24 787
Nieuwe regeling inzake de sociale werkvoorziening (Wet sociale werkvoorziening)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING, ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. VOORSTEL VAN WET

In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de begrippen «dienst» en «directeur». De omschrijving van het begrip «Landelijk Orgaan» in het oorspronkelijke onderdeel c, is vervallen. Deze omschrijving luidde als volgt:

c. Landelijk Orgaan: het Landelijk Orgaan indicatie sociale werkvoorziening, bedoeld in artikel 11;

In de artikelen 1, 2, en 9 is het begrip «gemeente» een aantal keren vervangen door: gemeentebestuur.

In verschillende artikelen werd naar: «de door de gemeente krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen rechtspersoon» verwezen in plaats van: «de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon.

Artikel 2 is vervangen door een nieuw artikel 2. Het oude artikel 2 luidde:

Artikel 2

1. De gemeente draagt er zorg voor dat zij aan zoveel mogelijk ingezetenen, die blijkens een indicatiebeschikking van het Landelijk Orgaan tot de doelgroep behoren, een dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aanbiedt voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden.

2. De gemeente kan een rechtspersoon aanwijzen, die overeenkomstig de aanwijzing wordt ingeschakeld bij de uitvoering van deze wet. De bevoegdheid tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid kan daarbij niet worden overgedragen. De gemeente regelt in het aanwijzingsbesluit de inhoud van de rechtsbetrekking tussen de gemeente en de betrokken rechtspersoon.

3. Onze Minister kan, met het oog op een goede verdeling van de beschikbare dienstbetrekkingen over de ingezetenen die tot de doelgroep behoren, nadere regels stellen met betrekking tot de volgorde van aanbieding van een dienstbetrekking.

In artikel 4, tweede lid, werd verwezen naar nadere regels bij ministeriële regeling.

In artikel 6 zijn de leden vier, vijf en zes komen te vervallen. Hiervoor in de plaats zijn de nieuwe artikelen 39, 40 en 41 gekomen. De genoemde leden luidden:

4. In afwijking van artikel 2, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is die wet ten aanzien van de dienstbetrekking van toepassing.

5. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet op de loonvorming is die wet ten aanzien van de dienstbetrekking van toepassing.

6. Het bepaalde bij en krachtens artikel 134 van de Ambtenarenwet is ten aanzien van de dienstbetrekking niet van toepassing.

De redactie van artikel 7, eerst lid, is vereenvoudigd. De bepaling luidde:

Artikel 7

1. De gemeente kan aan een werkgever, die met een ingezetene die blijkens een indicatiebeschikking van het Landelijk Orgaan tot de doelgroep behoort een arbeidsovereenkomst sluit, een subsidie verstrekken, waarbij zij overeenkomstig hoofdstuk 4 recht heeft op een subsidie van het Rijk, mits

a. in de indicatiebeschikking is aangegeven, dat de betrokkene in aanmerking komt voor toepassing van dit hoofdstuk; en

b. de betrokkene op zijn werkplek wordt begeleid door personen, die zijn verbonden aan een rechtspersoon die tot doel heeft deze begeleiding te verrichten.

In artikel 8, derde lid, ontbrak steeds de verwijzing naar de arbeidsovereenkomsten op grond van artikel 7.

De tekst van artikel 8, vierde lid, is vervangen. Het vierde lid luidde:

4. Voor de subsidieverlening voldoen de dienstbetrekkingen aan de vereisten:

a. aan de werknemer wordt gedurende de eerste twee jaar na het aanvaarden van zijn dienstbetrekking niet meer betaald dan het voor hem geldende minimumloon;

b. de wekelijkse arbeidsduur van een werknemer, met wie een dienstbetrekking wordt aangegaan na de datum van inwerkingtreding van deze wet bedraagt niet meer dan 32 uur, tenzij een langere arbeidsduur gerechtvaardigd is op grond van bij de werknemer gelegen factoren.

Onderdeel e van artikel 9, eerste lid, is vervangen door een nieuw onderdeel e. Het onderdeel e luidde:

e. de gemeente, indien de baten, met inbegrip van de subsidie, voortvloeiend uit de toepassing van de hoofdstukken 2 en 3, de daaruit voortvloeiende lasten overtreffen, het betrokken bedrag niet in het jaar na het jaar waarin het is ontstaan een bestemming geeft in het belang van de uitvoering van deze wet of van de Wet inschakeling werkzoekenden en het binnen een redelijke termijn niet overeenkomstig die bestemming feitelijk besteedt.

Hoofdstuk 5 is in zijn geheel vervangen. Hoofdstuk 5 luidde:

HOOFDSTUK 5. UITVOERING VAN DE INDICATIE DOOR HET LANDELIJK ORGAAN

Artikel 11

1. Er is een Landelijk Orgaan indicatie sociale werkvoorziening.

2. Het Landelijk Orgaan bezit rechtspersoonlijkheid.

3. Het Landelijk Orgaan bepaalt zijn vestigingsplaats in overeenstemming met Onze Minister.

Artikel 12

1. Het Landelijk Orgaan verricht in elk geval de volgende taken:

a. het inrichten en in stand houden van een regionaal ingedeelde organisatie voor de indicatie van personen die voor indicatie zijn aangemeld dan wel zich daartoe hebben aangemeld;

b. het bij indicatiebeschikking vaststellen of personen behoren tot de doelgroep van deze wet;

c. het in de indicatiebeschikking, nadat is vastgesteld dat een persoon tot de doelgroep behoort, indelen van de persoon in één van de beperkingscategorieën;

d. het in de indicatiebeschikking geven van advies over de aanpassing van omstandigheden, die nodig is bij het verrichten van arbeid door de betrokkene;

e. het in de indicatiebeschikking aangeven, of de betrokkene in aanmerking komt voor toepassing van hoofdstuk 3;

f. het periodiek en op verzoek opnieuw aan indicatie onderwerpen van personen overeenkomstig de krachtens artikel 6, tweede lid, onderdeel a, gestelde regels;

g. het beheren van een lijst per gemeente van ingezetenen die tot de doelgroep behoren.

2. Het Landelijk Orgaan verricht de hier genoemde taken kosteloos.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de krachtens deze wet aan het Landelijk Orgaan opgedragen taken, en de wijze van uitoefening daarvan.

4. Het Landelijk Orgaan verricht zonder goedkeuring van Onze Minister geen andere taken dan de in het tweede lid genoemde.

5. Oprichting en mede-oprichting van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen door het Landelijk Orgaan behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 13

1. Het Landelijk Orgaan stelt regionale indicatieteams in, die namens het Landelijk Orgaan de in artikel 12 genoemde taken uitoefenen. Van een regionaal indicatieteam maken in elk geval een arbeidskundige, een arbeidsmarktdeskundige, een arts en een psycholoog deel uit.

2. Onze Minister stelt, het bestuur van het Landelijk Orgaan gehoord, regels met betrekking tot de deskundigheid van de leden van een regionaal indicatieteam en met betrekking tot de onverenigbaarheid van andere functies met deelname aan een regionaal indicatieteam.

3. Indicatie vindt slechts plaats met betrekking tot personen, die als werkzoekende staan ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, dan wel personen, die reeds een dienstbetrekking hebben en die door de gemeente voor herindicatie worden voorgedragen.

Artikel 14

1. Het bestuur van het Landelijk Orgaan bestaat uit vijf leden, onder wie de voorzitter.

2. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van het bestuur. Het bestuur wordt door Onze Minister in de gelegenheid gesteld zijn gevoelen kenbaar te maken over een voorgenomen besluit tot benoeming, schorsing of ontslag.

3. De leden worden benoemd voor vier jaren. De aftredende leden kunnen ten hoogste tweemaal worden herbenoemd.

4. Hij die tot lid is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd had moeten aftreden.

5. Het bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan en kan, eveneens uit zijn midden, een tweede plaatsvervangend voorzitter aanwijzen.

6. De voorzitter van het bestuur vertegenwoordigt het Landelijk Orgaan in en buiten rechte.

7. In het bestuur worden geen aan Onze Minister ondergeschikte ambtenaren benoemd.

Artikel 15

1. Het bestuur van het Landelijk Orgaan wordt in zijn werkzaamheden ondersteund door een bureau, aan het hoofd waarvan een algemene secretaris is geplaatst.

2. Het bestuur van het Landelijk Orgaan benoemt, schorst en ontslaat de algemene secretaris en het aan het bureau toegevoegde personeel.

3. Het bestuur van het Landelijk Orgaan stelt regels met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de algemene secretaris en het aan het bureau toegevoegde personeel.

4. De rechtspositie van het in het eerste en tweede lid bedoelde personeel van het Landelijk Orgaan is overeenkomstig de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door het bestuur van het Landelijk Orgaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van deze regels worden afgeweken.

Artikel 16

1. Het bestuur van het Landelijk Orgaan stelt het werkplan, de begroting en de jaarrekening van het Landelijk Orgaan vast. De begroting en de jaarrekening behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

2. Het werkplan en de begroting worden voor 1 oktober van het jaar, voorafgaande aan het jaar waarop zij betrekking hebben, aan Onze Minister toegezonden.

3. Het boekjaar van het Landelijk Orgaan is gelijk aan het kalenderjaar.

4. Indien door bijzondere omstandigheden voor het Landelijk Orgaan kosten ontstaan die niet zijn voorzien bij de indiening van de begroting, bedoeld in het tweede lid, dient het bestuur van het Landelijk Orgaan terzake van die kosten een aanvullend werkplan en een aanvullende begroting in, die de goedkeuring behoeven van Onze Minister.

Artikel 17

1. De kosten gemoeid met de uitvoering door het Landelijk Orgaan van het bij of krachtens deze wet bepaalde komen ten laste van 's Rijks kas, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

2. Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de inrichting van het werkplan en de begroting, het beheer, de administratie en de inrichting van de jaarrekening.

Artikel 18

1. Het bestuur van het Landelijk Orgaan zendt binnen drie maanden na het verstrijken van een boekjaar de jaarrekening over dat boekjaar aan Onze Minister.

2. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het bestuur aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

3. De accountant, die de in het tweede lid bedoelde verklaring afgeeft, rapporteert binnen drie maanden na afloop van het boekjaar aan het bestuur over de naleving van tot het Landelijk Orgaan gerichte voorschriften, die zijn aangegeven in een controleprotocol, dat door Onze Minister is vastgesteld. Het bestuur zendt een exemplaar van het rapport onverwijld aan Onze Minister.

4. Het bestuur en de in het tweede lid bedoelde accountant werken mee aan door Onze Minister in te stellen onderzoeken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van Onze Minister.

5. De goedkeuring van de jaarrekening wordt slechts geheel of gedeeltelijk onthouden, indien uitgaven zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.

6. Het bestuur van het Landelijk Orgaan stelt jaarlijks voor 1 mei een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

In hoofdstuk 6 is artikel 19 vernummerd tot artikel 14.

De artikel 20 en 21 zijn komen te vervallen. Deze artikelen luidden:

Artikel 20

1. Onze Minister is belast met het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van deze wet door het Landelijk Orgaan.

2. Onze Minister kan het Landelijk Orgaan aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van zijn taak. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen. Het Landelijk Orgaan is gehouden overeenkomstig de aanwijzing te handelen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover nodig in afwijking van deze wet, voorzieningen worden getroffen voor het geval het Orgaan zijn uit een wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

Artikel 21

1. Het Landelijk Orgaan verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is

2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

3. Onze Minister en het Landelijk Orgaan voeren zo dikwijls als beiden of één van beiden daartoe de wens te kennen geeft overleg over de uitvoering van deze wet.

In de oorspronkelijke tekst van hoofdstuk 6 ontbrak het bepaalde in artikel 15.

Artikel 22 is vernummerd tot artikel 16. In het eerste lid is «Het gemeentebestuur» vervangen door: Andere gemeentebesturen. «Het landelijk orgaan» is vervangen door: de dienst.

In hoofdstuk 7 zijn de artikelen 23 tot en met 26 vernummerd tot de artikelen 17 tot en met 20.

Artikel 27 is vervangen door een nieuw artikel 21. Het oude artikel 27 luidde:

Artikel 27

De organen van overleg en de centrale organen van overleg, ingesteld krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze tot de datum van inwerkingtreding van deze wet luidde, functioneren met ingang van die datum als ondernemingsraden dan wel gemeenschappelijke ondernemingsraden in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, totdat zodanige raden krachtens die wet zijn ingesteld; deze instelling geschiedt uiterlijk twee jaar na die datum.

Aan hoofdstuk 7 is een nieuw artikel 22 toegevoegd.

De oude artikelen 28 tot en met 43 in hoofdstuk 8 zijn vernummerd tot de artikelen 23 tot en met 38. Aan het slot van dat hoofdstuk zijn nieuwe artikelen 39 tot en met 42 toegevoegd. De artikelen 39 tot en met 41 komen in de plaats van de oude leden 4, 5 en 6 van artikel 6.

De slotbepalingen, artikelen 44 tot en met 47 van hoofdstuk 9, zijn vernummerd tot de artikelen 43 tot en met 46.

II. MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Aan het einde van de eerste alinea van paragraaf 1.2. is toegevoegd de volzin: Bij koninklijk besluit van 25 september 1995, Stb. 463 is deze mogelijkheid benut.

De passages in paragraaf 1.4 over het overleg met de VNG ontbraken.

In paragraaf 1.5 is de tweede alinea toegevoegd waarin de redenen voor indiening van een nieuwe Wet sociale werkvoorziening in plaats van een herziening van de bestaande WSW worden aangegeven.

In paragraaf 1.5. luidde de zinsnede «werkwijze van de nieuw in te stellen Dienst indicatie alsmede de gemeentelijke (advies) commissies» in de vijfde alinea oorspronkelijk: werkwijze en de aansturing van de nieuw in te stellen Landelijk Orgaan voor indicatie.

In paragraaf 2.4. is de oorspronkelijk opgenomen eerste alinea geheel vervallen. Deze luidde:

Op één belangrijk onderdeel van de uitvoering is in de onderhavige wet sprake van een terugtred van gemeenten. Dit betreft het terrein van de indicatie voor de sociale werkvoorziening.

In de nu zesde alinea van paragraaf 2.4. is de zinsnede «en zonder binding met de aanmeldende of uitvoerende instanties» gewijzigd in: en zonder binding met de gemeente of andere aanmeldende of uitvoerende instanties.

Tevens is in deze alinea de passage toegevoegd, beginnend met:

«Wel heeft het kabinet, een en ander nader overwegende, de verantwoordelijkheid van de gemeente voor de instelling van een gemeentelijke adviescommissie met betrekking tot de sociale werkvoorziening, in tact gelaten» en eindigend met: ...gekozen wordt voor adviescommissies in plaats van commissies met beslissingsbevoegdheid«.

Aansluitend is de nieuwe alinea beginnend met: «Inrichting van adviescommissies op het niveau van de bestuurlijke eenheden heeft duidelijk voordelen boven instelling per gemeente.» opgenomen.

In de oorspronkelijke zevende alinea van paragraaf 2.4. is de eerste volzin «Nu de situatie, waarbij de indicatie een gemeentelijke taak is, niet voldoet, is gezocht naar een bestuurlijk-organisatorische setting waarin de bestuurlijke bevoegdheden van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voldoende zijn om de gewenste onafhankelijke indicatie te waarborgen», gewijzigd in:

De beslissingsbevoegdheid omtrent de indicatie berust dus niet langer bij de gemeente.

Tevens is in deze alinea de volzin «Gezien het branche-vreemde karakter van deze uitvoerende aktiviteit voor de provincies is hier niet voor gekozen» vervangen door de passage:

Hier is evenwel niet voor gekozen. In het kader van de vernieuwing van de bestuurlijke organisatie (vbo) is het streven van het kabinet erop gericht op termijn te komen tot een aanpassing van de bestuurlijke structuur om een sterk en slagvaardig gemeentelijk en provinciaal bestuur te realiseren. In de oorspronkelijke wetsvoorstellen inzake de vorming van de stadsprovincie Rotterdam was bepaald dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening zou overgaan naar de provincie. In die situatie zou er opnieuw sprake zijn van een belangenvermenging wanneer de indicatiestelling bij de provincie zou worden neergelegd. Omdat het kabinet vasthoudt aan de in het vbo-traject aanvankelijk gekozen inzet, moet er rekening mee gehouden dat in de toekomst voor bepaalde provincies (nieuwe stijl) zal gelden dat de uitvoering van de Wsw daar berust, en niet bij de gemeenten. Bijkomend punt is dat de uitvoerende aktiviteit betreffende de indicatiestelling niet aansluit bij het reguliere takenpakket van de provincies.

De resterende alinea's van paragraaf 2.4., met uitzondering van de laatste, zijn geheel nieuw. Deze alinea's luidden oorspronkelijk:

«Een figuur met een grote mate van ministeriële verantwoordelijkheid, zoals een agentschap is niet de bedoeling. Indicering is immers in de eerste plaats een taak van deskundigen die men niet goed hiërarchisch onder de minister kan plaatsen. De figuur van een zelfstandig bestuursorgaan is, zoals ook de Sociaal-Economische Raad heeft aangegeven, dan ook een geschikte oplossing.

De ministeriële verantwoordelijkheid dient beperkt te blijven tot het stellen van rijksnormen en het toezicht daarop. Het kabinet gaat daarom uit van een centrale aansturing door middel van rijksnormen, waarbij een zelfstandig bestuursorgaan met gebruikmaking van door hem aangestuurde indicatieteams een zelfstandige positie ten opzichte van de minister inneemt. De bevoegdheid om de indicatie vast te stellen wordt dan aan het Landelijk Orgaan indicatie sociale werkvoorziening verleend. Het zelfstandig bestuursorgaan is zelf verantwoordelijk voor het operationaliseren van de rijksnormen. Om daadwerkelijk zelfstandig te kunnen handelen, om zelfstandig verplichtingen aan te kunnen gaan, personeel in dienst te nemen of in te huren en om een eigen financiële huishouding te kunnen voeren, is het hebben van rechtspersoonlijkheid een voorwaarde.

De organisatie zal dus met rechtspersoonlijkheid bekleed moeten worden. Het gaat evenwel om een ZBO van beperkte omvang.

Aangezien het hier gaat om een overheidstaak die op zekere afstand wordt gehouden, wordt de minister niet belast met de verantwoordelijkheid voor genormeerde deskundigheidsoordelen in een groot aantal individuele gevallen, terwijl anderzijds wel de bevoegdheden van de minister ten opzichte van de indicatie – op hoofdlijnen – worden versterkt doordat de minister de normen stelt».

In de laatste alinea van paragraaf 2.4. is de zinsnede «voor de voor instelling van het Landelijk Orgaan noodzakelijke regelgeving en op de werkwijze van een dergelijk orgaan» gewijzigd in de zinsnede: werkwijze met betrekking tot de indicatiestelling.

In de tweede alinea van paragraaf 2.5. is de zinsnede «is vervolgens die instantie het aanspreekpunt voor de rijksoverheid en voor het Landelijk Orgaan» gewijzigd in: is vervolgens die instantie het aanspreekpunt voor de rijksoverheid.

In de eerste alinea van paragraaf 3.2. is in de eerste zin «het indicatieteam» vervangen door «de gemeentelijke adviescommissie». Hetzelfde geldt voor de tweede zin van de eerste paragraaf 3.3, en in de derde zin van de tweede alinea van paragraaf 3.5.

Paragraaf 3.6. is voor een belangrijk deel vervangen en uitgebreid.

Aan de eerste alinea ontbrak oorspronkelijk de laatste zin die luidt: «Bovendien moet onderscheid worden gemaakt tussen de effecten op de omvang van de wachtlijst en de te verwachten effecten op de feitelijke instroom in de sociale werkvoorziening.»

Na de eerste alinea is de volgende alinea toegevoegd: «Zoals hiervoor al aangegeven heeft de explicitering van de ondergrens van de sociale werkvoorziening niet het doel deze grens hoger of lager te leggen dan thans reeds het geval is. Het is echter niet uitgesloten dat de verduidelijking op dit punt zal leiden tot enige toename van het aantal aanmeldingen (en positieve indicaties).»

Van de derde alinea is alleen de eerste zin gehandhaafd. Het resterende deel van de alinea luidde: «Zoals hiervoor al aangegeven heeft de explicitering van de ondergrens van de sociale werkvoorziening niet het doel deze grens hoger of lager te leggen dan thans reeds het geval is. De wat strakkere omschrijving van de doelgroep als geheel zal er naar verwachting toe leiden dat een categorie van wellicht 10% van de populatie niet langer instroomt, maar in plaats daarvan aangewezen geraakt op reguliere arbeid of op arbeid in het kader van de voorgenomen Wet inschakeling werkzoekenden. Het genoemde percentage is niet meer dan een benadering, ontleend aan de indicaties vanuit de SW-organisaties zelf die hebben deelgenomen aan de experimenten ter bevordering van doorstroming uit de sociale werkvoorziening. De plaats van deze 10% zal naar zich laat aanzien worden ingenomen door een doorsnee van de resterende wachtlijstpopulatie.»

Dit is vervangen door:

«Minder dan thans het geval is zullen daardoor personen op de wachtlijst worden geplaatst, die vervolgens toch in staat blijken reguliere arbeid te aanvaarden.

De alinea's beginnend met:

«Een eerste globale toets van de wachtlijst van een aantal bestuurlijke eenheden aan de hand van de nieuwe omschrijving van de doelgroep duidt er op dat mogelijk circa éénderde van de voorheen voor de sociale werkvoorziening geïndiceerden niet zou worden toegelaten» en eindigend met: «De plaats van deze categorie zal worden ingenomen door een doorsnee van de resterende wachtlijstpopulatie.» zijn toegevoegd.

In de een na laatste alinea luidde de laatste volzin oorspronkelijk: «Een analyse van de te verwachten financiële effecten laat zien dat veranderingen in productiviteit en veranderingen in loonniveau als gevolg van de gewijzigde populatie elkaar compenseren, zodat zelfs op middellange termijn geen problemen voor de financiering behoeven te worden verwacht.»

Deze is geworden: «Een eerste analyse van de te verwachten financiële effecten laat zien dat bij een verstandig beleid veranderingen in productiviteit en veranderingen in loonniveau als gevolg van de gewijzigde populatie elkaar grotendeels compenseren, zodat ook op middellange termijn geen problemen voor de financiering behoeven te worden verwacht.

In de laatste alinea van paragraaf 3.6. is de voormalige middelste volzin geschrapt. Deze luidde: «In dit opzicht worden SW-organisaties gelijk behandeld met andere ondernemingen en instellingen.»

In de derde alinea van paragraaf 4.1. is een enkele wijziging aangebracht. De zinsnede «geschiedt door een instantie die zijn werkzaamheden verricht op grond van rijksnormen, maar die overigens zelfstandig – onafhankelijk van partijen die bij de uitvoering belanghebbend zijn – zijn taken verricht» is gewijzigd in: op basis van deskundigheid en onafhankelijk van partijen die bij de uitvoering belanghebbend zijn, wordt verricht.

Tevens is in de tweede volzin de zinsnede «deze instantie» gewijzigd in: de bij de indicering betrokken decentrale instantie.

Tot slot is toegevoegd de volzin: Het nemen van de beschikking geschiedt op centraal niveau, in casu door de directeur van de Dienst indicatie sociale werkvoorziening, die ressorteert onder de minister.

Paragraaf 4.2. is geheel herzien. Voorheen luidde deze paragraaf:

«4.2. De organisatie

Artikel 11 van de wet regelt de instelling van een Landelijk Orgaan indicatie sociale werkvoorziening. Het landelijk orgaan is een zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid. De minister benoemt en ontslaat de leden van het bestuur en kan nadere aanwijzingen geven voor de inrichting en werkwijze van de organisatie.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de taken van de organisatie ligt bij het bestuur. Het bestuur vertegenwoordigt de organisatie en is voor de minister het aanspreekpunt waar het vragen omtrent de taakvervulling van de organisatie betreft. Het landelijk orgaan zal volgens te stellen ministeriële regelen aanwijzingen ontvangen betreffende de werkwijze, mede ten aanzien van het werkgebied. Voor de vervulling van zijn taken heeft het bestuur de beschikking over een uitvoeringsapparaat, bestaande uit een landelijk bureau. Daarnaast worden door het Landelijk Orgaan regionaal opererende indicatieteams in stand gehouden. De centrale, coördinerende taken, zullen binnen een centraal bureau worden verricht. Tot de coördinerende taken behoort onder andere het opstellen van een begroting en het aansturen van de teams die de indicatie feitelijk verrichten. De uitvoerende taken met betrekking tot de indicering worden door de regionale teams verricht. Het wordt in principe aan het landelijk orgaan overgelaten op welke wijze de arbeidsrelatie tussen dat orgaan en de leden van de indicatieteams gestalte krijgt, maar het inhuren van deskundigen op contractbasis is wellicht de meest voor de hand liggende optie.

Het team dat feitelijk met de indicatie wordt belast kan voor de uitvoerende taken kantoor houden op een centrale plaats binnen dat gebied. De keuze van de lokatie is een zaak waarvoor het Landelijk Orgaan de primaire verantwoordelijkheid draagt.

Het is wel de bedoeling dat voor wat betreft het bereik van de indicatieteams wordt aangesloten bij de regio-indeling van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

De teams bestaan uit professionele deskundigen. Elk van de – qua samenstelling mogelijk wisselende – teams beschikt over kennis op het terrein van arbeidsmarkt en arbeid en over psychologische en medische deskundigheid. Om de objectiviteit van de besluiten in het kader van de indicatie te waarborgen, zullen de bestuurders en werknemers van het landelijk orgaan en de regionale teams geen andere taken ingevolge de WSW mogen verrichten.

De bekostiging van de nieuwe organisatie voor indicatie geschiedt via de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de artikelsgewijze toelichting wordt dit aspect nader uitgewerkt. Het toezicht op het Landelijk Orgaan is aan de orde in hoofdstuk 10.

Tegen besluiten van het landelijk orgaan en de daaronder ressorterende indicatieteams staat beroep ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht open. Voorts zal de Nationale Ombudsman bevoegd zijn te oordelen over het handelen van het landelijk Orgaan. Via een daartoe strekkende AMvB op basis van artikel 1, eerste lid, van de Wet Nationale Ombudsman (Stb. 1987, 591) zal het Landelijk orgaan onder de competentie van de ombudsman worden gebracht.

Aangezien het Landelijk Orgaan indicatie SW valt aan te merken als een bestuursorgaan, dient de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703) eveneens op het Landelijk Orgaan van toepassing te zijn. Dit zal via een AMvB op grond van artikel 1, eerste lid, van de WOB worden geregeld».

In paragraaf 4.3. is allereerst de aanduiding van de paragraaf gewijzigd. In plaats van de oorspronkelijke aanduiding («De taken van de indicatieteams en het Landelijk Orgaan») luidt de aanduiding nu: De gemeentelijke adviescommissie sociale werkvoorziening.

In de eerste alinea van paragraaf 4.3. luidden de eerste twee volzinnen oorspronkelijk:

«De regionaal opererende teams vervullen, als onderdeel van het landelijk orgaan, een aantal taken. In de eerste plaats stelt het indicatieteam voor een ieder die zich aanmeldt voor de sociale werkvoorziening vast of betrokken behoort tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening.»

Dit is gewijzigd in: Aanmeldingen vinden rechtstreeks plaats bij de door de gemeente ingestelde adviescommissie. In de eerste plaats legt de adviescommissie voor een ieder die zich aanmeldt voor de sociale werkvoorziening in een advies vast of betrokkene behoort tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening.

In de derde volzin is de zinsnede «Dit doet het team» gewijzigd in: Dit doet de commissie.

In de vierde volzin is de zinsnede «Het indicatieteam stelt derhalve vast» gewijzigd in: De adviescommissie brengt derhalve een advies uit waarin is aangegeven.

In de vijfde volzin is de zinsnede «gaat het team na» gewijzigd in: gaat de commissie na.

In de tweede alinea van paragraaf 4.3. is de zinsnede «de beslissing» gewijzigd in: het oordeel.

De zinsnede «gaat de adviescommissie na» luidde oorspronkelijk: gaat het indicatieteam na.

In de derde alinea van paragraaf 4.3., de eerste volzin, luidde de zinsnede «dan kan het advies luidden dat betrokkene naar het oordeel van de commissie dient te worden doorgeleid» oorspronkelijk: dan kan betrokkene worden doorgeleid.

In de tweede volzin luidde de zinsnede «een advies inzake indicering» oorspronkelijk: indicering.

De eerste volzin van de vierde alinea van paragraaf 4.3. luidde oorspronkelijk:

«Als bepaald is dat de onderzochte tot de doelgroep behoort, dan wordt door het team de mate van beperking vastgesteld en betrokkene in een van de volgende drie categorieën van arbeidshandicap ingedeeld:».

Voorts waren in paragraaf 4.3. oorspronkelijk een tweetal alinea's opgenomen waarvan de eerste in gewijzigde vorm is overgenomen in paragraaf 4.2. en de laatste geheel is vervallen. Deze tekst luidde oorspronkelijk:

«Omdat de vraag naar arbeid in de sociale werkvoorziening het aanbod overtreft, zullen personen van wie is vastgesteld dat zij tot de doelgroep behoren in het algemeen eerst op een wachtlijst worden geplaatst. Voor het beheer van deze wachtlijst is het landelijk orgaan verantwoordelijk, waardoor een onafhankelijk verkregen overzicht ontstaat van de actuele vraag naar arbeid onder aangepaste omstandigheden per gemeente. Het landelijk orgaan informeert de gemeente welke van zijn ingezetenen voor plaatsing in de sociale werkvoorziening in aanmerking komen en presenteert die informatie in volgorde van hun plaatsing op de wachtlijst.

Uitgangspunt is dat de relevante gegevens uit het dossier van het indicatieteam aan de gemeente ter beschikking staan. De gegevens die sinds de aanmelding zijn verkregen bieden immers een schat aan informatie, die anticiperend benut kan worden door de gemeente, of de door de gemeente aangewezen uitvoeringsorganisatie, die de feitelijke plaatsing verzorgt».

In de laatste alinea van paragraaf 4.3. zijn enkele wijzigingen aangebracht.

De zinsnede «Een nieuw onderdeel van de indicering heeft betrekking op» luidde oorspronkelijk:

De laatste twee taken van de landelijk orgaan hebben betrekking op.

De zinsnede «Artikel 12, tweede lid» luidde oorspronkelijk: Artikel 12, eerste lid, sub f.

De zinsnede «opnieuw volgens de reguliere procedure met betrekking tot de indicering worden bezien» luidde oorspronkelijk: opnieuw worden bezien door het indicatieteam.

De zinsnede «de gemeente gehouden is het oordeel van de dienst te vragen» luidde oorspronkelijk: de gemeente gehouden is advies van het indicatieteam te vragen.

In paragraaf 5.5. is de voorlaatste alinea geschrapt. Deze luidde: «Het is van belang dat de wederzijdse afstemming van persoon en arbeid een dynamisch proces is dat binnen de gehele arbeidsorganisatie is geïntegreerd. Een voorgeschreven procedure kan daarbij niet meer dan faciliterend zijn. Voor een effectieve toepassing is een actieve betrokkenheid van management en werknemers noodzakelijk.»

In de zesde alinea van paragraaf 6.3.3. is in de laatste volzin de zinsnede «het oordeel van het indicatieteam te vragen» gewijzigd in: – via tussenkomst van de gemeentelijke adviescommissie – het oordeel van de Dienst indicatie sociale werkvoorziening te vragen.

In de derde alinea van paragraaf 6.3.4. zijn enkele wijzigingen aangebracht.

De tweede volzin, «In artikel 6, derde lid, van deze wet is de bepaling opgenomen dat bij een voorgenomen ontslag herindicatie plaats vindt.» luidde oorspronkelijk: In artikel 6, derde lid, van de herziene WSW is de bepaling opgenomen dat een voorgenomen ontslag aan het indicatieteam moet worden voorgelegd.

In de derde volzin luidde de zinsnede «toetst de directeur van de dienst» oorspronkelijk: toetst het team.

In de vierde volzin luidde de zinsnede «maar de gemeentelijke adviescommissie» oorspronkelijk: maar het team.

De zinsnede «dan brengt de adviescommissie» luidde oorspronkelijk: dan brengt het indicatieteam.

In de vijfde volzin luidde de zinsnede «Het advies kan worden gezien» oorspronkelijk: Het advies van het team kan worden gezien.

In paragraaf 9.3. is de eerste zinsnede van de derde alinea van «Na de intrekking van de WAGGS is voor de sectoren die voorheen onder de WAGGS vielen een nieuwe benadering ontwikkeld» veranderd in: «Na de intrekking van de Wet Arbeidsvoorwaardenontwikkeling Gepremieerde en Gesubsidieerde Sector (WAGGS) is voor de sectoren die voorheen onder de WAGGS vielen een nieuwe benadering ontwikkeld».

Aan het einde van dezelfde alinea is «Bezien zal worden of over de zogenaamde beleidsmatige component in het post-WAGGS model nadere afspraken gewenst zijn in verband met de afwijkende relatie tussen loonkostenontwikkeling en produktiviteitsontwikkeling in de onderhavige sector.» vervangen door «Bezien zal worden of over de invulling van de beleidsmatige component in het post-WAGGS model voor de sociale werkvoorziening nadere afspraken gewenst zijn in verband met de afwijkende relatie tussen loonkostenontwikkeling en produktiviteitsontwikkeling in de onderhavige sector.»

In de laatste alinea van paragraaf 9.4., de vijfde volzin, luidde de zinsnede «De nieuwe systematiek van onafhankelijke indicatiestelling» oorspronkelijk: De instelling van de onafhankelijke indicatieteams.

De titel van paragraaf 9.6., «Financiële stimulansen» luidde voorheen Financiële incentives. In de laatste alinea is eveneens de term incentives vervangen door «stimulansen».

Paragraaf 9.8. is geheel vervallen. Voorheen luidde deze paragraaf:

9.8. De bekostiging van het Landelijk Orgaan Indicatie SW

Het Landelijk Orgaan zal een apparaat kennen ten behoeve van de uitvoering van de aan haar opgedragen taken en zal over financiële middelen moeten beschikken om dat apparaat in stand te houden en waar nodig bij de uitvoering van haar taak – op contractbasis – derden in te schakelen. De kosten gemoeid met de uitvoering van de in de wet neergelegde taken van het landelijk orgaan komen ten laste van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het Landelijk Orgaan dient daartoe jaarlijks uiterlijk drie maanden voorafgaand aan het begrotingsjaar een begroting bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in. Deze begroting behoeft de goedkeuring van de minister. De artikelen 16–18 van de wet regelen de begrotings- en verantwoordingscyclus.

In de eerste zin, eerste alinea van paragraaf 10.1. luidde de zinsnede «met inbegrip van de indicering en het toezicht op de uitvoering van de wet door de gemeenten.» oorspronkelijk «en het toezicht op de uitvoering van de wet door gemeenten en, waar het de indicering betreft, het Landelijk Orgaan indicering SW.»

In de derde alinea, laatste zin, is de aanhef «Voor wat betreft de wijze van gegevensverstrekking» geschrapt.

In de vierde alinea paragraaf 10.1. luidde de zinsnede «externe informatie te verstrekken gegevens» oorspronkelijk: externe informatie te verstrekken gegevens, het toezicht op het Landelijk Orgaan indicatie SW en de door dit orgaan ten behoeve van het toezicht, maar ook ten behoeve van de bekostiging van de gemeenten te verstrekken gegevens.

De laatste volzin van deze alinea is nieuw ingevoegd.

In paragraaf 10.2., de tiende alinea, is de zinsnede «de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het beheer van de wachtlijst naar het Landelijk Orgaan» gewijzigd in: de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het beheer van de wachtlijst naar het niveau van de minister.

Toegevoegd is de laatste alinea van paragraaf 10.2 met het opschrift: Informatie gemeentelijke adviescommissie

Paragraaf 10.3. is geheel vervallen. Voorheen luidde deze paragraaf:

10.3. Het toezicht op het Landelijk Orgaan

Richtinggevend voor de inrichting van het toezicht op het Landelijk Orgaan is de bestuurlijk-organisatorische keuze voor een zelfstandig bestuursorgaan dat zorg draagt voor de individuele gevalsbehandeling op regionaal niveau. Logische consequentie van deze keuze is dat de ministeriële verantwoordelijkheid zodanig is ingevuld dat alleen wordt gestuurd op hoofdlijnen en niet op individuele gevallen. Sturing op hoofdlijnen veronderstelt in ieder geval toezicht op rechtmatigheid en doelmatigheid. Bij de toets op rechtmatigheid wordt nagegaan of de ter beschikking gestelde middelen rechtmatig zijn verworven en besteed en of ook overigens geen strijd met het recht optreedt. Bij de toets op doelmatigheid wordt nagegaan of de beschikbare middelen binnen de door het orgaan gemaakte beleidskeuzes efficiënt zijn ingezet. Dit impliceert een oordeel over de vraag of over het geheel sprake is van een efficiënt functioneren van het Landelijk Orgaan. De doelmatigheidstoets omvat de vraag naar de doeltreffendheid. Met de inzet van publieke middelen wordt immers een bepaald maatschappelijk relevant effect beoogd.

Het toezicht wordt zo veel mogelijk gebaseerd op de verantwoording die het Landelijk Orgaan zelf over het rechtmatig en doelmatig functioneren aflegt via de jaarrekening en het jaarverslag die in artikel 18 van de wet zijn voorgeschreven. Daarnaast kan de Minister nadere inlichtingen vragen en inzage krijgen in gegevens en bescheiden. De bedoeling is uiteraard de normaliter benodigde gegevens zo veel mogelijk via de normale rapportages en via een gestructureerde gegevens opvraag beschikbaar te krijgen.

De gestructureerde gegevensopvraag zal o.a. betrekking hebben op de kwantitatieve gegevens over de omvang en de samenstelling van de wachtlijst per gemeente die noodzakelijk zijn als onderdeel van de berekening van de subsidie die de gemeente jaarlijks van het rijk ontvangt. Voor de inrichting van de informatievoorziening van het Landelijk Orgaan naar gemeenten, Arbeidsvoorzieningsorganisatie en bedrijfsverenigingen zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 22 van de wet.

Als sturingsinstrumenten beschikt de Minister over de goedkeuringsbevoegdheid van begroting en jaarrekening en over de mogelijkheid een bindende aanwijzing te geven. Een aanwijzing kan, mede ter waarborging van de noodzakelijke onafhankelijke oordeelsvorming over indicatiestelling, geen betrekking hebben op individuele gevallen.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1, tweede lid. Aan de oorspronkelijke tekst van de toelichting bij dit artikel zijn aan het slot twee zinnen toegevoegd.

De toelichtingen bij het eerst en het tweede lid van artikel 2 zijn samengevoegd.

De één na laatste alinea van de oorspronkelijke toelichting bij artikel 2, eerste lid, is vervangen door een nieuwe tekst. Deze alinea luidde:

De dienstbetrekking moet (om voor subsidie in aanmerking te komen; vergelijk artikel 8, eerste lid) zijn aangegaan krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Zie hiervoor de hoofdstukken 6 en 7 van deze toelichting.

De toelichting bij artikel 2, tweede lid, is na vernummering tot artikel 2, derde lid, gewijzigd. De oorspronkelijke tekst van de toelichting bij artikel 2, tweede lid, luidde:

Artikel 2, tweede lid

Zie paragraaf 2.6 van deze toelichting. Hoe de gemeente de uitvoering van deze wet ook vorm geeft, de arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 2 moet worden aangegaan met de gemeente zelf. Dit houdt verband met het ontslagrecht en de rol daarin van het Landelijk Orgaan en de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening (zie artikel 6). Als de arbeidsovereenkomst ook zou kunnen worden aangegaan met een privaatrechtelijke uitvoeringsorganisatie, zou op die arbeidsovereenkomst artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 van toepassing zijn, terwijl dat artikel niet van toepassing is als de gemeente de arbeidsovereenkomst sluit. Dit verschil in rechtspositie, afhankelijk van de uitvoeringskeuze van de gemeente, is ongewenst. De gekozen formulering sluit niet uit, dat de gemeente aan een uitvoeringsorganisatie mandaat geeft om namens haar een dienstbetrekking te sluiten.

In de laatste alinea van de toelichting bij artikel 3 is toegevoegd: als het profielensysteem.

In de oorspronkelijke toelichting bij artikel 6, eerst lid, ontbraken de laatste twee zinnen.

De toelichting bij artikel 6, vierde, vijfde en zesde lid is komen te vervallen. De tekst luidde:

Artikel 6, vierde, vijfde en zesde lid

Deze leden strekken ertoe, om de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Wet op de loonvorming van toepassing te doen zijn op deze met de gemeente gesloten arbeidsovereenkomsten, en om te bewerkstelligen dat niet de krachtens de Ambtenarenwet gestelde regels de arbeidsovereenkomst beheersen, maar alleen het Burgerlijk Wetboek.

De toelichting bij onderdeel e van artikel 9, eerste lid, is gewijzigd. De oorspronkelijke tekst luidde:

Onderdeel e heeft betrekking op de besteding van meeropbrengsten, voortvloeiend uit de toepassing van deze wet. De baten en lasten, die voor de gemeente voortvloeien uit de toepassing van deze wet, en de besteding van het budget worden zichtbaar gemaakt in de gemeentelijke administratie (zie artikel 19, derde en vijfde lid). Meeropbrengsten over een kalenderjaar moeten in het daarop volgende jaar worden aangewend voor uitvoering van Wsw of Wiw; voor zover dat niet het geval is, wordt het niet-bestede deel van de meeropbrengst meegenomen bij de vaststelling. Uiteraard kan, indien macro gezien de baten van de uitvoering van deze wet de lasten blijken te overtreffen, daarmee rekening worden gehouden bij de verlening van de budgetten over een komend jaar, volgens de systematiek, neergelegd in artikel 8.

De oorspronkelijke toelichting bij artikel 11 is vervangen door een nieuwe toelichting .

De oude toelichting luidde:

Artikel 11

De keuze om de onafhankelijke indicatiestelling voor de sociale werkvoorziening als taak op te dragen aan een apart daarvoor ingesteld zelfstandig bestuursorgaan is in het algemeen deel van deze toelichting beargumenteerd (paragraaf 2.4).

Gelet op het feit dat het Landelijk Orgaan over een eigen bureau en uitvoerend personeel beschikt, ligt het verlenen van rechtspersoonlijkheid voor de hand. De formulering in het derde lid inzake de vestigingsplaats van de commissie laat ruimte om nader te bezien welke centrale vestigingsplaats de voorkeur verdient.

Hoewel het Landelijk Orgaan zowel centraal (ten aanzien van de coördinerende taken) als regionaal en lokaal (ten aanzien van de uitvoerende taken) opereert, vormt het orgaan een organieke eenheid. Het overigens ongedeelde bestuursorgaan heeft een verschijningsvorm die zich mede tot het grondgebied van alle gemeenten uitstrekt, aangezien de uitvoerende taken op dat niveau worden verricht. Het Landelijk Orgaan kan ten behoeve van de in een regio uit te voeren taken kantoor houden op een centrale plaats binnen dat gebied. Bij de wijze waarop deze decentrale taakuitoefening gestalte krijgt, kan het orgaan worden gebonden door middel van regels, die op grond van artikel 12, derde lid, kunnen worden gesteld. Denkbaar is bijvoorbeeld dat wordt voorgeschreven dat voor wat betreft het bereik van de teams die in de praktijk met de indicatiestelling zijn belast wordt aangesloten bij de regio-indeling van de arbeidsvoorziening.

De toelichting bij artikel 12, eerste lid, is gewijzigd ten opzichte van de oude toelichting. De passage over de herindicatie is verplaatst naar de toelichting bij artikel 12, tweede lid, en de passages over de wachtlijst en over bezwaar en beroep zijn verplaatst naar de toelichting bij artikel 12, vierde lid. De oorspronkelijke tekst van de toelichting bij artikel 12, eerst lid luidde:

Artikel 12, eerste lid

In dit lid is opgesomd, welke taken krachtens deze wet aan het Landelijk Orgaan worden opgedragen. Daarop is in hoofdstuk 4 van deze toelichting reeds ingegaan. Krachtens artikel 12, derde lid, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de hier bedoelde taken.

Het vaststellen, of personen behoren tot de doelgroep van deze wet (de indicatie), is de kerntaak. Bij de indicatie worden regionale indicatieteams betrokken, waarvan de deskundige samenstelling en de onafhankelijkheid in artikel 13 worden geregeld. Bij de indicatie wordt getoetst, of de betrokkene behoort tot de doelgroep, zoals die in artikel 1 en krachtens artikel 1, derde lid is omschreven. De beleidsbepaling, wie voor sociale werkvoorziening in aanmerking komt, wordt dus publiekrechtelijk geregeld.

