24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 279 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2014

Inleiding

Hierbij doe ik u, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mijn reactie toekomen op het rapport «De sociale staat van Nederland 2013» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), zoals verzocht door uw Kamer tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 december 2013. In mijn reactie beperk ik mij tot ontwikkelingen op het beleidsterrein van SZW.

«De sociale staat van Nederland» is een tweejaarlijks rapport dat het SCP opstelt op verzoek van de Tweede Kamer. In het rapport worden veranderingen in de levensomstandigheden van de Nederlandse burger in beeld gebracht door gebruik te maken van een breed palet aan sociale indicatoren. Maatschappelijke ontwikkelingen worden daarbij zowel in historisch als in Europees perspectief geplaatst. Het rapport levert daarmee een waardevolle bijdrage aan de vorming van verstandig sociaaleconomisch beleid.

Ontwikkelingen in de sociaaleconomische situatie

Deze editie van het rapport laat zien dat Nederland ten opzichte van tien jaar geleden op veel terreinen een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Een greep uit het rapport leert dat de kwaliteit van leven (een combinatie van welzijn en welvaart) is verbeterd, en bovendien hoog is in vergelijking met andere Europese landen. Ook zijn we steeds hoger opgeleid en leven we langer. Daarnaast is de arbeidsdeelname van ouderen en vrouwen toegenomen, het aantal voortijdig schoolverlaters gehalveerd en de criminaliteit gedaald. Deze ontwikkelingen stemmen vanzelfsprekend tot tevredenheid.

Het rapport laat echter ook zien dat de economische recessie in de afgelopen jaren gevolgen heeft gehad voor de sociaaleconomische situatie van Nederlandse burgers. Sinds 2010 is de kwaliteit van leven licht verslechterd ten opzichte van twee jaar eerder, zijn Nederlanders somberder geworden over de economie, is de gemiddelde koopkracht gedaald en is de armoede toegenomen. Het SCP vraagt in haar rapport terecht aandacht voor kwetsbare groepen (door het SCP gedefinieerd als mensen met een lage opleiding, een laag inkomen, zonder werk of met een slechte gezondheid). Zij hebben hun leefsituatie in de afgelopen twee jaar het sterkst zien verslechteren. Bovendien zullen de aangekondigde bezuinigingen en kortingen, die na 2013 hun beslag krijgen, volgens het SCP juist deze groepen het meest treffen.

Ondersteuning van kwetsbare groepen

Bij de vormgeving van beleid is er oog voor de kwetsbare groepen in de samenleving. De gemeenten krijgen door de voorgenomen drie grote decentralisaties de mogelijkheid samenhangende hulp te bieden aan mensen die extra ondersteuning behoeven, rond begeleiding naar werk en/of andere vormen van maatschappelijke begeleiding. Deze ruimte voor de gemeenten kan zorgen voor een efficiëntie- en kwaliteitsimpuls.

In relatie tot het ondersteunen van kwetsbare groepen in de samenleving wil ik wijzen op de aanpak van armoede- en schuldenproblematiek. Dit is een speerpunt van het kabinetsbeleid. Daarom zijn er structureel extra middelen, oplopend tot € 100 miljoen per jaar, beschikbaar gesteld om de schulden- en armoedeaanpak te intensiveren. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de aanpak van armoede- en schuldenproblematiek. Om hen financieel in staat te stellen deze aanpak te versterken wordt het leeuwendeel van de extra middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten.

Daarnaast bevordert dit kabinet ook kennisuitwisseling en samenwerking.

Afgelopen oktober is Staatssecretaris Klijnsma gedurende een week het land in gegaan om goede voorbeelden op het vlak van armoede- en schuldenbeleid te verzamelen en te verspreiden. Ook wordt gemeenten in het voorjaar van 2014 gevraagd om aan te geven op welke wijze zij het armoede- en schuldenbeleid het afgelopen jaar hebben versterkt, wat de voornemens zijn voor de komende jaren en met wie zij samenwerken. Daarmee krijgen kennisuitwisseling en samenwerking een verdere impuls.

Bevordering van de arbeidsdeelname

Het SCP-rapport maakt ook belangrijke ontwikkelingen zichtbaar in de arbeidsdeelname van verschillende groepen op de arbeidsmarkt. Positief is dat de arbeidsdeelname van ouderen en vrouwen in de afgelopen tien jaar zijn gestegen. Dit kan niet los worden gezien van het brede kabinetsbeleid om de participatie van ouderen en vrouwen te bevorderen.

Voor ouderen geldt dat het aanpassen van de fiscale behandeling van VUT-, prepensioen- en levensloopregelingen langer doorwerken financieel aantrekkelijker heeft gemaakt. Dit komt tot uiting in de effectieve uittreedleeftijd, die voor het zevende opeenvolgende jaar is gestegen en in 2013 gelijk was aan 63,9 jaar. De stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd en de aandacht voor duurzame inzetbaarheid moeten ervoor zorgen dat de arbeidsdeelname onder ouderen in de toekomst verder toeneemt. Dat is nodig om ons sociale zekerheidsstelsel betaalbaar te houden.

Met betrekking tot vrouwen zijn er in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om de arbeidsparticipatie en -duur te bevorderen en de mogelijkheden te verbeteren om arbeid en zorg te combineren. Zo is sinds 2005 fors geïnvesteerd in kinderopvang, heeft de Taskforce DeeltijdPlus van 2008 tot 2010 ingezet op het bewerkstelligen van een cultuurverandering rond deeltijdarbeid, zodat het vanzelfsprekender wordt dat vrouwen in grotere deeltijdbanen en voltijdbanen werken, en heeft het vorige kabinet een aantal pilots opgezet rond sluitende dagarrangementen in reactie op het SER-advies «Tijden van de samenleving» (2011). Ook is de afgelopen jaren de inkomensafhankelijke combinatiekorting geïntensiveerd, waardoor werken voor de minstverdienende partner lonender is geworden.

Hoewel de arbeidsparticipatie van vrouwen de afgelopen jaren verder is gestegen, en veel Nederlanders er goed in slagen om werk te combineren met zorgtaken op een manier die past bij hun persoonlijke mogelijkheden en ambities, bleek uit de Arbeid en Zorg-bijeenkomst die SZW op 18 november 2013 organiseerde dat zich knelpunten voordoen. Het is wenselijk om de combinatiemogelijkheden voor werknemers met (mantel)zorgtaken nog verder te verbeteren zodat overbelasting wordt voorkomen en de economische zelfstandigheid van vrouwen kan worden bevorderd. SZW zet in op betere bespreekbaarheid en afspraken tussen werkgevers en werknemers over de combinatie van werk met zorgtaken. Ook wordt gewerkt aan modernere verlofregelingen, zoals een vaderverlof van drie dagen in aanvulling op het bestaande kraamverlof, en een uitbreiding van bestaande regelingen voor het zorgverlof ter verbetering van de combinatie van werk en mantelzorg.

Daarnaast geeft de verhoging van het maximale bedrag van de arbeidskorting, de verlaging van het belastingtarief in de eerste schijf en de hervorming van het stelsel van kindregelingen lage en middeninkomens een aanzienlijke prikkel om te gaan werken.

Dat de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking de laatste jaren is achtergebleven bij de rest van de bevolking, is teleurstellend. Ook voor deze mensen moet er een plaats zijn op de arbeidsmarkt. Door de Participatiewet komt er één regeling voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. In combinatie met de afspraken die zijn gemaakt met de sociale partners om in de markt- en overheidssector respectievelijk 100.000 en 25.000 extra banen beschikbaar te stellen, wordt de positie van mensen met een arbeidsbeperking op de arbeidsmarkt verbeterd.

Tot slot

Het rapport «De sociale staat van Nederland 2013» laat zien dat de Nederlandse samenleving op veel terreinen progressie heeft geboekt, maar dat er ook nog volop uitdagingen zijn. Met het uitgestippelde beleid gaan we die uitdagingen vol vertrouwen aan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven