nr. 5621
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN ROOY C.S. TER
VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 54
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
I
In punt 2 vervallen de dubbele punt aan het slot van de aanhef, onderdeel
a en de aanduiding «b».
II
Na artikel V wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:
ARTIKEL VA
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 maart 1997 ingediende voorstel
van wet houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Buitengewoon Besluit
Arbeidsverhoudingen 1945 en van enige andere wetten (Flexibiliteit en zekerheid)
(Kamerstukken II, 1996/97, 25 263) tot wet wordt verheven en in werking
treedt, komt artikel 1, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden te luiden:
3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt
onder in de onderneming werkzame personen mede verstaan:
a. degenen die in het kader van werkzaamheden van de onderneming daarin
ten minste 24 maanden werkzaam zijn krachtens een uitzendovereenkomst als
bedoeld in artikel 690 van Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek, en
b. degenen die krachtens een publiekrechtelijke aanstelling bij dan wel
krachtens arbeidsovereenkomst met de ondernemer werkzaam zijn in een door
een andere ondernemer in stand gehouden onderneming.
Toelichting
Door het vervallen van de tekst van het voorstel voor lid 3, onder a,
wordt bereikt dat er een duidelijke keus wordt gemaakt voor medezeggenschap
in de onderneming van de eigen werkgever. Het voorstel van de regering maakt
die keuze niet en haar voorstel leidt tot medezeggenschapsrechten in zowel
de onderneming van de eigen werkgever als die waarin de werknemer gedetacheerd
is. De MvT constateert zelf dat dit in de praktijk tot problemen zal kunnen
leiden (blz. 38) maar stapt daar overheen. In werkelijkheid schept de voorgestelde
regel een verwarrend systeem dat ook weinig realiteitswaarde heeft. Het leidt
ertoe dat mensen die vaak per definitie zeer mobiel zijn voor wat betreft
de onderneming waarin zij feitelijk hun werkzaamheden verrichten, daarin medezeggenschapsrechten
opbouwen en daarnaast ook nog eens in de onderneming waarmee zij een arbeidsovereenkomst
hebben.
Een keuze voor medezeggenschap bij de eigen werkgever is helder en werkbaar
en sluit ook aan bij de principiële keuze die is gemaakt in het STAR-akkoord
en het wetsvoorstel «Flexibiliteit en Zekerheid». Die keuze is
nu juist gemaakt om de duidelijkheid te verschaffen waarom ten aanzien van
flexibele krachten zo lang is gevraagd. Zij houdt in dat voor rechten en plichten
wordt aangeknoopt bij de relatie met het uitlenende bedrijf en wel op basis
van een arbeidsovereenkomst.
Het bestaande onderdeel van artikel 1, derde lid, wordt geschrapt. Dit
betekent dat uitzendkrachten niet meetellen als in de onderneming werkzame
personen bij de inlener. Maar op het moment dat het wetsvoorstel Flex en zekerheid
in werking treedt, dan tellen de uitzendkrachten wel mee, echter nadat deze
24 maanden bij de inlener arbeid hebben verricht. Dit brengt met zich mee
dat de termijnen waarna actief en passief kiesrecht (artikel 6 WOR) ontstaan
na die 24 maanden beginnen te lopen.
Van Rooy
Middel
Schimmel
Van der Stoel