het daar eens over te hebben.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Begrijp ik dat u overweegt om de belasting op de gebruiker niet meer toe te passen of overweegt u om de hoogte van het tarief, het verschil tussen gebruiker en eigenaar, gelijk te trekken?

MevrouwGiskes(D66)

Ik overweeg nog helemaal niets. Ik stel eigenlijk de vraag of het nog wel zinvol is om een onderscheid te maken tussen eigenaren en gebruikers, wetende dat het uiteindelijk opgeteld wordt en terechtkomt bij degene die er feitelijk woont.

In dezelfde OZB-sfeer worden wij geconfronteerd met het feit dat er forse verhogingen plaatsvinden. Dat kan toeval zijn, omdat die goedkope woningen kennelijk veel meer waard zijn geworden. Op zich is dat verbazingwekkend, als je je realiseert dat het in belangrijke mate over huurwoningen en vooral over corporatiewoningen zal gaan. Enigszins flauw kun je zelfs de vraag stellen of de druk op dat soort organisaties om hun bezit te verkopen wellicht van invloed is geweest op de waardestijging die zich kennelijk voordoet in die sfeer. Het is immers verrassend om te constateren dat uitgerekend goedkope huurwoningen opeens heel veel meer waard zouden zijn geworden.

Dit neemt allemaal niet weg dat die ontwikkeling er is en dat je met z'n allen moet proberen, mensen die niet veel te besteden hebben, te ontzien of in ieder geval de kans te geven om te overleven en te wennen aan nieuwe situaties. Dat verklaart waarom wij graag steun hebben gegeven aan het amendement van de heer Kamp om een soort gewenningsregeling te introduceren. Verdergaand zou zijn het voorstel waar mevrouw Noorman over sprak, namelijk om een belastingvrije voet te introduceren, waardoor je in de onderste regionen nog sterker mitigeert. Ik stel hierover twee vragen. In de eerste plaats zou je eigenlijk via een object proberen, een tegemoetkoming te geven aan subjecten. Per slot van rekening doe je dan zoiets omdat je aanneemt dat bezitters en gebruikers van die goedkope objecten mensen zijn die relatief slecht bij kas zitten. De vraag is of dat de ideale manier is om eventuele armoedebestrijding vorm te geven. In de tweede plaats raak je hiermee ook aan de discussie over de vraag in welke mate je inkomensbeleid zich laat voltrekken bij gemeenten en in hoeverre je dat liever op landelijk niveau houdt. Graag hoor ik hoe de staatssecretaris dit ziet.

De heerDe Jong(CDA)

Ik stel een vraag over de gewenningsregeling. Ik begrijp dat het de bedoeling is dat een aantal tarieven lager wordt vastgesteld dan anders het geval zou zijn. Ik ga er even van uit dat de gemeenten er gek op zijn om hun totale opbrengst minstens gelijk te houden. Als dat zo is, moeten de tarieven ergens anders omhoog. Wie gaat die rekening betalen?

MevrouwGiskes(D66)

Het is primair aan de gemeente om daarover te beslissen, dus om te bepalen uit welke bron zij dat wil doen. Als de 120-marge doorgaat, hebben zij daar ook nog enige ruimte in, kan ik mij voorstellen. Daarnaast is het gewoon aan de gemeente om te zeggen uit welke pot zij die variatie wil halen.

De kansenzones zijn ook aan de orde gesteld. Ik begrijp dat hierop in ander verband uitvoerig teruggekomen zal worden. Het is daarom niet nodig, er nu op in te gaan.

Ik kom bij de inkomstenbelasting. Daarbij speelt eigenlijk als enige het onderwerp huurwaardeforfait. Om te beginnen is er de vraag hoe je de WOZ gebruikt als er nog geen echte taxatie is. De ophogingspercentages zijn gebaseerd op steekproefsgewijze onderzoek van de rijksbelastingdienst zelf. Uitgelegd wordt dat het gebeurt op basis van deelmarkten, prijsklasse, type woningen, en dergelijke. Desondanks wordt het vervolgens wel op het gehele woningbestand van een gemeente losgelaten. Ik moet aannemen dat dit goed gebeurd is en ik heb dan ook geen reden om daaraan te twijfelen. Wel vrees ik dat het enigszins grof werkt. Maar goed, daarmee zullen wij moeten leren leven.

Belangrijker is de overgang van waardeklassen naar waarde. D66 heeft schriftelijk al aangegeven dat zij dit een heel goede ontwikkeling vindt. Het gaf een heel merkwaardig effect en het raakte ook aan de principiële discussie die ligt achter al hetgeen tot nu toe gewisseld is, namelijk de vraag waarom je een huurwaardeforfait hebt en waarom het zo hoog is als het is. Over de eerste vraag kun je al een dag praten. Uiteindelijk raakt het aan de hele fiscale behandeling van de eigen woning. Die discussie zal ik nu niet voeren. Ik vraag de staatssecretaris wel, te bevestigen dat het een wezenlijk onderdeel zal moeten zijn van de algehele discussie die wij over de belasting in de 21ste eeuw gaan voeren.

Het tweede punt is echter dat wij bij het huurwaardeforfait nooit hebben gezegd: het gaat ons om eindopbrengst X. Wij hebben het, heel theoretisch, altijd gedaan in een keurige beschouwing over de componenten A, B, C en D, die samen leiden tot een bepaald forfaitpercentage, dat wij loslaten op de echte waarde van de woningen. Dat is ook meteen de reden dat D66 het niet nodig heeft gevonden om een amendement te steunen waarin staat: zou er bij betere taxatie meer belastingopbrengst binnenkomen, dan hoort die direct weer thuis bij de bezitters van de eigen woning. Het enige wat je met een dergelijke herwaardering doet, is eigenlijk alleen het beter uitvoeren van de regelgeving die je met z'n allen redelijk vond. 2,8 vonden wij kennelijk een redelijk percentage – niet gezien de opbrengst, maar gewoonweg gezien het percentage.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Hoe kijkt mevrouw Giskes er dan tegenaan dat al die mensen die al die jaren het goede bedrag hebben ingevuld op hun aangifte voor de inkomstenbelasting en dus, doordat anderen dat niet deden, relatief te veel betaalden, nu een tegemoetkoming krijgen? Waarom is dat niet redelijk?

MevrouwGiskes(D66)

Die mensen zouden inderdaad een medaille verdienen, denk ik.

Maar u zegt het heel suggestief en nu al tot drie keer toe. Het klopt gewoonweg niet wat u zegt. U zegt dat die mensen relatief te veel hebben betaald, maar dat is niet aan de orde. Het enige dat aan de orde is, is dat er waarschijnlijk wel een groep mensen is geweest die relatief te weinig heeft betaald. Wij hebben steeds gezegd dat dit niet zo had moeten zijn. Tegelijkertijd hebben wij dat, ook als overheid, kennelijk geaccepteerd, want het is onvoldoende gecontroleerd en onvoldoende gecorrigeerd. Wij gaan derhalve zeker niet met terugwerkende kracht die mensen alsnog daarop aanspreken. Daar heb ik zelf ook vragen over gesteld aan de staatssecretaris en deze heeft bevestigd dat dit niet het geval zal zijn. Maar waar wij het wel over hebben, is dat wij, als maatschappij, zeggen: zolang wij een huurwaardeforfaitpercentage hebben, is 2,8 goed. Nu, dan voer je dat gewoon uit en is er op zich helemaal geen aanleiding om te zeggen: nu blijkt ineens, nu wij de waarde wat beter bekijken, dat er wat meer belasting binnenkomt – o jee, wij hebben het verkeerd gedaan!

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Er is een belastingwet en die geldt voor iedereen. Het houdt in dat, als je in een woning woont van ƒ 200.000, je ongeveer ƒ 5000 bij je inkomen op moet tellen. Nu geeft mevrouw Giskes ieder jaar netjes die ƒ 200.000 op en heeft dus ieder jaar ƒ 5000 bij haar inkomen moeten optellen, terwijl ik als buurman maar anderhalve ton opgaf en dus maar ƒ 3500 bij mijn inkomen optelde. Dat is een aantal jaren achter elkaar gebeurd en niet alleen bij mij, maar kennelijk bij een heleboel mensen, want de meeropbrengst als gevolg van deze operatie is 0,5 mld.: 0,5 mld. dat sommigen te veel en anderen te weinig hebben betaald. Dan kun je toch niet ontkennen dat het effect zich heeft voorgedaan en dat het redelijk is om al die mensen die relatief te veel hebben betaald, nu eens een meevaller te geven?

MevrouwGiskes(D66)

Nu zegt u het voor de zoveelste keer. Indien ik een verklikker zou zijn, had ik u misschien aangegeven, als u zo'n buurman was – maar misschien ook niet, denk ik. U zegt nu voor de zoveelste keer dat sommigen te veel hebben betaald.

De heerKamp(VVD)

Relatief te veel.

MevrouwGiskes(D66)

Nee, niet relatief te veel. Wij hebben gezegd: 2,8 is het percentage; dat wordt losgelaten op uw waarde en daarvan 60%. Als je dat gewoon deed, heb je niet te veel betaald. Er zijn wel mensen die te weinig betaald hebben. Ik ben blij nu juist uit de mond van de VVD te horen, dat dit kennelijk toch op zo grote schaal heeft plaatsgevonden, want daar heb ik wel eens andere geluiden over vernomen.

De heerKamp(VVD)

Ik neem aan dat mevrouw Giskes heel goed het woord "relatief" begrijpt. Als zij zegt dat sommigen te weinig hebben betaald, dan hebben de anderen die het juiste bedrag hebben betaald, in vergelijking toch relatief te veel betaald?

MevrouwGiskes(D66)

In de OZB-sfeer zou u misschien gelijk hebben, want daar wordt gekeken wat de uiteindelijke opbrengst moet zijn, hetgeen wordt terugverdeeld over alle betalenden. In de inkomstenbelasting is het gewoon een openeinderegeling. Er is gezegd: X% op de waarde van uw woning. Betaal je dat, dan betaal je nooit te veel. Alleen als je te weinig betaalt, betaal je ook te weinig.

De heerDe Jong(CDA)

Voorzitter! Ik ben het met mevrouw Giskes eens wat betreft het huurwaardeforfait: dat kun je berekenen aan de hand van het percentage en het bedrag waarop dit uitkomt, is het tarief dat moet worden opgebracht. Nu is jarenlang in het vooruitzicht gesteld dat er een nieuw bedrag zou worden berekend; dat zou in de zomer van dit jaar plaatsvinden. De staatssecretaris doet dat niet, maar er zijn anderen die het wel hebben gedaan. VNO-NCW heeft precies volgens de systematiek het bedrag uitgerekend en komt voor, naar ik meen, 1994 uit op 1,6%. Als je dat omrekent naar 0,6, dan zou je op 1 uitkomen. Ik neem aan dat mevrouw Giskes daar ook mee akkoord zou gaan.

MevrouwGiskes(D66)

Ik denk dat het heel belangrijk is om twee dingen te onderscheiden. In de eerste plaats: hoe werd er gewaardeerd en wat was daar de opbrengst van? En in de tweede plaats: hoe hoog moet het huurwaardeforfaitpercentage zijn? Inderdaad valt het dit jaar toevallig samen, in die zin dat er ook gekeken moest worden naar het percentage als zodanig. Die discussie wordt hier eigenlijk een beetje door het geheel heen geflanst en ik vind het niet helemaal netjes waarneembaar wat er gebeurt, maar het zijn twee verschillende discussies. Wat betreft de hoogte van het percentage: zolang dit 2,8 was, had je maar 2,8% te betalen; als het wat anders is, betaal je wat anders. Ik kom daar zo meteen op terug.

Voorzitter! Dit is de basisgedachte achter het geheel. Wat wij vervolgens hebben gedaan, is waardeklassen introduceren, waardoor er – jammer van de percentages – een grote schommeling optrad in wat men uiteindelijk aan percentage betaalde, doordat het per klasse constant gehouden werd. De waardebepaling is voor ieders rechtsgevoel, zo denk ik, een betere manier. Mij intrigeert het wat, los van het eventueel terugsluizen van de meeropbrengsten, zo'n overgang van waardeklassen naar waardesysteem opbrengt. Ik heb namelijk sterk de indruk dat er een meeropbrengst uitkomt. Ik heb zelf zitten rekenen, zonder de hulp van de beroemde ambtenaren van het ministerie, en ik kwam uit op een bedrag van zo'n kleine 500 mln. dat daarmee gemoeid zou kunnen zijn. In ieder geval had er een verlaging van het forfaitpercentage naar 2,4 kunnen plaatsvinden als men puur de overgang van waardeklassen naar waardesysteem had teruggevoerd, los van enige terugsluizing. Klopt die gedachte?

Hoe ga je vervolgens bijstellen, c.q. hoe verander je het forfaitpercentage? De heer De Jong heeft die vraag ook gesteld. Tot op heden ging dit via een tamelijk ingewikkeld rekensysteem. De regering stelt nu voor, als criterium de ontwikkeling van de huren te nemen. Die ontwikkeling wil hij steeds loslaten op het forfaitpercentage. Na vier jaar val je weer terug, want dan worden de waarden bijgesteld en daarna ga je weer vier jaar verhogen. De koppeling aan de huurwaarden raakt aan de principiële discussie over de vraag hoe je tegen de fiscale behandeling van de woning aankijkt. Daar wil ik nu niet op ingaan. Op zichzelf lijkt het mij een mooie vereenvoudiging waarmee wij uit de voeten kunnen.

De volgende vraag is natuurlijk waarom nu een bepaald percentage wordt gekozen. Ik vind dat de regering bij deze keuze een rookgordijn heeft gehanteerd. In wezen is er teruggerekend naar het bedrag dat mag worden teruggesluisd. Als men dat bedrag omzet, komt men op 2,1%. Op zichzelf voldoe je daarmee aan je doelstelling als je wilt terugsluizen, maar principieel kan ik dit verhaal niet navertellen. Ik kan niet uitleggen dat de achtergrond van het rekensysteem klopt met datgene wat ons hier gepresenteerd wordt. Er worden voortdurend mooie termen gebruikt en ik zou graag nader van de staatssecretaris horen waar de grensovergang ligt tussen wat wij hadden en wat er nu principieel aan de hand is.

De heerDe Jong(CDA)

Ik vind dit wel een heel opmerkelijke mededeling. Mevrouw Giskes stelt: wij hadden een zak met geld; dat bedrag hebben wij teruggerekend en daar komt een bepaald percentage uit. Ik vind dat wel heel ver gaan. Is dit een afspraak binnen de paarse coalitie of is die op het torentje gemaakt? Hoe komt u daaraan?

MevrouwGiskes(D66)

Als dat zo was, zou ik die vraag niet stellen.

De heerDe Jong(CDA)

U doet een mededeling. U zegt: we hadden een bepaald overschot en dat hebben wij teruggerekend om tot een bepaald percentage te komen.

MevrouwGiskes(D66)

Nee, ik zei dat ik de indruk had dat het zo gegaan is. Ik wil juist van de staatssecretaris horen of die indruk klopt en ik wil weten waar de overgang zit tussen principieel herijken van het huurwaardeforfait en besteden wat je te besteden had.

Vervolgens wordt het huurwaardeforfait gemaximeerd op ƒ 16.800 als maximaal bij te rekenen bedrag. De verklaring die daarvoor tot tweemaal toe wordt gegeven, is iets moois als de degressief verlopende procentuele relatie tussen bruto huurwaarde en waarde woning. Graag krijg ik daarop enige toelichting. Daarboven houdt het huurwaarde-element kennelijk op. Ik zie niet goed hoe dat zit.

Zojuist is al het nodige gezegd over het voorstel van mevrouw Noorman en mijzelf om over te gaan op een iets andere systematiek, een vereenvoudiging, waardoor je dichtbij de uitgangspunten blijft maar waardoor je wel een veel simpeler regelgeving krijgt. Ik wil dat nu niet nog een keer toelichten, maar ik wil er wel nadrukkelijk aan toevoegen dat het mij niet gaat om eventueel opgetreden verschillen in waardeontwikkelingen tussen woning x en woning y in de periode 1990 tot 1995. Het gaat er mij louter om, dat als je vindt dat het redelijk is om goedkopere woningen te ontzien, je dat op zo eenvoudig mogelijk wijze moet proberen vorm te geven. Zorg ervoor dat er zo min mogelijk drempels zijn, waardoor mensen ook niet de aanvechting hebben om, zodra ze een drempel overgaan, in de pen te klimmen tegen een taxatie. Kortom, de charme van de eenvoud.

In dit wetsvoorstel wordt opengelaten wanneer de meer technische herzieningen zullen ingaan. Er wordt gezegd dat dat van het belastingplan afhangt. Maar ik begrijp niet waarom echt technische wijzigingen niet alvast kunnen worden ingevoerd, los van wat er in het belastingplan gebeurt. Er wordt nu voorgesteld een en ander bij Koninklijk besluit alsnog per 1 januari 1997 in te voeren. Ik vind dat er sprake is van wat warrig heen en weer verwijzen en krijg graag een duidelijke uitleg op dit punt.

Onder andere door de CDA-fractie is gevraagd om herinvoering van het groot onderhoud als aftrekpost. Ik denk dat de woordvoerder van het CDA daar nog wel over zal spreken. Het is mij bekend dat deze aftrekpost in het verleden nogal wat problemen heeft gegeven. De fractie van D66 is wel gevoelig voor het feit dat met name in de sfeer van het woningonderhoud ontzettend vaak sprake is van zwart werken, dus buiten de belasting om. Graag hoor ik van de staatssecretaris of hij wellicht toch mogelijkheden ziet toch iets op dit punt te doen, waarbij alle ellende wordt vermeden die zich zou kunnen voordoen. Overigens geldt dit niet alleen voor groot onderhoud, maar ook voor allerlei andere vormen van dienstverlening aan huishoudens, waarbij steeds hetzelfde probleem speelt.

De waardeverandering binnen een WOZ-tijdvak wordt wel als een reden beschouwd voor aanpassing in de sfeer van de vermogensbelasting, terwijl dit niet geldt voor de sfeer van de inkomstenbelasting. Het lijkt mij niet onlogisch dat het voor de vermogensbelasting zou gelden, maar waarom dan niet ook voor de inkomstenbelasting?

In de schriftelijke vragen hebben wij al gevraagd wat deze nieuwe wijze van taxeren oplevert in de sfeer van de vermogensbelasting. Het enige antwoord dat wij op deze vraag hebben gekregen, is dat die opbrengst zich pas in 1998 zal voordoen. Nu hoop ik, evenals de staatssecretaris zelf vermoedelijk, dat de staatssecretaris ook dan nog iets op dit punt te zeggen heeft. Dus zal het voor hem prettig zijn te weten hoeveel geld hij dan beschikbaar heeft. Ik denk dat er al wel schattingen van die opbrengst gemaakt zijn, dus hoor ik graag om welk bedrag het kan gaan.

Na een uitgebreid pleidooi voor eenvoudige regelgeving met zo min mogelijk klassen en sprongen, wil ik nog aandacht vragen voor een aspect waarvan ik ook zelf niet goed weet hoe wij ermee moeten omgaan. Mij is meegedeeld dat in Zuid-Limburg veel ex-mijnwerkers in huizen wonen die zij destijds gekocht hebben met behulp van een hoge bijdrage door de Staatsmijnen. Die woningen blijken zeer veel waard te zijn en worden dus ook zodanig getaxeerd. De woningen worden echter vaak bewoond door mensen met een minimaal inkomen, die nu geconfronteerd worden met aanslagen OZB en huurwaardeforfait die er niet om liegen. Mijn vraag is of wij hierbij niet te maken hebben met een dusdanig exceptioneel geval, dat overwogen kan worden daarvoor op de een of andere manier een uitzondering te maken, hetzij in de vorm van uitstel van betaalverplichtingen, hetzij in de vorm van enige verzachting. Wil de staatssecretaris daarop ingaan?

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Beoogt mevrouw Giskes om alleen voor de ex-mijnwerkers in Limburg een regeling te treffen, of vindt zij dat mensen in gelijke omstandigheden gelijk behandeld moeten worden?

MevrouwGiskes(D66)

Dat is een goede aanvulling. Ik kan mij voorstellen dat er wel meer van dergelijke gevallen zullen zijn, al verzand je daarmee waarschijnlijk al gauw in de situatie dat iedereen vindt dat hij een uitzondering is. Maar ik denk dat in die streek sprake is van een dusdanig specifieke situatie, dat het mij nodig lijkt dat er eens naar wordt gekeken. Het minste wat je kunt doen, is daarvoor een hardheidsclausule instellen.

De heerKamp(VVD)

Mevrouw Giskes bepleit dus, los van de bij gemeenten bestaande kwijtscheldingsregelingen, een tegemoetkoming te bedenken voor mensen met lage inkomens die in dure huizen wonen?

MevrouwGiskes(D66)

Ik pleit ervoor om, wanneer het grootste deel van de bevolking van een bepaalde streek met dezelfde situatie geconfronteerd wordt, eens na te denken over de vraag, wat er voor die groep gedaan kan worden. Ik zal de staatssecretaris dan primair moeten aanspreken op het onderdeel inkomstenbelasting/vermogensbelasting. De gemeenten zullen zich moeten bemoeien met de OZB-kant.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik heb in eerste termijn gewezen op het feit dat ouderen, gepensioneer den en mensen met een lichamelijke handicap in een aangepaste woning te maken hebben met het feit, dat gedurende de periode dat zij in hun huis wonen, de woonlasten sterk gestegen zijn – ik heb de verschillende belastingen genoemd – terwijl het inkomen nauwelijks is aangepast. In zulke situaties kunnen problemen ontstaan vanwege de hoge woonlasten in relatie tot het inkomen. Ik heb gevraagd om een nader onderzoek en een rapportage in het verband van de begroting en van de nota Lokale lastendruk. Past uw opmerking daarin? Is die gelijksoortig, met dien verstande dat een andere groep bekeken moet worden of stelt u iets anders voor?

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb nog geen concreet voorstel. Ik vind echter dat hier sprake is van een andere situatie. Hier hebben wij te maken met een heel hoog percentage eigenwoningbezit en met woningen van een hogere waarde dan veelal het geval is in de situatie waarover u spreekt, mevrouw Noorman. Ik denk dat er hier sprake is van een streekgebonden iets, waardoor ik de neiging heb te vragen of er hier iets extra's gedaan kan worden.

De heerKamp(VVD)

Net begreep ik uit het antwoord van mevrouw Giskes op een vraag mijnerzijds, dat zij mensen in gelijke omstandigheden gelijk zou willen behandelen. Nu begrijp ik echter, dat zij ervoor pleit in bepaalde streken waar veel mensen met dit probleem kampen, een tegemoetkoming toe te kennen en dit niet te doen in streken waar minder mensen met dit probleem kampen. Ik denk dat dit zelfs in strijd is met de Grondwet.

MevrouwGiskes(D66)

Ik ben de eerste om het met een gelijke behandeling eens te zijn. Er zijn echter niet zoveel mijnwerkers in Noord-Holland.

De heerKamp(VVD)

Of je nu mijnwerker bent of automonteur, dat maakt toch niet uit?

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb proberen aan te geven, dat er sprake is van een heel specifieke situatie. Het gaat om mensen die destijds een eigen woning hebben verworven met een flinke subsidie van de Staatsmijnen. Zij zitten nu voor het blok dat zij opeens eigenwoningbezitter zijn en geacht worden een flink bezit te hebben, zonder dat zij dat op dit moment kunnen verzilveren.

