24 724 Studiefinanciering

Nr. 117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2013

In het regeerakkoord is afgesproken om de basisbeurs voor studenten in het hoger onderwijs onder te brengen in het sociaal leenstelsel, de reisvoorziening te versoberen en om daarnaast enkele vereenvoudigingen aan te brengen ten behoeve van de uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000).1 Daarmee worden middelen vrijgespeeld om in te zetten voor onderwijs en onderzoek. Structureel bedragen de opbrengsten van deze maatregelen ruim € 1,2 miljard. Investeringen zijn van belang omdat het hoger onderwijs in Nederland een enorme groei heeft doorgemaakt, zowel in aantallen studenten als in de diversiteit ervan. Deze groei zal naar verwachting doorzetten en we moeten er voor zorgen dat het hoger onderwijs deze ontwikkelingen kan bijbenen.

Ik wil aan aanstaande studenten in het hoger onderwijs snel duidelijkheid verschaffen over de invoering van het sociaal leenstelsel, omdat zij straks een keuze maken die hun levensloop ingrijpend zal beïnvloeden. Onlangs heb ik aangekondigd dat ik uw Kamer een brief stuur over de verdere invulling van het sociaal leenstelsel, waarbij ik tevens de resultaten opneem van het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) naar gedragseffecten. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.

Het rapport van het SCP geeft een genuanceerd beeld van mogelijke gedragsreacties van aankomend studenten. Door het kwalitatieve karakter van het onderzoek krijgen we een rijker beeld van de beweegredenen van scholieren, studenten en hun ouders. Dit geeft een nuttige aanvulling op eerder verricht kwantitatief onderzoek. Op hoofdlijnen zie ik in de conclusies van het SCP over het sociaal leenstelsel een ondersteuning van de keuzes die ik maak. Bij de uitvoering heeft het SCP tevens de motie Schouten betrokken, doordat zowel de effecten van het sociaal leenstelsel als van de ov-maatregel zijn meegewogen. In de motie wordt opgeroepen om in het onderzoek realistische aannames te hanteren en rekening te houden met cumulatie-effecten.2 Het SCP heeft de deelnemers aan het onderzoek ook gevraagd om een waardering toe te kennen aan vier alternatieve beleidsopties: het verhogen van de aanvullende beurs, het verlagen van het collegegeld, het behoud van de reisvoorziening en een kortstudeerbonus. U vindt het SCP-onderzoek in de bijlage3.

Ik zal niet ingaan op de nadere uitwerking van een alternatief vervoersarrangement. Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 18 januari is vertrouwelijkheid vereist om een succesvol onderhandelingsresultaat te boeken met de vervoersbedrijven over een alternatieve vervoersvoorziening.4

Dit voorjaar heb ik op verschillende momenten met uw Kamer overleg gevoerd over de hoofdlijnen van het nieuwe stelsel voor studiefinanciering op basis van mijn brieven van 18 januari en 25 februari.5 Daarnaast heb ik ook overleg gevoerd met (aankomend) studenten, hun vertegenwoordigers (Landelijk Aktie Komitee Scholieren, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs, Landelijke Studenten Vakbond en Interstedelijk Studenten Overleg) en andere belanghebbenden in het onderwijsveld.

In het hoofdlijnendebat heb ik aangegeven dat ik de motie van het lid Slob c.s. uitvoer om de gevolgen van de maatregelen voor studenten in kaart te brengen, met name voor studenten uit gezinnen met lage inkomens.6 Eerder heb ik u de uitkomsten van onderzoeken gepresenteerd van het Centraal Planbureau7 (CPB), ResearchNed8, Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Intomart/GFK naar de bekendheid met de plannen voor het hoger onderwijs. De laatste drie onderzoeken heb ik aangeboden bij mijn brief van 5 april.9 Ik heb het CPB gevraagd om een aantal terugbetaalvarianten door te rekenen.10 Dit onderzoek en het onderzoek door het SCP zijn de laatste in een reeks van onderzoeken. Alle genoemde onderzoeken bij elkaar bieden het meest volledige beeld van de gevolgen van het sociaal leenstelsel dat op basis van de beschikbare kennis in kwantitatieve en kwalitatieve zin gegeven kan worden. Ik ben van mening dat ik hiermee aan de grens ben gekomen van de mogelijkheden die er zijn om de effecten van de maatregelen op basis van de bestaande wetenschappelijke evidentie in kaart te brengen.

In de hoofdlijnenbrief studiefinanciering heb ik beschreven welke uitgangspunten ik bij de invoering van het sociaal leenstelsel hanteer. Belangrijke randvoorwaarden voor invoering zijn, dat het hoger onderwijs toegankelijk is en blijft voor iedereen die wil en kan studeren en dat een bewuste studiekeuze wordt bevorderd. Daarom behoud ik de inkomensafhankelijke aanvullende beurs en bestaat de mogelijkheid om aanvullend te lenen tegen sociale voorwaarden. Op basis van de verschillende onderzoeken kom ik tot de conclusie dat het verantwoord is om het sociaal leenstelsel in te voeren vanuit het oogpunt van toegankelijkheid.

Op basis van de verschillende onderzoeken en vele gesprekken die ik heb gevoerd met scholieren en studenten, onderwijsorganisaties en werkgevers heb ik nadere keuzes gemaakt bij de invulling van het sociaal leenstelsel ten opzichte van het regeerakkoord. Deze keuzes worden ondersteund door de verschillende onderzoeken. Ik stel voor om:

  • het sociaal leenstelsel voor de masterfase per 1 september 2014 in te voeren. Ik wil de basisbeurs voor de bachelorfase een jaar langer behouden en het sociaal leenstelsel voor de bachelorfase daarom per 1 september 2015 invoeren. Daardoor ontstaat er meer tijd voor een zorgvuldige voorlichting over de stelselwijzigingen in de bachelor en is het mogelijk om middelbare scholieren beter te faciliteren in het maken van een bewuste studiekeuze. Om bij te dragen aan een bewustere studiekeuze wil ik een breed instrumentarium aan kwaliteitsbevorderende maatregelen doorvoeren, die ik heb opgenomen in het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid, dat momenteel in de Eerste Kamer ligt.

  • de terugbetaaltermijn te verlengen van 15 naar 20 jaar om de maandelijkse terugbetaallast van studieschulden te verlagen. Vervroegd aflossen blijft daarbij altijd een mogelijkheid.

  • de mogelijkheid te creëren om een deel van de studieschuld kwijt te schelden voor specifieke meerjarige masteropleidingen met maatschappelijke relevantie in tekortsectoren.

Ik vind het belangrijk om aan de (aankomende) studenten nu duidelijkheid te verschaffen door deze maatregelen tijdig bekend te maken. Het voorstel voor de bachelor- en masterfase zal via twee aparte wetsvoorstellen worden vormgegeven. Ik ben voornemens om de uitwerking van het sociaal leenstelsel in de masterfase aan te bieden in een wetsvoorstel dat ik u op korte termijn doe toekomen. Daarin worden de drie bovenstaande wijzigingen opgenomen. Ook zal ik daarin het kader schetsen voor de invoering van het gehele sociaal leenstelsel, inclusief de bachelorfase. Het wetsvoorstel voor het sociaal leenstelsel in de bachelorfase zult u begin 2014 ontvangen, met zoals gezegd 1 september 2015 als beoogde invoeringsdatum. Dat wetsvoorstel zal de lijn volgen die ik uitzet in het voorstel voor de masterfase.

Hieronder ga ik in op de keuzes die ik maak. Daarbij baseer ik me op het gevoerde overleg met uw Kamer, gesprekken met studenten en andere belanghebbenden en het totaal aan beschikbare onderzoeksresultaten.

Invoering sociaal leenstelsel is verantwoord vanuit het oogpunt van toegankelijkheid

Op basis van verschillende onderzoeken zie ik dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs is geborgd. Ik zie in algemene zin een bevestiging van het belang van de verschillende sociale elementen in het stelsel van studiefinanciering: het behoud van de aanvullende beurs en de mogelijkheid om aanvullend te lenen tegen sociale voorwaarden. Naast ruimte om te investeren in onderwijs gaat het erom de toegankelijkheid van hoger onderwijs te garanderen en daarnaast de kwaliteit te verhogen.

Daarvoor is het nodig dat men van het bestaan van de toegankelijkheidselementen op de hoogte is. Daar valt veel winst te boeken. Uit het recente focusgroepenonderzoek van het SCP blijkt dat van de scholieren die in aanmerking komen voor een aanvullende beurs, maar een paar scholieren wisten dat deze in de plannen blijft bestaan. Van de ouders waarvan de kinderen in aanmerking komen voor de aanvullende beurs, wist niemand dat deze blijft bestaan. Het is cruciaal om aankomende studenten goed voor te lichten over het behoud van de aanvullende beurs en de sociale terugbetalingsvoorwaarden. Invoering van het sociaal leenstelsel voor de bachelorfase in 2015/2016 geeft ruimte om een goede voorlichting te organiseren voor studiekiezers en een goede studiekeuze te faciliteren. Dat geldt des te meer nu de inschrijvingsdatum met ingang van 2014 wordt vervroegd naar 1 mei, na goedkeuring door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid.

In mijn brief van 5 april (Kamerstuk 24 724, nr. 114) heb ik aangegeven dat internationaal vergelijkend onderzoek uitwijst, dat de gevolgen van hogere prijzen op de deelname aan het hoger onderwijs doorgaans beperkt en tijdelijk zijn. Volgens het CHEPS is het algemene beeld dat de deelname aan hoger onderwijs weinig prijsgevoelig is. Het aantal studenten dat zich aanmeldt bij universiteiten en hogescholen daalt doorgaans niet of slechts marginaal na een substantiële verhoging van de private bijdrage in combinatie met studieleningen. Bovendien herstellen de traditionele deelnamepatronen zich na één of twee jaren. Ook blijft de verhouding tussen studenten uit lage en hoge inkomensgroepen in die landen doorgaans gelijk.

De internationale praktijk laat zien dat ook wat nu als een majeure verandering geldt, al snel als nieuw referentiekader gaat dienen. Daarmee ebt de impact weg. In de onderzochte praktijk waarin private bijdragen worden verhoogd, worden vooral studenten uit lage inkomensgroepen door de overheid gecompenseerd om toegankelijkheidsproblemen te voorkomen. Wat betreft studieleningen treedt er een duidelijke verschuiving op in de richting van inkomensafhankelijke terugbetaling van studieschulden.

Eerder SCP-onderzoek («Een beroep op de burger») liet reeds zien hoe jongeren tegen een sociaal leenstelsel aankijken. Slechts weinigen zeggen daarin dat zij bij invoering van het sociaal leenstelsel zouden afzien van een studie. Dat geldt ook voor scholieren met ouders met lage inkomens; zij zeggen zelden af te zien van een studie.11

Deze conclusies worden herbevestigd in het recent uitgevoerde SCP-onderzoek. Alle havisten en vwo’ers geven aan te willen gaan studeren, ook bij invoering van een sociaal leenstelsel. Bijzondere aandacht gaat in het SCP-onderzoek uit naar mbo’ers met een lagere «sociaaleconomische status» (ses). Er kan enige uitval plaatsvinden onder «stapelaars» uit de groepen met een lagere ses, die via het mbo naar het hbo willen. Zij geven aan de kosten van het extra diploma te hoog te vinden. Dit kan betekenen dat mbo'ers met een goed diploma op zak en een goede startpositie besluiten om als vakmensen aan de slag te gaan.

Overigens valt ongeacht het stelsel van studiefinanciering te zien dat de keuze om door te studeren vooral wordt verklaard door verschillen die al op het voortgezet onderwijs zijn ontstaan. Uit de groep met de hoogste inkomens stromen veel meer jongeren door naar hoger onderwijs dan uit de laagste inkomensgroep. Wel teken ik daarbij aan dat de kloof in Nederland kleiner is dan elders. De CBS-gegevens die ik onlangs in mijn brief van 5 april heb weergegeven, laten een genuanceerd beeld zien ten aanzien van de relatie tussen inkomen en doorstroom naar hoger onderwijs.

