24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 452 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2018

Deze brief komt tegemoet aan het verzoek van het lid Smeulders van 3 oktober jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 8, item 5) om een reactie op het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «Als werk weinig opbrengt».

Het SCP ziet een persoon als werkende arme wanneer iemand actief is als werknemer of zelfstandige en tot een arm huishouden behoort. Armoede is hierbij afgemeten aan het besteedbaar jaarinkomen van het huishouden dat wordt afgezet tegen een uitgavenlijst die het SCP als essentieel ziet. Hierbij zitten uitgaven als vaste lasten, boodschappen en het regelmatig aanschaffen van nieuwe meubels, maar ook uitgaven voor sociale participatie en recreatie. Deze grens ligt boven het bijstandsniveau, maar onder het minimumloon bij een fulltime werkweek. Bij het bepalen of een huishouden arm is wordt geen rekening gehouden met vermogen of inkomsten uit zwart werk. Tevens worden scholieren en studenten buiten beschouwing gelaten.

Het SCP rapporteert dat in 2014 4,6% van de werkenden (320.000 personen) in Nederland arm was. 1,2% van de mensen die in de gehele periode 2012–2014 werkten, waren langdurig (drie jaar aaneengesloten) arm. De voornaamste reden van armoede is het hebben van een klein aantal arbeidsuren bij werknemers of het hebben van een laag uurtarief als zelfstandige. Aangezien werkenden de laagste kans op armoede hebben, is werk volgens het SCP wel nog steeds een bescherming tegen armoede.

In de jaren voor 2014 lag het percentage lager. Het SCP geeft aan dat er een stijging te zien is in het aandeel werkende armen tussen 1990 en 2014. Hier liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Allereerst is in de tweede helft van de jaren «90 het algemene welvaartsniveau van huishoudens gestegen door een toename van het aantal middelbaar en hoogopgeleide tweeverdieners. Die welvaartsstijging resulteerde in een hogere armoedegrens omdat het SCP de armoedegrens het welvaartsniveau laat volgen. Huishoudens waarin minder uren wordt gewerkt, zoals part-time werkende eenverdieners, kwamen niet voldoende mee in deze welvaartstijging. Vanaf 2000 is door de periode met economische neergangen de armoede onder werkenden gegroeid. Het SCP noemt hiervoor verschillende oorzaken: de gedaalde koopkracht door achterblijvende lonen, het feit dat meer werkenden een werkloze huisgenoot hadden en de toename van het aantal ZZP’ers.

Zelfstandigen, oproepkrachten en werknemers met een kleine deeltijdbaan hebben vaker dan gemiddeld onvoldoende inkomsten. Onder de groep zelfstandigen zonder personeel leeft 12,6% in armoede en onder de groep met personeel is dit 8,3%. De belangrijkste oorzaak van armoede onder zelfstandigen is het hebben van een laag uurtarief. Onder oproepkrachten zit 10,2% onder de armoedegrens. Voor hen is het werken van weinig uren in combinatie met een laag uurloon de belangrijkste oorzaak van armoede. In de groep werknemers die in deeltijd werken (maximaal 19 uur per week) is 6,5% arm. Voor hen zijn de geringe arbeidsduur en het hebben van een groot huishouden de belangrijkste oorzaken van armoede.

Het SCP geeft aan dat gemeenten in hun beleid relatief weinig aandacht schenken aan werkende armen. Als er al specifiek beleid wordt gevoerd is het vaak gericht op mensen die vanuit een bijstandsuitkering aan het werk gaan of werken naast een bijstandsuitkering. Het niet onderscheiden van werkende minima als doelgroep is voor de meeste gemeenten geen bewuste keuze. Gemeenten hebben werkenden in armoede zonder bijstandsverleden niet goed op de radar en weten niet hoe ze te bereiken. De verwachting bij gemeenten is dat de bestaande voorzieningen iedereen met een laag inkomen helpen, ook de werkenden met een laag inkomen.

Het onderzoek van het SCP bevestigt het beeld dat al eerder bestond over armoede onder werkenden. De voornaamste oorzaak ligt namelijk bij het werken van weinig uren per week of het maken van weinig winst als zelfstandige. Dit is eerder ook gebleken uit de cijfers van het CBS.1

Dit kabinet vindt armoede schrijnend. Omdat voor heel veel mensen werk de beste weg uit armoede is, zo laat ook dit rapport zien, is het erg belangrijk dat mensen een perspectief hebben om uit de armoede te komen.

Het kabinet zet daarom in op het verlagen van de inkomstenbelasting, zodat werkenden meer te besteden hebben en meer uren werken nog meer gaat lonen. Per 1 januari 2019 gaan de belastingentarieven omlaag en verhoogt het kabinet de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Hierdoor wordt inkomen uit arbeid minder belast en houden werkenden meer over in hun portemonnee. Verder verhoogt het kabinet de zorgtoeslag voor paren en de kinderbijslag en kinderopvangtoeslag voor gezinnen met kinderen. In 2020 en 2021 zullen de belastingen nog verder verlaagd worden.

Waar zelfstandigen die bewust voor het ondernemerschap kiezen de ruimte moeten krijgen, zijn juist zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt kwetsbaar. Daarom neemt het kabinet maatregelen om hen te beschermen en zo het risico op armoede te beperken. In de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) (Handelingen II 2018/19, nr. 575), die samen met deze brief naar uw kamer zijn gestuurd, zal hier verder op in worden gegaan.

Verder gaat het kabinet met VNG en gemeenten over het rapport in gesprek om te bezien hoe gemeenten werkenden met een laag inkomen beter kunnen bereiken en ondersteunen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Kamerstuk 24 515, nr. 381 (Bijlage 4)

Naar boven