De heerKamp(VVD)

Ik kan u verzekeren, mevrouw Giskes, dat er in het hele land veel mensen met een laag inkomen in een relatief dure woning zitten. Als zij een uitzondering wil maken, zal zij dat voor de hele groep moeten doen!

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb nog geen enkele uitzondering gemaakt. Ik vraag slechts aandacht voor dit probleem. Ik begrijp dat de heer Kamp daarvoor niet direct warmloopt. Desondanks vraag ik de staatssecretaris om een reactie.

Het allerlaatste punt betreft de opbrengsten bovenop de meeropbrengsten die wij nu terugploegen. Valt het te verwachten dat er in de sfeer van inkomstenbelasting sprake zal zijn van hogere meeropbrengsten dankzij de overgang van waardeklasse naar waardesysteem, of is dat volledig verdisconteerd in hetgeen nu wordt teruggeploegd? Wat levert het op in de sfeer van de vermogensbelasting? Ik wil graag horen, of de staatssecretaris die meeropbrengsten zou willen aanwenden voor het door mij zo bepleite zorgkostenaftrekelement in de sfeer van de inkomstenbelasting.

De voorzitter:

Het zal niet mogelijk zijn, alle leden voor de lunchpauze het woord te laten voeren. Wij hebben namelijk te maken met het feit dat wij maar tot half twee kunnen lunchen.

De heerDe Jong(CDA)

Voorzitter! Mijn fractie heeft moeite met het voorliggende wetsvoorstel. Voordat ik inga op de inhoudelijke bezwaren, heb ik er behoefte aan iets te zeggen over de presentatie van dit voorstel. Het gebeurt immers niet zo vaak dat de Raad van State de Majesteit adviseert om de zaak niet door te sturen naar de Kamer! Ik vind dat dit hier wel gememoreerd mag worden. Hoewel het moeilijk schijnt te zijn vanwege de schending van het geheim van het Noordeinde, kan de staatssecretaris mij misschien eens uitleggen, waarom het toch naar de Tweede Kamer is gezonden, terwijl de Raad van State zegt: Majesteit, doet u dit alstublieft niet.

Ik vind de Raad van State een serieus te nemen college. Dat blijkt ook wel uit het feit, dat mensen zich zeer warmlopen om daar ondervoorzitter te mogen worden. Ook in de Partij van de Arbeid schijnt dat een zeer begerenswaardige positie te zijn.

De voorzitter:

Jullie weten waarom!

De heerDe Jong(CDA)

Ik begrijp niet dat men daar wil gaan zitten, terwijl het kabinet vervolgens alle adviezen aan de Majesteit negeert. Ik vind dit een punt om even bij stil te staan.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! De heer De Jong zal het druk hebben om bij dit punt stil te staan. In een derde deel van de gevallen wordt afgeweken van het advies van de Raad van State.

De heerDe Jong(CDA)

Dan herhaal ik mijn vraag waarom het zo'n aantrekkelijk college is om daar lid van te worden. Misschien moet er nog eens een nieuwe raad-op-maatcommissie worden ingesteld. Dan kan deze raad ook worden afgeschaft.

Voorzitter! Inhoudelijk ben ik het eigenlijk ook wel eens met de kritiek van de Raad van State. Allerlei wetsvoorstellen worden bij elkaar geraapt en daar wordt een kaftje omheen gedaan. Vervolgens wordt alles naar de Kamer gezonden. Ik vind het uitermate moeilijk dat ten aanzien van het huurwaardeforfait een knip wordt aangebracht: er wordt hier een deel behandeld en er wordt een deel behandeld bij het belastingplan. Ik vind dat dat niet kan. Ook de uitweg dat dit deel technisch is en dat het andere deel meer beleidsmatig is, gaat niet op. Een aanpassingsmechanisme is niet beleidsmatig neutraal, zeker niet wanneer tussen beide wetsontwerpen in ergens het herijkingsmechanisme sneuvelt. Ik weet niet waar dat gebeurt, maar ik weet ook niet wanneer ik het aan de orde moet stellen. Ik vind het geen nette wetgeving. Je moet het parlement niet op deze manier wetsvoorstellen toesturen.

In de memorie van toelichting staat dat de vijf "P'tjes" zijn ingevuld in het belastingplan. Maar het belastingplan lag er op dat moment niet, terwijl dat wel wordt gesteld. Ik vind dat een ernstig tekort. Het kabinet stuurt stukken naar de Kamer en verwijst daarbij naar andere stukken die er zouden zijn. Ik heb veertien dagen moeten wachten op het belastingplan en toen had ik het nog niet! In dit verband maak ik een opmerking in de richting van de commissie. Ik heb dit weekeinde de stukken ook niet ontvangen. Het belastingplan heb ik indertijd ook niet ontvangen met de weekeindepost. Ik heb daar bezwaar tegen gemaakt. Ik las op een gegeven moment in de krant dat het plan er was. Toen heb ik zelf aan de balie een kopie gevraagd en gekregen. Ik vind dat slordig. Ik heb daar bij de griffie bezwaar tegen gemaakt. Ik herhaal dat bezwaar in het openbaar, want ik krijg er geen voldoende antwoord op. Mijn fractie heeft in de vaste commissie voor Financiën gevraagd of het belastingplan en deze aanpassingswet in één keer kunnen worden behandeld. Dat verzoek is niet gehonoreerd. Ik vraag de coalitie om behoorlijk met de oppositie om te gaan en om de oppositie de mogelijkheid te geven om zich behoorlijk voor te bereiden op de behandeling van een wetsvoorstel.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Tegen dat laatste wil ik bezwaar aantekenen. In de commissie is, in reactie op het verzoek van het CDA, gezegd dat wij alles wat over het huurwaardeforfait en dergelijke gaat in één keer zullen behandelen, voorzover mogelijk.

De heerDe Jong(CDA)

Akkoord, maar ik moet weer constateren dat ik het niet heb gekregen. Ik zal deze week bij de plenaire behandeling vragen wat het Presidium c.q. de commissie voor de werkwijze ervan vindt dat het kabinet doorgaat met het sturen van een combinatie van wetsvoorstellen aan de Kamer, waarvan de Raad van State heeft gezegd dat het niet op voorhand duidelijk is dat de wetsvoorstellen iets met elkaar te maken hebben. Ik word als commissievoorzitter steeds op mijn huid gezeten door het Presidium dat ik bezwaar moet maken wanneer het kabinet dit doet. Ik vind dat ik dan ook het recht heb om aan het Presidium te vragen of het wellicht met het kabinet in overleg moet treden om dit soort presentaties aan de Kamer te voorkomen. Ik zal dat woensdag aan het Presidium vragen.

Voorzitter! Ik wil inhoudelijk ingaan op de tariefdifferentiatie, de ophoging in fictiegemeenten en het huurwaardeforfait. Ik begin met de tariefdifferentiatie. Wij hebben indertijd tegen de motie van mevrouw Noorman gestemd. Ik meen dat ik in het algemeen behoor tot de telgen van Tinbergen. Ik vind het betreurenswaardig dat die er niet in andere fracties zijn. Tinbergen heeft ons geleerd dat, wanneer het om instrumenten van economische politiek gaat, voor één doelstelling één instrument moet worden ingezet. Vanmorgen heb ik gehoord dat met man en macht wordt geprobeerd om inkomenspolitiek te bedrijven met een belasting die tot niets anders dient dan de gemeente van een bepaalde opbrengst te voorzien. Ik vind het een heilloze weg om op alle onderdelen steeds maar weer inkomenspolitieke consequenties te verbinden aan belastingmaatregelen. Ik herinner eraan dat de hele discussie in de sfeer van de herziening van het ziektekostenstelsel wordt verziekt door de discussie over het Procrustesbed van het inkomensbeleid. Als het linksom of rechtsom gelijk moet worden gehakt, gebeurt het niet. En het gebeurt dus niet. De kamerbrede commissie-Willems heeft gezegd dat wij er eigenlijk mee zouden moeten ophouden, maar wij houden er niet mee op. Mevrouw Noorman heeft vanmorgen weer een voorbeeld gegeven met belastingvrije voeten en wat je maar kunt bedenken om alles te herleiden tot inkomenspolitiek. Ik ben daartegen.

MevrouwGiskes(D66)

Ik denk dat u te veel op één hoop gooit, als u zegt dat ook die tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen een inkomenspolitiek instrument is. Uw overige opmerkingen kan ik volgen.

De heerDe Jong(CDA)

Ik ben voor het belasten van onroerend goed, maar ik vind het een vorm van inkomenspolitiek om verschil te maken tussen de ene duizend gulden hier en de andere duidend gulden daar en er een apart tarief op te zetten. Ik kan dat niet anders zien. Men is voor onroerendezaakbelasting of niet. Als men voor inkomstenbelasting is, vind ik dat wij moeten terugkeren naar een gemeentelijke belasting als opcenten op de inkomstenbelasting. Dan ben je zuiver bezig, precies zoals je dat kennelijk graag wilt hebben. Dan moet men die voorstellen doen en niet allerlei pogingen doen om alsnog inkomenselementen in te breien in maatregelen die daarvoor niet zijn voorzien.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

De invoering van de Wet WOZ moest ertoe leiden dat er in Nederland op gelijke wijze gewaardeerd zou worden. Je kunt je ogen echter niet sluiten voor de inkomenstechnische gevolgen, want er is toch sprake van verschuivingen. Wij bouwen nu op basis van de Wet WOZ een nieuw instrument. Wij passen het instrument van het huurwaardeforfait aan, verbeteren en veranderen dat. Het is toch logisch en zinnig om te kijken naar een zo eenvoudig mogelijk instrument dat van belang is in de belastingheffing en bovendien te kijken naar de veranderbaarheid van het instrument. Het amendement dat ik heb voorgesteld met de combinatie van een voet met een percentage past toch heel redelijk in uw opvattingen. Waar zit het verschil? Ik begrijp dat echt niet.

De heerDe Jong(CDA)

Ten eerste zie ik het nut niet van een belastingvrije voet. Ten tweede wordt het percentage daardoor te hoog. Dat klopt niet met de berekeningssystematiek die daarvoor geldt, maar daarop kom ik nog. Ten derde maakt u er een rommeltje van. De ene waardestijging is u liever dan de andere. Als het huurwaardeforfait omhoog gaat en men ineens een smak meer moet betalen, dan zegt u: ha ha, eigen schuld. Als vervolgens bij de onroerendezaakbelasting blijkt dat de waardestijging ook enorm is, dan zegt u: ho ho, dat mag niet. Je hebt een onroerendezaakbelasting, je hebt een huurwaardeforfait en daar bereken je een tarief voor. Ik vind dat je ten opzichte van de ene duizend gulden niet anders moet redeneren dan ten opzichte van de andere duizend gulden. Het wordt echt een rommeltje.

De heerKamp(VVD)

In een bepaalde gemeente stijgen de niet-woningen met 0% en de woningen met 60%. Dan heb je toch enorme verschuivingen van de belastingdruk richting woningen? Zou het niet redelijk zijn om er iets aan te doen, zelfs als je geen voorstander bent van inkomenspolitiek via de onroerendezaakbelasting?

De heerDe Jong(CDA)

Dat zijn overgangsproblemen. Ik vraag mij af of je niet zou moeten wachten met invoering van het hele zaakje totdat alle woningen op de werkelijke waarde zijn getaxeerd. Bij de ophoging van de fictiegemeenten kun je ook vraagtekens plaatsen. Ik vermoed dat er vanzelf een overgangsregeling tot stand komt. Mensen die nu een laag huurwaardeforfait opgeven zien best aankomen dat zij daar over een paar jaar toch anders tegenover zullen moeten staan. Ook de gemeenten kunnen daar naartoe werken. Ik vind echter dat wij hier niet moeten discrimineren in de onroerendezaakbelasting. Dan moet er een andere belasting worden ingevoerd.

De heerRabbae(GroenLinks)

Het is pikant om de VVD het CDA op dit punt links te zien passeren. Aan de ene kant kan ik mij voorstellen dat de heer De Jong pleit voor consistentie bij de onroerendezaakbelasting. Aan de ander kant heeft hij de regering terecht bekritiseerd als het gaat om de integrale presentatie om alles te kunnen beoordelen. Dat geldt ook voor dit punt. Onroerendezaakbelasting heeft natuurlijk ook effecten op de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting. Wat betreft de totale effecten, is het niet te knippen. Of wij het nu willen of niet, of wij het nu geknipt dan wel integraal willen behandelen, wij zijn uiteindelijk toch bezig met de inkomenseffecten.

De heerDe Jong(CDA)

Ik heb altijd geweigerd om op het punt van de eigen woning inkomenspolitiek te voeren en dat wil ik nog maar een tijdje volhouden.

Ik vraag de voorstanders van het maken van verschil tussen de waardestijgingen of dit dan ook consequenties heeft voor andere belastingen die ook rekening houden met waardestijgingen. Ik noem bijvoorbeeld de koersstijgingen van aandelen. Wordt daarbij dan ook een compensatie met belastingvrije voeten toegepast? Wat doen wij als de rente omhoog gaat? Wat gebeurt er als iemands inkomen omhoog gaat? Zeggen wij dan ook dat dit niet mag? Worden daar ook allemaal correcties op toegepast? Ik waarschuw ervoor om deze weg op te gaan, namelijk dat bij waardestijgingen de tarieven worden aangepast op een manier die discrimineert tussen de verschillende duizenden guldens waarvoor belasting mag worden geheven.

In de tweede plaats wijs ik erop dat dit beleidsconcurrentie tussen gemeenten uitlokt. Gemeenten kunnen tegen elkaar opbieden als het gaat om het aanlokken van bedrijven; daar zijn gemeenten soms heel sterk in. Een bekend voorbeeld is: moet het kantoor van het waterschap in Bergum komen of in Leeuwarden? Aan zo'n waterschap worden honderdduizenden guldens geboden om het kantoor in een bepaalde plaats neer te zetten, maar dat zijn wel allemaal belastingcenten. Ik vind dat dit eigenlijk niet kan.

De heerKamp(VVD)

Er zijn nu ook al verschillen van tussen de ƒ 3 en de ƒ 10 per duizend tussen de OZB in gemeenten. Is de heer De Jong voorstander van invoering van een uniform tarief?

De heerDe Jong(CDA)

Nee, wij hebben net de verdeelsleutel herzien in een richting die de goede kant opgaat. Daar zal ongetwijfeld ook uit voortvloeien, dat de tarieven vanzelf naar elkaar toegroeien.

Over de gewenningsregeling wil ik nog wel nadenken, omdat die maar een tijdelijke differentiatie betreft. Daar is misschien nog wat aan te doen. Voordat ik daarin meega, wil ik echter volstrekt zeker weten wie de rekening gaat betalen. Het is immers ongetwijfeld de bedoeling dat ergens tarieven voor een bepaalde club worden verlaagd. Iedereen gaat ervan uit dat de gemeenten niet bereid zijn om de totale som van de belastingopbrengsten te verlagen. Dan zal iemand anders dat dus betalen. Ik wil dus graag weten wie die rekening gaat betalen. Als het kabinet zegt dat dit tot een langere belastingopbrengst leidt, dan hebben de gemeenten een probleem. Ik ben er nog niet aan toe om dan louter te zeggen: de gemeenten redden zich er maar mee.

Aan het adres van mevrouw Noorman heb ik al opgemerkt dat, als je gaat differentiëren in de tarieven, het onderscheid tussen woningen en niet-woningen tamelijk arbitrair is. Uit de voorbeelden blijkt dat de verschillen binnen de groepen minstens zo groot zijn als de verschillen tussen de groepen. De ene discriminatie lokt de andere uit.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Nee, dat bestrijd ik. Ik heb een zorgvuldige analyse gemaakt. Met u ben ik van mening dat de beweging zich zowel binnen als tussen de groepen voordoet. Ik heb daarom over twee instrumenten gesproken waarmee zowel binnen als tussen de groepen kan worden gedifferentieerd. Wat dat betreft, zie ik geen tegenstrijdigheid. Wij zijn het, geloof ik, eens.

De heerDe Jong(CDA)

Dat denk ik niet. Een principiële vraag is of het, getoetst aan internationale verdragen, is toegestaan dat gelijke zaken ongelijk worden behandeld. Mag de ene duizend gulden van een onroerende zaak anders worden behandeld dan de andere duizend gulden? Ik krijg daarop graag nog antwoord. Kunnen wij niet worden betrapt op bijvoorbeeld overtreding van het BUPO-verdrag?

Ik kom dan te spreken over de constructie met betrekking tot de fictiegemeenten. Ik snap wel dat dit moet, maar ik vind het toch een wat gewrongen constructie. Eerst worden de verschillende percentages van alle wijken verzameld om vervolgens te worden gedeeld met een bepaalde weging. Wij weten echter dat de spreiding in het gemiddelde enorm is. Vandaar ook dat wordt gezegd dat men binnen een band van 20% niet eens mag piepen; dan heb je het maar te nemen. Dat staat op gespannen voet met de rechtsgelijkheid die we eigenlijk beoogden met de invoering van de Wet WOZ: iedereen zijn eigen waarde. Nu wordt echter gezegd: omdat we zo graag snel willen beginnen met de invoering van de Wet WOZ over de hele linie, moeten we deze gewrongen constructie dan maar hanteren. De omkering van de bewijslast vind ik niet fraai. Er moet een juiste belasting worden opgelegd. In het voorstel moet je zelf aantonen dat de door de belastingdienst opgelegde waarde niet juist is, wat ik niet fraai vind. Wie betaalt overigens de kosten van de taxatie die men zelf, op eigen kosten, moet laten verrichten? Men jaagt de belastingbetaler op kosten wanneer deze bezwaar zou willen maken.

De heerKamp(VVD)

Kunt u zich een betere constructie voorstellen dan de nu voorgestelde?

De heerDe Jong(CDA)

Mijn vraag is, of het niet beter zou zijn om te wachten met de invoering van de Wet WOZ over de hele linie, totdat alle taxaties hebben plaatsgevonden. Dan ben je meteen alle overgangsproblemen kwijt.

De heerKamp(VVD)

De WOZ is al ingevoerd, en wel per 1 januari 1995.

De heerDe Jong(CDA)

Maar we hoeven niet meteen alle WOZ-waarden in te voeren.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Maar uw fractie is toch bij de behandeling van de Financiële-verhoudingswet uitbundig akkoord gegaan met de verdere verwerking van de WOZ-waarden?

De heerDe Jong(CDA)

Maar ik zie nu, tot welke gewrongen constructies dit aanleiding geeft. Ik vraag mij daarom af, of in het kader van de rechtsgelijkheid en gelet op allerlei ingroei- en gewenningsregelingen die nog moeten worden geconstrueerd, niet kan worden gewacht tot iedereen die WOZ-waarden ook werkelijk heeft bereikt, dus tot de taxaties zijn uitgevoerd.

StaatssecretarisVermeend

Realiseert u zich dat uw eigen fractie voor de Financiële-verhoudingswet heeft gestemd?

De heerDe Jong(CDA)

Wij zijn niet tegen de Financiële-verhoudingswet, en ook niet tegen de WOZ. Ik zie nu alleen, tot welke moeilijkheden een en ander aanleiding geeft. Die wet ligt er niet voor niets, en er worden niet voor niets allerlei voorstellen gedaan, waarvan ik zeg: dat is vreselijk moeilijk. Er komen principiële punten zoals rechtsgelijkheid aan de orde, op grond waarvan ik mij afvraag of, omdat er toch overgangs- en gewenningstermijnen moeten worden bedacht, het niet veel beter is om daarmee te wachten. Ook de Raad van State heeft overigens dezelfde opmerking gemaakt.

De heerKamp(VVD)

De constructie van de wetsfictiegemeenten vloeit, het woord zegt het al, uit de wet voort. In de Wet WOZ staat, dat niet alle gemeenten in één keer hoeven te taxeren, maar dat de gemeenten desgewenst de waardepeildatum 1992/1993/1994 mogen nemen. Dat is een voorstel van staatssecretaris Van Amelsvoort, waar het CDA voor heeft gestemd, en nu is het CDA plotseling tegen.

De heerDe Jong(CDA)

Ik ben niet tegen, ik stel alleen maar de vraag of het, gezien alles wat er ligt, niet beter zou zijn enzovoorts. Laat de staatssecretaris daar maar eens op reageren.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik krijg het gevoel van een wat mopperig gebrom, dat volgens mij op de zondagavond is ontstaan.

De voorzitter:

Iedereen heeft recht op zijn eigen problemen. Ik verzoek de heer De Jong, zijn betoog te vervolgen.

De heerDe Jong(CDA)

Voorzitter! Ik kom toe aan het huurwaardeforfait. Wij hebben de berekening daarvan altijd verdedigd, ook in slechte tijden, toen het nodig was om het huurwaardeforfait te verhogen. Dat hebben wij voor onze rekening genomen. Er lag een berekeningsmethodiek voor van de hand van Van Amelsvoort uit 1981, en eens in de vier jaar zou met behulp van een budgetonderzoek een herijking plaatsvinden, enzovoorts. Ondertussen zouden er aanpassingsmechanismen komen, maar daar is Van Amelsvoort nooit aan toegekomen. Maar dat krijgen we vandaag. Een strijdpunt werd de correctiefactor. Ik heb met Van Amelsvoort nooit overeenstemming kunnen bereiken of dat 40% of 1,5% moest zijn. Ik heb hem ervoor gewaarschuwd dat hij, als het huurwaardeforfait maar laag genoeg zou worden, problemen zou krijgen met die 1,5%, omdat dat percentage vanzelf boven de 40 zou komen. Dat is het nu dus ook. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris in de berekeningen die hij vast ergens heeft gemaakt, is teruggevallen op de 40%, of op de 1,5%.

De heerKamp(VVD)

Zou de relatie tussen die 1,5% en de 40% uitgelegd kunnen worden?

De heerDe Jong(CDA)

We kennen toch allemaal de berekeningssystematiek van het huurwaardeforfait? Aan het eind van de rit werd een correctie van 40% gepleegd op het nettohuurwaardeforfait vanwege het bestedingskarakter van de woning. Ik mag wel uit de school klappen: het vorige kabinet vond dit te gortig, dat wilde een bepaald percentage bereiken, en wel door de correctiefactor aan te passen. Die factor werd 30%, en zo kwam men op een hoger percentage uit. Ik heb daar steeds bezwaar tegen gemaakt, en toen heeft men uitgevonden dat de correctiefactor vastgesteld zou worden op 1,5% van de waarde van de woning in bewoonde staat. U kunt zelf nagaan dat, als het huurwaardeforfait hoog is, die 1,5 als percentage laag is, namelijk 30%. Is echter sprake van een heel geringe huurwaarde, zoals nu, dan tikt die 1,5% aardig aan, als je die vastzet als de waarde in bewoonde staat. Die situatie doet zich nu voor. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij het met mij eens is dat het beter is om terug te vallen op die bestedingsfactor van 40%.

Met het voorgestelde aanpassingsmechanisme heb ik niet zoveel moeite, behalve als het gaat om het wipeffect. Tijdens een bepaalde periode wordt de waarde van de woning vastgehouden. De huren stijgen, de waarde gaat omhoog. Dan krijg je eens in de vier jaar die correctie wat betreft de waardestijging van de woning. Daarna zakt het echter weer. Ik denk dan: moet dat allemaal?

MevrouwGiskes(D66)

Wat is daarop tegen?

De heerDe Jong(CDA)

Ik heb onoverkomelijke bezwaren tegen het feit dat niet op een ordentelijke manier is herijkt. Ik las zojuist de antwoorden van de staatssecretaris. Over het verschil tussen het bruto/nettotraject en het huurwaardeforfait zegt de staatssecretaris dat hij de kostenontwikkeling koppelt aan de huren. De staatssecretaris zegt ook dat de ontwikkeling van de kosten lager is dan die van de huren. Hoe weet hij dat? Mijn opmerking over de aftrekbaarheid van het onderhoud is ingegeven door het feit dat ik zeker weet dat de onderhoudskosten de laatste jaren veel sterker zijn gestegen dan de huren! Zojuist kwam het voorbeeld van de schilder aan de orde. Betaal tegenwoordig maar eens een schilder! De kosten daarvoor zijn de laatste jaren enorm gestegen. Ik vind dat de staatssecretaris op zijn minst aannemelijk moet maken dat de stijging van die kostenposten afzonderlijk, of het nu de afschrijving, het groot onderhoud of de zakelijke lasten betreft, over een reeks van jaren conform de stijging van de huren is. Als de staatssecretaris dat voor elkaar krijgt, dan zijn wij een stap verder, maar ik zie die berekeningen niet.

De staatssecretaris zegt voorts dat op het punt van de overige componenten geen nieuw materiaal beschikbaar is. Voor de toekomst geeft de staatssecretaris aan dat hij een en ander nog eens goed zal bezien, op basis van nieuw cijfermateriaal. Ondertussen staat wel in de stukken dat de staatssecretaris aankondigt dat in de zomer van 1996 een herijking zal plaatsvinden! De staatssecretaris zegt nu echter met zoveel woorden – dat verschaft in ieder geval duidelijkheid – dat het geen herijking zal zijn in de traditionele zin van het woord, volgens de in het verleden toegepaste methode-Van Amelsvoort. Ten slotte komt de Giskes-overweging uit de mouw van de staatssecretaris, namelijk de budgettaire overweging. Dan zijn wij kennelijk weer helemaal thuis.

MevrouwGiskes(D66)

De Giskes-norm.

De heerDe Jong(CDA)

Inderdaad. In de memorie van toelichting bij het belastingplan volstaat de staatssecretaris met de opmerking dat die 1,25% aanvaardbaar lijkt. Dan kan iedereen dus zijn eigen waarde kiezen. Dat zal ik ook doen. Je kunt alles van het VNO/NCW zeggen, maar van die kant is in elk geval een poging gedaan om het huurwaardeforfait te berekenen volgens de methode-Van Amelsvoort. Dan wordt uitgekomen op 1,6%. Omgerekend is dat 1%. Zo lang de staatssecretaris die berekening niet corrigeert, lijkt mij dat een goede berekening. Ik ben het zo langzamerhand zat, na alle discussies die ik de laatste zeven jaar over het huurwaardeforfait heb gevoerd. Daarom zeg ik: keer maar terug naar de situatie van vóór 1981, namelijk 1% vast en verder geen gezeur en geen aanpassingen meer. De eerste twintig jaar hebben wij het ook zo gedaan. Toen zeiden wij: het ligt ongeveer in de buurt van de 1 à 1,5%. Dan ben je echt aan het vereenvoudigen en dan ben je eindelijk af van al dat gezeur.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Ik heb een vraag over de budgettaire effecten van dat voorstel. Er ligt ook een amendement van de heer De Jong. Daarin stelt hij voor om het huurwaardeforfait op 1% te stellen. Wat is het budgettaire effect daarvan? Wat komt er minder aan belastinggeld binnen? Op welke wijze is dat verwerkt in het plan van aanpak, oftewel de tegenbegroting van het CDA, waar telkens voor extra uitgaven extra dekking wordt gezocht?

De heerDe Jong(CDA)

Ik maak er bezwaar tegen dat de heer Kamp spreekt over extra uitgaven. Het gaat hier om een berekening van een nettotarief voor de belastingen. Dan spreek je nooit over tekorten. Dan heb je het hooguit over mee- of tegenvallers. Als de belasting tegenvalt, dan heb je pech. Als die meevalt, dan ben je blij. Je moet een juist tarief vaststellen. Ik pas ervoor om uit te gaan van een bepaalde budgettaire opbrengst en het tarief daarop aan te passen. Dat heb ik steeds gedaan, dus nu ook. Ik ben echt geschrokken van de opmerking van mevrouw Giskes. Zij suggereert dat mogelijke belastingopbrengsten hebben meegewogen bij de bepaling van het tarief. Daar verziek je deze hele belasting mee. Dat vind ik jammer, want ik heb mij steeds als een van de hardnekkigste verdedigers van een juiste berekening van het huurwaardeforfait opgesteld. De beste berekening die ik tot nu toe heb gezien, komt uit op 1%. Vanwege alle tamtam eromheen zeg ik: jongens, laat het daarbij en zeur er voorlopig niet meer over.

Ik heb al gezegd dat de VVD al vier jaar geleden op dit percentage zat. Ik kan mij niet voorstellen, dat zij nu niet veel lager uitkomt. De heer Kamp mag van mij de sommetjes van De Korte nog eens overdoen. De Korte kon zelfs zover komen dat hij op een negatief forfait uitkwam, dan kon je nog geld op gaan halen. Ik hoor de VVD daar nu helemaal niet meer over.

De heerKamp(VVD)

De heer De Jong gebruikt erg veel woorden voor een antwoord op mijn vraag. Ik concludeer, dat hij voorstelt het huurwaardeforfait van 1,25% naar 1% terug te brengen. Daardoor ontstaat een gat van honderden miljoenen en daarvoor heeft hij geen dekking.

De heerDe Jong(CDA)

Ik stel voor het van 2,8% naar 1% terug te brengen. Dat is nog veel erger! Maar dat is wel een juist tarief.

De heerKamp(VVD)

Wij weten waar wij over praten, namelijk over de correctie voor WOZ-waarden en 60%-waarden bij eigen gebruik. Daar zit een deel van het effect in. Het voorstel van de regering is, het huurwaardeforfait op 1,25% te stellen. De heer De Jong stelt voor, het op 1% te stellen en geeft voor het verschil geen dekking aan.

De heerDe Jong(CDA)

Ik houd vol, dat de tarieven van de belasting juist moeten worden vastgesteld. Daar hoort een opbrengst bij. Die hebben wij te incasseren. Ik heb nog nooit gehoord dat wij zeggen dat we de belastingtarieven fout hebben vastgesteld als de inkomstenbelastingen tegenvallen. Dat is flauwekul. Het is staand gebruik in dit huis dat je belastingen juist heft. Als die niet juist zijn vastgesteld, ga je niet zitten zeuren over een dekking die je daarvoor moet aangeven. De groeten!

MevrouwGiskes(D66)

De heer De Jong heeft daar best gelijk in. Doet hij alsof ik ermee instem, dat is teruggerekend naar een terug te sluizen bedrag, dan maak ik daar bezwaar tegen. Hij zegt dat tot twee keer toe en ik hecht eraan dat nog even te benadrukken.

Ik heb ook een vraag. De heer De Jong stelt voor er maar 1% van te maken en er verder niet meer aan te sleutelen. Dat stamt uit een tijd waarin in principe jaarlijks de goede getaxeerde waarde werd opgegeven. Nu spreken wij met elkaar af, de waarde die eenmaal is vastgesteld, vier jaar vast te laten staan. Is er in zijn ogen dan geen aanleiding om een ontwikkeling in het percentage in vier jaar los te laten?

De heerDe Jong(CDA)

In de antwoorden van de staatssecretaris heb ik wel gelezen dat hij mij ervoor waarschuwt, dat de tarieven dan wel eens hoger kunnen worden dan die welke hij voorstelt, maar dat neem ik dan voor lief. Dat heb ik ervoor over. Die deal wil ik maken. Elk jaar dat gezeur in dit huis, achter de komma, over aanpassingen en herijkingen en weet ik veel wat: jongens, laten wij toch naar de eerste methodiek teruggaan, gewoon 1% nemen en nergens meer over zeuren!

Voorzitter! Ik ben lid van de Vereniging voor natuurmonumenten. Ik ben een stadsmens en ik weet het verschil niet tussen een landgoed en een natuurterrein. Misschien kan de staatssecretaris mij dat uitleggen. Kan niet aan het bezwaar van de Vereniging natuurmonumenten tegemoet worden gekomen, door te zeggen dat hun gebieden wel een beetje lijken op landgoederen?

De vergadering wordt van 13.40 uur tot 14.25 uur geschorst.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter! Reeds bij de behandeling van de Wet WOZ heeft mijn collega Van den Berg erop gewezen dat snelle opheldering over de noodzakelijke aanpassingen ten gevolge van de inwerkingtreding van die wet gewenst was. De strekking van dit wetsvoorstel is zelfs nog wijder dan alleen de noodzakelijke aanpassingen ten gevolge van de Wet WOZ in engere zin. Ik denk hierbij aan de uitvoerige discussie over het huurwaardeforfait. Overigens kan de SGP-fractie zich al met al wel vinden in de voorgestelde regelgeving, waarbij ik de kanttekening plaats dat wij dit wetsvoorstel vooral zagen als een soort technische uitwerking van wensen die in de Kamer waren geformuleerd bij gelegenheid van de plenaire afdoening van de WOZ en zo heb ik mij ook op dit debat voorbereid. Ik heb het meer technisch bekeken. Ik heb gekeken of de wensen van de Kamer die toen waren geïnventariseerd naar vermogen zijn verwerkt.

De bedoeling van de Wet WOZ was om een meer uniform waarderingssysteem te krijgen over het gehele land, niet om een extra opbrengst te creëren en zo die het resultaat zou zijn van de wet die in het Staatsblad terechtkwam, zou dat als het ware moeten worden "teruggesleuteld" via een bepaalde verdelingssystematiek en die ligt nu voor.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! De Wet WOZ beoogde dat laatste niet. Dat is eraan toegevoegd met een motie.

De heerVan der Vlies(SGP)

Als ik het heb over de plenaire behandeling, dan heb ik het over het eindresultaat van de besluitvorming in de Kamer. Ik herinner mij heel goed dat de Kamer heeft gezegd dat het niet de bedoeling kon zijn dat er een meeropbrengst zou ontstaan en dat die moest worden "teruggesleuteld", als dat een woord is.

De voorzitter:

Het is een woord.

De heerVan der Vlies(SGP)

Het is een woord, maar of het Nederlands is, is de vraag. Dat bedoelde ik eigenlijk.

Voorzitter! Ik zet net als collega De Jong wel wat kanttekeningen bij de gevolgde procedure – zie het advies van de Raad van State – en het fenomeen van wat ik maar even "gebundelde wetgeving" noem. Ik heb deze staatssecretaris daar al eens vaker over aangesproken. Hij heeft toen in een zekere context beloofd, zijn leven te beteren, maar ook hier zien wij dat enkele dingen toch weer bij elkaar zijn gebracht.

De voorzitter:

Buiten die context ook, hoor.

De heerVan der Vlies(SGP)

Ik dacht dat ik mij tot de orde van deze vergadering zou dienen te beperken, maar nu zegt de voorzitter zelf dat het een slagje anders kan. Dat opent perspectieven.

Voorzitter! De WOZ-beschikking. In artikel 22, tweede lid, van de Wet WOZ is bepaald dat de waardebepaling van de onroerende zaak eenmaal per vier jaar dient plaats te vinden. Tegen de beschikking waarin de waardebepaling is vervat, kan bezwaar en beroep worden aangetekend. Bezwaren tegen beschikkingen die gebaseerd zijn op de aldus vastgestelde WOZ-waarde kunnen niet meer de WOZ-waarde zelf betreffen. Van de zijde van de orde van de belastingadviseurs bereikte ons een bericht waarin nog eens wordt geaccentueerd dat dit een afwijking is van staande praktijk.

Een van de bezwaren die hiertegen worden ingebracht is dat bezwaar moet worden aangetekend tegen een waarde waarvan op dat moment niet duidelijk is of die waarde gedurende de gehele periode representatief is. Hoe staat de staatssecretaris eigenlijk tegenover dit punt? Is hier inderdaad sprake van een bewust ingebouwde afwijking van de bestaande praktijk met risico's? Ik verwijs hem naar het commentaar van de NOB dat hij ongetwijfeld kent. Ik conformeer mij daar niet aan, maar de bezwaren zijn in die zin adequaat dat zij een weerwoord behoeven en zo dat geen weerwoord kan krijgen, dan zouden wij ons dat moeten aantrekken.

Meer duidelijkheid wil mijn fractie nog over mogelijke herziening van de WOZ-beschikking bij kleine wijzigingen in de objectafbakening. Ook in het verslag heeft mijn fractie daarnaar gevraagd. Heb ik het antwoord nu goed begrepen dat onder de voorgestelde regeling, ook in geval van kleine wijzigingen in de objectafbakening, de WOZ-beschikking niet hoeft te worden herzien? Indien dit niet het geval is, moet hiervoor dan geen voorziening worden getroffen? Zo luidt mijn vraag in meer wetstechnische zin.

Voorzitter! Ik wil een opmerking maken over het amendement op stuk nr. 8 dat intussen is vervangen door het gewijzigd amendement op stuk nr. 12 van collega Kamp en enkele andere collega's. De bedoeling van het amendement is helder. Grote waardestijgingen van onroerende zaken kunnen een navenante stijging van de OZB opleveren. Door middel van dit amendement wordt gemeenten de mogelijkheid geboden, dit schokeffect te dempen door middel van de voorgestelde vermindering. Verplichtingen bestaan er in dit opzicht niet, zie de kanbepaling waarvoor is gekozen.

Waarom hebben de indieners overigens gekozen voor het percentage van 125? Ik hoorde vanmorgen in dit verband iets in de trant van historisch bepaald. Maar ook in de brief van de VNG, waaruit dit amendement is overgenomen, kan ik hiervoor geen inhoudelijke aanknopingspunten vinden. Misschien kan hierop nog een toelichting komen.

In het amendement wordt dus over 125% gesproken, maar naar mijn idee wordt er in de belastingwetgeving over percenten gesproken. Behoeft dit dus geen aanpassing? Op zichzelf is dit natuurlijk een kleinigheid.

Wij kunnen in principe de differentiatie ondersteunen van het OZB-tarief in woningen en niet-woningen als uitwerking van de motie-Noorman-den Uyl c.s. Wil de staatssecretaris nog eens ingaan op de grenzen van die differentiatie? In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gemeld dat een bandbreedte van 20% niet voldoende is om de effecten van de waardeontwikkelingen op de lastendruk te stabiliseren. Daarbij wordt opgemerkt dat de Kamer bij de behandeling van de Financiële-verhoudingswet voor dit percentage heeft gekozen. Dat klopt, maar hoe kijken deze staatssecretarissen dus de facto aan tegen die afgesproken bandbreedte van 20% in het kader van de doelstelling die ik zojuist heb omschreven?

De regeling van het huurwaardeforfait spreekt ons, het geheel overziende, op het ogenblik aan. Ik herinner hierbij even aan mijn opmerking aan het begin dat het gaat om de technische verwerking van de beslissing van de Kamer. Het gaat dus niet om een meer inhoudelijk debat ten principale over het huurwaardeforfait, ingezet door enkele collega's, waartoe zij vanzelfsprekend het recht hebben. Ik meen evenwel dat zoiets ook op een andere plaats kan.

Door het laten vervallen van de huidige staffeling is de regeling naar onze mening overzichtelijker geworden. Wel wil mijn fractie inzicht hebben in de budgettaire gevolgen van het ophogen van de waarden waarop het nihiltarief van toepassing is, van ƒ 25.000 naar bijvoorbeeld ƒ 50.000, ƒ 75.000 of ƒ 100.000. Waar heb je het dan eigenlijk over? Want als in de toekomst het huurwaardeforfait steeds meer wordt betrokken bij de reparatie van inkomenseffecten, waar nodig, kan het relevant zijn om ook deze budgettaire effecten te kennen. Hierbij denk ik vooral aan de lagere-inkomensposities. Ik realiseer mij dat ik hiermee wellicht mijn collega De Jong schoffeer.

De heerRabbae(GroenLinks)

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van collega De Jong van het CDA over de presentatie. Ik heb deze staatssecretaris daar weliswaar nooit op aangesproken, maar dat doe ik bij dezen. Hij is dus ernstig gewaarschuwd. Dit is overigens te vergelijken met wat de heer De Jong heeft gezegd: wij stellen eerst een tarief vast en wij wachten vervolgens de opbrengst af.

Mijn fractie steunt de tariefdifferentiatie van 20%. Zij vraagt zich wel af waarom er een verschil is tussen deze marge van 20% en die van 25% voor de eigenaar respectievelijk gebruiker. Mijn fractie verkiest een harmonisatie. Spreekt deze wens de staatssecretarissen aan?

De heerKamp(VVD)

Kan de heer Rabbae uitleggen wat die percentages met elkaar te maken hebben? Je kunt willekeurige percentages op elkaar willen afstemmen, maar daar is geen enkele aanleiding voor als die helemaal niets met elkaar te maken hebben.

De heerRabbae(GroenLinks)

Collega Kamp heeft hierin gelijk, als het gaat om het zoeken naar enige logica. Maar kan hij aangeven van welke logica er sprake is bij die 20%? Dat percentage had ook 25 kunnen zijn. Mevrouw Noorman noemt in dit verband een nog hoger percentage.

De heerKamp(VVD)

Het had een percentage kunnen zijn van 15, 25, 30, 35 of 40. Alleen het argument dat 20% anders is dan 25% is toch geen reden om het percentage op 25 te brengen?

De heerRabbae(GroenLinks)

Daarin hebt u gelijk. Maar, nogmaals, als de staatssecretaris in dit geval een grondig argument heeft waarom dat niet kan, sta ik daar open voor.

Wat de nutsbedrijven betreft vindt mijn fractie het rechtvaardig en billijk om een onderscheid te maken tussen onroerend goed voor commerciële doeleinden en onroerend goed ten behoeve van het algemeen nut, gebouwen van verenigingen, kerken etc. Me dunkt dat het zeer billijk is om dit soort gebouwen lager te tariferen dan de niet-woning zijnde gebouwen, bestemd voor commerciële doeleinden. Ik hoor graag van de staatssecretaris waarom dit niet zo is.

Mijn fractie waardeert de kleine stap van zowel mevrouw Noorman-den Uyl als mevrouw Giskes als het gaat om een vrije voet inzake het huurwaardeforfait. Mijn fractie vindt het jammer dat de discussie vandaag een zuiver technische discussie is, want wij zouden graag een aantal deuren willen openen naar de hypotheekrenteaftrek. Maar goed, wij bewaren deze discussie voor een ander moment. Zoals de staatssecretaris zich zal herinneren, heeft mijn fractie tijdens de algemene beschouwingen gepleit voor een vrije voet tot ƒ 150.000, juist om het bezit voor de lage inkomens aantrekkelijk te maken. Dat past ook in de ideologie van mensen die het opnemen voor de groep met de lage inkomens. Helaas is het zeer beperkt vandaag. Vandaar dat ik de beweging van mevrouw Noorman en haar collega voorlopig steun.

De heerDe Jong(CDA)

En dan bent u consequent door ook de renteaftrek voor deze categorie af te schaffen?

De heerRabbae(GroenLinks)

Daarmee komen wij op de inhoud van de discussie over koppeling van de renteaftrek en het huurwaardeforfait. Ik ben voor een evenwichtige benadering, in de zin dat de sterke schouders ook de zware lasten dragen.

De heerDe Jong(CDA)

Het gaat om de verwervingskosten. Als u zegt dat er geen inkomen voor de belasting tegenover staat bij huizen beneden de ƒ 150.000, mogen ook geen verwervingskosten worden afgetrokken. Dat is de consequentie van het systeem.

De heerRabbae(GroenLinks)

Als u wilt praten over een gelijkwaardig systeem ben ik daarvoor. Maar helaas wilt u zelf deze zaken beperken tot een Tinbergiaanse benadering van onroerend goed als belasting en niet als inkomenspolitiek, terwijl mijn fractie dat breder ziet.

Ik begrijp dat het vandaag niet de bedoeling is om zeer diep in te gaan op de relatie tussen hypotheekrenteaftrek en huurwaardeforfait. Alleen in antwoord op onze vraag heeft de staatssecretaris een schema overgelegd. Uit dat schema blijkt dat hoe hoger het inkomen en hoe hoger de waarde van de huizen, hoe hoger de winst die de hogere inkomens krijgen van de belasting. De verhouding tussen huurwaardeforfait en hypotheekrenteaftrek wordt negatief en steeds negatiever. Hoewel dit een technische discussie is, is het de vraag of het de bedoeling is dat hoge inkomens in het voorstel van het kabinet meer aftrek krijgen dan in de huidige situatie. Dat lijkt mij toch niet de bedoeling als wij het hebben over een budgettair neutrale operatie. Ik hoor graag het antwoord van de staatssecretaris op dit punt.

Mijn laatste opmerking betreft een artikel in het blad Woonconsument. De schrijvers daarvan zeggen dat het tarief gebaseerd is op twee elementen, de ontwikkeling van de huur en de ontwikkeling van de huizenprijzen. Zij constateren dat de ontwikkeling van de huren achterblijft bij de ramingen, terwijl de ontwikkeling van de huizenprijzen vooruitloopt op de ramingen. Zij zeggen dat het tarief voor het huurwaardeforfait eigenlijk lager zou moeten zijn dan nu. Het zou eigenlijk 0,79% moeten bedragen. Ik hoor graag het antwoord van de staatssecretaris op deze constatering.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat specifieke technische vragen vanavond nog schriftelijk zullen worden beantwoord. Dat komt de kwaliteit van de beantwoording ongetwijfeld ten goede. De vergadering is uitgeschreven tot half zeven, maar het is natuurlijk geen verplichting om het tot half zeven te laten duren. Ik streef naar kwart over vijf.

Eerste termijn van de zijde van de regering

StaatssecretarisVermeend

Voorzitter! Ik dank de leden voor de uitgesproken waardering. Bij de een was het wat meer waardering, bij de ander wat minder. Ik zal natuurlijk ook stilstaan bij die wat mindere waardering. Een brede Kamermeerderheid juicht echter de voorstellen toe, zeker waar het gaat om de aanpassingen aan de Wet WOZ en de onderdelen van het huurwaardeforfait waarbij de waardeklassen worden afgeschaft.

Ik stel mij voor, een aantal blokken te bespreken. Het eerste blok gaat over de wijze van presentatie. Dit punt is met name naar voren gebracht door de heren Van der Vlies en De Jong. De heer Rabbae sloot zich aan bij de opmerkingen van de heer De Jong. Dat is op zichzelf al opmerkelijk.

De heerRabbae(GroenLinks)

Dit is toch een opmerking van zuiver procedurele aard?

StaatssecretarisVermeend

Zeker, zuiver procedureel. Het gaat over een procedurele kwestie. De heer De Jong loopt al wat langer mee in de Kamer en hij weet dat het wel vaker voorkomt dat de Raad van State een dergelijk advies uitbrengt. Uit de periode dat ik Kamerlid was, herinner ik mij nog wel dergelijke adviezen. Zo'n advies betekent niet dat een kabinet, alles afwegend, daaraan tegemoet moet komen. De wijze waarop een voorstel naar de Kamer gaat, is per slot van rekening een afweging, waarbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met het advies van de Raad van State. Het advies wordt meegewogen. Nadat er een besluit is genomen, wordt het wetsvoorstel ingediend. Het wil niet zeggen dat je het advies moet opvolgen. Je moet wel goede argumenten hebben om het niet op te volgen. Wij proberen dat altijd te doen. Alle adviezen zijn gewichtig en waardevol, maar uiteindelijk wordt er een afweging gemaakt. Wij hebben dat ook in dit geval gedaan.

In de stukken hebben wij aangegeven waarom wij vinden dat deze onderwerpen gebundeld zouden kunnen worden aangeleverd. Wij hebben aangegeven dat het gaat om de Wet WOZ en dat de Wet WOZ doorwerkt naar het huurwaardeforfait. Wij hebben die relatie ook gelegd. Vanwege die relatie hebben wij gemeend, de procedure te moeten kiezen die wij hebben gekozen. Het is niet zo dat de Raad van State zijn advies op deze manier heeft uitgebracht omdat hij het fundamenteel oneens was met de voorstellen. Nee, de Raad van State adviseerde om de bundeling los te laten en afzonderlijke wetsvoorstellen in te dienen.

Hetzelfde advies hebben wij gekregen bij een ander wetsvoorstel. Toen hebben wij geantwoord dat het in een aantal gevallen – niet bij dit wetsvoorstel – zou kunnen betekenen dat je soms wel zeven, acht of negen wetsvoorstellen moet indienen. Wij hebben dat advies al een keer eerder gehad. Wij proberen heel doelbewust, de afweging te maken of het verstandig is om de voorstellen te scheiden, ook met het oog op de parlementaire procedure. In dit geval hebben wij de afweging om de bundeling tot stand te brengen ook uitdrukkelijk gemotiveerd. Wij zijn daar niet voor weggelopen. Wij hebben aangegeven waarom wij dat gedaan hebben. Daarover kun je van mening verschillen.

Overigens is het aan de Kamer om haar eigen procedure te kiezen. De Kamer had er ook toe kunnen besluiten om beide voorstellen bij elkaar te doen en er één debat over te voeren. Dat is des Kamers. Daarmee wil ik mij niet bemoeien. De Kamer heeft alle mogelijkheden om over het totale wetsvoorstel een oordeel te vellen, ook integraal. Ik vind het prima dat wij nu deze procedure gekozen hebben, maar het is niet een procedure die de Kamer ons kan verwijten. De Kamer kiest zelf de procedure. Die keuze hangt wellicht samen met de wijze waarop wij iets aanleveren. Wij hebben aangegeven waarom wij het noodzakelijk vinden, de koppeling met de Wet WOZ, het huurwaardeforfait en de andere heffingen te maken.

Het volgende blokje is het voorstel van het kabinet met betrekking tot het huurwaardeforfait. Iedereen is ingegaan op de meer technische aspecten. Uit de opmerkingen proef ik dat het voorstel bijval krijgt van een brede Kamermeerderheid en dat een aantal fracties het voorstel wil verbeteren. Zij zeggen: in technische zin kiest u een oplossing waarbij wij ons iets kunnen voorstellen, maar als wij nog eens kijken naar de grafiek, dan vinden wij dat er een methode is die technisch eenvoudiger is en die bovendien een realistischer uitkomst heeft. Mevrouw Noorman heeft dat gezegd en mevrouw Giskes heeft zich daarbij aangesloten.

Voorafgaand aan mijn antwoord op dit punt ben ik de heer De Jong een opmerking schuldig over de achtergrond. De heer De Jong zei: in het verleden keken wij heel precies naar de opbouw van het forfait. Met andere woorden, wij keken heel nauwkeurig naar de verschillende componenten. Hij herinnerde aan de vergadering met mijn voorganger, de heer Van Amelsvoort – ik maakte toen ook deel uit van die vergadering –, en de zorgvuldige manier waarop wij die componenten hebben bezien. Overigens gaf de heer De Jong zelf al aan dat er toen ook discussie was over de waardering van die componenten. Hij heeft zelf al zijn waardering van die componenten aangegeven. Je kunt daar echter van mening over verschillen en dat was toen ook zo.

Ik heb mijn medewerkers gevraagd het grote aantal wijzigingen na te gaan dat de afgelopen tien jaar heeft plaatsgevonden. Zo is op blz. 1 van mijn brief van 1 november aangegeven op welke wijze en in welke jaren het huurwaardeforfait gewijzigd is. Ik heb moeten vaststellen dat er in de meerderheid van de gevallen van die bijstellingen niet zozeer sprake is geweest van een wetenschappelijke, precieze vaststelling op basis van al die componenten. De heer De Jong weet zelf dat op een bepaald moment een weging heeft plaatsgevonden, ook een meer politieke afweging, zonder dat uitdrukkelijk al die componenten in hun verschijningsvormen daarbij zijn betrokken, omdat er ook verschil van opvatting over bestond in die tijd.

De heerDe Jong(CDA)

Maar ik herinner er wel aan dat wij het met ingang van 1989, toen de PvdA in het kabinet kwam, allemaal heel serieus hebben gedaan, met herijking en al.

StaatssecretarisVermeend

Ja, dat klopt. Ik ontken dat ook niet; ik ben zelf bij die vergadering geweest. Wij hebben heel zorgvuldig gekeken naar die verschillende componenten.

Wat hier voorligt – u heeft het ook in het schriftelijk antwoord gezien – is niet een principiële herijking van het stelsel als zodanig. U gaf het zelf al aan en ook ik heb aangegeven dat dit niet de bedoeling is geweest. Het heeft ook een beetje te maken met het feit dat ik al in de stukken heb aangegeven, namelijk dat wij niet beschikken over alle relevante, definitieve gegevens. Nu zegt u: VNO en anderen kunnen dat wel. Nu, die kunnen het ook niet, want zij zouden dan ook de beschikking moeten hebben over een aantal van de definitieve gegevens over de componenten die u terecht noemt. Wij hebben hier, mede om die reden, niet gekozen voor een principiële herijking van het stelsel als zodanig, maar gezocht naar een pragmatische aanpak, waarbij het gaat om een aantal elementen die wij wel kennen. Die elementen geeft u ook zelf, in uw systeem, aan: de waardeontwikkeling en de huurontwikkeling.

U heeft in uw bijdrage aan de schriftelijke voorbereiding aangegeven dat u wat rekensommen heeft gemaakt, waarbij u, naar mijn indruk, een beetje heeft geëxtrapoleerd. Dit komt op ongeveer hetzelfde uit. Wij hebben heel serieus gekeken naar uw extrapolatie en wij hebben het volgende gedaan. Ik geef hierbij eerlijk toe dat wij niet al die componenten meenemen, omdat wij niet beschikken over het relevante materiaal van de verschillende componenten. Wat wij wel hebben gedaan, is ons afvragen: wat zijn nu, kijkend naar het gewicht, heel belangrijke componenten? Dan bent u het met mij eens – dat geeft u zelf al aan in uw betoog – dat belangrijke componenten zijn: de waardeontwikkeling en de huurontwikkeling. Dat zijn heel zware componenten in het systeem. Nu, dat hebben wij betrokken bij ons voorliggende voorstel. Ik begrijp uw betoog wel, maar het is niet zo dat wij in het verleden in alle gevallen, bij het bijstellen van het huurwaardeforfait, heel uitdrukkelijk op al die componenten de weging hebben gebaseerd. Het was ook een discussie in de Kamer hoe die weging op een bepaald moment moet zijn.

De heerDe Jong(CDA)

Akkoord, ik heb er begrip voor dat u zegt, dat u niet al die getallen tot uw beschikking heeft, want dat had Van Amelsvoort eigenlijk ook nooit. Die zei: conform de inflatie. U doet het dan via de huren. Prima. Maar wat het VNO-NCW doet, is het volgende. Zij zeggen: de waardeontwikkeling van de woningen en de huurstijgingen kennen we, en de rest houden wij allemaal constant. Zij komen daarbij uit op 1,6. Ik zou dan graag van u een tegenberekening willen zien, maar ik zie van u helemaal geen berekening. Zij nemen inderdaad alleen die twee componenten, waardestijging woningen en huurstijgingen, en houden de rest constant, conform wat wij in het verleden ook deden. Zij komen dan uit op een bepaald getal. Ik wil nu weten waar die 1,25 vandaan komt.

StaatssecretarisVermeend

Het is natuurlijk niet alleen nattevingerwerk; dat begrijpt u ook wel. Wat het VNO doet, is dat men een berekening maakt waarbij men bepaalde veronderstellingen doet. Ik heb mij niet gewaagd – dat kan het VNO wel doen – aan uitspraken doen of cijfers in te voeren over bijvoorbeeld de ontwikkeling van de verzekeringspremies, de ontwikkeling van de onderhoudslasten, enz. Ik heb ook niet de beschikking over het budgetonderzoek dat in het verleden een rol heeft gespeeld. Die gegevens heb ik niet.

De heerDe Jong(CDA)

Maar dat houden zij ook allemaal constant.

StaatssecretarisVermeend

Ja, zij houden het constant.

De heerDe Jong(CDA)

Maar door het aan de huren te koppelen, doet u dat ook.

StaatssecretarisVermeend

Nee, ik heb gezegd dat ik een voorstel doe waarbij ik een aantal van die elementen buiten beschouwing laat. Zodra wij de beschikking hebben over een inzicht op basis van bijvoorbeeld budgetonderzoek en ontwikkeling van kosten, kunnen wij praten over een principiële herijking van het stelsel als zodanig. Nu kijk ik buitengewoon pragmatisch naar belangrijke elementen erin. Vervolgens zijn die mede uitgangspunt geweest voor onze rekensommen. Men kan dan wel zeggen dat de uitkomst niet bevalt, maar dat vind ik iets anders. Wij concluderen uit de rekensom in het voorstel dat wij doen – de heer Kamp merkte dat terecht op – dat er ten opzichte van de correcte aangiften in de huidige situatie over de hele linie, globaal gesproken, een plus zit. Los van de definitieve of specifieke onderbouwing van de verschillende elementen, zou die uitkomst u toch ook moeten aanspreken.

De heerDe Jong(CDA)

Dat interesseert mij geen bal. Ik heb in het verleden alleen maar verhogingen mogen verdedigen en dat heb ik ook gedaan. Als de waardestijgingen van de woningen zo snel blijven gaan als nu en veel sneller dan de huren, dan ligt het voor de hand dat het tarief omlaag gaat. Ik hoef dan geen dankjewel te zeggen, want het is alleen maar een correcte berekening van het forfait. Ik zie alleen nog geen begin van een onderbouwing van de 1,25%.

StaatssecretarisVermeend

Ik heb u aangegeven op welke wijze wij te werk zijn gegaan bij die 1,25%. Daarbij spelen twee elementen een rol. De andere componenten hebben wij in dit geval en in dit systeem buiten beschouwing gelaten. Ik heb ook aangegeven waarom. Ik ken die componenten niet, althans niet definitief, en daarom doe ik er geen poging toe. U zou mij terecht hebben kunnen verwijten dat ik op dat punt met aannames werkte. Ik heb die poging dan ook niet gedaan omdat ik die gegevens niet heb. Ik ben niet van plan om met gelijk lopende aannames te werken, zoals het VNO doet. Ik heb er een aantal elementen uitgehaald waarvan ik wel iets weet en die heb ik tot uitgangspunt gemaakt van het voorstel om de komende vier jaar te werken met een vereenvoudigd systeem. Ik heb in de stukken aangegeven dat dit voorstel in vergelijking met het vorige een vereenvoudiging betekent. U kunt daar voor of tegen zijn.

De heerDe Jong(CDA)

Er ontbreekt dus een onderbouwing.

StaatssecretarisVermeend

Er ontbreekt de onderbouwing van de componenten die u noemt.

MevrouwGiskes(D66)

Mag ik uit dit historisch overzicht afleiden dat het altijd ambitieus is geweest om te menen met dat soort componenten te werken en te denken dat je het om de vier jaar kunt herijken, want dat doen wij gewoon niet.

StaatssecretarisVermeend

Mevrouw Giskes heeft gelijk dat het ook toen al buitengewoon ambitieus was om die elementen exact te wegen en vervolgens een wetenschappelijk verantwoord forfait vast te stellen. Uit het schemaatje dat ik op blz. 1 van de brief van 1 november jl. heb weergegeven van de verschillende huurwaardeforfaits vanaf 1971 tot en met het voorstel, blijkt dat in het merendeel van de gevallen die wetenschappelijk precieze herijking niet heeft plaatsgevonden. Dat was dus in het verleden ook het geval.

Voorzitter! Ik kom nu bij het voorstel en de uitwerking ervan. Mevrouw Noorman heeft daarover een paar opmerkingen gemaakt. Zij meent dat de grafiek, die zij omhoog hield, in haar voorstel dat zij samen met mevrouw Giskes heeft ingediend, mooier uitkomt. Bovendien zou haar stelsel eenvoudiger zijn. Ik wil beginnen met de eenvoud. Ik ben natuurlijk altijd voor eenvoud want dat is aantrekkelijk. Maar wat betekent het voor de belastingplichtige? In het voorstel van de regering is, ten opzichte van de huidige situatie, sprake van een vereenvoudiging. Ik heb niemand horen zeggen dat het voorstel van de regering ingewikkelder is dan het huidige. Iedereen heeft geconstateerd dat het eenvoudiger is.

MevrouwGiskes(D66)

Niet eenvoudiger, het is net zo ingewikkeld of eenvoudig als het was met nog iets meer klassen.

StaatssecretarisVermeend

Er is wel een afschaffing van de waardeklasse...

MevrouwGiskes(D66)

U maakt iets meer klassen aan de onderkant, dus eigenlijk maakt u het ietsje ingewikkelder.

StaatssecretarisVermeend

Nee, dat is niet waar. Als u kijkt naar de huidige klasse-indeling...

MevrouwGiskes(D66)

Nee, die schaft u af maar u introduceert meer klassen aan de onderkant.

StaatssecretarisVermeend

Jawel, eentje van 100.000 tot 150.000. Per saldo is het stelsel dat er nu ligt, met de afschaffing van de waardeklassen, eenvoudiger. Dat is ook in de stukken geconstateerd door de verschillende fracties. U zegt dat wat u en mevrouw Noorman doen, ten opzichte van het regeringsvoorstel nog eenvoudiger is. Dat is de redenering van mevrouw Noorman geweest.

Ik moet vaststellen dat u in ieder geval wel de laagste klasse weghaalt. In het voorstel van de regering is sprake van een paar verschillende percentages, namelijk 0,5, 0,75, 1,0 en dan nog 1,25. Die verschillende percentages vervangt u door een algemene belastingvrije voet van ƒ 43.000 in te stellen, die overal doorwerkt.

Voor de belastingplichtige is het regeringsvoorstel heel helder. Op de WOZ-beschikking staat de waarde en je vermenigvuldigt die met het juiste percentage. Voor het merendeel van de gevallen zal dat een vermenigvuldiging met 1,25% betekenen. Dat is een op zichzelf heel simpel rekensommetje.

Bij het voorstel van de indieners van het amendement kan de belastingplichtige niet volstaan met uitsluitend het aangeven van de WOZ-waarde op het aangiftebiljet. Eerst moet de belastingvrije voet van het bedrag van de WOZ-beschikking worden afgetrokken, waarna het uniforme percentage moet worden toegepast. Dat geldt in uw voorstel voor iedereen, iedereen moet die rekensom maken.

In ons voorstel moeten hoogstens in de onderklasse een paar percentages worden toegepast. Maar iedereen weet gewoon op basis van de WOZ-beschikking wat de waarde van zijn woning is en behoeft dan alleen maar het juiste percentage toe te passen. Ik zie niet in dat uw voorstel op dat punt voor de belastingplichtige eenvoudiger uitkomt. Want per slot van rekening moet eerst die belastingvrije voet eraf. Ik beschouw dat niet echt als een forse vereenvoudiging ten opzichte van het regeringsvoorstel.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Het simplisme schuilt hierin, dat de belastingvrije voet voor iedereen geldt. Nu vul ik nog wel eens een belastingformulier in en daardoor ken ik een aantal posten waarbij ik geacht word een drempel toe te passen om vervolgens te kunnen aangeven welk bedrag geldt. Op een standaardformulier met vragen komt dat een keer of drie voor. Dus zo ingewikkeld is het toepassen van een voet in een belastingaangifte niet. In ieder geval is het een vertrouwde handeling voor een belastingplichtige.

Daarbij komt nog dat in ons voorstel het percentage voor iedereen gelijk is. Dat is ook het aardige. Daarom was ik in het begin verbaasd over de felheid waarmee de heer De Jong dit model wat terzijde probeerde te schuiven.

De voorzitter:

U gaat nu, geloof ik, aan de tweede termijn beginnen, maar dat is niet de bedoeling.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

De staatssecretaris zei niet in te zien op welk punt ons voorstel eenvoudiger is. Maar ik wijs erop dat de handeling die verricht moet worden eenvoudig is en ook vaker voorkomt binnen één aangifte. Dat maakt het simpel, evenals het feit dat de bedragen en het percentage voor iedereen hetzelfde zijn. Niemand behoeft uit te zoeken welk percentage hij moet hanteren. In ons voorstel is het gewoon heel simpel. Daardoor is ons voorstel naar mijn oordeel eenvoudiger dan het voorstel van de regering.

Daarbij komt nog dat het onderhoud van ons systeem eenvoudiger is. Als het systeem van de regering moet worden aangepast, moet er aan de staffel aan de onderkant iets worden gedaan, of het percentage moet worden gewijzigd, of misschien zelfs allebei. Dergelijke ingrepen zijn bij ons voorstel niet nodig.

MevrouwGiskes(D66)

Zou de staatssecretaris ook nog kunnen ingaan op het argument dat er wellicht wat minder bezwaarschriften worden ingediend door mensen die anders met de taxatiewaarde net over een drempel dreigen te gaan?

StaatssecretarisVermeend

Dat argument spreekt mij niet zo aan. Ook de heer Kamp wees erop dat het aardige van het systeem in het regeringsvoorstel nu juist is, dat er voor een periode van vier jaar sprake is van een in beginsel vaste WOZ-waarde. Het bedrag ligt dan voor vier jaar vast, terwijl er maar één keer bezwaar tegen behoeft te worden gemaakt. In het verleden, bij de waardeklassen, was het probleem dat er belastingplichtigen waren die de meest voordelige oplossing binnen het klassensysteem kozen. Die mogelijkheid is er nu niet meer. Ik verwacht dus niet dat er in vergelijking met het huidige systeem bij het voorstel van de regering meer bezwaarschriften worden ingediend. Ik vind het systeem in het voorstel van de regering goed en dat verdedig ik dan ook. Het is een eenvoudig systeem.

Ik geef mevrouw Noorman toe dat wij een systeem hebben gekozen waarbij in de sfeer van het huurwaardeforfait het oude systeem van een tegemoetkoming aan de onderkant wordt gehandhaafd. De heer Kamp merkt terecht op, dat wij er nog een klasse aan hebben toegevoegd in de categorie ƒ 100.000 tot ƒ 150.000. Dat is duidelijk voor de belastingplichtige. Als men bijvoorbeeld een WOZ-beschikking heeft van een ton, weet men op basis van die tabel hoe de vermenigvuldiging gemaakt moet worden. Simpeler kan het in feite niet. Mij dunkt niet dat het eenvoudiger wordt door het systeem dat mevrouw Noorman voorstelt, maar ik geef toe dat ook haar systeem niet ingewikkeld is.

Mevrouw Noorman stelt, dat haar systeem evenwichtiger is wat de verschillende effecten betreft. Zij vraagt zich af, of van het voorstel van de regering de effecten in voldoende mate aan de onderkant terechtkomen.

Wij moeten ons realiseren, dat wij in het oude systeem te maken hadden met waardeklassen. Het maakte nogal wat uit of men aan de onderkant of aan de bovenkant van een bepaalde waardeklasse zat. In mijn brief van 1 november heb ik op blz. 6 een poging gedaan eens na te gaan, op welke wijze er in het voorstel van het kabinet sprake is van een toe- of afname van het huurwaardeforfait. Dat betreft de bijtelling. Wij spreken dan over correcte aangevers in het oude systeem en in het nieuwe systeem. Wij zien dat, percentueel gesproken, het regeringsvoorstel er evenwichtig uitziet als het gaat om de tegemoetkoming aan de onderkant. Het gaat daar onder meer om: min 40%, min 22%, min 13%, min 10%, min 17% en min 19%. Er ontstaat natuurlijk een ander beeld wanneer er uitsluitend in guldens geredeneerd wordt. Ik wijs er echter wel op, dat wij altijd kijken naar de percentuele afwijkingen. Dat is hier ook gedaan. Wij zijn in het midden gaan zitten. Wij hebben dus niet uitsluitend gekeken naar de onderkant – dan zou er een ander beeld ontstaan zijn – en ook niet uitsluitend naar de bovenkant. Wij hebben het middenscenario genomen.

Door de introductie van de waardeklasse van ƒ 100.000-ƒ 150.000 en door de vast te stellen percentages, is er een redelijk evenwichtig beeld ontstaan. De vraag is, of dat beeld nog moet worden bijgesteld.

Ik heb eens gekeken naar de grafiek in het amendement van mevrouw Noorman. De stelling van mevrouw Noorman en mevrouw Giskes is, dat wij, als wij die grafiek hanteren, evenwichtiger uitkomen dan in het regeringsvoorstel het geval is. In het voorstel van mevrouw Noorman kan er echter voor de lagere klassen een nadeel ontstaan. Dat is het geval waar in de grafiek de hoeken onder de ronding uitkomen, om het zo maar eens uit te drukken. Ik geef een voorbeeld. Bij een huis van ƒ 143.000 heeft de regering een verlaagd tarief voorgesteld van 1%. Als wij het amendement zouden volgen, is er sprake van een bijtelling van ƒ 1500. Het kabinetsvoorstel leidt echter tot een bijtelling van ƒ 1430. Met andere woorden, het regeringsvoorstel is voor die categorie woningen voordeliger.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Wat u doet, is heel lastig.

StaatssecretarisVermeend

Het is niet lastig.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Jawel. Ik tel er dan ƒ 3000 gulden bij op. Maakt u de vergelijking eens met een woning van ƒ 146.000.

StaatssecretarisVermeend

U laat mij niet uitpraten. Maak je de vergelijking met een huis met een andere waarde, dan komt het voorstel van u weer beter uit. Dat had ik willen zeggen.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dat bewijst ook dat dit voorstel door zijn simplisme gelijkmatiger werkt. In uw voorstel blijven "sprongen" zitten, zoals de sprong bij ƒ 145.000. Als je er iets overheen bent, is er meteen een aanzienlijk verschil. In mijn voorstel loopt het keurig mee met de waarde, niks schoksgewijs.

StaatssecretarisVermeend

Je kunt niet zeggen dat uw amendement in alle gevallen voordeliger uitvalt ten opzichte van het kabinetsvoorstel. Kijkt u eens wat er gebeurt rond de ƒ 150.000. Dan gebeurt exact hetzelfde.

MevrouwGiskes(D66)

Uw voorbeelden illustreren juist dat de reden niet is het ontzien van bepaalde categorieën van woningprijzen, maar het creëren van een goed systeem.

StaatssecretarisVermeend

Dat begrijp ik wel. Ik heb ook niets lelijks gezegd over de techniek die u kiest. Ik zeg alleen dat in het regeringsvoorstel de woningen met een lagere waarde worden ontzien. Dat blijkt ook uit de tabel. Ik vergelijk uw voorstel op een aantal punten met ons voorstel. Een aantal woningen komt in uw voorstel in de plus ten opzichte van het regeringsvoorstel en een aantal woningen komt in de min ten opzichte van het regeringsvoorstel. Het is natuurlijk ook de uitkomst van de gekozen techniek. Het is all in the game als je een bepaalde techniek kiest. U kiest voor deze techniek, maar dat betekent tegelijkertijd dat in uw systeem een aantal woningen in de lagere waardeklassen slechter af is dan in het systeem van het kabinet. Maar een aantal andere woningen is in uw systeem weer beter af.

MevrouwGiskes(D66)

In het kabinetsvoorstel zit er ook een puntje onder de lijn.

StaatssecretarisVermeend

Het gaat mij er niet om wie gelijk heeft. Ik zeg alleen dat in het regeringsvoorstel ook rekening wordt gehouden, via een tegemoetkoming, met woningen in de lagere waardeklassen.

MevrouwGiskes(D66)

Ons systeem is in de ogen van de staatssecretaris misschien niet echt een vereenvoudiging, maar wat is erop tegen?

StaatssecretarisVermeend

Ik heb aangegeven dat wij een voorkeur geven aan ons systeem. Anders zou ik het ook niet verdedigen. Het kabinet heeft er doelbewust voor gekozen om ook in technische zin rekening te houden met de woningen met een lagere waardering. Er worden specifieke, aparte percentages voor ingevoerd. Die hadden wij in het verleden ook. Wij hebben ons eerst afgevraagd: moeten wij dat onderdeel laten vervallen of is er een zelfstandige reden om dat juist voor de woningen met een lagere waardering overeind te houden? Wij hebben gezegd: wij houden het overeind. Wij hebben dus niet gekozen voor een andere technische oplossing. Vervolgens hebben wij ons afgevraagd of er aanleiding was om een extra klasse toe te voegen. De heer Kamp heeft daarnaar gevraagd. Wij hebben gekeken naar de waardeontwikkeling en vonden het, gelet op de huidige situatie, belangrijk om nog een extra klasse in te voegen en daarop de 1% toe te passen. Als je daarvoor gekozen hebt, kom je automatisch tot de conclusie dat voor alles wat daarboven zit een uniform percentage moet worden gehanteerd. Wat doen mevrouw Noorman en mevrouw Giskes? Zij hebben een andere redenering: een uniform percentage over de hele linie. Zij komen dan hoger uit. Wij geven de voorkeur aan een lager percentage, van 1,25. Mevrouw Noorman en mevrouw Giskes komen in hun voorstel op 1,5% uit. Dat is logisch, omdat in dat systeem de belastingvrije som van ƒ 43.000 er bij iedereen afgaat. En dan ontstaat er een ander beeld. De vraag is of het uitvoeringstechnisch een voordeel oplevert. Ik wil daar niet over twisten. Ik vind ons voorstel simpel, in ieder geval voor degenen voor wie 1,25% geldt. Je hoeft alleen maar de WOZ-waarde te pakken en die 1,25% erop los te laten. Voor de categorie daaronder, die 25%, geldt een lager percentage. Maar ik stel vast dat het regeringsvoorstel voordeliger is voor het overgrote deel van de belastingplichtigen. Uit de genoemde tabel op blz. 6 blijkt volgens mij dat het regeringsvoorstel een evenwichtige uitkomst biedt door tegemoet te komen aan de onderkant. Dan is het de vraag of je die tegemoetkoming wilt handhaven. Daarvoor kiest u een belastingvrije som. Ik verdedig hier het regeringsvoorstel; ik geef daar de voorkeur aan. Gelet ook op de tegemoetkoming, denk ik dat ons voorstel redelijk is. Anders had ik het hier niet gedaan.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Wat is uw opvatting over het voorstel dat door mevrouw Giskes en mij is gedaan?

StaatssecretarisVermeend

Ik heb geprobeerd objectief de voor- en nadelen aan te geven van het voorstel dat door u wordt verdedigd en van het regeringsvoorstel, dat door mij wordt verdedigd. Op zichzelf is het een heldere analyse. Ik heb aangegeven wat de voordelen zijn van het regeringsvoorstel. Ik heb ook aangegeven wat ik zie als nadeel in uw voorstel. U heeft aangegeven dat u vindt dat die kromme mooier is dan de rechte lijn en de kleine stapjes van het regeringsvoorstel. Die afweging moet u maken. Ik verdedig hier het eigen voorstel. Uit een oogpunt van budgettaire neutraliteit kan ik geen bezwaren maken, want uw voorstel loopt in feite rond. Ik verdedig hier echter het regeringsvoorstel; ik heb er een voorkeur voor. Anders hadden wij wel zelf een dergelijk voorstel gedaan. Wij hebben die afweging gemaakt. Wij waren er principieel voor om in ieder geval de tegemoetkoming voor de woningen aan de onderkant te handhaven. Ik hecht eraan dat die regeling voor de onderkant blijft bestaan.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! De staatssecretaris en mevrouw Noorman voeren argumenten aan in verband met woningen goedkoper dan ƒ 250.000. Het is toch goed om ook te constateren dat het voorstel van mevrouw Noorman een achteruitgang betekent voor alle woningen duurder dan ƒ 250.000. Ik geef het voorbeeld van een huis van vier ton. De eigenaar daarvan die in de hoogste categorie van de inkomstenbelasting valt, zal als gevolg van haar voorstel netto ƒ 192 meer betalen ten opzichte van het voorstel van de regering.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

En ten opzichte van wat hij nu betaalt helemaal niks! Dan gaat hij erop vooruit. Dat heb ik willen nastreven ten opzichte van de huidige situatie: een situatie waarbij de lasten zo gelijkmatig mogelijk verdeeld zijn. Dat betekent dat niemand erop achteruitgaat. Iedereen die normaal aangifte doet, deelt in het voorstel dat wij doen mee in de terugsluis van het geld. Het gaat er alleen om of iedereen evenveel meedeelt. Deelt men gelijkwaardig mee of is er een voordeel voor de hoogste inkomensgroepen? Als je zo'n simpel voorstel doet als wij hebben gedaan – eenvoudiger kan het niet, het is makkelijk uitvoerbaar en het is beter te onderhouden dan het voorstel van het kabinet – dan zie ik werkelijk de bezwaren niet.

De heerKamp(VVD)

Toch is het goed om even vast te stellen dat het voorstel van mevrouw Noorman voor alle huizen van ƒ 250.000 en meer een verslechtering betekent ten opzichte van dat van de staatssecretaris.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Geen verslechtering in relatie tot de huidige situatie, maar een voordeel.

De voorzitter:

Wij moeten elkaar wel verstaan: het ene is een verslechtering ten opzichte van het andere.

De heerDe Jong(CDA)

De heer Kamp sprak over een verdrievoudiging. In de afgelopen zeven jaar hebben wij dat aan alle huizenbezitters gevraagd. Eindelijk is het zover dat het huurwaardeforfait omlaag kan, maar mevrouw Noorman zegt nu: dat was de bedoeling niet, zij moeten allemaal hetzelfde blijven betalen. Ja, de groeten. Die mensen hebben daar recht op. Als de staatssecretaris zegt dat 1,25 redelijk is, dan moet u zich daaraan vasthouden. Dan moet u niet zeggen dat het om inkomenspolitieke redenen maar wat hoger moet. Die mensen hebben in de afgelopen zeven jaar gigantische bijtellingen gehad vanwege de aanpassingen van het huurwaardeforfait. Dat heb ik verdedigd. Als het nu omlaag kan, wens ik ook dat het omlaag gaat.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Maar het gaat omlaag.

De heerDe Jong(CDA)

Dat zijn "peanuts".

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Nee, niks "peanuts". Iedereen die op dit moment de werkelijke huurwaarde opgeeft, gaat er in ons voorstel op vooruit, maar dan wel iedereen evenveel.

MevrouwGiskes(D66)

Een nieuw percentage van 1,5 vertekent ten opzichte van het percentage van 1,25 als je daarin niet verdisconteert wat de belastingvrije voet betekent.

De heerKamp(VVD)

De stelling van mevrouw Noorman, dat iedereen erop vooruitgaat, is niet juist. Ik verwijs dan naar haar eigen grafiek. Daar waar de lijnen elkaar raken, blijft het voor de mensen gelijk.

StaatssecretarisVermeend

Voorzitter!

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter! Gaat de staatssecretaris over op een ander onderwerp?

De voorzitter:

Dat hoop ik wel.

De heerVan der Vlies(SGP)

Dan heb ik nog wel een vraag aan hem. Ik houd van heldere posities en ik moet ook, om het overdreven gewichtig te zeggen, mijn fractie adviseren. Wat is nu het preadvies van de staatssecretaris over dit amendement? Laat hij het oordeel aan de Kamer of ontraadt hij de aanneming ervan?

StaatssecretarisVermeend

Het is geen kwestie van ontraden. Hier vindt een gedachtewisseling plaats. Wij hebben nu een technische exercitie, waarbij de Kamer een amendement heeft ingediend met een andere technische opzet, een andere uitkomst. Ik verdedig hier het voorstel van het kabinet. Ik geef de voorkeur aan het kabinetsvoorstel.

De heerRabbae(GroenLinks)

Mag ik hieruit afleiden dat de staatssecretaris, als hij nog in de Kamer had gezeten, het voorstel van mevrouw Noorman zou hebben verdedigd?

StaatssecretarisVermeend

Dat moet u mij niet vragen, want ik zit nu achter de regeringstafel. Ik heb beargumenteerd waarom ik het voorstel van de regering beter vind. U moet mij niet vragen wat ik zou hebben gedaan als ik ergens anders had gezeten.

Mevrouw Giskes vroeg nog naar de achtergrond van het maximum bij het huurwaardeforfait. Tot tweemaal toe hebben wij in de stukken buitengewoon helder aangegeven waarom wij hebben aangesloten bij het bestaande systeem en hebben vastgehouden aan het maximum van ƒ 16.800. Dat heeft te maken met de achtergrond van de huurwaarde. Dat blijft op zichzelf van kracht. Bovendien is uit het antwoord op de vragen van mevrouw Noorman gebleken wat het betekent als dit maximum wordt verlaten. Op zichzelf levert dat niet veel op.

Bij de nota over de lokalelastenontwikkeling komen een aantal vragen aan de orde die ook bij de discussie van vandaag over de Wet WOZ aan de orde kwamen. Het gaat dan om vragen als: hoe zit het nu met die lastenontwikkeling en, meer algemeen, hoe zit het met het instrumentarium van gemeenten? De heer De Jong heeft hierover een buitengewoon helder standpunt ingenomen. Hij zegt dat de principiële keuze voor de zaaksbelasting betekent dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat er subjectieve of inkomenspolitieke elementen in sluipen. Deze benadering past op zichzelf bij zaaksbelastingen; daar doe ik niets aan af. Wij kijken echter ook naar ontwikkelingen, zoals die ons ook uit allerlei brieven duidelijk zijn geworden. Dan is het toch de vraag of het huidige instrumentarium, het voorstel van de heer Kamp en het voorstel inzake de 100/120% uit de aangenomen motie-Noorman-den Uyl c.s., hetgeen door ons verwerkt is, voldoende zijn om een aantal knelpunten op te lossen die bij de Wet WOZ kunnen ontstaan. Deze vraag ligt nu voor. Mevrouw Noorman deed in dat kader de suggestie om de introductie te bezien van een belastingvrije som, een belastingvrije voet of heffingsvrije voet. Mevrouw Giskes bracht deze vraag ook naar voren. Die vraag kun je alleen beantwoorden als je een goed beeld hebt van wat er landelijk speelt. Mevrouw Noorman noemde een aantal ontwikkelingen, maar de vraag is of daarmee het landelijke beeld wordt weergegeven. Zij noemde Leiden, een gemeente die ik ook ken, en we hebben ook brieven gekregen van andere steden. Maar we moeten voorzichtig zijn met de vraag of het beeld dat daaraan ontleend wordt, representatief is voor heel Nederland en of op grond van dat beeld een structurele regeling moet worden ingevoerd voor het hele systeem, of dat meer moet worden gekozen voor een soort overgangsoplossing, als men die al wil, uitkomend op een belastingvrije som.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Voorzitter! Het is goed, iets langer stil te staan bij de hele problematiek van waardeontwikkeling en -bepaling als gevolg van de Wet WOZ. In de discussies die op dit moment op allerlei plekken worden gevoerd over de waardeontwikkeling van het onroerend goed en waardebepaling op grond van de Wet WOZ, wordt naar mijn smaak namelijk te veel gesuggereerd dat er een 1:1-relatie is tussen die beide aspecten, wat nadrukkelijk niet het geval is. Waardeontwikkeling van woningen en bedrijfsgebouwen is het gevolg van marktmechanismen, die zich ook zonder de Wet WOZ zouden hebben voorgedaan. Een gemeente die tot nu toe ook niet vrij was te bepalen op welke waarde ze taxeert, had ook regels om op grond van economische waarde te taxeren. Een gemeente die dat goed had gedaan, zou ook zonder de Wet WOZ tegen dezelfde waardeontwikkelingsproblematiek zijn aangelopen als op dit moment. Dat die samenvalt met de invoering en de implementatie van de Wet WOZ, is op dit moment een complicerende factor, die de discussie over wat nu werkelijk relatie met elkaar heeft, een beetje vertroebelt. Ik vind het van belang dat nog eens even neer te zetten, omdat dit ook relevant is voor de vraag, in welke oplossingsrichtingen en vanuit welke argumentatie je bepaalde dingen in die OZB-mechanismen zou willen toestaan. Dat is de reden, waarom ik daarvoor nog eens nadrukkelijk de aandacht vraag.

Collega Vermeend zei net al dat we op dit moment geen goed gedetailleerd beeld hebben van de waardeontwikkeling van onroerend goed in Nederland. We hebben indicaties van de ontwikkelingen, en op sommige plekken hebben we betrouwbare gegevens, omdat het recente gegevens zijn op grond van de Wet WOZ, en we hebben gegevens die mee geadviseerd zijn door de Waarderingskamer, die erop duiden dat bepaalde ophogingspercentages in wetsfictiegemeenten zouden moeten worden gehanteerd, omdat deze globaal en gemiddeld lijken te sporen met datgene, wat er aan materiaal beschikbaar is. Maar precies inzicht in waar welke ontwikkelingen zich voordoen, is op dit moment eigenlijk niet voorhanden. Er is fragmentarisch materiaal voorhanden en er zijn indicaties voorhanden die ook wel in een bepaalde richting wijzen, en dat leidt ertoe dat in bepaalde wat meer stedelijke gebieden de woningvoorraad duurder lijkt te worden dan in de wat kleinere gebieden, waardoor de verschillen in waardeontwikkeling wat groter lijken te zijn. Maar het zijn allemaal gegevens waarmee we op dit moment naar mijn stellige overtuiging voorzichtig moeten omspringen, en waarvan we niet te snel moeten zeggen dat ze representatief zijn voor wat zich overal in Nederland op dit moment voordoet.

Waarom zeg ik dat zo nadrukkelijk? Omdat de vraag, in welke mate je bijvoorbeeld tariefdifferentiatie in de onroerendezaakbelastingen wil toestaan tussen woningen en niet-woningen, naar mijn stellige overtuiging niet mag worden afgeleid van wat je aan incidenteel materiaal over waardeontwikkeling op dit moment beschikbaar hebt, maar wat breder afgewogen moet worden tegen de vraag, welke ruimte je überhaupt wilt bieden aan gemeenten om ook een zekere beleidsvrijheid te hebben om hun tarieven te bepalen, en welke ruimte je wilt geven om binnen marges iets op te vangen van al te grote sprongen die er gemaakt worden in de belastingdruk van belastingplichtigen.

De discussie die mevrouw Noorman aanhaalde over de verschillen in waardeontwikkeling, is maatschappelijk gezien natuurlijk buitengewoon relevant. Met het neerzetten van deze wat meer algemene noties heb ik niet beoogd om het probleem dat mevrouw Noorman schetst, te diskwalificeren. Integendeel, in situaties, waarbij je te maken hebt met vastgestelde grote verschuivingen in waarde tussen woningen en niet-woningen en vervolgens ook nog binnen de categorie woningen, kan zich het effect voordoen dat het niveau van de belasting dat een individuele belastingplichtige moet betalen 1,5 tot 2 keer omslaat. De vraag hoe vaak dat voorkomt, voor hoeveel mensen en in hoeveel gemeenten, kan op dit moment niet worden beantwoord. Wij hebben van een paar gemeenten gegevens. Daaruit blijkt dat bijvoorbeeld in een gemeente als Rotterdam sprake is van een geweldige cumulatie van een aantal effecten. In Rotterdam is het belastingaandeel uit de niet-woningen aanmerkelijk groter dan het belastingaandeel uit de woningen. De verschuiving in waardeontwikkeling van de niet-woningen en de woningen valt erg in het nadeel van de groep woningen uit als het aandeel niet-woningen in het totaal van de belastingopbrengst zo groot is. Dat betekent dat je binnen die belastingcategorie woningen ook nog een druk naar beneden krijgt, waardoor een cumulatief effect ontstaat met zeer grote inkomenseffecten voor de mensen met de laagste inkomens in een stad als Rotterdam.

Het is zeer terecht dat dit punt aan de orde wordt gesteld, want op sommige plaatsen doen die effecten zich voor. Deze zijn natuurlijk niet beoogd, maar het samenvallen van de marktontwikkeling en de toepassing van de Wet WOZ zorgt er wel voor dat die effecten opeens heel erg zichtbaar worden. De gemeenten zijn momenteel niet of nauwelijks in staat om erop te reageren met maatregelen. In een gemeente als Rotterdam moet ongeveer 60% van de belastinginkomsten uit de niet-woningen komen. Als je probeert uit te rekenen wat dit voor effecten heeft op het tarief en de inkomens, dan kom je tot de conclusie dat mevrouw Noorman een relevant punt te pakken heeft. Daar komt bij dat dit probleem zich in de grotere steden wat meer voor lijkt te doen dan in de kleinere steden. Het aantal mensen dat hierdoor kan worden geraakt, is relatief gezien vrij groot.

Je moet je afvragen of je, gezien de inkomenseffecten die hiervan het gevolg zijn, de gemeente instrumenten moet geven om daar wat aan te doen. Wij hebben zeer recent de mogelijkheden benut om tot een verruiming van het kwijtscheldingsbeleid te komen. Voor een klein deel van de groep betrokkenen kan dit een oplossing betekenen. De gemeente Leiden wil een integratie van de afvalstoffen- en de rioolheffing in de OZB. Dat is een mogelijkheid die inkomenseffecten kan genereren, maar het hangt een beetje van de lokale omstandigheden af of dat daadwerkelijk het geval is. Het is een mogelijkheid die elke gemeente op grond van de Gemeentewet momenteel heeft. Elke gemeente die het wil, kan dat doen. De gemeente kan ook uitrekenen op welk moment er een soort omslagpunt ontstaat, kijkend naar de inkomensgroep die zij al of niet wil bedienen. Wij moeten ons echter realiseren, waar het gaat om inkomenseffecten, dat gemeenten uitsluitend marginale inkomensondersteunende inkomenseffecten kunnen genereren. De gemeenten mogen het algemene inkomenspolitieke beleid niet doorkruisen.

De gemeente Leiden heeft voorstellen op dit punt ingediend, maar die zijn nog niet door de raad aanvaard. Deze voorstellen leiden tot een verdergaande integratie van de verschillende lokale belastingen. Omdat de afvalstoffenheffing voor iedereen uniform is, ontstaat een zekere verschuiving door deze integratie. Dat betekent dat zo'n gemeente ervoor kiest om het beginsel "de vervuiler betaalt" wat minder zwaar te laten wegen, ten gunste van het effect op het inkomen van de laagstbetaalden. Dat is een lokale afwegingsvrijheid. Die kan worden benut. De gemeenten moeten zelf bepalen in welke mate dat in hun situatie een oplossing is, maar in sommige gevallen kan het wel degelijk een oplossing zijn. De vraag is wel hoe je, tegen de achtergrond van het feit dat een gemeente beperkte mogelijkheden heeft om iets te doen, omgaat met die percentages van 100 en 120 voor woningen en niet-woningen en met de suggestie van mevrouw Noorman om bijvoorbeeld een heffingsvrije voet in te voeren. Er is nog een aantal andere suggesties gedaan. Die hebben iets meer te maken met de schoksgewijze ontwikkeling, zoals de ingroeivariant van de heer Kamp.

Dan kom ik op de 100% en 120% voor de woningen en niet-woningen. De heer Kamp en mevrouw Giskes hebben volgens mij terecht gewezen op het feit dat reageren op inkomensontwikkelingen voor het kabinet niet zomaar de enige of allesoverheersende reden is geweest om voor te stellen, de mogelijkheid van de 120%-marge inzake tariefdifferentiatie woningen niet-woningen in te voeren. Deze tariefdifferentiatie zal in sommige gevallen ruimschoots voldoende zijn voor het opvangen van de effecten van de waardeontwikkeling, maar in andere gevallen zal zij volstrekt onvoldoende zijn. Het is de vraag of je dan voor een ruimere marge moet kiezen. Ik heb net al gezegd dat ik het risicovol vind om de fragmentarische gegevens over waardeontwikkeling die op dit moment beschikbaar zijn, te gebruiken als een soort maat bij het beantwoorden van de vraag of je dit soort marges in belastingheffingsmogelijkheden structureel, dus voor de langere termijn, aan gemeenten wil geven. Ik aarzel daarover. Ik wil daarbij wel heel eerlijk zeggen, dat het kabinet bij de voorbereiding van dit onderwerp zelf heeft gedacht aan 100% en 125%. Dat een en ander in de systematiek van eigenaren en gebruikers mooi glad loopt als je met dezelfde percentages werkt, werd daarbij mede overwogen. Die 100% en 120% zijn voor het kabinet dus niet zo hard dat daar niet een enkel procentje bij of af kan, maar ik wil wel waarschuwen voor al te grote verschillen in heffingsmogelijkheden. Tegelijkertijd wil ik nog eens wijzen op het feit dat het kabinet hierbij heel nadrukkelijk heeft gekozen voor het uitvoeren van een Kameruitspraak en dat de Kamer al onderhandelend – dat hebben wij een beetje kunnen zien – tot de conclusie is gekomen dat wij het over ongeveer 120% eens kunnen worden. Als dat inmiddels is veranderd, wacht ik van de Kamer natuurlijk heel graag nadere reacties en voorstellen af. Ik wil er wel op wijzen, dat ik de marges van de tariefdifferentiatie van 100% tot 140% heel ruim vind. De bedoelde belasting moet immers in beginsel echt een objectbelasting blijven. Zij mag niet te veel een subjectieve belasting worden door een optelsom van maatregelen. Ik zeg niet dat dit gebeurt, maar je moet je wel afvragen of je dat risico met zulke percentages niet te groot maakt. Ik wil dus enige ruimte op dit punt voor verandering van dit tarief niet uitsluiten, maar tegelijkertijd wil ik waarschuwen voor het nemen van te veel marges op grond van te fragmentarische informatie over wat er op dit moment aan de hand is.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Het beeld dat over Rotterdam werd geschetst, onderschrijft de staatssecretaris. Bij andere gemeenten is het hoeveel, waar en hoe nog onvoldoende duidelijk. Zij sluit de mogelijkheid niet uit, maar zij vindt het in feite een beetje te vroeg om nu al tot een verruiming over te gaan, als je dat überhaupt zou willen. Dat zou op een iets later moment wel kunnen. Aan welk moment denkt de staatssecretaris?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Ik meen dat minimaal een keer in het hele land een waardebepaling van de Wet WOZ plaatsgehad moet hebben voordat je daar goed zicht op kunt hebben.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Wanneer is dat?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

1999 is de volgende peildatum.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Sorry, hier werden twee data genoemd.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Dat is per 2001.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

De staatssecretaris heeft mijn zorgen over de inkomenseffecten en de koopkrachtproblematiek voor de mensen in de grote steden onderschreven. Stel dat die problematiek zich voordoet, op welke wijze kan het kabinet dan een en ander volgens de staatssecretaris compenseren? Bij de begrotingsbehandeling is bij de koopkrachtplaatjes uitgegaan van een nulgroei of van een groei van plus 1 voor alleenstaande ouderen. Ik stel mijn vraag, omdat niet helemaal valt uit te sluiten dat deze beweging hierdoor onder druk komt te staan.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Maar ook daarmee moet u voorzichtig zijn, want het aandeel van de lokale belastingen in het totaal van de lastendrukeffecten is natuurlijk gering en ook geringer dan de tientjes per jaar die hier aan de orde zijn soms doen vermoeden.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Men heeft – ik denk even aan de nominale ziekenfondspremie dit jaar – wel voor kleinere bedragen koopkrachtreparatie toegestaan.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Je kunt op zichzelf ook best overwegen om dat type maatregelen te nemen, maar ik heb gezegd dat er op dit moment onvoldoende inzicht is in het totaal van de problematiek om goed gedocumenteerd en verantwoord een structurele generieke maatregel in deze wet in te voeren. Ik ben uiteraard wel bereid, en ik zal dat samen met collega Vermeend ook doen, om nog eens verder na te denken over de vraag of er iets op te verzinnen is, om maar even in uw termen te spreken. Kunnen wij iets doen met de op sommige plaatsen vermoedelijk grote inkomenseffecten? Misschien blijkt dat niet te kunnen, misschien ook wel. Het probleem is in ieder geval serieus genoeg. Wij hebben alleen grote zorg over de vraag of je deze wet op deze manier met een gebrek aan gegevens kunt amenderen. Ik heb toch het gevoel dat het beter is om daar iets preciezer naar te kijken, in plaats van nu op deze manier te amenderen.

De heerDe Jong(CDA)

Zal die herbezinning zich ook uitstrekken tot andere belastinggrondslagen die nogal eens aan hevige waardeschommelingen blootstaan?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Daar mag collega Vermeend zo wat over zeggen, want die is wat meer thuis in de algemene belastingproblematiek.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dan heb ik nog een vraag over de lokalelastendruk. Over twee weken bespreken wij de nota Lokale lastendruk. Dat is een nulpuntmeting van een monitor van de ontwikkeling, het zicht op de ontwikkeling en de koopkrachteffecten van lokale lasten op de burger. Ik stel mij voor dat u misschien op dat moment iets meer inzicht heeft of dat het denken daarover iets verder is ontwikkeld, zodat wij dat deel van de discussie dan wat verder invulling kunnen geven. Het is immers onlosmakelijk onderdeel van de problematiek die dan op tafel ligt.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Wij zijn graag bereid om daar een poging toe te doen, maar wij kunnen u op dit moment niet garanderen dat wij met oplossingen komen. Wij zijn graag bereid om uitgaande van het idee dat u hier presenteert iets te verzinnen voor de allerhardste klappen aan de onderkant en eens te kijken of wij iets kunnen doen in de reparatieve sfeer, of dat het alles afwegend toch niet tot de mogelijkheden behoort. Wij zullen een uiterste poging doen en nog eens kijken wat dat zou kunnen opleveren.

Dan is door de heer Kamp een andere vorm van "differentiatie" neergelegd: een ingroeivariant of gewenningsregeling. In alle gevallen gaat het erom iets af te doen aan een schoksgewijze ontwikkeling of aan grote schommelingen in de lasten als gevolg van de ontwikkeling van een bepaald object. Wij hebben in de nota Lokale lastendruk aangegeven dat dit een van de onderwerpen is waar wij als kabinet serieus naar willen kijken. Het is dus geen onderwerp dat op principieel verzet onzerzijds stuit. Het is een beetje aan de orde of je in het kader van deze aanpassing van de wet een dergelijke regeling zou willen opvoeren en of die voldoende is uitgewerkt. Principieel verzet van onze kant is er in ieder geval niet.

De heer De Jong vroeg of je hier niet een te vergaande subjectivering van belastingen krijgt. Ik denk dat dit in dit geval niet aan de orde is, want de differentiatiemogelijkheid die hier wordt ingevoerd, blijft gekoppeld aan het object van belastingen en niet aan de draagkracht van de belastingplichtige die getroffen wordt door de aanslag die op het object ligt. Tussen draagkracht van belastingplichtigen en ontwikkeling van waarde in het object is er indirect natuurlijk wel een zekere relatie, maar door de aard van de regeling blijft de koppeling aan het object nadrukkelijk gehandhaafd. Ik denk dat je onder dat soort omstandigheden kunt zeggen dat de systematiek van een objectbelasting past in de systematiek van een zakelijke belasting. Ondanks het feit dat er langs bepaalde lijnen redenerend een zekere indirecte relatie gevonden kan worden, moet de mogelijkheid van een facultatieve invoering van dit soort differentiatie in zo'n belasting toch als acceptabel gekwalificeerd worden. Ik wijs er nadrukkelijk op dat dit amendement facultatief is voor de desbetreffende gemeenten. De gemeenten kunnen dus afwegen of een dergelijke regeling in hun situatie gewenst is.

Een aantal woordvoerders kijkt in beginsel positief aan tegen een regeling waarbij bepaalde locaties, kansenzones, worden aangewezen voor een gedifferentieerd tarief.

De heerDe Jong(CDA)

Mede op grond van de argumentatie van de staatssecretaris sta ik wat positiever ten opzichte van de tijdelijke gewenningsbijdrage dan tegenover de generieke tariefdifferentiatie. Mijn vraag is wel wie dat uiteindelijk gaat betalen. Je kunt er namelijk donder op zeggen dat het de bedoeling is dat sommige tarieven minder worden verhoogd dan volgens de onderhavige voorstellen. Als een gelijkblijvende opbrengst wordt beoogd, zal iemand anders dus meer moeten betalen. Bij mijn afweging van dit amendement wil ik daar inzicht in hebben. Daar ben ik nieuwsgierig naar. Ik weet niet of de staatssecretaris deze vraag moet beantwoorden of Kamp c.s.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Uiteindelijk bepaalt de gemeente wie de rekening betaalt. De gemeente heeft de ruimte om dat in het belastingtarief te verwerken. Als er dus lagere tarieven worden vastgesteld, kan de gemeente ervoor zorgen dat dit elders uit de algemene tariefopbrengst wordt betaald. De gemeente heeft ook de mogelijkheid om dit op de een of andere manier in de begroting te dekken, bijvoorbeeld via bezuinigingen of aanwending van reserves die daarin voorzien. Het blijft een afweging op lokaal niveau die op verschillende manieren gestalte kan worden gegeven. Ik heb althans niet begrepen dat de VVD-fractie beoogt om hiertoe een rijksbudget toe te voegen aan het Gemeentefonds. Wat ik zojuist heb aangegeven, is dan dus de consequentie. Gezien de systematiek van de wet lijkt mij dat ook alleszins redelijk.

De heerKamp(VVD)

Ik wil er graag in tweede termijn op reageren.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Overigens bestrijd ik de redeneertrant van de VVD in dezen niet. Laat hierover geen misverstand bestaan.

MevrouwGiskes(D66)

Zou het ook aanvaardbaar zijn, als de gemeente dat via de bijzonderebijstandsmiddelen zou oplossen?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Ja, dat is aanvaardbaar, omdat de bijzonderebijstandsmiddelen deel uitmaken van het Gemeentefonds. En de gemeente is vrij om te bepalen op welke wijze die middelen worden aangewend. Je kunt nog wel discussiëren over de vraag of het gewenst is dat de gemeente dit doet. Het is natuurlijk de bedoeling dat de middelen die ooit voor bijzondere bijstand in het Gemeentefonds zijn gekomen, terechtkomen bij degenen die op grond van hun persoonlijke omstandigheden recht hebben op aanvullende inkomensondersteuning.

MevrouwGiskes(D66)

Als ik het goed begrijp, is deze gewenningsregeling daar in belangrijke mate op gericht. Dit bedoel ik niet badinerend.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Nee, deze gewenningsregeling raakt de belastingplichtige niet op grond van zijn inkomen, maar het verschil dat ontstaat als bijvoorbeeld gemeenten worden samengevoegd en daarmee heel verschillende tarieven of bij een schoksgewijs groot verschil in waardering en dus in tarief. Dat is dus een wezenlijk verschil. Dit geldt ook voor beantwoording van de vraag die zojuist gesteld is of dat geld daarvoor gebruikt kan worden.

Voorzitter! De commissie-Brinkman heeft recent een door ons gevraagd advies uitgebracht over de kansenzones. Wij bestuderen dat nu. Wij verwachten in de loop van het voorjaar met een nadere reactie en eventueel nadere voorstellen te komen.

De heerRabbae(GroenLinks)

Het kabinet komt in het voorjaar dus eventueel met een bijstelling. Dat levert technisch geen probleem op voor de invoering?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Als je die lijn wilt volgen, moet je wel kijken hoe je dat doet. Wij verwachten dat er in technische zin oplossingen voor te vinden zijn. Wij hebben op dit moment niet het gevoel dat wij geblokkeerd worden door een gebrek aan technische mogelijkheden. Mocht het anders worden, dan zullen wij u daar te zijner tijd over rapporteren.

Mevrouw Noorman heeft gevraagd hoe het zit met Amsterdam, omdat er zo'n merkwaardig briefje ligt in verband met die Wet onroerende zaken. Amsterdam is een wetsfictiegemeente. De discussie waar wij het hier over hebben, is een discussie over de bepaling van de huur. De discussie over de bepaling van de huur gaat op basis van het oude puntenstelsel. Voor de bepaling van de huur heeft collega Tommel besloten om niet de WOZ te nemen. Dan kan dus, zoals je nu ziet op een aantal andere terreinen, gunstig zijn in het licht van de huurontwikkeling en de stabiliteit van de huurontwikkeling. Amsterdam moet gewoon voor de volgende periode haar herwaardering op grond van de WOZ uitvoeren en zal dat ook doen. Een belastingplichtige die een onroerendezaakbelastingaanslag krijgt, krijgt die dus op grond van de WOZ en in Amsterdam op basis van de wetsfictie, met het pluspercentage bepaalde waarde van de woning.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

En voor de inkomstenbelasting geldt dit evenzeer, als het gaat om het huurwaardeforfait?

StaatssecretarisVermeend

Voor Amsterdam geldt dat ook.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Voor Amsterdam gelden dezelfde wetten als voor andere Nederlanders.

Ik sluit niet uit dat ergens wel eens een probleem ontstaat bij de invoering. Wij moeten ons echter goed realiseren dat wij de afgelopen maanden in bestuurlijk overleg tussen de VNG, de waterschappen en de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken bezig zijn geweest met de voorbereiding van de invoering. Wij hebben de verwachting in alle redelijkheid dat misschien op een uitzondering na er sprake zal kunnen zijn van een behoorlijke invoering van hetgeen voorligt. Wij zijn er ook van uitgegaan dat wij in dit voorbereidingstraject de maatregelen kunnen nemen die het mogelijk moeten maken om op korte termijn de invoering te regelen. Op dit moment hebben wij geen signalen dat wij moeten aannemen dat het op grote schaal ergens echt helemaal fout zal gaan. Meer kan ik er niet over zeggen, want een ander moet het uitvoeren.

Mevrouw Giskes heeft gevraagd of het de bedoeling is om meer taxaties te doen dan een keer per vier jaar, zoals nu in de WOZ vastligt. Voor de korte termijn zien wij geen mogelijkheden om dat vaker te doen, omdat de kosten die verbonden zijn met het vaker taxeren, niet opwegen tegen de winst die je daarvan kunt hebben. Als bijvoorbeeld over tien jaar blijkt, dat de mogelijkheden om dat wel te doen erin voorzien dat je per jaar de waardeontwikkeling kunt vaststellen, is dat niet iets wat wij uit de weg zouden willen gaan. Zo denken wij er op dit moment over.

Op de termijnproblematiek wordt schriftelijk gereageerd.

Hoe zit het nu met de lage taxaties en hoeveel soorten differentiatie zou je willen? In reactie op een opmerking van mevrouw Noorman en een interruptie van de heer Kamp heb ik al gezegd, dat ook in het verleden gemeenten een wettelijk voorschrift hadden voor de wijze waarop zij moesten waarderen. Er zijn aanwijzingen dat er plekken zijn waar bewust niet met de hoogst mogelijke waarde rekening is gehouden, maar waar een beetje gedrukt is om te voorkomen dat je veel te maken zou hebben met...

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Met dat eufemisme ben ik het eens.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Het feit dat het op sommige plekken zo gebeurt, wil ik niet direct zo veralgemeniseren dat diegenen die het allemaal heel netjes hebben gedaan, als het ware worden meegetrokken in een mêlee die niet beoogd is. Ik blijf mij dus voorzichtig uitdrukken, zolang wij niet echt kunnen vaststellen hoe hard en hoe omvangrijk sommige signalen zijn.

Op allerlei fronten geldt dat, waar in het verleden goed is getaxeerd en waar nu goed wordt getaxeerd, je geen problemen hebt als gevolg van de Wet WOZ, maar uitsluitend problemen die je ongeacht de Wet WOZ zou hebben in de waardeontwikkeling, die natuurlijk heel sterk kan differentiëren in de tijd. Ik vind dat je wel rekening kunt houden met het feit dat het zo gaat in de onroerendgoedmarkt, maar dat je tegelijkertijd voorzichtig moet zijn met optelsommen van differentiaties. Ik ben er dan ook een groot voorstander van, te kiezen voor een beperkt aantal differentiatiemogelijkheden, die heel nadrukkelijk goed objectgebonden zijn. Ik denk dat dat zich het beste verdraagt met het karakter van deze belasting. Ik wil voorzichtig zijn met de hoeveelheid differentiatiemogelijkheden. Ik wil ook voorzichtig zijn met differentiatiemogelijkheden die indirect heel sterk subjectgeoriënteerd zijn in plaats van objectgeoriënteerd. Ik zeg dit in antwoord op opmerkingen van mevrouw Giskes. In de komende jaren, als de wet goed gaat functioneren, moeten wij nog maar eens bekijken of wij dingen tegenkomen die echt aanleiding geven om er iets aan te doen.

De heerDe Jong(CDA)

Ligt daar nu een parallel met het huurwaardeforfait? Bij het huurwaardeforfait wordt gezegd: als je te laag hebt opgegeven, loop je nu tegen de lamp en dan heb je pech. Geldt nu ook voor gemeenten die laag hebben getaxeerd, dat zij pech hebben?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Voor de gemeenten maakt het niks uit. Als de gemeenten hun opbrengst constant houden, verandert er niks in de gemeentelijke financiële huishouding. Het raakt belastingplichtigen.

De heerDe Jong(CDA)

De gemeenten zullen wel hun tarieven moeten verhogen. Daar hebben zij een probleem mee, begrijp ik, want daarvoor wilt u differentiëren.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Het raakt belastingplichtigen en niet de gemeentelijke huishouding.

De heerDe Jong(CDA)

Nee, maar de gemeenten hebben er wel moeite mee om het hun belastingplichtigen uit te leggen.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Ik vind dit een vereenvoudiging van de discussie die ik niet zo graag zie. Ik denk dat wij in de nota Lokale lastendruk vrij goed inzicht hebben gegeven in de wijze waarop gemeenten gemiddeld genomen omgaan met heffingen en lasten van hun burgers. Gemiddeld genomen zie je het beeld dat gemeenten zich zeer bewust zijn van het effect van hun handelen. Ik denk dat er niet zoveel reden is om aan te nemen dat die situatie zich in de komende jaren wijzigt. Integendeel, als zich al iets wijzigt, zal het eerder gaan in een richting waarin gemeenten zich nog meer gedwongen voelen om zorgvuldig en terughoudend te zijn met heffingen dan zij al waren, al was het maar omdat de maatschappelijke omstandigheden en de wijze waarop op dit moment wordt gediscussieerd over de lastendruk, met name voor mensen met inkomens aan de onderkant, daartoe absoluut noodzaken. Wie enige ervaring heeft op het gemeentelijke niveau, die weet dat de belastingplichtige het eerst bij de burgemeester in de kamer staat, om het maar eens zo te zeggen.

Dan het onderscheid tussen gebruikers en eigenaren. Je kunt op dit moment heel principiële discussies aangaan over allerlei elementen van deze wet. Het is nu echter niet aan de orde en ik denk dat er ook geen dwingende reden is om die discussie op dit moment te voeren.

MevrouwGiskes(D66)

Een dwingende reden is er inderdaad niet. Is de staatssecretaris het echter met mij eens dat het wel een aanzienlijke lastenverlichting voor de gemeente zou zijn, in de vorm van het aantal aanslagen en dergelijke?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Nee. Of je het tarief 100/100 laat zijn of 125/75, zowel de eigenaar als de gebruiker krijgt een aanslag.

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb het over het laten vervallen van het onderscheid tussen eigenaren en gebruikers.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

U wilt maar één belastingplichtige overhouden?

MevrouwGiskes(D66)

Ja.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Dat lijkt mij ongewenst. Ik dacht dat het u erom ging, het verschil tussen eigenaren en gebruikers weg te nemen.

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb uiteindelijk ook de vraag gesteld waarom wij er niet van afstappen om het onderscheid nog te maken, wetende dat iedere niet-gebruikende eigenaar het domweg doorberekent in de tarieven voor de gebruiker.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Vaak is dat het geval, zij het dat daarbij ook marges zijn en je bijvoorbeeld in situaties waarin grote beleggingsmaatschappijen de eigenaar van het onroerend goed zijn, een heel andere doorwerking van een onroerendezaakbelasting krijgt dan wanneer je met een kleine particuliere woningbezitter te maken hebt. Ik vind het een beetje te snel om te concluderen, dat dit onderscheid overbodig is of afgeschaft zou kunnen worden. Ik zie bovendien geen dwingende noodzaak om ons op dit moment met deze discussie bezig te houden. Ik houd van prioriteitsstelling en daarom zou ik het een poosje willen laten liggen.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Misschien mag ik ter aanvulling van de staatssecretaris het volgende opmerken. Daar waar voor de gemeenten de mogelijkheid wordt gesuggereerd om bijvoorbeeld de rioolbelasting of de afvalstoffenheffing in de OZB te schuiven, zou je de situatie krijgen waarin burgers, als huurders, zelf niet meer meebetalen aan bijvoorbeeld het ophalen van het huisvuil. Dat is mij ook iets te kort door de bocht.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Dat is inderdaad een element dat in die hele afweging ook een rol behoort te spelen.

De heer De Jong heeft aantal opmerkingen gemaakt over concurrentie tussen gemeenten. Er is ook nu in zekere zin sprake van concurrentie tussen gemeenten, een concurrentie die overigens veel minder bepaald wordt door het belastingtarief in een gemeente dan wel door de vraag welke andere aantrekkelijke mogelijkheden voor burgers of bedrijven er zijn om zich te vestigen in die gemeente. Ook uit onderzoek blijkt dat het belastingniveau maar een heel beperkte factor is in de afweging van diegene die iets met een bepaalde gemeente te maken wil hebben. Ik denk dat dit element niet zo heel zwaar weegt en eigenlijk een zekere aanvullende betekenis heeft die aardig en interessant kan zijn, maar niet allesoverheersend blijkt te zijn in de praktijk. Bovendien zijn er andere mogelijkheden die veel meer zoden aan de dijk zetten dan het belastingtarief. Daarnaast is het zo – daar wees de heer De Jong terecht op – dat de Financiële-verhoudingswet naar verwachting een zeker naar elkaar toe groeien van tarieven tot gevolg zal hebben.

Een aantal vragen zullen schriftelijk beantwoord worden, voorzitter. Ook wat betreft die kleine wijziging komt er een schriftelijk antwoord.

Gevraagd is binnen welke grenzen differentiatie mogelijk moet zijn. Ik hoop dat ik de heer Van der Vlies met mijn algemene opmerkingen hierover in voldoende mate heb beantwoord. Ik stel daar niet een percentage dat op het procent nauwkeurig is vastgesteld, maar ik probeer wel aan te geven dat je een zekere voorzichtigheid in acht moet nemen. De heer Rabbae heb ik op dit punt, naar ik hoop, ook voldoende beantwoord.

Wat betreft de wens tot harmonisatie merk ik het volgende op. Er is geen direct verband tussen die beide percentages. Het is meer aardig in de vormgeving, zo zou ik bijna zeggen, als het gaat om harmonisatie, dan dat er een inhoudelijk noodzakelijk verband of een wens zou zijn. Ik wilde het hierbij laten, voorzitter.

De heerRabbae(GroenLinks)

Voorzitter! Is er een antwoord gegeven op de vraag, waarom er geen differentiatie mogelijk is tussen, wat ik noem: nutsbedrijven en commerciële bedrijven?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Nee, daar is geen antwoord op gegeven. Ik moet zeggen dat ik het ook problematisch zou vinden om dat soort onderscheid te maken, al was het alleen maar omdat de objectafbakening naar verwachting zeer veel problemen met zich zal brengen. Immers, iedereen weet dat – om maar een voorbeeld te noemen – bij onderwijsinstellingen voor een deel ook commerciële activiteiten plaatsvinden.

MevrouwGiskes(D66)

Bij de kerken lukt het tot op heden wel, zo heb ik begrepen.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Natuurlijk, er zijn in de loop van de jaren, op grond van jurisprudentie en op grond van regelgeving, op een aantal plekken waar er betrekkelijk eenduidig iets valt vast te stellen, maatregelen genomen. Maar de vraag is of je in algemene zin de categorie niet-woningen in commercieel en niet-commercieel – dat is de achtergrond van de opmerking van de heer Rabbae – zou kunnen verdelen. Ik waag zeer te betwijfelen of je tot een objectieve, ordelijke scheiding van die twee groepen niet-woningen zou kunnen komen op een manier die recht doet aan wat beoogd wordt. Je houdt natuurlijk altijd nog andere mogelijkheden om iets te doen in de financiële sfeer, als er een kennelijke onredelijkheid aan de orde is.

StaatssecretarisVermeend

Voorzitter! Er resteren nog enkele vragen waarop ik wil ingaan.

De heer Kamp heeft gewezen op verschillen bij de perceptiekosten en gevraagd of daar naar gekeken zou kunnen worden en of dat kan worden ingebracht. Welnu, wij zullen dit punt inbrengen in het bestuurlijke overleg. Vervolgens heeft de heer Kamp gevraagd naar de ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde, de uniformering. Wij zeggen hem dat toe. Ik heb mijn medewerkers ernaar gevraagd en ik meen dat het voorstel al bij de Raad van State ligt.

Mevrouw Giskes heeft gevraagd of het zinvol is om de aftrekbaarheid van onderhoudskosten weer in te stellen. Ik ben daarop, naar aanleiding van het voorstel van het CDA om dat opnieuw te bekijken, uitvoerig ingegaan. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het niet wenselijk is om dat voorstel te doen, los van de problematiek rondom de vraag wat onderhoud is en hoe je dat moet kwalificeren. Ik wijs op de schriftelijke gedachtewisseling die heeft plaatsgevonden in het verleden. Ik denk dat die op dat moment redelijk overtuigend was om het niet te doen.

Vervolgens heeft zij nog gevraagd waarom ik in dit kader geen poging doe om de opbrengst van de vermogensbelasting te ramen. Op dit moment geldt bij de vermogensbelasting de waarde in het economisch verkeer. Het is de vraag of daar in de komende jaren een extra opbrengst uit komt, omdat wij bij de Wet WOZ teruggaan naar 1995. Men moet zich realiseren dat er een aantal tegengestelde bewegingen kan optreden. Ik ben niet van plan om daarop nu al te speculeren en om zelfs al enige poging te doen om het weer weg te geven. Dat gaat mij wat ver. Bij de vermogensbelasting is dus sprake van twee tegengestelde bewegingen.

MevrouwGiskes(D66)

Tegelijkertijd is bij de inkomstenbelasting de waarde van het economisch verkeer de basis voor de huurwaardebijtelling. Desondanks verwacht u op die grond een aanzienlijke meeropbrengst.

StaatssecretarisVermeend

U moet zich het volgende realiseren. Dat is een andere regeling dan bij de vermogensbelasting. Dat kun je niet vergelijken. Bij de vermogensbelasting hebben wij altijd een type waardering gehad op basis van de waarde in het economisch verkeer, waarbij wij nu een onderscheid hebben gemaakt omdat de vermogensbelasting teruggrijpt op een later jaar dan de inkomstenbelasting. Er zit een jaar tussen. Vervolgens hebben wij een poging gedaan om op basis van het huurwaardeforfait een vergelijking te maken met aangiften over 1995. Toen hebben wij gekeken wat de afwijking was en daarna hebben wij een raming gemaakt. Bij de vermogensbelasting heb ik op dit moment geen zicht op de verschillen, los van de vraag dat ik niet weet wat de waardeontwikkeling gedaan heeft. Wij hebben het bij de vermogensbelasting natuurlijk niet uitsluitend over huizen. Ook andere objecten spelen een rol. Mensen geven op een bepaald moment de waardeontwikkeling aan. Ik durf er geen uitspraak over te doen. Ik heb heel uitdrukkelijk aangegeven dat ik op dit moment niet in staat ben om een verantwoorde raming te maken, los van het feit dat u er in 1997 niets aan heeft. Ik ga niet kijken naar 1999 en latere jaren op basis van cijfers die ik niet heb.

MevrouwGiskes(D66)

Desalniettemin durft u toch op basis van diezelfde taxaties uitspraken te doen.

StaatssecretarisVermeend

Nee, nee, ik heb heel doelbewust voor een object...

MevrouwGiskes(D66)

U spitst het in de vermogensbelasting uiteraard toe op de woningen...

StaatssecretarisVermeend

Ja, over een object heb ik een uitspraak durven doen – ik heb toen een raming gemaakt – op basis van een onderzoek.

MevrouwGiskes(D66)

Namelijk?

StaatssecretarisVermeend

Ik heb in de stukken uitdrukkelijk aangegeven waarom wij die raming bij de inkomstenbelasting wel durven te maken. Hier beschik ik niet over voldoende verantwoorde gegevens om die raming voor 1998 en latere jaren te maken.

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb het natuurlijk alleen over de vermogensbelasting voorzover die geheven is over woningen. Ik heb het niet over alle andere soorten van vermogen.

StaatssecretarisVermeend

Dat moet straks nog blijken. Op het moment waarop ik de aangiften vermogensbelasting krijg, zal ik het waarschijnlijk wel kunnen doen. Ik heb er dan meer zicht op en ik zou die raming op dat moment alsnog kunnen maken. U moet er dan maar op terugkomen. Maar het gaat niet aan om nu al, op basis van verwachte inkomsten, uitgaven te doen en geld ergens voor te bestemmen.

De heerKamp(VVD)

Kan de staatssecretaris mij nog even uitleggen waarom hij dat wel kan voor de inkomstenbelasting en niet voor de vermogensbelasting?

StaatssecretarisVermeend

Dat zijn verschillende aangiften. Ik heb voor 1995 gekeken wat de aangifte voor de inkomstenbelasting was. Ik heb niet naar de vermogensbelasting gekeken. Vervolgens hebben wij gekeken welke afwijking er is geweest. Daarna hebben wij de rekensom gemaakt met de 545 mln. Ik heb op dit moment niet de aangiften vermogensbelasting voorhanden om een dergelijke rekensom te maken. Dan zou ik een jaar terug moeten. Ik vind het moeilijk om op basis van weer een jaar terug een voorspelling te doen voor 1998.

MevrouwGiskes(D66)

Maar wij doen nu voorspellingen op basis van waardetaxaties 1992, 1993. Die worden een beetje opgehoogd.

StaatssecretarisVermeend

Dat is niet zo. Het waren waarderingen in 1992. Bij de wetsfictiegemeenten heb ik nog een apart onderzoek gedaan, waardoor ik een soort gemiddelde uitkomst krijg. Dat wil niet zeggen, dat dit beeld voor vier jaar hetzelfde is.

MevrouwGiskes(D66)

Zou u in staat zijn de meer theoretische exercitie uit te voeren ten aanzien van de vraag, wat het voor het aanstaande jaar zou betekenen als de vermogensbelasting dan al op die voet zou werken?

StaatssecretarisVermeend

Wat vraagt u nu precies?

MevrouwGiskes(D66)

U zegt dat 1998 zo ver weg is. U kunt wel aangeven, wat er onder het huidige stelsel binnenkomt aan vermogensbelasting voor woningen. Aan de hand daarvan kunt u toch de opbrengst onder de nieuwe omstandigheden nagaan? Dat mag wat mij betreft wel berekend worden voor de cijfers 1997.

StaatssecretarisVermeend

Ik heb juist aangegeven, dat voor de vermogensbelasting 1998 het jaar is. Hoe kunnen wij het dan voor 1997 doen?

MevrouwGiskes(D66)

Het gaat mij om de orde van grootte.

StaatssecretarisVermeend

Ik wil best een poging doen, maar u kunt voor 1997 niets uitgeven want ik heb niets. Ga uzelf niet rijk rekenen.

MevrouwGiskes(D66)

Wat ik er vervolgens mee doe, is niet uw probleem. Ik vraag gewoon, welke effecten het heeft in de vermogenssfeer. Het lijkt mij uitgesloten dat een operatie die voor de inkomstenbelasting tot enorme meeropbrengsten gaat leiden, geen gevolgen heeft voor de vermogensbelasting. Dat lijkt mij een stug verhaal.

StaatssecretarisVermeend

Ik heb heel duidelijk aangegeven, dat ik op dit moment niet beschik over voldoende gegevens om een verantwoorde opbrengst te ramen. Ik weet het niet.

MevrouwGiskes(D66)

Als u dezelfde gegevens neemt die u hebt gebruikt om de opbrengst van het huurwaardeforfait voor 1997 te ramen, kunt u toch de opbrengst van de vermogensbelasting ramen?

StaatssecretarisVermeend

Ik geef even een van mijn ramers het woord.

De heerWitteveen

Voorzitter! De staatssecretaris heeft reeds gezegd, dat de steekproef op grond waarvan wij de 545 mln. hebben berekend, een vergelijking betreft van de gegevens die wij reeds ter beschikking hadden vooruitlopend op de WOZ-waardering, met de aangiften die wij in portefeuille hadden. Dat is een vrij grote steekproef. Het gaat om 200.000 tot 300.000 posten. Daarop kun je een redelijk verantwoorde raming maken.

Het aantal vermogensbelastingposten daarin is zo klein en zo gespreid, dat wij die grondslag niet onderzocht hebben. Dat zou namelijk niet op een verantwoorde manier kunnen. Het huurwaardeforfait is berekend vanuit de waarde 1995 en de huurontwikkeling is geëxtrapoleerd naar 1997. Dat is de berekening van het huurwaardeforfait. Gemakshalve wordt voor de uitvoering diezelfde waarde genomen als meetpunt voor de vermogensbelasting. De vermogensbelasting 1998 is aan te geven waarde, uitgaande van de WOZ-waarde 1995. Het is dus niet uitgesloten, dat, wanneer de waardeontwikkeling op een adequate manier in de aangifte 1997 wordt verwerkt, die WOZ-waarde, die in de vermogensbelasting maatgevend wordt vanaf 1998, zelfs zorgt voor een dipje. Wij hebben op dit moment te weinig gegevens over het feitelijk aangiftegedrag om daarover een verantwoorde raming te doen. Het bedrag van 545 mln. heeft ons ook een beetje verrast. U moet het ons niet euvel duiden dat wij op dit moment, op zulk dun ijs, niet durven aan te geven, wat de grondslag zal zijn in de vermogensbelasting over het belastingjaar 1996, die in 1997 tot uitdrukking komt, laat staan over 1998.

MevrouwGiskes(D66)

U suggereert daarmee, dat bij de opgaven in de vermogensbelasting mensen kennelijk andere bedragen opgaven van de waarde van hun woning dan bij de inkomstenbelasting?

De heerWitteveen

Dat zou kunnen. Er zijn twee mogelijkheden. Het kan zijn dat daarin een verschil zit. Het is mogelijk dat mensen die in de vermogensbelasting vallen, een iets andere afwijking hebben van het standaardgedrag dan de mensen die alleen in de inkomstenbelasting vallen.

MevrouwGiskes(D66)

Omhoog of omlaag?

De voorzitter:

Dat lijkt mij bijna een politieke uitspraak.

De heerWitteveen

Het kan beide kanten op. En gelet op de discussie over de Wet WOZ en gelet op het feit dat in de loop van volgend jaar mensen in het bezit komen van een WOZ-beschikking die maatgevend zal zijn voor de komende jaren mogen wij ervan uitgaan dat mensen toch nog een keer met een schuin oog naar de WOZ-beschikking zullen kijken voordat zij hun aangifte voor 1996/1997 zullen doen. Het gaat om de mate waarin dat effect optreedt. Dat is een endogene realisatie 1997. Dat heeft vervolgens effect op de autonome uitkomst van deze maatregel in 1998. Dat is té complex. Je kunt kwalitatief aangeven waar het om gaat, maar je kunt kwantitatief op dit moment op geen enkele manier een verantwoorde gissing maken.

MevrouwGiskes(D66)

Ik ben niet overtuigd van deze redenering en van de suggestie die daarin zit. Kennelijk is er een verschil geweest in aangiftegedrag van mensen die wel en mensen die niet vermogensbelastingplichtig zijn, waar het gaat om de waarde van hun huis. Bovendien zouden mensen met een schuin oog kijken naar de beschikking en een lagere waarde opgeven dan de waarde die zij tot op dit moment opgaven. Ik kan mij dat nauwelijks voorstellen.

De heerWitteveen

Ik bedoelde het omgekeerde, voorzitter. Stel dat in 1997 degenen die vermogensbelastingplichtig zijn, wachten met de aangifte totdat zij hun WOZ-beschikking hebben. Als zij het bedrag van de WOZ-beschikking op dat moment al meenemen in de aangifte 1997, dan heeft de feitelijke invoering van de Wet WOZ voor de vermogensbelasting in 1998 volgens de strikte normen een autonome belastingopbrengst van nul. Die is dan namelijk al geheel endogeen verwerkt in 1997. Iedere afwijking van dat gedrag leidt dus tot een autonome opbrengst. Dat is natuurlijk in hoge mate theoretisch geredeneerd. Maar zo zit het wel in elkaar.

Tweede termijn van de zijde van de commissies

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Mijnheer de voorzitter! Ik wil een beetje doorzagen over het laatste onderwerp. Ik doel dan met name op de opbrengst van de inkomstenbelasting waar het gaat om het huurwaardeforfait. In het verslag heb ik gevraagd hoe het bedrag van 545 mln. was opgebouwd, maar op die vraag heb ik geen antwoord gekregen. Ik heb de vraag in eerste termijn herhaald, maar ik heb wederom geen antwoord gekregen. Als het wel is gegeven, is het aan mij voorbij gegaan. Dat spijt mij dan verschrikkelijk. Uit de beantwoording vanuit de technische hoek heb ik afgeleid dat de berekening op basis van een steekproef heeft plaatsgevonden. Maar nogmaals, welk deel van de meeropbrengst wordt veroorzaakt door onjuiste aangiften die in het verleden zijn gedaan? En welk deel wordt veroorzaakt door waardeverschillen? Wellicht kan alsnog op deze kwestie worden ingegaan. Ik heb begrepen dat op basis van een steekproef, 200.000 gevallen, wel degelijk meer inzicht te geven valt in de opbouw van de inschatting van de meeropbrengst waarover wij nu spreken. Dan is het meer dan nattevingerwerk. En ik had af en toe het gevoel dat daarvan sprake was.

Voorzitter! Ik vond het plezierig om van beide staatssecretarissen te horen dat zij de door mij gesignaleerde problematiek op het punt van de dubbele waardestijging en de effecten daarvan op de lokale lasten onderschrijven. Zij hebben echter nog niet een goed beeld van de mate waarin en de plaatsen waar zich dit precies voordoet. Er zijn in ieder geval aanwijsbare substantiële plekken waar het probleem zich voordoet, zoals Rotterdam.

Als er nu nog enige huiver bestaat – ik kan mij er wel iets bij voorstellen – om meteen stappen te nemen om in de systematiek een nieuw instrument toe te voegen, bijvoorbeeld de voet, dan is het van belang om op afzienbare termijn grip te krijgen op de effecten van die ontwikkeling. Dan vind ik 2001 erg laat. Ik vraag in ieder geval een globaal inzicht op kortere termijn, want dat vind ik van belang. Vervolgens doet zich de vraag voor wat een stad zoals Rotterdam kan doen met een situatie waarin men met de handen in het haar zit. Als ik de bewindslieden goed heb beluisterd – ik heb die suggestie ook genoemd – zouden zij ervoor kunnen kiezen om bijvoorbeeld, als dat in de situatie van Rotterdam effectief zou zijn, de afvalstoffenheffing en de rioolbelasting in de OZB te schuiven. Dat zou zo'n werking kunnen hebben. Het amendement van de heer Kamp zou er in ieder geval komend jaar voor kunnen zorgen dat, als Rotterdam zo'n faciliteit overneemt, de meest schoksgewijze verhoging wat wordt genivelleerd. Het blijft toch een substantiële verhoging waarover in het amendement wordt gesproken.

De bewindslieden vinden dat het inschuiven van beide belastingsoorten, als dat het enig overblijvende substantiële element is, ook naar de toekomst toe vaker moet worden gepropageerd in de richting van de gemeenten. Ik vind dat een niet geringe stap. De staatssecretaris heeft al aangegeven dat het systeem "de vervuiler betaalt" dan impliciet niet meer goed toepasbaar is. Dat heeft toch consequenties op andere punten, bijvoorbeeld het milieubeleid. Daarbij komt dat wij straks bij de discussie over de lokale lasten zullen spreken over de mogelijkheid om de rioolbelasting te heffen naar de hoeveelheid afvalwater, het watergebruik. De regering geeft ook in overweging om de afvalstoffenheffing te heffen naar het gewicht van het aangeboden afval, waarmee in het gebied rond Zaanstad wordt geëxperimenteerd. Mijn punt is duidelijk. In mijn ogen spreken wij nu over een noodoplossing en niet over een structurele oplossing, omdat die het beleid op andere fronten doorkruist. Ik krijg graag een reactie hierop.

Ik ben blij dat de bewindslieden de effecten op de koopkracht en draagkracht van sommige mensen als een majeur probleem onderkennen.

De staatssecretaris heeft gezegd dat het voorstel van mevrouw Giskes en mij heel eenvoudig is. Hij heeft de Kamer ook niet ontraden om het aan te nemen; ik heb goed geluisterd. Soms keek hij heel vrolijk terwijl hij uitlegde hoe het in elkaar zat. Ik hoop dat u dat allemaal goed heeft gemerkt.

StaatssecretarisVermeend

Voorzitter! Daar kan geen enkele reden voor zijn. Ik zie er altijd vrolijk uit.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dan zal moeten blijken hoe de andere fracties over het voorstel denken.

Het amendement van de heer De Jong in verband met het huurwaardeforfait om over te gaan tot het heffen van 1% heeft geen enkele dekking. Dat was hij ook niet van plan, maar dan verbaast het hem ook niks dat ik denk dat het niet van wijsheid getuigt. Overigens vind ik wel dat hij een punt heeft wat de wijze betreft waarop het percentage van het huurwaardeforfait is opgebouwd. Ik vind dit op dit moment niet de plek om er heel uitvoerig bij stil te staan. De staatssecretaris heeft duidelijk aangegeven dat er ook een zekere vorm van pragmatisme aan de orde was bij de bepaling, maar ik denk dat wij in de nabije toekomst toch nog eens met de benen op tafel moeten kijken op welke manier wij daarmee omgaan. In dat kader heb ik de opmerkingen van de heer De Jong goed begrepen, maar op dit moment is dat voor mij geen reden om zijn voorstellen dienaangaande te ondersteunen.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun reactie in eerste termijn. Mag ik staatssecretaris Vermeend herinneren aan mijn vraag naar de 20% uit de tegenbewijsregeling?

StaatssecretarisVermeend

Daarop krijgt u schriftelijk antwoord.

De heerKamp(VVD)

Uitstekend. Ik vraag de staatssecretaris ook hoe het zit met de tweede tegenbewijsregeling voor de vermogensbelasting.

StaatssecretarisVermeend

Dat antwoord komt ook schriftelijk. Alle technische zaken die met de beschikkingen en dergelijke te maken hebben, worden schriftelijk beantwoord. Dat betreft ook de vermogensbelasting.

De heerKamp(VVD)

Gaat u dan ook in op de waardedrukkende factoren als gevolg van erfdienstbaarheden, aanschrijvingen en dergelijke?

StaatssecretarisVermeend

Exact. Dat is in dezelfde antwoorden verwerkt.

De heerKamp(VVD)

Uitstekend.

Mevrouw Noorman stelde de mogelijkheid aan de orde om in plaats van de voorgestelde 20% een percentage van 40 of 50 in te voeren. De argumenten die daartegen kunnen worden ingebracht, zijn op een juiste wijze door staatssecretaris Van de Vondervoort verwoord. Daarin kunnen wij ons vinden. Dit betekent dat wij het voorstel van mevrouw Noorman, als dat wordt geformaliseerd, niet zullen steunen.

Mevrouw Noorman stelde ook voor om een heffingsvrije voet in te voeren bij de onroerendezaakbelasting. Het eerste probleem is dat het hierbij gaat om een gemeentelijke belasting en dat deze voet van ƒ 25.000 niet in het overleg met de gemeenten aan de orde is geweest. Het lijkt mij niet zo goed om dat nu plotseling in te voeren. Het tweede probleem is dat het bedrag van ƒ 25.000 niet is onderbouwd. Ik zou niet weten waarom wij dit bedrag moeten nemen en geen ander bedrag. Het derde probleem is dat wij bij dit soort zaken een overzicht van voor- en nadelen moeten hebben om de afweging te kunnen maken. Dat overzicht ontbreekt. Het vierde probleem is dat dit zal leiden tot een behoorlijke verschuiving in de lastendruk. Iemand met een woning van ƒ 100.000 zal nog maar over 75% van de waarde van de woning OZB betalen. Iemand met een woning van ƒ 400.000 betaalt daarentegen over 94% van de waarde OZB. Dat lijkt mij geen goede zaak, nog afgezien van het feit dat van dit voorstel ook een opwaartse druk uitgaat op de hoogte van het tarief. Wij zullen dit voorstel dan ook niet steunen.

Mevrouw Noorman en mevrouw Giskes hebben bij amendement voorgesteld om een heffingsvrije voet van ƒ 43.000 en een percentage van 1,5 in plaats van 1,25 voor het huurwaardeforfait in te voeren. Dit voorstel kunnen wij ook niet steunen. In de eerste plaats moeten wij ons realiseren dat het hier maar om een geringe wijziging gaat ten opzichte van het voorstel van de regering. In de tweede plaats betekent het voor alle woningen boven de ƒ 250.000 een verslechtering. De heer De Jong heeft dat al in ronde bewoordingen aangegeven. Ik ben het, wat de uitkomst daarvan betreft, met hem eens: als er eens na jarenlang relatief te veel betalen een meevaller is, is het niet juist om die voor het grootste deel weer af te pakken. Wij zullen dat amendement dus niet steunen.

De heer Van der Vlies vroeg zich af waarom in de ingroeiregeling die mevrouw Giskes, mevrouw Noorman en ik hebben voorgesteld, een percentage van 125 is genoemd. Hij verwees hierbij naar het oorspronkelijke voorstel van de VNG. Ik wijs erop dat die 125% telkens oploopt: het is 125%, dan daar weer 125% van en van die uitkomst ook weer 125%. In een periode van drie jaar zijn dat drie mooie gelijkmatige stappen om tot het hogere bedrag te komen. Ik ben nagegaan of er een beter percentage te bedenken was, maar dat bleek niet het geval. Ik heb dat nog gecheckt bij Financiën en Binnenlandse Zaken, maar die kwamen ook niet met een beter voorstel. Wat goed is, moet je dan accepteren. Vandaar dat wij de 125% voorstellen.

De heer De Jong stelde mij nog een pertinente vraag die al door mevrouw Van de Vondervoort werd beantwoord, waar ik haar dankbaar voor ben. De vraag was: wie moet de ingroeiregeling nu eigenlijk gaan betalen? Bij de OZB wordt een hogere waarde inderdaad vertaald in een lager tarief. In de meeste gevallen zal dit tot een redelijke uitkomst leiden, zodat de mensen niet veel meer behoeven te betalen. In een aantal gevallen is wel sprake van uitschieters, maar de definitie van het woord "uitschieter" houdt al in dat het er niet al te veel zullen zijn. De gemeenten kunnen die tijdelijke opvang – het gaat immers om drie jaar, waarna de mensen het hoge bedrag gaan betalen – compenseren vanuit het tarief, wat een iets hoger tarief betekent. Ten tweede kunnen de gemeenten tijdelijk genoegen nemen met iets minder meeropbrengst van de OZB. Ten derde zouden ze kunnen besluiten, op een andere wijze te financieren. De gemeente Amsterdam haalt bijvoorbeeld 30 mln. winst uit de parkeerbelasting, en zo zijn er nogal wat dingen te bedenken. Maar dat moeten die gemeenten zelf weten. Mevrouw Van de Vondervoort heeft gelijk, dat het er per saldo op neerkomt dat de gemeenten daarvoor zelf een oplossing moeten vinden. Tot troost kan in ieder geval dienen, dat de gemeenten zelf voorstander zijn van deze ingroeiregeling.

Het voorstel van de heer De Jong voor het aftrekbaar maken van de kosten van groot onderhoud klinkt sympathiek, zij het dat dit op dit moment niet op een positieve benadering van de VVD-fractie kan rekenen. In de eerste plaats is dit punt destijds afgeschaft...

De heerDe Jong(CDA)

Ik heb niets voorgesteld; het was maar een vraag aan het kabinet.

De heerKamp(VVD)

Uitstekend, dan hoef ik daar niet op in te gaan. Dank u wel, meneer De Jong.

Wat de heer De Jong wel heeft voorgesteld, is een verlaging van het huurwaardeforfait van 1,25% naar 1%. Of trekt u dat amendement in?

De heerDe Jong(CDA)

Ik begrijp dat jullie daar moeilijkheden mee hebben, maar het blijft staan.

De heerKamp(VVD)

Dat begrijp ik. Het maakt u niets uit dat u daarmee een gat van enkele honderden miljoenen schiet in de rijksbegroting. Mij maakt dat wel wat uit, en dat betekent dat ik mijn fractie zal adviseren, dit amendement niet te steunen.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Heb ik het goed begrepen dat de staatssecretaris mijn vraag, hoe individuele burgers weten dat er getaxeerd wordt, nog schriftelijk zal beantwoorden?

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Ja.

StaatssecretarisVermeend

Ik kan het antwoord onmiddellijk geven. We bekijken of dat via een bijsluiter bij de aangifte kan.

MevrouwGiskes(D66)

Oké.

De discussie over het hele bijstellingsmechanisme is uitvoerig gevoerd. Op dit moment zijn we daarmee heel pragmatisch bezig, waar ook niet zo veel op tegen is. Ik stel wel voor, niet bijvoorbeeld volgend jaar eerst uitvoerig alleen over het percentage te praten, maar de hele fiscale behandeling van de eigen woning als discussieonderwerp te nemen. Dan hebben we het ook over de overdrachtsbelasting, de hypotheekrenteaftrek – ik heb mij wel eens laten vertellen dat de fractie van de heer Kamp dat een heel belangwekkend onderwerp vindt – de vermogensbelasting etc.

Wat het huurwaardeforfait betreft: het zal duidelijk zijn dat ik nog steeds voorstander ben van het voorstel van mevrouw Noorman en mijzelf. Ik zou er als argument aan toe willen voegen dat, los van de eenvoud, mensen heel graag aftrekposten opvoeren. ƒ 43.000 is misschien een moeilijk bedrag, dus daar kan een rond bedrag, zeg ƒ 40.000 of ƒ 45.000, van gemaakt worden. Het loslaten van 1,5% daarop is makkelijker dan 1,25%. Dus wat let ons? Afgezien daarvan denk ik dat bevordering van het eigenwoningbezit en doorstroming op de woningmarkt, toch heel belangrijke zaken in de volkshuisvestingswereld, gediend zijn met dit soort voorstellen, waarbij steeds meer tot een glijdende schaal wordt gekomen en de stappen makkelijker worden gemaakt. Ik wil daarvoor nog één keer een pleidooi houden.

Ik ben heel erg ingenomen met het verhaal van staatssecretaris Van de Vondervoort over hoe het zit met de lokale lasten, de invloed die deze lasten kunnen hebben op mensen, en hoe slecht die invloed kan uitpakken. Tegelijkertijd sprak zij zeer terecht haar aarzelingen uit over het nu al nemen van maatregelen en wat dies meer zij. Ik wacht met grote belangstelling af, wat de regering op dat front bekend maakt. Ik stem in met haar conclusie, dat we op dit moment niet moeten grijpen naar maatregelen als het ophogen naar 140%, een vrije voet van ƒ 25.000, etc. Maar nogmaals, wij zijn ook als D66 doordrongen van de armoedekanten en de problemen die daaraan, wat de lokale lasten betreft, kleven.

Ik heb het onderscheid tussen gebruikers en eigenaren aan de orde gesteld. Daarvan werd gezegd dat dit bij grote verhuurders anders ligt, terwijl er ook nog een link met andersoortige heffingen is. Dit dreigt te gebeuren, doordat gemeenten de noodmaatregel van koppeling van deze zaken aan elkaar, nemen. Maar in wezen gaat het daarbij om een gebruikersgerichte, subjectieve heffing, terwijl de OZB een objectieve heffing is. Ik steun de heer De Jong, die zegt dat we niet moeten verzanden in een algehele brij van regelingen die allemaal in elkaar grijpen, en waarbij het onderscheid niet meer kan worden gemaakt. De discussie over het onderscheid eigenaar-gebruiker moet nog maar een keer worden gevoerd, maar niet nu en niet meteen via een koppeling met de rioolheffing en dat soort zaken.

Ik heb ook nog gevraagd naar de kwestie-Zuid-Limburg. Ik hoor daar graag nog iets over.

Het verhaal over de opbrengst van de vermogensbelasting kan ik niet navertellen. Er is geprobeerd om mij uit te leggen waarom er op dat front niets valt te verwachten. Het lijkt mij goed als dat verhaal nog een keer schriftelijk wordt verteld, maar ik stel desondanks toch prijs op een poging om wel tot een raming te komen. Wellicht kan daarbij worden uitgegaan van de gegevens voor 1997. Het gaat er bij mij niet in dat het ramen van die opbrengst zoveel moeilijker is dan de raming van de inkomstenbelasting, gezien de gelijkheid van de basis.

De heerKamp(VVD)

Voorzitter! De fractie van mevrouw Giskes is voorstander van het verlagen van de vermogensbelasting. Als daar geld uit zou komen, zou zij dat willen gebruiken voor het verlagen van het tarief van de vermogensbelasting?

MevrouwGiskes(D66)

Ik wist dat die vraag zou worden gesteld. Ik vind dat echter geen logische conclusie. Het gaat hier, net als in de sfeer van het huurwaardeforfait, puur om het verbeteren van de grondslag waarop je de belasting berekent. Dat is heel wat anders dan wat vorige week aan de orde was. Toen gingen wij wat betreft het behandelen van aandelen over naar een nieuw soort regime, waarbij de inkomsten uit aandelen op een andere manier worden belast. Het is terecht dat iets dergelijks in de sfeer van de vermogensbelasting terugvloeit. In dit geval is slechts sprake van een verbetering van het aangiftegedrag. Er is dus geen aanleiding om wat dit betreft te zeggen: dat is zielig, dat moet terug. Ik heb wat dat betreft wel acutere doelstellingen. De staatssecretaris wordt echter al allergisch als ik dreig om het geld ergens voor aan te wenden, dus dat doe ik niet. Dat komt wel terug na het antwoord.

De heerKamp(VVD)

Zodra blijkt dat er een hogere opbrengst van de vermogensbelasting binnenkomt, zal de VVD, ik hoop samen met het CDA, weer een motie indienen om het tarief van de vermogensbelasting te verlagen.

MevrouwGiskes(D66)

Daar twijfel ik niet aan, want ik weet dat de VVD niet langer dan een minuut wenst na te denken over de onderwerpen die wij proberen ter discussie te stellen. Dat vind ik jammer.

De heerKamp(VVD)

Dank u wel.

De heerDe Jong(CDA)

Voorzitter! Ik verneem nog graag het oordeel van de staatssecretaris over mijn amendement om het huurwaardeforfait op 1% vast te stellen en om het aanpassingsmechanisme te vergeten. Ik heb met genoegen geconstateerd dat de staatssecretaris het amendement van mevrouw Noorman over die vrije voet afwijst, vanwege de moeilijkheidsgraad. De staatssecretaris is voor vereenvoudiging. Ik heb vandaag het meest eenvoudige voorstel ingediend. Dat moet hem aanspreken. Dat geldt ook voor het aanbod dat ik de staatssecretaris heb gedaan om verder af te zien van het aanpassingsmechanisme. Dat is heel simpel, want iedereen weet precies waar die aan toe is. Bovendien is het een heel gematigd voorstel. In procenten van de bewoonde waarde gaat het om een percentage van 1,6. In de berekeningen van het VNO wordt ervan uitgegaan dat men voor 1995, volgens de systematiek-Van Amelsvoort, uitkomt op 1,2%. Dat lijkt mij meer iets voor de VVD. Ik ben ertussenin gaan zitten. Een percentage van 1 lijkt mij een mooi rond getal.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! De heer De Jong vindt het kennelijk niet erg dat die lagere categorieën niet langer de verlaagde percentages hebben. Hij is echter de kampioen-verdediger van het eigenwoningbezit. Dat verbaast mij dus.

De heerDe Jong(CDA)

Mevrouw Giskes haalt twee dingen door elkaar. Ik heb altijd bestreden dat je het eigenwoningbezit via het huurwaardeforfait moet bevorderen, want ik ben tegen belastinguitgaven. Dat weet mevrouw Giskes, want het gaat daarbij om subsidies doordat de belastingen lager worden vastgesteld dan ze zouden moeten zijn. De belastingen moeten op een goed niveau worden vastgesteld. De staffel die er nu inzit in het huurwaardeforfait is erin gekomen door het amendement-Melkert/De Jong.

MevrouwGiskes(D66)

De heer De Jong valt van zijn geloof.

De heerDe Jong(CDA)

Neen. In de vorige kabinetsperiode werden de huren voor mensen met een laag inkomen lager vastgesteld dan voor mensen met een hoger inkomen. De evenknie daarvan hebben wij in het huurwaardeforfait opgenomen. Vandaar die staffel. Wat mij in hoge mate verbaast, is dat de VVD een enorme omslag maakt. Zij zegt dat wij een gat in de begroting schieten, terwijl de heer De Korte in vroeger tijden huurwaardeforfaits voorstelde van 0,3%. Volgens mij zei hij daarbij terecht: als dat het juiste tarief is, dan hoeven wij ook niet over dekking en over gaten te spreken. Ik was dat met hem eens, maar nu komt de VVD plotseling met de stelling dat wij een gat in de begroting schieten. Nee, de tarieven worden juist vastgesteld, daar hoort een bepaalde opbrengst bij en daar ben je neutraal over. Klaar uit, dat doen wij altijd zo bij de belastingwetgeving. Maar dat legt de heer Kamp maar aan zijn eigen kiezers uit.

Misschien heb ik het antwoord gemist over de natuurgebieden en de landgoederen. Of krijgen wij dat schriftelijk?

StaatssecretarisVermeend

Dat krijgt u schriftelijk.

De heerDe Jong(CDA)

Mooi zo.

De ingroeiregeling zal ik neutraal voorleggen aan mijn fractie.

Ik heb nog een vraag. Bij punt 2 staat volgens mij weer de tariefdifferentiatie, het verschil tussen woningen en niet-woningen. Als die eruit wordt gehaald – het staat volgens mij ook in een ander amendement – wordt het voor mijn fractie nog veel aantrekkelijker om daar eens goed naar te kijken. Bij punt twee staat dus dat onderscheid kan worden gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Volgens mij staat dit ook al in het amendement over de tariefdifferentiatie. Misschien kan het hierin worden gemist. Dan kunnen wij tenminste tegen de tariefdifferentiatie stemmen en misschien voor zo'n soort amendement. Ik geef het maar in overweging.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter! Ik wil de staatssecretarissen dankzeggen voor hun antwoorden. Ik werd even naar de telefoon geroepen, dus ik kan iets hebben gemist. Hiervoor bied ik op voorhand mijn verontschuldiging aan. Ik heb geen antwoord gehoord op mijn vraag over het volgende.

De WOZ-beschikking telt voor vier jaar. Stel er komt daarna een majeure verandering in de ambtshalve vermindering. Indertijd is hierover uitgesproken, dat dit landelijk uniform moet zijn. Er zouden althans stappen in die richting gezet moeten worden. Daar heb ik niks meer over gehoord. Is dat nog steeds de doelstelling?

StaatssecretarisVermeend

Dat heeft de heer Van der Vlies gemist. Mede op vragen van de heer Kamp, heb ik toegezegd dat er een uniformering komt. Het voorstel ligt bij de Raad van State.

De heerVan der Vlies(SGP)

Excuses.

Wij zijn natuurlijk voor kansenzones. Elke beleidsdaad die tot verbeteringen kan leiden, verdient in beginsel steun. Toch ging ik even aarzelen toen bij interruptie de vraag werd gesteld of dat voor het gemeentebestuur uit de bijzondere bijstand kan komen. Dan wordt individueel toegekend. Het komt mij evenwel voor, dat in "kansenzone" iets collectiefs zit. Als ik het mis heb, dan hoor ik dat graag. Het gaat er immers om, welke belastingplichtigen in zo'n zone terechtkomen. Dat kunnen mensen met zeer diverse posities zijn.

Tweede termijn van de zijde van de regering

StaatssecretarisVermeend

Voorzitter! Mevrouw Noorman is even ingegaan op het instrumentarium van de Wet WOZ. Wij hebben al kenbaar gemaakt dat wij terecht begrip hebben voor de mogelijkheid, dat knelpunten optreden. Wij zullen daar in ieder geval naar kijken en daarmee niet wachten tot het jaar 2001. Dat lijkt mij erg laat. Wij hebben overigens toegezegd dat wij hierop terugkomen bij de nota over lokalelastenontwikkeling.

Dan kom ik op de waardeverschillen. Ik heb al aangegeven op welke wijze wij die raming hebben vormgegeven. Uit het wetsvoorstel blijkt dat mensen die de waarde correct aangeven, een voordeel hebben. Hoe je het ook wendt of keert, het zal door iemand betaald moeten worden. Het wordt dus betaald door de mensen die niet correct hebben aangegeven. Er zijn natuurlijk winnaars en verliezers in het systeem. Zo zit de raming ook in elkaar. Het moet door iemand betaald worden. Het zal dus betaald worden door de mensen die stelselmatig, structureel, te laag hebben aangegeven. Dat werd ook beoogd. Dat is ook de uitkomst van de grafiek van mevrouw Noorman. Die kan zij op dat punt hanteren. Daarin gaat het om de correcte aangevers ten opzichte van het nieuwe systeem.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Kan de staatssecretaris dat in posten op een rijtje zetten? Hij gaat toch nog schriftelijk antwoorden. Hoeveel is het bruto, hoeveel is het netto?

StaatssecretarisVermeend

Hoeveel mensen eronder zaten of erboven zaten?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ja, dat soort dingen wil ik heel graag weten.

StaatssecretarisVermeend

Ik moet even kijken of dat allemaal op de korte termijn kan.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

De steekproef was volgens mij groot genoeg.

StaatssecretarisVermeend

Ik zal bekijken wat ik op dat punt te bieden heb, maar ik heb niet meer te bieden dan het bedrag dat ik heb ingeboekt. Dat moet men zich realiseren.

Dan kom ik toe aan de vragen van de heer Kamp. Ik heb een aantal dingen schriftelijk al toegezegd. Het heeft onder andere te maken met de beschikkingen.

Dan vroeg de heer De Jong wat ik van zijn amendement vond. Hij heeft natuurlijk volkomen gelijk. Het is een heel simpel amendement, simpeler kan niet. Die 1% rekent heerlijk. Dat is mijn bezwaar ook niet, maar ik moet de aanneming van dat amendement toch ontraden. De heer Kamp gaf net al aan waarom zijn fractie tegen zou stemmen. Het is heel duidelijk. De heer De Jong heeft een amendement ingediend dat, hoe je het wendt of keert, leidt tot een derving. Dat vindt hij niet erg, want, zo zegt hij, dan moeten de belastingtarieven maar worden bijgesteld. Op zichzelf heeft hij daar gelijk in, maar stel dat het forfait wordt gesteld op 1%. Ik heb hier een raming liggen en volgens die raming kost dat 455 mln. aan belasting en 130 mln. aan premie. Dat kan, daar heeft de heer De Jong gelijk in, maar dan moet ik wel het tarief bijstellen en, hoe je het wendt of keert, van een tariefsverhoging merken andere burgers weer wat. Dat betekent een verandering in de eerste schijf of wat dan ook. De techniek die de heer De Jong hanteert, is correct. Maar wij willen het niet voor onze rekening nemen dat wij hier bij wijze van spreken een verlaging voorstellen, terwijl wij tegelijkertijd het tarief omhoog moeten bijstellen, waardoor talloze belastingplichtigen getroffen worden. Daarom ontraad ik ook de aanneming van dit amendement, hoe eenvoudig het op zichzelf ook is.

Dan heeft mevrouw Giskes nog een vraag gesteld over Zuid-Limburg. Eigenlijk is het antwoord al een beetje aangegeven in de gedachtewisseling met haar collega's. Zij moet zich realiseren dat je geen specifieke regeling kunt maken voor één streek. Dan speelt het gelijkheidsbeginsel natuurlijk een rol, want dan moet je het over de gehele linie doen. Waarom zou bij wijze van spreken een waardestijging voor mensen met lagere inkomens daar anders behandeld worden, terwijl zich anders ook een dergelijke ontwikkeling zou kunnen voordoen? Los van de specifieke kwestie die daar speelt, zie ik geen mogelijkheid om daarvoor binnen de grenzen van de wet en het gelijkheidsbeginsel een specifieke regeling te treffen.

Dan het volgende punt waar mevrouw Giskes iets over heeft gezegd. Zij zei: als wij toch nog eens een keer praten over dat huurwaardeforfait, laten wij het dan in een wat breder verband doen. Die gelegenheid zal ongetwijfeld worden geboden op het moment dat wij gaan praten over de inrichting van het stelsel en de verkenning van de 21ste eeuw.

Dan is mevrouw Giskes nog eens teruggekomen op de vermogensbelasting. Wij hebben al aangegeven dat de steekproef – dat proef ik ook uit het antwoord van de ramers – onvoldoende mogelijkheden geeft om verantwoord te ramen. Als je een bepaalde steekproef hebt en er zitten te weinig mensen in die in de vermogensbelasting zitten, dan is zo'n steekproef als zodanig niet representatief. Dat is aangegeven door de ramers en daar ga ik dan maar op af. Dat betekent dat ik op die basis geen verantwoorde raming kan maken. Op het moment dat ik over meer gegevens beschik, ben ik best bereid om eens te kijken naar een raming op dat punt. Dat kan pas op het moment dat ik echt beschik over harde gegevens. Ik heb geen belang bij een raming met allerlei mitsen en maren, terwijl het eigenlijk niet verantwoord is. Ik ga bovendien op mijn ramers af. Ik raam niet zelf, dus ik sluit mij gewoon aan bij wat door de ramers wordt aangegeven. Op het moment dat zij mij melden dat zij beschikken over wat hardere gegevens, ben ik gaarne bereid om de Kamer daarover te berichten. Dat lijkt mij ook gewoon redelijk.

MevrouwGiskes(D66)

Kan de staatssecretaris enige indicatie geven van de termijn waarop dat het geval zou zijn?

StaatssecretarisVermeend

Ik moet nu speculeren. Dat weet ik niet. Ik laat het afhangen van de ramers. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid, een eigen techniek en eigen gegevens en zij melden het als het verantwoord is. Ik ga nu niet speculeren. Ik ben geen ramer.

MevrouwGiskes(D66)

Even ter verduidelijking. Is dat eind volgend jaar of over een maand?

StaatssecretarisVermeend

Over een maand beschik ik niet over gegevens. Dat kan niet. Dat is echt onmogelijk. Ik hoor hen in de loop van volgend jaar zeggen.

MevrouwGiskes(D66)

Desondanks hecht ik wel aan een kort schriftelijk verhaaltje waarin staat waarom het ramen nu niet mogelijk is.

StaatssecretarisVermeend

Daar neem ik kennis van.

Voorzitter! Aan het adres van de heer Van der Vlies heb ik al gezegd dat het voorstel over de uniformering bij ambtshalve vermindering van de WOZ-waarde bij de Raad van State ligt. Dat komt sowieso aan de orde.

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Voorzitter! Mevrouw Noorman vraagt of wij de integratie van de lokale heffingen niet wat meer kunnen of willen propageren. Ik kan zeggen dat de Gemeentewet alle gemeenten een integratie van de heffingen toestaat tot één heffing, en wel de onroerendezaakbelasting. Dat kan een aantal voordelen hebben, maar het heeft ook nadrukkelijk een aantal nadelen. Het ligt mijns inziens ook niet echt op de weg van de rijksoverheid om een bepaalde route te propageren. Elke gemeente is heel goed in staat om te bepalen of en zo ja in welke mate zij tot integratie van heffingen wil overgaan. Immers, een partiële integratie kan ook worden overwogen, waardoor er minder strijdigheid is met bijvoorbeeld milieudoelstellingen (betalen naar vervuiling). Het is ook gebruikelijk in gemeenteland dat men bij dergelijke ontwikkelingen even naar elkaar kijkt. Nogmaals, de gemeenten zijn goed in staat om daar verstandig mee om te gaan.

De heer Van der Vlies heeft nog een vraag gesteld over de bijzondere bijstand. Misschien is mijn formulering niet voldoende duidelijk geweest. De budgetten voor de bijzondere bijstand zijn toegevoegd aan het Gemeentefonds. Gemeenten hebben vrije besteding over de budgetten van het Gemeentefonds, dus ook over de budgetten die hun herkomst hebben via beoordeling van de kosten van bijzondere bijstand.

Als de vraag wordt gesteld of hiermee iets kan worden gedaan via de regels van de bijzondere bijstand, is het antwoord: nee, want dat zal bijna altijd strijdig zijn met de bijstandswet. Het gaat dus om het volumegeld van de gemeente, dat ooit voor een ander doel aan het fonds is toegevoegd. Ik heb in dit verband nadrukkelijk gezegd dat ik het zeer waag te betwijfelen of het gewenst is dat gemeenten in die zin naar dat budget kijken in het licht van onze discussie over de besteding van bijzonderebijstandsgelden, armoedebestrijding en wat dies meer zij. Ik heb dus een iets andere relatie beoogd dan kennelijk is overgekomen.

De heerVan der Vlies(SGP)

Dat is helder. Als er evenwel een kansenzonebeleid wordt ingezet door een gemeentebestuur, zal het daarvoor binnen de eigen middelen een oplossing moeten zoeken. Maar dat kan toch niet in mindering gebracht worden op de titels van toekenning van bijzondere bijstand? Dat probeer ik te bepleiten. Anders ontstaat er namelijk een rare "koehandel".

StaatssecretarisVan de Vondervoort

Wij geven gemeenten beleidsruimte bij de toekenning van bijzonderebijstandsmiddelen aan individuele burgers. Dat vraagt ook om toetsing van de persoonlijke situatie. Dat is natuurlijk anders dan wanneer een locatie wordt aangewezen als een gebied waar om een bijzondere reden, in dit geval economische stimulering, een lager tarief voor de onroerendezaakbelasting van toepassing is. Uiteraard moet de gemeente de kosten van dat lage tarief ergens in de begroting dekken.

De voorzitter:

Ik dank beide bewindslieden en hun staven hartelijk voor hun beantwoording. Ik dank de commissieleden dat zij het mij bij mijn debuut als voorzitter ad hoc niet al te moeilijk hebben gemaakt.

Sluiting 16.53 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong (CDA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M.M.H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA) en Van de Camp (CDA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Erp (VVD), V.A.M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF) en Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+) en Van Oven (PvdA).

Naar boven