Zorgvuldige invoering sociaal leenstelsel die een bewuste studiekeuze faciliteert

Uit overleg met uw Kamer, de vele gesprekken die ik heb gevoerd met scholieren en studenten en onderwijsorganisaties, komt naar voren dat er grote waarde wordt gehecht aan een tijdige en goede voorlichting over de aanstaande beleidswijzigingen. Ik vind het belangrijk om duidelijkheid te verschaffen aan aankomende studenten. Dat is een van de belangrijkste redenen waarom ik nu naar buiten kom met mijn voornemens.

Ik heb ook gemerkt dat er grote behoefte bestaat aan ondersteuning bij het maken van een bewuste studiekeuze en financiële beslissingen. Ook uit onderzoek komt naar voren dat voorlichting en studiekeuze steeds belangrijker worden. Uit internationaal vergelijkend onderzoek door CHEPS blijkt dat aankomende studenten er wel voor kiezen om te studeren, maar dat zij dit bewuster gaan doen. Het belang van goede voorlichting en een goede studiekeuze wordt ook bevestigd door het recente SCP-onderzoek. Er komt meer druk te staan op het maken van de initiële studiekeuze, aangezien het switchen geld kost. Vooral ouders zijn zich hiervan bewust.

Daarom heb ik besloten de basisbeurs voor bachelorstudenten een jaar langer te behouden en het sociaal leenstelsel in de bachelorfase in te voeren per 1 september 2015. Daardoor is er een jaar langer de tijd om mbo’ers, havisten die nu in de 3e klas zitten en vwo’ers die nu in de 4e klas zitten, voor te lichten over de wijzigingen en de gevolgen voor henzelf. Ook maakt deze fasering het mogelijk dat studenten kunnen profiteren van een aantal wijzigingen om de studiekeuze te verbeteren die in het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid zijn opgenomen. Dit wetsvoorstel ligt momenteel bij de Eerste Kamer.12 Aankomende studenten uit het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs worden hierdoor beter geholpen bij het maken van een goede studiekeuze, zodat de juiste student sneller op de juiste plek terecht komt. Het studiekeuzeadvies voor bacheloropleidingen krijgt een wettelijke basis. Aankomende studenten uit het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs krijgen het recht op studiekeuzeadviezen voor de opleiding(en) waarvoor zij zich op uiterlijk 1 mei hebben aangemeld. Omgekeerd kunnen instellingen de aspirant-studenten verplichten deel te nemen aan activiteiten die leiden tot een studiekeuzeadvies (studiekeuzeactiviteiten). Hierdoor kunnen de verwachtingen over en weer op een goede manier worden verkend, wat bijdraagt aan een bewuste keuze, de motivatie van de student en aan het rendement van de opleiding. Daarnaast zullen alle opleidingen aan hogescholen en universiteiten per studiejaar 2014/2015 een studiebijsluiter hebben, waardoor studenten beter in staat zijn hun studiekeuze af te stemmen op de arbeidsmarkt of het verwachte salaris.

De invoering van het sociaal leenstelsel in de bachelorfase per 2015 maakt het ook mogelijk dat studenten extra kunnen profiteren van de verbeteringen in onderwijskwaliteit die door het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid mogelijk worden gemaakt. Invoering ervan leidt er onder meer toe dat:

  • studenten veel meer keuze hebben in type opleidingen. Ze kunnen dan naast de gewone bachelor- en masteropleidingen ook brede bacheloropleidingen, Associate degree-trajecten of driejarige bacheloropleidingen voor vwo’ers volgen;

  • bepaalde hbo-afgestudeerden dezelfde titel krijgen als academici;

  • het collegegeld voor een schakelprogramma is beperkt tot maximaal 1,5 keer het wettelijk collegegeld.

Daarnaast zullen studenten in 2015 meer kunnen profiteren van de voortgang van de prestatieafspraken met hoger onderwijsinstellingen. Deze afspraken zijn in november 2012 getekend en worden momenteel uitgevoerd. Ze hebben onder meer betrekking op de volgende ambities:

  • in het eerste jaar zijn er minimaal twaalf contacturen per week;

  • er zijn meer hogeschooldocenten met een mastergraad;

  • hogescholen en universiteiten zijn beter geprofileerd, dat wil zeggen dat ze zich meer concentreren op waar ze goed in zijn.

Voor aanstaande masterstudenten geldt dat zij al vergevorderd zijn in hun studie en met hun reeds opgedane ervaring in het hoger onderwijs een verstandige en bewuste keuze kunnen maken over het vervolg van hun opleiding. Invoering per 1 september 2014 acht ik voor deze groep daarom niet bezwaarlijk, mede gelet op de stevige inzet op een goede voorlichting door DUO over de gevolgen van dit wetsvoorstel. Masterstudenten staan doorgaans ook voor kleinere investeringsbeslissingen dan bachelorstudenten.

De terugbetaaltermijn worden verlengd van 15 naar 20 jaar

Studenten en hun ouders zijn huiverig voor het opbouwen van een schuld. Het bestaan van leenaversie kan niet worden ontkend. Maar tevens blijkt uit onderzoek van CHEPS13 en het recente SCP-onderzoek dat studenten zich door dit gevoel niet laten leiden in hun beslissing om te gaan studeren. Ze lenen liever niet, maar als het nodig is doen ze het wel.

Studenten die lenen hebben zelf invloed op de hoogte van hun schuld. Hoe sneller zij afstuderen, des te minder lang hoeven ze te lenen. Op deze manier biedt het sociaal leenstelsel een prestatieprikkel. Om de weerstand tegen schulden te beperken moet de terugbetaling voorts zo sociaal mogelijk worden vormgegeven en moeten de sociale voorwaarden voldoende bekend zijn bij de doelgroep.

Er is discussie geweest over de terugbetaalsystematiek. Daarbij is in de samenleving en in enkele van uw fracties de mogelijkheid genoemd van een zo lang mogelijke aflossingstermijn, eventueel tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.14 Ook in de verschillende van de genoemde onderzoeken komen de terugbetaalvoorwaarden terug. Ik ben mede op basis van deze onderzoeken voornemens om de terugbetaaltermijn te verlengen van 15 naar 20 jaar.

Ik begrijp heel goed dat het niet leuk is om het vooruitzicht te hebben van een hogere studieschuld en hogere afbetaalbedragen. Sommige economen stelden daarom eerder dat de aflossingstermijn van studieleningen zo lang mogelijk zou moeten doorlopen, eventueel tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Zij stellen dat het economisch onlogisch zou zijn om de terugbetaling te laten plaatsvinden juist in die periode van het arbeidzame leven waarin afgestudeerden het laagste inkomen genieten en waarin afgestudeerden hoge kosten van kinderen en huisvesting hebben. Om hieraan tegemoet te komen, bestaat ook reeds de mogelijkheid voor debiteuren om de aflossing op verzoek vijf jaar op te schorten («jokerjaren») en begint de aflossing pas twee jaar na afstuderen.

Uit het SCP-onderzoek blijkt dat voor sommigen een lange terugbetaaltermijn een geruststelling is. Men heeft door een lange termijn ruimschoots de tijd om terug te betalen en de maandlasten zijn dan laag. Andere studenten en hun ouders zien juist op tegen een lange terugbetaaltermijn. Zij voelen de schuld als een last waar ze erg lang aan vast zitten. Op basis van deze overwegingen en de berekeningen die ik het CPB heb gevraagd te maken over het aflossen van de studieschuld, ben ik voornemens om de terugbetaaltermijn te verlengen van 15 naar 20 jaar.15 De maandelijkse terugbetaallasten gaan op deze manier omlaag. Afgestudeerden krijgen de kans hun terugbetalingen meer te enten op het leven dat zij op dat moment leiden. Daarmee kunnen ze de terugbetaalverplichtingen beter inpassen in hun levensloop. Als zij op dat moment veel andere kosten hebben, dan worden hun maandelijkse aflosverplichtingen door het verlengen van de terugbetaaltermijn in beginsel lager. Van belang voor die studenten die erg tegen een langere aflostermijn opzien, is dat vervroegd aflossen altijd tot de mogelijkheden behoort. Als zij op een bepaald moment maandelijks voldoende middelen overhouden, kunnen zij ervoor kiezen extra af te lossen. Zij kunnen op deze manier sneller van de studieschuld afkomen.

Zijdelings is in het debat over het afbetalen van schulden ook de mogelijkheid van een studietaks genoemd.16 In essentie verschilt de studietaks niet van het sociaal leenstelsel. In beide stelsels neemt de student een voorschot op zijn inkomen later, dat hij afhankelijk van de hoogte van zijn inkomen afbetaalt. Hierbinnen zijn verschillende uitvoeringsmodaliteiten mogelijk. Het sociaal leenstelsel zit tussen een zuiver leenstelsel en een studietaks in en verenigt de voordelen van beide stelsels in zich. Het individu hoeft nooit méér af te lossen dan de rentedragende lening die hij is aangegaan en hij draagt niet het volledige risico op financiële problemen als de investering in de studie zich niet voldoende terugverdient. Het onderscheid tussen sociaal leenstelsel en studietaks is volgens het CPB tamelijk gradueel.17

Doorstroom masteropleidingen tekortsectoren

Door verschillende fracties in uw Kamer, studentenbonden, werkgeversvereniging VNO/NCW en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten is aandacht gevraagd voor mogelijk onevenredige inkomenseffecten bij meerjarige masteropleidingen. Ik realiseer me dat dit gedragseffect zich vooral zou kunnen voordoen bij meerjarige masteropleidingen. Vooral voor specifieke studies is vastgesteld dat een langere dan reguliere studieduur noodzakelijk is. Voor die studies moeten studenten en rijksoverheid extra kosten maken. Dat is nu al het geval. Door de invoering van het sociaal leenstelsel wordt van studenten aan deze meerjarige masteropleidingen gedurende de extra jaren een hogere eigen bijdrage gevraagd.

Ik zie het als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en overheid om aandacht te besteden aan dit zorgpunt. Daarom is in het Techniekpact opgenomen dat bij de uitwerking van het sociaal leenstelsel wordt verkend welke bijdrage de overheid kan leveren aan het tegemoetkomen van studenten in het hoger onderwijs voor de extra kosten die zij maken voor een tweejarige masteropleiding in deze maatschappelijk belangrijke tekortsectoren. In het wetsvoorstel voor het sociaal leenstelsel in de masterfase zal ik voorstellen dat er een voorziening wordt geboden om een deel van de opgenomen studiefinanciering bij het behalen van een meerjarige masterdiploma kwijt te schelden. De kwijtschelding geldt voor de studenten die na invoering van het sociaal leenstelsel zijn begonnen aan hun opleiding. Het moet gaan om opleidingen met een groot maatschappelijk belang die zijn gericht op een sector met een bestaand of dreigend arbeidsmarkttekort. Samen met werkgevers wordt bezien welke opleidingen voldoen aan die criteria. Dit creëert de mogelijkheid om in te spelen op veranderende behoeftes op de arbeidsmarkt.

Het bestaan van mogelijke effecten op de keuze voor een masterstudie wordt ondersteund door literatuuronderzoek. In het literatuuronderzoek heeft het SCP aanwijzingen gevonden dat een hogere studieschuld kan leiden tot minder doorstroom naar een masterfase. Uit dat onderzoek blijkt dat het arbeidsmarktperspectief of het verwachte inkomen mogelijk wel een rol speelt in studiekeuze voor een masteropleiding. Het bieden van de voorziening om een deel van de opgenomen studiefinanciering kwijt te schelden, is een stimulans om deze opleidingen te gaan volgen.

Tot slot

Ik zal u het wetsvoorstel ter invoering van het sociaal leenstelsel in de masterfase voor het zomerreces toezenden. De regering zal de effecten op de toegankelijkheid goed blijven monitoren, zodat zo nodig tijdig bijgestuurd kan worden. Vanuit deze overweging zal de breed gesteunde motie van het lid Slob c.s. worden uitgevoerd. Daarin wordt de regering opgeroepen om de gevolgen van de maatregelen voor studenten in kaart te brengen, met name voor degenen die afkomstig zijn uit gezinnen met lage inkomens. Dit ziet de regering als een doorlopend proces bij de uitwerking en invoering van de voorstellen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Bijlage: Budgettaire gevolgen

De invoering van het sociaal leenstelsel in de masterfase, alsmede verlenging van de terugbetaaltermijn en het doorvoeren van enkele vereenvoudigingen hebben besparingen in de studiefinanciering tot gevolg die het mogelijk maken om structureel meer in de kwaliteit van het onderwijs te investeren. Dat is in onderstaande tabel weergegeven.

Relevante gevolgen (bedragen in € x 1 miljoen)

2014

2015

2016

2017

2018

Struc

jaar struc

Sociaal leenstelsel master18

0

0

-15

-50

-65

-90

2035

Terugbetalingstermijn naar 20 jaar

0

0

0

0

0

-10

2027

Vereenvoudigingen

1

-9

-14

-19

-28

-33

2019

Totaal

1

-9

-29

-69

-93

-133

X Noot
18

De precieze vormgeving van de schuldkwijtschelding voor meerjarige masteropleidingen wordt nader bepaald. Daardoor neemt het bedrag dat kan worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs af.

Door gefaseerde invoering schuiven de opbrengsten van het sociaal leenstelsel voor de bachelorfase een jaar op. Dat geeft onderstaand beeld.

Opbrengst sociaal leenstelsel

2014

2015

2016

2017

2018

struc

jaar struc.

– invoering conform regeerakkoord

1

-9

-29

-74

-123

-843

2035

– gefaseerde invoering19

1

-9

-29

-69

-98

-843

2040

Verschil

0

0

0

5

25

0

X Noot
19

Deze reeks is exclusief de effecten van de verlenging van de terugbetalingstermijn.

De opbrengsten van de ov-maatregel van structureel € 425 miljoen zijn niet meegenomen in dit overzicht.


X Noot
1

Regeerakkoord VVD – PvdA «Bruggen Slaan» en de financiële bijlage.

X Noot
2

Kamerstuk 24 724, nr. 109.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
4

Kamerstuk 24 724, nr. 103.

X Noot
5

Het hoofdlijnendebat is gevoerd naar aanleiding van mijn brieven van 18 januari en 25 februari (Kamerstuk 24 724, nr. 103 en Kamerstuk 24 724, nr. 106).

X Noot
6

Kamerstuk 33 410, nr. 20.

X Noot
7

In mijn brieven van 18 januari en 25 februari (Kamerstuk 24 724, nr. 103 en Kamerstuk 24 724, nr. 106) heb ik de CPB-onderzoeken «Deelname-effecten van de invoering van het sociaal leenstelsel in de bachelor- en masterfase» en «Veronderstellingen deelname-effecten van een sociaal leenstelsel in het hoger onderwijs» gepresenteerd.

X Noot
8

Brief ter aanbieding Monitor beleidsmaatregelen ResearchNed (Kamerstuk 24 724, nr. 104),

X Noot
9

Kamerstuk 24 724, nr. 114.

X Noot
10

CPB notitie, «Aflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel», 2013. Zie bijlage, ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. Het CPB heeft gekeken naar verschillende combinaties van aflossingstermijnen, draagkrachtdrempels, draagkrachtpercentages en welk aandeel van de totale schuld uiteindelijk wordt afgelost. Hieruit blijkt de ruimte die er is om te kiezen voor langere aflossingstermijnen.

X Noot
11

Hiernaar verwijs ik in mijn brief van 18 januari (Kamerstuk 24 724, nr. 103).

X Noot
12

Kamerstuk 33 519, A.

X Noot
13

Zie mijn brief van 5 april (Kamerstuk 24 724, nr. 114).

X Noot
14

Onder andere in de hoorzitting in de Tweede Kamer van 6 februari genoemd door hoogleraar Openbare financiën en economisch beleid Bas Jacobs.

X Noot
15

CPB notitie, «Aflossing studieschuld bij sociaal leenstelsel», 2013. Zie bijlage.

X Noot
16

Onder andere genoemd door GroenLinks.

X Noot
17

CPB, Effecten van invoering van een sociaal leenstelsel in het Nederlands hoger onderwijs, bijlage 3 bij het rapport van de Commissie uitgangspunten nieuw studiefinancieringsstelsel, 2003 (blz.57).

Naar boven