24 587 Justitiële Inrichtingen

Nr. 403 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2010

Op 1 juli 20101 informeerde de toenmalige Minister van Justitie u over de stand van zaken ten aanzien van de leegstand in de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) en de voortgang inzake mogelijke inzet van JJI’s voor alternatieve doeleinden. Hij kondigde daarbij aan – conform zijn eerder gedane toezegging aan uw Kamer – een toekomstplan voor de JJI’s op te stellen waarmee de beschikbare capaciteit in evenwicht zal worden gebracht met de behoefte aan capaciteit. Dat plan – Capaciteitsplan justitiële jeugdinrichtingen – treft u als bijlage bij deze brief aan.2 Voordat ik nader inga op de actuele leegstand, de achtergronden ervan en de maatregelen, schets ik eerst kort de hoofdlijnen van het capaciteitsplan.

Capaciteitsplan: hoofdlijnen

Het capaciteitsplan beschrijft de maatregelen die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn om de grootschalige leegstand in de JJI’s terug te dringen. Volgens de prognoses van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) zal de leegstand de komende jaren nog verder toenemen. Het is financieel niet verantwoord om structureel plaatsen in bedrijf te houden die niet worden gebruikt. De middelen die daarmee zijn gemoeid, zijn elders binnen het domein van Justitie dermate hard nodig dat het langer in stand houden van leegstaande JJI-capaciteit financieel gezien niet mogelijk is.

Daar komt bij dat grootschalige leegstand – op dit moment is meer dan 45% van de plaatsen niet bezet – de kwaliteit van de behandeling en begeleiding van de jongeren in de JJI’s negatief beïnvloedt. Ook de gezamenlijke inspecties constateerden zeer recent nog dat de onderbezetting risicovol is3.

Uit financieel en kwalitatief oogpunt is het dus noodzakelijk de direct inzetbare capaciteit de komende jaren geleidelijk te verminderen, zodat deze meer in balans komt met de daadwerkelijke capaciteitsbehoefte.

Concreet betekent dit een geleidelijke vermindering van de beschikbare capaciteit tot 800 operationele plaatsen (direct inzetbaar) en 150 reserveplaatsen. Daarvoor is nodig dat 6 van de 17 locaties (in 2011 en 2012) buiten gebruik gesteld worden. Deze locaties worden niet afgestoten, zodat de flexibiliteit behouden blijft om de capaciteit in te kunnen zetten voor alternatieve bestemmingen of opnieuw in gebruik te nemen indien de strafrechtelijke instroom onder invloed van nieuw kabinetsbeleid op termijn weer zal toenemen.

Daarnaast zal het grootste deel van de nieuwbouw in Teylingereind (118 plaatsen) niet als JJI-capaciteit in gebruik worden genomen. Met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heb ik inmiddels afgesproken dat een deel – 48 plaatsen – van deze nieuwbouw wordt ingezet voor de capaciteitsbehoefte in de regio Zuid-West aan gesloten jeugdzorg.

Verder worden in de locaties die als JJI blijven functioneren, in totaal 150 plaatsen aangemerkt als «reservecapaciteit». Deze plaatsen kunnen vrij snel inzetbaar worden gemaakt in het geval van onverwachte fluctuaties in de instroom of nieuwe beleidsontwikkelingen die dit kabinet zal ontplooien in het kader van een stevige en consequente aanpak van de jeugdcriminaliteit.

Deze buitengebruikstelling heeft onvermijdelijk grote gevolgen voor het personeel. Van de bijna 2 800 fte JJI-medewerkers zullen er de komende jaren ruim 1 100 boventallig worden. Alles wordt in het werk gesteld om de ervaring en expertise van deze medewerkers zo goed mogelijk elders in te zetten, door medewerkers actief van werk naar werk te begeleiden, bij DJI of in andere sectoren. Daarmee wordt ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van gedwongen ontslagen. Met de Staatssecretaris van VWS heb ik afspraken gemaakt over de inzet van boventallige JJI-medewerkers bij vacatures in de gesloten jeugdzorg.

Leegstand: achtergronden en prognose

Sinds eind 2009 wordt een groot deel van de beschikbare capaciteit in de JJI’s niet gebruikt. Van de huidige 1 240 beschikbare plaatsen stonden er in de eerste 8 maanden van 2010 gemiddeld meer dan 500 leeg. Slechts enkele inrichtingen zijn redelijk bezet: in Teylingereind en Avenier Kolkemate ligt de gemiddelde bezettingsgraad in 2010 rond de 80%. Andere inrichtingen – De Doggershoek en Rentray Rekken – hebben een bezettingsgraad van slechts zo’n 40%. Gemiddeld was de bezetting in 2010 tot dusver 58%. In oktober was de bezettingsgraad gemiddeld 52%.

Dalende strafrechtelijke instroom

De lage bezetting is ontstaan door een forse daling van de strafrechtelijke instroom in de JJI’s. Sinds 2005 is de instroom van preventief gehechte jongeren, jongeren met jeugddetentie en jongeren met een PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) geleidelijk maar zeker afgenomen.

Omdat de behoefte aan civielrechtelijke capaciteit in dezelfde periode (na 2005) sterk is gestegen, heeft de dalende instroom van strafrechtelijk geplaatste jongeren lange tijd weinig gevolgen gehad voor de bezettingsgraad in de JJI’s. Pas sinds in de tweede helft van 2009 de feitelijke scheiding van «straf» en «civiel» in een stroomversnelling raakte – sinds juli 2009 zijn geen nieuwe jeugdigen met een civielrechtelijke maatregel meer in de JJI’s geplaatst – nam de bezettingsgraad in de JJI’s snel af tot op het huidige niveau van minder dan 60%.

Zoals u eerder is gemeld door de toenmalige Minister van Justitie4, heeft het WODC begin 2010 onderzoek gedaan naar de achtergronden en oorzaken van de dalende strafrechtelijke instroom in de JJI’s5. Uit het onderzoek komt een aantal deels samenhangende ontwikkelingen naar voren.

Er is onder meer sprake van een verandering in de aard van de jeugdcriminaliteit, waarbij het aandeel ernstige delicten in de geregistreerde jeugdcriminaliteit de laatste jaren flink is afgenomen. Zo is het aantal bij het Openbaar Ministerie ingeschreven rechtbankzaken «diefstal met geweld», «misdrijven tegen het leven» en «verkrachting» bij minderjarige verdachten in de periode 2005–2008 met circa 30% gedaald.

Daarnaast bestaat er bij de organisaties in de jeugdstrafrechtketen een breed gedragen besef dat vrijheidsbeneming ultimum remedium is. Waar mogelijk wordt zorg en behandeling geboden om zo de problemen die aan het delinquent gedrag ten grondslag liggen, aan te pakken. De mogelijkheden hiertoe zijn vergroot door structurele investeringen in een effectieve, persoonsgerichte aanpak. Door onder andere een sterke verbetering van de nazorg (ook na een korte preventieve hechtenis), professionalisering van de jeugdreclassering, versterking van de samenwerking in de jeugdstrafrechtketen en de realisatie van een landelijke dekking van veiligheidshuizen zijn er betere mogelijkheden dan voorheen om jongeren – zonder hen (langdurig) te hoeven opsluiten – stevig en gericht aan te pakken.

Daarbij functioneren ook de gedragsbeïnvloedende maatregel en intensieve, op het (gezins)systeem gerichte interventies, zoals Multi System Therapy (MST) en Functional Family Therapy (FFT) nadrukkelijk als alternatief voor jeugddetentie of een PIJ-maatregel. Ten slotte bieden ook de instellingen voor gesloten jeugdzorg sinds 2008 een belangrijk alternatief voor plaatsing in een JJI.

Het huidige kabinet erkent het belang van bovengenoemde aandacht voor behandeling, nazorg en ketensamenwerking en wil deze lijn ook voortzetten. Een stevige aanpak in extramuraal, voorwaardelijk kader kan bijdragen aan het effectief terugdringen van criminaliteit en overlast. Daarbij moet vrijheidsbeneming – via een straf of maatregel – echter niet dusdanig «uit het zicht» verdwijnen dat keer op keer een lichte sanctie wordt opgelegd, ook na overtreden van voorwaarden en/of recidive. Een consequente aanpak is van het grootste belang, waarbij daadwerkelijk wordt ingegrepen wanneer voorwaarden worden overtreden en taakstraffen niet naar behoren worden uitgevoerd. Indien jeugdige delictplegers de kans niet grijpen om met hulp van begeleiding en behandeling de crimininaliteit achter zich te laten, dan moet «de stok achter de deur» ook consequent en snel worden toegepast. In die zin kan de reservecapaciteit van de JJI’s in de toekomst dan ook nodig zijn.

Verder kan niet worden uitgesloten dat de afname in de afgelopen periode van het aandeel ernstige delicten in de geregistreerde jeugdcriminaliteit te maken heeft met «minder doorrechercheren», zoals het WODC in genoemd onderzoek signaleert. Ik zal in overleg met het Openbaar Ministerie en de politie nagaan of daar inderdaad sprake van is en daarbij het grote belang benadrukken dat dit kabinet hecht aan het terugdringen van de jeugdcriminaliteit.

Prognose: leegstand neemt toe

De actuele onderbezetting strookt met de meest recente raming van het WODC inzake de capaciteitsbehoefte in 20106. De feitelijke leegstand is zelfs nog iets groter dan op grond van het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) van het WODC kon worden verwacht.

De huidige ramingen van de behoefte aan JJI-capaciteit liggen op een veel lager niveau dan de ramingen in eerdere jaren. Dat komt vooral omdat in de meest recente raming – in tegenstelling tot die ervoor – veel actueler informatie is verwerkt over de feitelijke behoefte in de afgelopen periode. Dat leidt ertoe dat veranderingen in de instroom – in dit geval dalingen – nu beter zijn verwerkt in de ramingen.

Afgaand op de meest recente raming volgens het PMJ zal het verschil tussen capaciteitsbehoefte en beschikbare capaciteit de komende jaren verder toenemen en vanaf 2013 ongeveer 850 plaatsen bedragen (zie figuur 1). Dit komt deels doordat de capaciteitsbehoefte de komende jaren nog verder afneemt van 876 plaatsen in 2010 naar 764 plaatsen – inclusief capaciteitsmarge van 13,8% – in 2015.

Daarnaast neemt ook de beschikbare capaciteit de komende jaren toe. Twee locaties – »t Anker en Overberg, in totaal 151 plaatsen – zijn sinds 1 januari 2010 in gebruik als voorziening voor gesloten jeugdzorg maar komen in januari 2012 terug naar de sector JJI. Bovendien wordt medio 2011 de uitbreiding van JJI Teylingereind (144 plaatsen) opgeleverd. Het stopzetten van deze uitbreiding was niet meer mogelijk op het moment dat de leegstand zich aandiende en duidelijk werd dat de capaciteitsbehoefte zo sterk zou teruglopen.

Figuur 1: beschikbare JJI-capaciteit versus capaciteitsbehoefte.

Figuur 1: beschikbare JJI-capaciteit versus capaciteitsbehoefte.

Lage bezetting: risico voor kwaliteit

Bij ongewijzigd beleid zal de gemiddelde bezetting de komende jaren verder dalen tot ruim onder de 50%. Voor sommige inrichtingen betekent dit – gezien een kleine regionale behoefte aan JJI-plaatsen – een bezettingsgraad die nog veel lager zal liggen, namelijk zo’n 20 tot 30%. Terecht constateerden de gezamenlijke inspecties recentelijk dat een lage bezetting een risico vormt voor de kwaliteit van de behandeling en begeleiding in de JJI’s. Gedragsinterventies en de basismethodiek YOUTURN kunnen bij een lage bezetting minder goed, of in het geval van bepaalde gedragsinterventies soms zelfs helemaal niet worden toegepast. Ook het onderwijsaanbod verschraalt doordat bij kleine aantallen jongeren per inrichting er minder leerlijnen in het onderwijs kunnen worden aangeboden.

Ook op het personeel van de JJI’s heeft grote en voortdurende leegstand en onzekerheid over het voortbestaan van de inrichting een negatief, demotiverend effect. Bovendien bestaat het risico dat bij voortdurende onderbezetting juist hoogopgeleide medewerkers als eersten elders emplooi zoeken.

Niet gebruikte plaatsen: financieel niet verantwoord

Structurele onderbezetting heeft niet alleen negatieve consequenties voor de kwaliteit van het werk in de JJI’s, maar is ook financieel niet verantwoord. Tegen de achtergrond van de grote druk op de overheidsfinanciën moet het geheel van tekorten en meevallers op het domein van veiligheid en justitie binnen de begroting worden opgevangen.

Concreet betekent het dat bij ongewijzigd beleid jaarlijks zo’n € 100 miljoen wordt besteed aan het in stand houden van ongebruikte plaatsen in de JJI’s in plaats van die middelen te besteden aan andere delen van het veiligheids- en justitiedomein waarvoor die middelen hard nodig zijn. Geplaatst voor de keuze om een bedrag van dergelijke omvang te besteden aan JJI-plaatsen die structureel leeg staan óf aan het in stand houden van wezenlijke onderdelen van een effectieve sanctietoepassing, acht ik een keuze voor het eerste maatschappelijk niet verantwoord en weet ik mij financieel genoodzaakt de direct inzetbare JJI-capaciteit te verminderen.

Maatregelen

Hiermee zijn de omvang en de consequenties van grootschalige, structurele leegstand in de JJI’s geschetst. De optie de huidige situatie te handhaven – de beschikbare capaciteit operationeel houden – is met het oog op genoemde kwalitatieve en financiële consequenties zeer onwenselijk. Het terugbrengen van de beschikbare capaciteit naar een veel lager niveau is noodzakelijk om de gerealiseerde kwaliteitsverbeteringen in de JJI’s te borgen en een financieel verantwoorde koers te varen.

Tegenover de optie de beschikbare capaciteit operationeel te houden staat de optie het capaciteitsoverschot volledig af te bouwen en af te stoten. Ik kies echter voor een weg daartussen, waarbij ik het belang van de jeugdigen die onder mijn verantwoordelijkheid in JJI’s worden behandeld, de kwaliteit van de inrichtingen, de belangen van medewerkers, de hoogte van de kosten maar ook de mogelijkheden om JJI-capaciteit in de toekomst weer te kunnen gebruiken op het moment dat de strafrechtelijke instroom weer toeneemt, zo goed als mogelijk tegen elkaar heb afgewogen.

Daarbij moet het verminderen van de beschikbare capaciteit vanzelfsprekend niet rigoureus gebeuren. Met het oog op de ambities van dit kabinet om een consequente en strenge aanpak van de jeugdcrimininaliteit te bevorderen, moet rekening worden gehouden met een strafrechtelijke instroom die op termijn weer zal toenemen. Tegen die achtergrond is het dus zaak capaciteit niet zomaar af te stoten, maar locaties aan te houden. Dat schept tevens de ruimte om JJI’s zo mogelijk voor alternatieve doeleinden in te zetten. Op die mogelijkheden zal ik verder in deze brief nog nader ingaan.

Ook financieel is het verstandig capaciteit niet direct af te stoten maar aan te houden in verband met de hoge kosten voor het afkopen van de boekwaarde van de gebouwen.

Daarnaast zal ik ook in de meeste inrichtingen die operationeel blijven een deel «reservecapaciteit» inbouwen. Zo onstaat er evenwicht tussen kosteneffectiviteit aan de ene kant en ruimte inbouwen voor toekomstige ontwikkelingen aan de andere kant.

Een in de tijd gefaseerde afbouw van capaciteit geeft ten slotte de ruimte om medewerkers die boventallig raken, optimaal «van werk naar werk» te begeleiden, om alles in het werk te stellen om de ervaring en expertise van medewerkers elders te kunnen benutten. De ambitie daarbij is om medewerkers zoveel mogelijk in te zetten binnen het brede domein van justitie en jeugdzorg, al dan niet op tijdelijke basis.

Capaciteit naar 950 plaatsen: 800 operationeel, 150 reserve

Met inachtneming van bovenstaande zal ik de operationele capaciteit in een periode van twee jaar terugbrengen van 1 626 (bij ongewijzigd beleid in 2013) naar 800 plaatsen. Dat is ruim voldoende voor de verwachte capaciteitsbehoefte op grond van het PMJ. Die is namelijk 764 plaatsen, waarin reeds een capaciteitsmarge is opgenomen van 13,8% bovenop de «netto behoefte» aan capaciteit van 671 plaatsen. Door niet 764, maar 800 plaatsen operationeel te houden, wordt een nog ruimere marge gehanteerd dan genoemde 13,8%.

Naast de 800 operationele plaatsen worden ook 150 «reserveplaatsen» aangehouden, binnen de locaties die als JJI blijven functioneren. Deze plaatsen zijn niet direct beschikbaar, maar binnen zes maanden inzetbaar in het geval van een onverwacht sterke groei van de capaciteitsbehoefte of nieuwe beleidsontwikkelingen die tot extra inzet van JJI-capaciteit leiden.

Keuzes op grond van regionale behoefte

Bij de keuzes die ik heb gemaakt voor locaties die operationeel blijven en locaties die buiten gebruik worden gesteld, ben ik vooral uitgegaan van de regionale behoefte aan capaciteit7. Voor een effectieve behandeling en begeleiding van de jongeren is plaatsing in de buurt van de woonplaats van groot belang. Zo kan de verantwoordelijkheid van ouders mede tot uitdrukking komen door hun betrokkenheid bij de behandeling en kan goede samenwerking binnen de regionale en lokale keten tot stand komen. Ook voor een optimale beschikbaarheid van preventief gehechte jongeren voor de rechtsgang is regionale plaatsing belangrijk.

Toch is regionale plaatsing niet altijd doorslaggevend en zijn ook andere factoren van belang. Zo is de beschikbaarheid van landelijke bestemmingen – voor zedendelinquenten, groepsongeschikte PIJ’ers en andere specifieke groepen – en de daarvoor benodigde gebouwelijke voorzieningen en expertise meegewogen. Ook kwaliteit is belangrijk, zelfs maatgevend, maar momenteel geen bruikbaar «selectiecriterium». Alle inrichtingen scoren sinds de hertoetsen immers positief op de «maatlat» van de gezamenlijke inspecties. In het capaciteitsplan is uitgebreider beschreven welke overwegingen ik heb gehanteerd bij de gemaakte keuzes. Daar ga ik ook in op de voorstellen die de GOR JJI heeft gedaan om de beschikbare capaciteit te verminderen.

Dit leidt tot het voornemen de volgende inrichtingen in 2011 en 2012 buiten gebruik te stellen:

  • Rentray, locatie Rekken (108 plaatsen) per 1 januari 2011;

  • De Doggershoek (140 plaatsen) per 1 maart 2011;

  • Den Hey-Acker, locatie Vught (76 plaatsen) per 1 maart 2011;

  • De Hunnerberg, locatie De Maasberg (64 plaatsen) per 1 maart 2011;

  • De Heuvelrug, locatie Overberg (58 plaatsen) in de eerste helft van 2012;

  • Avenier, locatie ’t Anker (96 plaatsen) in de eerste helft van 2012.

Verder wordt het grootste gedeelte van de nieuwbouw van Teylingereind (118 plaatsen) niet als JJI-capaciteit in gebruik genomen en is afgezien van de geplande uitbreiding met 16 plaatsen van Eikenstein.

Alternatieve bestemmingen

In de brieven van 28 april8 en 1 juli 20101 bent u door de toenmalige Minister van Justitie op de hoogte gesteld van de mogelijkheden voor alternatieve inzet van JJI-locaties en -medewerkers. In het capaciteitsplan is beschreven welke alternatieven onderzocht zijn en welke nog in onderzoek zijn. De stand van zaken is momenteel als volgt:

Locatie Rekken van Rentray werkt in nauw overleg met DJI aan de afronding van de transitie van JJI naar LVG-behandelinstelling. De ambitie daarbij is het behoud van een belangrijk deel van de medewerkers voor de nieuwe, grotendeels AWBZ-gefinancierde instelling.

Ten aanzien van de Maasberg onderzoek ik de mogelijkheid om deze locatie in te zetten als alternatief voor bewaring of als locatie voor beschermde opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s).

De locaties Overberg en »t Anker zijn nog tot eind 2011 in gebruik als voorziening voor gesloten jeugdzorg.

Met de Staatssecretaris van VWS heb ik afspraken gemaakt over de inzet van een deel – 48 plaatsen – van de nieuwbouw van Teylingereind voor de capaciteitsbehoefte aan gesloten jeugdzorg in de regio Zuid-West. Omdat er ook bij de gesloten jeugdzorg sprake is van leegstand, zijn er elders in het land geen mogelijkheden om JJI-capaciteit in te zetten voor gesloten jeugdzorg.

DJI voert verder nog met verschillende partijen – onder andere met instellingen voor verslavingszorg en LVG-zorg – overleg over mogelijke inzet van JJI’s voor alternatieve doeleinden. Het is niet goed te voorspellen of dit op korte termijn tot successen zal leiden. Het spreekt vanzelf dat ik mij zal blijven inspannen om voor JJI-locaties en personeel geschikte alternatieven te realiseren.

Personele consequenties en aanpak

Een capacitaire teruggang van dergelijke omvang gaat onvermijdelijk gepaard met een grote personele inkrimping. De terugloop heeft ook directe gevolgen voor de bezetting van de aan de inrichtingen verbonden scholen en de daarmee samenhangende inzet van docenten. De maatregelen leiden ertoe dat van de bijna 2 800 fte aan JJI-medewerkers er ruim 1 100 fte boventallig zijn.

Om langdurige onzekerheid te voorkomen verdient een snelle, maar gecontroleerde uitstroom van het boventallige personeel de voorkeur. Snelheid is essentieel om ervoor te zorgen dat de medewerkers op zo kort mogelijke termijn nieuw perspectief krijgen en daarmee hun kansen op ander werk actief kunnen benutten. De uitstroom mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van behandeling en begeleiding van jongeren in de JJI’s.

Uitstroom uit de JJI-sector (Rijk en particulier) is gezien de grootte van het vraagstuk derhalve onvermijdelijk. Bij het oplossen van boventalligheid ligt de prioriteit bij het vinden van een alternatief binnen de regio waarbij de kennis van de medewerkers zoveel mogelijk behouden blijft voor de jeugd- of zorgsector. Het gaat daarbij zowel om alternatieven binnen de eigen organisatie (een andere JJI in de regio), bij andere sectoren binnen DJI of aanpalende sectoren zoals de jeugd- en zorgketen (reclassering, instellingen voor gesloten jeugdzorg, LVG of GGZ, etc.). Ik heb in dat kader met de Staatsecretaris van VWS afspraken gemaakt over de mobiliteit van JJI-medewerkers in relatie tot vacatures bij de (gesloten) jeugdzorg. Ook met de reclasseringsorganisaties zal ik afspraken maken over de inzet van JJI-personeel voor vacatures bij de reclassering.

Bij het realiseren van deze alternatieven wordt gebruikt gemaakt van de voorzieningen uit het Sociaal Flankerend Beleid (Rijk) of Sociaal Plan (particuliere sector).

Centraal: afspraken

Op centraal niveau worden voor de rijksinrichtingen afspraken gemaakt over de in te zetten instrumenten uit het Sociaal Flankerend Beleid en het te volgen reorganisatieproces. Inzet is hierover na openbaarmaking van het capaciteitsplan een convenant af te sluiten met de medezeggenschap en de vakbonden.

Decentraal: van werk naar werk begeleiden

Op decentraal niveau vindt de mobiliteitsbegeleiding van de medewerkers plaats en worden afspraken gemaakt over de te volgen aanpak voor iedere medewerker. Daartoe zal op rijkslocaties, die buiten gebruik worden gesteld, een Bureau Mobiliteit worden ingericht. Dit bureau heeft als belangrijkste taak de bemiddeling van medewerkers op concrete vacatures binnen of buiten het Rijk voortvarend ter hand te nemen. Het Bureau Mobiliteit betreft een nieuwe opzet om op locatie maatwerk te bieden aan medewerkers, waarbij alle mogelijkheden tot begeleiding van werk naar werk worden geïntegreerd. Voordeel hiervan is dat er één loket voor de medewerkers ontstaat waar zij dagelijks terecht kunnen voor alle informatie en van waaruit alle faciliteiten worden georganiseerd om de medewerkers optimaal te begeleiden.

Per regio zullen mobiliteitspartners als UWV Werkbedrijf en MO Rijk aansluiten op de Bureaus Mobiliteit om zo op regionaal niveau het aanbod van medewerkers te matchen met de vraag.

Particuliere inrichtingen

Met de particuliere inrichtingen worden afspraken gemaakt over de wijze waarop compensatie plaatsvindt wanneer de financieringsrelatie door DJI wordt beëindigd. Belangrijk onderdeel hiervan zijn de afvloeiingskosten voor de betrokken medewerkers. De besturen van de particuliere inrichtingen zijn als werkgever verantwoordelijk voor de afbouw van hun personele capaciteit. Er is hierbij geen directe rol weggelegd voor DJI. Wel stelt DJI als eis dat er alles aan wordt gedaan het personeel zo snel en zorgvuldig mogelijk uit te laten stromen. De afspraken met de particuliere inrichtingen moeten enerzijds ruimte bieden een sociaal beleid te realiseren en anderzijds voldoende stimulerend zijn de personele problematiek met vaart op te lossen.

Tussen DJI en de particuliere inrichtingen wordt samengewerkt op het gebied van informatievoorziening over vacatures en het benutten van regionale netwerken en vacatures.

Scholen

Per school die verbonden is aan een JJI die buiten gebruik wordt gesteld, zal in kaart worden gebracht wat de gevolgen voor het personeel zijn en hoe wordt omgegaan met de exploitatie van de school, inclusief consequenties voor de huisvesting. Met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is afgesproken dat met de scholen en de gemeenten die het betreft, afspraken worden gemaakt over de consequenties voor het onderwijspersoneel en de kosten die gepaard gaan met de noodzakelijke maatregelen.

Slot

In deze brief zijn de maatregelen geschetst die noodzakelijk zijn om de kwaliteit van de JJI’s en de financiële houdbaarheid te waarborgen. Gegeven de financiële noodzaak de JJI-capaciteit te verminderen, heb ik geborgd dat voldoende capaciteit beschikbaar blijft om criminele jongeren te kunnen plaatsen, ook wanneer de instroom zal toenemen.

Ik realiseer me dat deze maatregelen pijnlijk zijn, vooral voor de JJI-medewerkers van inrichtingen die geheel buiten gebruik worden gesteld. Zeker voor de inrichtingen, zoals De Doggershoek, waarbij vooralsnog geen concreet zicht is op een alternatieve bestemming en waarbij de werkgelegenheid in de regio beperkt is, zal deze ingreep een hard gelag zijn. Ik zal me tot het uiterste inspannen voor een goed perspectief op werkgelegenheid voor de medewerkers van deze inrichtingen.

Ook na implementatie van de maatregelen blijven er kwetsbaarheden bestaan in de sector JJI. Met name de kleinschaligheid – in totaal 800 direct beschikbare plaatsen – draagt bedrijfsmatige, capacitaire en kwalitatieve risico’s in zich. Parallel aan het gefaseerd in evenwicht brengen van de beschikbare capaciteit met de daadwerkelijke capaciteitsbehoefte zal daarom in de komende periode moeten worden verkend welke mogelijkheden er zijn om de sector JJI te versterken.

Centraal daarin moeten staan een borging en verdere verbetering van het in de afgelopen jaren bereikte kwaliteitsniveau, het flexibel kunnen omgaan met schommelingen in de capaciteitsbehoefte en een doelmatige en effectieve inzet van beschikbare capaciteit, ervaring en expertise voor de complexe doelgroep van jonge delinquenten. Daartoe zijn sterke banden nodig met andere sectoren waar de benodigde kennis en expertise is: (gesloten) jeugdzorg, jeugd-LVG en jeugd-GGz.

In de komende periode zal verder onderzocht moeten worden op welke manier die samenwerking en samenhang vorm kan krijgen opdat deze doelgroep de begeleiding, behandeling en zorg krijgt die nodig is om delinquent gedrag terug te dringen, en daarmee de samenleving zo effectief mogelijk te beschermen.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


XNoot
1

Tweede Kamer 2009–2010, 24 587, nr. 395.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

Inspectie jeugdzorg, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie voor de Gezondheidszorg & Inspectie voor de Sanctietoepassing (2010). Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen: risico’s aangepakt, maar kwetsbaar.

XNoot
4

TK 2009–2010, 24 587, nr. 379

XNoot
5

Sonnenschein, A., Moolenaar, D.E.G., Smit, P.R., & Laan, A. M. van der (2010). Memorandum: Capaciteitsbehoefte Justitiële Jeugdinrichtingen in verandering. WODC: Den Haag.

XNoot
6

Moolenaar, D.E.G. (red.) (2010), Capaciteitsbehoefte Justitiële Ketens t/m 2015. WODC: Den Haag

XNoot
7

Regionale plaatsing is ook in het Gevangeniswezen een belangrijk uitgangspunt, evenals in de gesloten jeugdzorg.

XNoot
8

Tweede Kamer 2009–2010, 24 587, nr. 386

Naar boven