In de indicatiebeschikking wordt tevens aangegeven, tot welke beperkingscategorie de betrokkene behoort. De normen die gelden voor de indeling bij een bepaalde beperkingscategorie worden krachtens artikel 1, derde lid, gesteld. Deze indeling is met name ook relevant in verband met de bekostigingssystematiek. Immers zowel bij de subsidievaststelling vooraf als bij de terugvordering of verrekening achteraf (hoofdstuk 4) is het aantal voorziene onderscheidenlijk gerealiseerde fte's in elke beperkingscategorie relevant (zie ook de toelichting bij de artikelen 8 en 9).

Voorts wordt in de indicatiebeschikking aangegeven welke aanpassing van omstandigheden, gelet op de beperking van de betrokkene, voor hem nodig is bij het verrichten van arbeid en of hij in aanmerking komt voor «begeleid werken» als bedoeld in hoofdstuk 3. Dit is relevant voor de gemeenten in verband met de toepassing van artikel 3, tweede lid (waarin de gemeente de plicht krijgt om bij de keuze van de aan de betrokkene aan te bieden aangepaste arbeid rekening te houden met het advies terzake) onderscheidenlijk artikel 7, eerste lid, onderdeel a (waar wordt bepaald dat de gemeente slechts in aanmerking komt voor een subsidie met betrekking tot «begeleid werken» van iemand, indien in de indicatiebeschikking is bepaald, dat hij voor begeleid werken in aanmerking komt).

Een belangrijk element in het systeem van de wet is de herindicatie. Het opnieuw vaststellen of personen nog steeds tot de doelgroep behoren is nodig in de volgende gevallen.

a. Indien de betrokkene voor de eerste maal een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 is aangegaan, moet uiterlijk twee jaar daarna opnieuw worden beoordeeld of hij nog steeds is aangewezen op het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden, en vervolgens om de drie jaar. De gemeente is krachtens artikel 6, tweede lid, onderdeel a, verplicht om de dienstbetrekking op te zeggen, indien de werknemer niet meewerkt aan een herindicatie; indien zij dat niet doet, vindt overeenkomstig artikel 9, eerste lid, onderdeel d, terugvordering of verrekening van de rijkssubsidie plaats. Indien bij de herindicatie blijkt, dat de werknemer niet langer tot de doelgroep behoort, wordt de dienstbetrekking krachtens artikel 6, tweede lid, onderdeel b, opgezegd; deze verplichting van de gemeente wordt gesanctioneerd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c.

b. Herindicatie van een werknemer vindt voorts plaats op verzoek van de gemeente, ingeval zij overweegt de dienstbetrekking op te zeggen (zie artikel 6, derde lid, en de toelichting daarbij).

Het Landelijk Orgaan houdt per gemeente een lijst bij van de ingezetenen, die tot de doelgroep behoren. Krachtens algemene maatregel van bestuur (artikel 12, derde lid) zal de inrichting van de lijst worden geregeld; in elk geval zal per persoon de datum van de indicatiebeschikking worden opgenomen en een aanduiding of de betrokkene in aanmerking komt voor toepassing van hoofdstuk 3. Deze lijst is voor de gemeente relevant bij het aanbieden van Wsw-dienstbetrekkingen en voor het verlenen van subsidies krachtens hoofdstuk 3, en kan ook een rol spelen bij de nadere regels, die de minister krachtens artikel 2, derde lid, met betrekking tot de volgorde van aanbieding kan stellen.

Tegen de (her)indicatiebeschikking kan bezwaar en beroep worden ingesteld krachtens de Algemene wet bestuursrecht. Een bezwaarschrift moet worden gericht aan het beschikkend orgaan, zijnde het Landelijk Orgaan.

De toelichtingen bij artikel 12, tweede lid, en bij artikel 12, vierde en vijfde lid, zijn komen te vervallen. De desbetreffende toelichtingen luidden:

Artikel 12, tweede lid

Hier is bepaald dat aan deze dienstverlening geen kosten voor de «afnemers» zijn verbonden.

Artikel 12, vierde en vijfde lid

De taak van het Landelijk Orgaan beperkt zich in beginsel tot het in artikel 12 genoemde. Voor het verrichten van andere taken en het deelnemen in andere rechtspersonen is toestemming nodig van de Minister.

De toelichting bij het oude artikel 12, derde lid, is verplaatst naar de toelichting bij artikel 12, vijfde lid.

De toelichting bij artikel 13, eerste en tweede lid, is vervangen door een nieuwe toelichting bij artikel 13. De tekst luidde oorspronkelijk:

Artikel 13, eerste en tweede lid

Belangrijk element in de herziening van de Wsw is dat wordt gekomen tot een onafhankelijke indicatiestelling. Een mogelijke verwarring van verantwoordelijkheden doordat belanghebbenden bij de indicatiestelling zijn betrokken, dient te worden voorkomen. Terzake van de indicatiestelling zijn de gemeente, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de bedrijfsvereniging alle op de een of andere wijze belanghebbende. Uit het oogpunt van de gewenste onafhankelijkheid bij de indicatiestelling kunnen deze organen dus niet meebeslissen bij het stellen van de indicatie. Dit laat onverlet de rol die deze organen hebben en kunnen hebben in de sfeer van aanmelding en eventueel advisering.

De indicatiestelling zal feitelijk worden verricht door een team van deskundigen, benoemd op grond van hun professionaliteit en zonder binding met de aanmeldende of uitvoerende instanties. Deze personen kunnen een dienstbetrekking hebben met het Landelijk Orgaan, maar kunnen ook op basis van een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten door het Landelijk orgaan worden ingehuurd.

De tekst van de toelichting bij artikel 13, derde lid, is verplaats naar de toelichting bij artikel 12, derde lid.

De toelichtingen bij de artikelen 14 en 15 en de artikelen 16 tot en met 18 zijn komen te vervallen. Deze luidden:

Artikel 14

Het hoogste gezag binnen het Landelijk Orgaan is bij het bestuur gelegd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de bestuursbenoemingen. De leden van het bestuur zullen worden benoemd op basis van deskundigheid, zonder binding aan organisaties die in het kader van de arbeid onder aangepaste omstandigheden belanghebbend zijn. In het bestuur worden geen aan een minister ondergeschikte ambtenaren benoemd. De benoeming van de voorzitter – die deel uitmaakt van het bestuur – geschiedt door de minister; de benoeming van een plaatsvervangend of eventueel tweede plaatsvervangend voorzitter is een zaak van het bestuur zelf.

De voorzitter vertegenwoordigt het Landelijk Orgaan in en buiten rechte. In een bestuursreglement kan het orgaan desgewenst bepalen dat in bepaalde situaties het bestuur de in dit artikel genoemde vertegenwoordiging mandateert, bijvoorbeeld aan de algemene secretaris.

Artikel 15

Op grond van dit artikel zal het Landelijk Orgaan over een bureau beschikken dat het bestuur ondersteunt bij zijn werkzaamheden. Waaruit die ondersteuning zal bestaan, wordt bepaald door het bestuur. De dagelijkse werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van de kerntaak van de commissie, namelijk de indicatiestelling voor arbeid onder aangepaste omstandigheden, valt daar logischerwijs in elk geval onder. De inrichting van het bureau is een verantwoordelijkheid van het bestuur. Het kan daarbij voor de hand liggen, dat vanuit een centraal bureau de coördinerende taken worden uitgeoefend die samenhangen met de uitvoering van de indicatiestellingen, die in de regio's plaatsvinden; vanuit het centrale bureau wordt daartoe een netwerk in stand gehouden, waarbinnen de indicatiestellingen feitelijk plaatsvinden; de regionaal opererende indicatieteams worden vanuit het centrale bureau aangestuurd.

Het Landelijk Orgaan heeft een publiekrechtelijke rechtsvorm. Om die reden ligt het voor de hand dat het personeel een ambtelijke status krijgt die aansluit bij de sector Rijk.

Artikelen 16–18

Deze artikelen bevatten bepalingen met betrekking tot de jaarlijkse beleids-, begrotings- en verantwoordingscyclus en de financiering van het Landelijk Orgaan als zelfstandig bestuursorgaan. Bij lagere regelgeving zal worden voorzien in een nadere uitwerking van deze onderwerpen (artikel 17), terwijl door artikel 16, eerste en vierde lid, wordt gewaarborgd dat de minister bij elk van de stappen in de jaarlijkse cyclus wordt betrokken. De regeling met betrekking tot de financiële verantwoording is ontleend aan de overeenkomstige regeling met betrekking tot het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers.

De toelichting bij artikel 19 is, na enige wijziging, verplaatst naar de toelichting bij artikel 14. De oorspronkelijke tekst luidde:

Artikel 19

Dit artikel regelt in algemene zin, dat het toezicht op de uitvoering van de wet door de gemeenten bij Onze Minister berust. In deze wet zijn daarbij geen ten opzichte van de in de Gemeentewet aanvullende toezichtsinstrumenten, als goedkeuring en schorsing en vernietiging opgenomen.

Op het toezicht en de informatievoorziening is op verschillende plaatsen in de toelichting reeds ingegaan. Dit artikel regelt de verplichtingen van de gemeentebesturen, die uit de verhouding tussen de gemeente en de Minister voortvloeien.

De toelichting op het vervallen artikel 21 luidde:

Artikel 21

Op grond van dit artikel kan door de minister informatie aan het Landelijk Orgaan worden gevraagd. Deze – kosteloos te verstrekken – informatie betreft de uitvoering van de wettelijke taken van het Landelijk Orgaan, en beleidsinformatie. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om deze informatie door nadere regelgeving vooraf te structureren. Deze bepaling is nodig om het toezicht overeenkomstig artikel 20 mogelijk te maken.

In dit voorstel van wet zijn geen vaste tijdstippen voor overleg opgenomen. De bepaling in het derde lid inzake een algemene – wederkerige – verplichting om op een verzoek tot overleg in te gaan wordt voldoende geacht. Het mag niet zo zijn dat één der partijen – wanneer zich die situatie onverhoopt voor zou doen – het overleg (waaronder begrepen het tijdstip daarvan) zou kunnen blokkeren.

De tekst van de toelichting bij artikel 22 is, na aanpassing aan het gewijzigde artikel 16, verplaatst naar de toelichting bij artikel 16. De oorspronkelijke toelichting bij artikel 22 luidde:

Artikel 22

De eerste drie leden van dit artikel regelen de informatievoorziening tussen Het Landelijk Orgaan, de gemeenten, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de bedrijfsverenigingen. De gegevensuitwisseling tussen met name de gemeenten, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de bedrijfsverenigingen is in diverse wetten reeds geregeld (Organisatiewet sociale verzekeringen, Algemene bijstandswet, Arbeidsvoorzieningswet, Jeugdwerkgarantiewet). Het Landelijk Orgaan wordt als schakel in de onderlinge gegevensuitwisseling toegevoegd en de relatie met de uitvoering van deze wet wordt gelegd.

Naast de regeling van de informatievoorziening van de gemeenten richting minister en de onderlinge gegevensuitwisseling tussen de betrokken bestuursorganen, moet ook nog aandacht besteed worden aan de informatievoorziening op gevalsniveau. Het betreft de vraag welke gegevens gebruiken de gemeenten voor de uitvoering van de wet en hoe worden die verkregen. Wanneer het om persoonsgegevens gaat, is er een wettelijke basis noodzakelijk wanneer personen verplicht kunnen worden gegevens te verstrekken. Wanneer persoonsgegevens niet van de betrokkene zelf worden verkregen, maar via andere instanties, die die gegevens voor de uitvoering van de aan hen opgedragen taak hebben verkregen, moet de onderlinge gegevensverstrekking wettelijk geregeld zijn.

In het vierde lid wordt geregeld, dat een ieder (maar in feite voornamelijk de persoon die voor sw-arbeid in aanmerking komt en zijn vertegenwoordigers en eventuele werkgevers) op verzoek gegevens moet verstrekken over hemzelf of zijn werkgever aan het gemeentebestuur en aan het Landelijk Orgaan voor de uitvoering van de Wsw. Daarbij moet worden opgemerkt, dat dit niet hoeft te worden voorgeschreven voor de gegevens, die een werknemer op grond van een arbeidsovereenkomst al aan de werkgever moet verstrekken op grond van de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de gemeente. Zolang de arbeidsovereenkomst nog niet tot stand is gekomen of is beëindigd moet dit wel geregeld worden. Dat geldt ook voor de relatie met het Landelijk Orgaan. De inlichtingenverplichting tot het verstrekken van gegevens geldt ook voor een werkgever, waarbij een geïndiceerde Wsw-werknemer in dienst is en die subsidie van de gemeente krijgt.

Met de in werkingtreding van artikel 6a van de Wet persoonsregistraties is voor het opnemen in de administratie van persoonsidentificerende nummers, zoals het sofi-nummer en het gebruik daarvan een wettelijke basis nodig. Dit gebruik impliceert ook het op sofi-nummer uitwisselen van gegevens met instanties en werkgevers, die op grond van andere wetten tot het gebruik van dit nummer bevoegd of verplicht zijn. Omdat het gemeentebestuur in ieder geval als werkgever het sofi-nummer in de administratie heeft opgenomen en over de werknemer met andere instanties, zoals de sociale verzekeringsinstanties en het Landelijk Orgaan, gegevens worden uitgewisseld, is in het vijfde lid de bevoegdheid geregeld om het sofi-nummer te verwerken.

In de oorspronkelijke memorie van toelichting ontbrak de toelichting bij het nieuwe artikel 15.

De toelichtingen bij de oude artikelen 23 tot en met 26 zijn verplaatst naar de toelichtingen bij de artikelen 17 tot en met 20.

De oorspronkelijke toelichting bij artikel 27 is, na wijziging, verplaatst naar de toelichting bij artikel 21. De toelichting bij artikel 27 luidde:

Artikel 27

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor de overlegstructuur. De Wet op de ondernemingsraden is ook van toepassing met betrekking tot personen, die een arbeidsovereenkomst hebben met een gemeente. Binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze wet moet de medezeggenschap van de Wsw-werknemers binnen de overlegstructuur van de gemeente zijn geregeld, met inachtneming van de Wet op de ondernemingsraden. Totdat de nieuwe regeling van de medezeggenschap is getroffen, vervullen de organen van overleg en de centrale organen van overleg, ingesteld krachtens de oude WSW, voor de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden als ondernemingsraad onderscheidenlijk gemeenschappelijke ondernemingsraad.

De toelichting op het nieuwe artikel 22 ontbrak.

De toelichting bij het oude artikel 28 is verplaatst naar de toelichting bij artikel 23.

De toelichtingen bij de artikelen 29 tot en met 31 en de artikelen 33 tot en met 38 zijn verplaatst naar respectievelijk de toelichtingen bij de artikelen 24 tot en met 26 en de artikelen 28 tot en met 33.

De toelichting bij artikel 32 is verplaatst naar de toelichting bij artikel 27.

De toelichtingen bij de artikelen 39 tot en met 42 zijn verplaatst naar de toelichtingen bij de artikelen 34 tot en met 37.

De toelichtingen bij de artikelen 39, 40 , 41 en 42 ontbraken in de oorspronkelijke memorie van toelichting.

De toelichting bij het oude artikel 44 is verplaatst naar de toelichting bij artikel 43 en bevatte aan het slot de zinsnede: «daarbij wordt tevens het functioneren van het Landelijk Orgaan als zelfstandig bestuursorgaan betrokken.»

Naar boven