24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 204 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2011

In het debat van 29 maart jongstleden in de Tweede Kamer over de wijziging van de WWB en WIJ (Handelingen II 2010/11, nr. 66, item 28, blz. 42–56) is door het lid van uw Kamer mevrouw Koşer-Kaya gevraagd om een schriftelijke reactie op het artikel «Gemeentelijk armoedebeleid onder druk» van professor Allers (verschenen in Sociaal Bestek, maart 2011, zie ook bijlage).1 In dit artikel wordt ingegaan op de relatie tussen de inkomensgrens van 110% voor verlening van bijzondere bijstand en de armoedeval. Conform mijn toezegging, treft u bijgaand mijn reactie aan.

In het regeerakkoord is afgesproken om de inkomensgrens van het gemeentelijk inkomensbeleid te normeren. Het algemene uitgangspunt is immers dat het generieke inkomensbeleid is voorbehouden aan het rijk. In de WWB is hierop een expliciete uitzondering gemaakt voor enkele vormen van categoriale bijzondere bijstand die wél zonder individuele toetsing mogen worden verstrekt. Het gaat hierbij om categoriale voorzieningen zoals de langdurigheidstoeslag, de categoriale bijzondere bijstand aan ouderen, chronisch zieken en gehandicapten en mensen met schoolgaande kinderen, alsmede voor de collectieve aanvullende ziektekostenpremies. Het kabinet wil zo veel mogelijk voorkomen dat de gemeenten het centrale inkomensbeleid van het rijk doorkruisen. Hiertoe wordt de inkomensgrens voor de verlening van categoriale bijzondere bijstand genormeerd. Het wetsvoorstel waarin deze maatregel is uitgewerkt is een dezer dagen aan uw Kamer gezonden.

Alleen bij de beoordeling van de individuele omstandigheden van de belanghebbenden, houden de gemeenten – los van de centrale inkomensnormering – de mogelijkheid om maatwerk te leveren en extra inkomensondersteuning te geven. Gemeenten blijven dus de mogelijkheid houden om mensen die vanuit een uitkering aan het werk gaan, een individueel financieel steuntje in de rug te geven, ook indien ze in verband met de centrale inkomensnormering niet in aanmerking komen voor categoriale bijzondere bijstand.

In het artikel van Professor Allers wordt betoogd dat het afkappen van gemeentelijk armoedebeleid bij 110% de koopkracht van werkenden met een inkomen boven deze grens negatief kan beïnvloeden. Hierdoor zou de stap van uitkering naar werk – de werkloosheidsval – bij inkomens tussen 110% en 130% minder gunstig kunnen uitpakken. Tegelijkertijd noemt professor Allers dat de doorstroomval wordt beperkt door de normering op 110%. In het traject van 111% tot 130% wordt het door de normering financieel aantrekkelijker om, als werkende, meer uren te gaan maken of een beter betaalde baan te zoeken. In dit traject is immers geen sprake van afbouw van gemeentelijke ondersteuning.

Deze analyse van professor Allers klopt in zichzelf: de effecten op armoedeval van normering van categoriale bijzondere bijstand zijn niet eenduidig. De effecten op de armoedeval zijn gunstig wat betreft de doorstroomval voor dat deel van de werkenden dat niet langer te maken heeft met afbouw van gemeentelijke ondersteuning. De effecten op de werkloosheidsval zijn minder gunstig omdat bij baanaanvaarding – ten opzichte van de huidige situatie – eerder het recht op gemeentelijke ondersteuning vervalt. Het kabinet kiest er in dit spanningsveld voor de inzet van extra tegemoetkomingen uit de categoriale bijzondere bijstand te verminderen. Dit strookt met de wens van het kabinet om de bijstand voor te behouden aan mensen die het echt nodig hebben.

In het artikel wijst professor Allers er ten slotte nog op dat de werkloosheidsval aanzienlijk verbetert door de geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het sociaal minimum. Werk aanvaarden zal hierdoor per saldo financieel een stuk aantrekkelijker worden dan nu het geval is.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven