24 587 Justitiële Inrichtingen

Nr. 424 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2011

Op 14 maart jongstleden heb ik u geïnformeerd (Kamerstuk 24 587, nr. 416) over het onderzoek naar de bouwtechnische gebreken in het detentiecentrum te Alphen aan den Rijn (DCA).

In die brief heb ik u gemeld dat het mijn inzet was om ten minste 50% van het centrum in september 2011 weer beschikbaar te hebben voor gebruik. Tevens heb ik gemeld dat op een aantal punten nog nader technisch onderzoek diende plaats te vinden om de precieze hoogte van de kosten van herstel te kunnen vaststellen.

Bij het vaststellen van de precieze omvang van de schade zijn, helaas, extra gebreken vastgesteld aan electriciteits- en waterleidingen in het buitenterrein. Die gebreken zijn van een zodanige omvang en complexiteit (onder andere vanwege de relatie met de installaties binnen het gebouw) dat momenteel nog onduidelijk is wanneer het gebouw weer geschikt zal zijn voor gebruik door de dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Met deze dienst vindt voortdurend en goed overleg plaats over de capacitaire gevolgen van een en ander. Binnen de DJI kunnen de capacitaire gevolgen van deze sluiting voor de korte termijn worden opgevangen.

Momenteel wordt in overleg met de hoofdaannemer, die verantwoordelijk was voor de bouw van het DCA, bezien welke herstelwerkzaamheden, in verband met deze constateringen, nog meer door hem dienen te worden verricht. De aannemer moet immers contractueel in de gelegenheid worden gesteld uit de bouw voortvloeiende gebreken te verhelpen. Dit overleg met de hoofdaannemer is nog niet afgerond. Ook over een groot aantal eerder geconstateerde gebreken loopt dergelijk overleg nog.

In goed overleg met de hoofdaannemer (en de DJI) is er wel voor gekozen om het herstel van die punten waarover geen discussie (meer) bestaat waar mogelijk reeds te laten aanvangen.

Als de staat over zou gaan tot herstel zonder de aannemer in de gelegenheid te stellen de schade zelf te herstellen, dan zou dat gevolgen hebben voor de juridische positie van de staat om de schade te verhalen. Gegeven de (financiële) omvang van de schade en de onderlinge verwevenheid tussen bouwschades en aanvullend gewenste aanpassingen voor rekening van het Rijk, is het contractuele overleg daarover een langdurig proces.

Om deze reden is het derhalve tot mijn spijt niet mogelijk om een nieuwe datum te noemen waarop het DCA wederom in gebruik kan worden genomen. Dit neemt uiteraard niet weg dat een ieder die bij dit proces is betrokken er volledig van is doordrongen dat «de druk stevig op de ketel moet worden gehouden» om het DCA zo snel als maar enigszins mogelijk is weer geschikt te hebben voor gebruik. Zodra hier meer zekerheid over bestaat zal ik u daarover inlichten.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven