24 587 Justitiële Inrichtingen

Nr. 565 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 2013

Tijdens het debat op 27 juni jl. (Handelingen II 2012/13, nr. 101, debat over het nieuwe masterplan DJI 2013–20181), heb ik uw Kamer gemeld dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) een literatuuronderzoek heeft uitgevoerd naar de ervaringen met Elektronische Detentie (ED) in Europa. Bijgaand zend ik u het rapport met als titel «Elektronische Detentie als alternatief voor gevangenisstraf. Een quickscan naar Europese ervaringen»2.

Het WODC heeft het literatuuronderzoek op verzoek van mijn ministerie gericht op de ervaringen in Europa met ED aan de «voorkant». In het onderzoek wordt dit aldus omschreven: «de verplichting elders (meestal thuis) een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf uit te zitten. Er zijn dan nog geen andere vormen van de tenuitvoerlegging van de straf geweest en elektronische hulpmiddelen worden ingezet om de tenuitvoerlegging van de straf te controleren.»

Dit verzoek paste in het aanvankelijke voornemen van het kabinet om ED zowel aan de «voorkant» als aan de «achterkant» in te voeren. Na overleg met uw Kamer is inmiddels afgezien van het voornemen om ED aan de voorkant in te voeren. In het binnenkort aan uw Kamer voor te leggen wetsvoorstel wordt het toepassen van ED alleen mogelijk gemaakt nadat een deel van de vrijheidsstraf reeds is uitgezeten. Hoewel de uitkomsten van dit onderzoek derhalve niet zijn toegesneden op de variant van ED waartoe het kabinet heeft besloten, informeer ik uw Kamer bij dezen graag over de interessante uitkomsten van het onderzoek van het WODC.

Algemene bevindingen en conclusies WODC

Het literatuuronderzoek heeft de toepassing van ED in vogelvlucht in de gehele Europese Unie bekeken. De volgende landen zijn uitgebreider onderzocht: België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Zweden, Finland, Engeland en Wales, Noord-Ierland en Schotland en buiten de EU Noorwegen. Hiervan bleken vooral de vijf eerstgenoemde landen ervaring te hebben met ED aan de voorkant. De langste ervaring met ED is in Zweden opgedaan (bijna 20 jaar), gevolgd door Frankrijk (16 jaar).

Qua aantallen deelnemers per jaar zijn deze twee landen ook de landen met de meeste ervaring: in Frankrijk betrof het ruim 3600 personen met ED op jaarbasis (november 2009) en in Zweden ruim 3000 personen (2008). Inhoudelijk vertonen de systemen in beide landen echter grote verschillen: sober in Frankrijk, met weinig meer dan een enkelband en controle hierop, tegenover uitgebreide controle en begeleiding in Zweden.

In de praktijk zijn verschillende instanties aangewezen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van ED. In Zweden is dat de reclassering, in Frankrijk is het de rechter en in België en Duitsland de gevangenisdirecteur.

In alle onderzochte landen is een limiet gesteld aan het aantal maanden gevangenisstraf waarvoor ED als alternatief mag worden opgelegd. Verder gelden in de meeste landen de volgende condities om in aanmerking te kunnen komen voor ED: het hebben van geschikte woonruimte, een verbod op alcohol- en drugsgebruik, een goedgekeurde dagbesteding (meestal werk), de toestemming van de ED-er zelf, de toestemming van de (volwassen) huisgeno(o)t(en), en een gepersonaliseerd urenschema waarin per dag per activiteit is aangegeven waar de ED-er zich moet bevinden en wat hij op die tijdstippen moet doen.

In Zweden, zo blijkt uit het literatuuronderzoek, konden ED-ers veelal hun werk behouden en werkten zij gemiddeld 30 uur per week. Ook in België kunnen ED-ers aan het werk blijven, maar het vinden van werk blijkt moeilijk. Uit de informatie die is gevonden over ED in België bleek verder dat huisgenoten (meestal de partners) een belangrijke rol spelen bij het al dan niet slagen van ED.

Alleen over Zweden en België is enige informatie gevonden over de ervaringen van de ED-ers zelf. De resultaten in Zweden toonden aan dat ED als minstens zo vrijheidsbeperkend wordt ervaren als gevangenisstraf. De deelnemers aan ED hadden moeite met het onderhouden van normaal contact met vrienden en het participeren in vrijetijdsbesteding. De deelnemers vonden ED over het algemeen wel een mildere sanctie dan gevangenisstraf.

Alleen over Zweden is informatie gevonden over schending van de voorwaarden voor ED. In een onderzoek naar de pilot van de eerste introductie van ED in Zweden werd gevonden dat 6% van de 600 elektronisch gedetineerden het ED-programma moest verlaten vanwege schending van de voorwaarden (meestal vanwege alcoholgebruik). Zij werden vervolgens in de gevangenis geplaatst.

Er zijn niet veel onderzoeken gevonden waarin een uitspraak wordt gedaan over recidive na ED. De twee onderzoeken die wel zijn gevonden, laten zien dat er geen verschil is in recidive tussen elektronisch gedetineerden en veroordeelden die een gevangenisstraf hebben gehad. In Denemarken werd een recidivepercentage van ED-ers gevonden van 20%, zonder dat daarbij een vergelijking werd gemaakt met een controlegroep.

Reactie

Het WODC heeft een gedegen onderzoek uitgevoerd dat nuttige en interessante informatie heeft opgeleverd. De ervaringen in Europa met ED zijn waardevol bij de verdere ontwikkeling van ED als executiemodaliteit.

Het kabinet streeft naar een veilige en verantwoorde terugkeer van gedetineerden in de maatschappij. Ik verwacht dat de combinatie van insluiting van gedetineerden bij wie dat noodzakelijk is met het verdienen van elektronische detentie aan «de achterkant» voor delinquenten bij wie dat verantwoord is, hieraan een belangrijke bijdrage levert. Hierbij is van groot belang dat ED zoveel mogelijk in het teken staat van activiteiten in het kader van resocialisatie (zoals een zinvolle dagbesteding waarbij arbeid voorop staat).

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 24 587, nr. 507

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven