24 615
Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek

nr. 30
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 juni 1997

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie bijlage) om nadere informatie over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het nieuw Burgerlijk Wetboek (24 615) doe ik u hierbij de gevraagde informatie toekomen.

1. Achterbanbinding

Zoals in het wetgevingsoverleg is aangegeven (Kamerstukken II, 1996/97, 24 615, nr. 28, blz. 39) is de regering voornemens om – op basis van wat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld m.b.t. de achterbanbinding – aan de Stichting van de Arbeid te vragen een aantal praktische uitwerkingen met elkaar overeen te komen. Dit verzoek zal aan de Stichting van de Arbeid worden gedaan nadat over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gestemd.

2. Bedrijfscommissies

Tijdens het wetgevingsoverleg is aandacht geschonken aan het functioneren van de bedrijfscommissies en het proefschrift van mevrouw van Horne over dit onderwerp (Kamerstukken II, 1996/97, 24 615, nr. 28, blz. 15 en 20). Aan de SER is gevraagd te kijken hoe verbetering in het functioneren van de bedrijfscommissie tot stand kan komen. Zoals door mij opgemerkt tijdens het wetgevingsoverleg zijn wij in afwachting van een reactie van de SER over het functioneren van de bedrijfscommissies en de heffing die daarbij eventueel aan de orde zou komen. (Kamerstukken II, 1996/97, 24 615, nr. 28, blz. 37). Zeer binnenkort is een reactie van de SER te verwachten.

3. Goede doelen in cao's

Zoals door mevrouw Van der Stoel tijdens het wetgevingsoverleg is opgemerkt, is in een brief d.d. 9 april 1997, kenmerk AV/A&M/970 600 aangegeven dat de Arbeidsinspectie bezig was met een uitvoerig onderzoek naar afspraken in cao's over scholing en werkgelegenheid. Er werd toen aangekondigd dat er een overzicht zou worden gegeven van de definitieve resultaten voor 1996 en de voorlopige resultaten voor 1997. De resultaten zouden worden opgenomen in de zogenoemde «voorjaarsrapportage». Deze voorjaarsrapportage is u op 20 mei jl. toegezonden (brief kenmerk AV/A&M/970 885). In mijn brief d.d. 26 mei jl. kenmerk AV/A&M/970 924 betreffende het voorjaarsoverleg is hiernaar verwezen.

4. Artikel mevrouw prof. mr. A. Luttmer-Kat in Sociaal Recht 1996, nr. 3.

In genoemd artikel houdt mevrouw Luttmer-Kat een pleidooi voor automatische doorwerking van met de ondernemingsraad overeengekomen (arbeidsvoorwaarden)-regelingen in individuele arbeidsovereenkomsten. Het betreft de directe en dwingende werking van de ondernemingsovereenkomst in de individuele arbeidsovereenkomst. Zij komt tot haar stellingname aan de hand van een vergelijking met de Duitse situatie.

Mevrouw Luttmer-Kat heeft twee bezwaren tegen de keuze die het kabinet heeft gemaakt. In de eerste plaats heeft zij een principieel bezwaar tegen het gebruik van een wijzigingsbeding in het arbeidsovereenkomstenrecht als zodanig. In de tweede plaats leidt volgens haar het werken met een wijzigingsbeding lang niet altijd tot collectieve werking van de ondernemingsovereenkomst. Met name wanneer in de ondernemingsovereenkomst arbeidsvoorwaarden zijn opgenomen die slechter zijn dan die in de individuele arbeidsovereenkomst, zullen de meeste werknemers de ondernemingsovereenkomst afwijzen.

Tijdens het wetgevingsoverleg (Kamerstukken II, 1996/97, 24 615, nr. 28, blz. 34) is gediscussieerd over het al dan niet doorwerken van arbeidsvoorwaardenregelingen die met instemming van de OR tot stand zijn gekomen in de individuele arbeidsovereenkomst. Hetgeen hierover gezegd is, is ook van toepassing op de arbeidsvoorwaardenregeling die gegoten wordt in de vorm van een ondernemingsovereenkomst tussen de OR en de werkgever.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben beantwoord.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

BIJLAGE

's-Gravenhage, 30 mei 1997

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Namens de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid vraag ik uw aandacht voor het volgende. In het wetgevingsoverleg inzake wetsvoorstel 24 615 (wijziging WOR en titel 7.10 BW) werd van de zijde van de commissie nadere informatie gevraagd omtrent de achterbanbinding (advies van de Stichting van de Arbeid), bedrijfscommissies (advies van de Sociaal-Economische Raad), inzage in de resultaten van goede doelen in cao's, en werd tevens om reactie verzocht op het artikel van mevrouw prof. mr. A. Luttmer-Kat in Sociaal Recht, 1996, nr. 3. Tot op heden heeft de commissie deze informatie niet ontvangen.

Gaarne zou zij nog voor de plenaire behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel op 3 juni a.s. over de gevraagde informatie willen beschikken.

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Nava

Naar boven