24 455
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen

nr. 50
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 14 november 1996

Zowel bij de behandeling van het wetsvoorstel decentralisatie huisvesting PO/VO in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1995/96, 24 455) als in de Eerste Kamer is door de Staten-Generaal uitgebreid stilgestaan bij de wenselijkheid om het naar de gemeenten gedecentraliseerde proces van de huisvesting PO/VO van Rijkswege te monitoren. In het bijzonder verwijs ik naar de moties van het lid Cornielje c.s. (nr. 46 TK) en het lid De Jager c.s. (nr. 245 g EK). Gedurende de beide Kamerbehandelingen heb ik aangegeven graag gehoor te geven aan het verzoek tot monitoring. Daarbij heb ik tevens toegezegd u nader te informeren over de wijze waarop en waarover de monitoring zal plaatsvinden en op welke wijze u daarover wordt geïnformeerd. In deze brief treft u daartoe, mede namens de staatssecretarissen van Binnenlandse zaken T. van de Vondervoort en Financiën W. Vermeend, het plan van aanpak aan.

Kerngebieden monitoring

Bij de monitoring worden drie kerngebieden onderscheiden ten aanzien van de vraag waarover de monitoring plaatsvindt. Het gaat om de volgende gebieden:

- a) fysieke aspecten van de huisvesting,

- b) gemeentelijke werkwijzen,

- c) financiële aspecten.

Elk van de gebieden wordt hieronder nader toegelicht.

Ad a)

Voor het primair en voortgezet onderwijs moet een adequate huisvesting gegarandeerd blijven. Daarom worden een aantal feitelijke ontwikkelingen in het scholenbestand de komende jaren in het oog gehouden. Op dit moment zijn bij CFI, het agentschap van het ministerie van OCenW, diverse bestanden aanwezig waarin per gebouw of gebouwdeel een aantal fysieke eigenschappen zijn verzameld waaronder het aantal m2, bouwjaar en status (permanent/tijdelijk of noodbouw).

Een betrouwbare nulmeting is daarmee aanwezig. Ten behoeve van de monitoring acht ik deze drie gegevens relevant. Het aantal m2 geeft een goed beeld of gemeenten zich houden aan de AmvB met betrekking tot de minimale normering zoals verwoord in het amendement Liemburg c.s. (TK nr. 45). Veranderingen in het gemiddelde bouwjaar van de voorraad geeft in de loop van de jaren een indicatie over de gepleegde (vervangings-)investeringen. De status geeft een beeld van de flexibiliteit van de voorraad als ook van de omvang van de noodbouw en daarmee van de potentiële kwaliteit. Tevens kunnen deze gegevens een indicatie leveren ten aanzien van veranderingen in de (theoretische) leegstand en medegebruik. Aspecten die naar verwachting aan een (positieve) verandering onderhevig zouden zijn.

Aan het agentschap CFI (als bestandsbeheerder) van OCenW is verzocht een dergelijk bestand met de hier genoemde kwantitatieve parameters ook de komende jaren op een adequaat betrouwbaarheidsniveau bij te houden. Dit kan bijvoorbeeld uit de jaarrekeningen van de scholen in het PO en VO.

Ad b)

In de Kamerdebatten is gevraagd aandacht te schenken aan de werkwijze van gemeenten bij de uitvoering en voorbereiding van de nieuwe taken op het gebied van huisvesting van scholen. Bij de werkwijzen van gemeenten gaat het in de eerste plaats om een goede inventarisatie. Bij de inventarisatie worden de volgende aspecten betrokken:

– in hoeveel gemeenten heeft doordecentralisatie naar schoolbesturen op grond van welke overwegingen plaatsgevonden, op welke wijze is de doordecentralisatie doorgevoerd en welk type schoolbestuur was daarbij betrokken,

– in hoeveel gemeenten is door een schoolbestuur verzocht tot doordecentralisatie maar is deze en op grond van welke overweging, afgewezen,

– in hoeveel gemeenten is een verordening ingesteld en in hoeverre wijkt de verordening af van de VNG modelverordening,

– op welke wijze is het overleg binnen een gemeente met het onderwijsveld vormgegeven,

– in hoeveel gemeenten zijn programma's van huisvestingsvoorzieningen en (de niet wettelijk verplichte) meerjarenprogramma's opgesteld,

– in hoeveel gevallen en waarover is advies gevraagd aan de Onderwijsraad (mede in relatie tot het amendement Schutte c.s. TK nr. 44),

– in hoeveel gevallen is beroep ingesteld tegen een gemeentelijke beslissing, hoe luidt de uitspraak en wat zijn de consequenties,

– in hoeveel gevallen, op welke wijze en met welk resultaat heeft met betrekking tot een huisvestingsvoorziening overleg plaatsgevonden tussen gemeenten over scholen met een hoofdvestiging en een of meerdere nevenvestigingen in verschillende gemeenten? Voor de bevraging van gemeenten zal een onafhankelijk extern bureau worden ingeschakeld.

Ad c)

Met betrekking tot de financiële aspecten is het de bedoeling de omvang van de middelen voor onderwijshuisvesting te monitoren, om vanuit die invalshoek te bezien welke ontwikkelingen er plaatsvinden en zonodig maatregelen te treffen. Enerzijds gaat het daarbij om het totale beslag aan middelen. Anderzijds betreft het ook uitgaven van groepen van gemeenten, bijvoorbeeld gemeenten met een centrumfunctie voor (v)SO of VO. Met het oog op de monitoring is de staatssecretaris van BiZa, T. van de Vondervoort, doende de comptabiliteitsvoorschriften aan te passen zodat de verantwoording van de huisvestingskosten afzonderlijk zichtbaar worden gemaakt binnen de hoofdfunctie onderwijs. Dit leidt er toe dat via het Centraal Bureau voor de Statistiek en de fondsbeheerders, jaarlijks de relevante informatie beschikbaar komt over inkomsten en uitgaven ter zake van onderwijshuisvesting, uitgesplitst naar BO, (V)SO en VO. Dat heeft betrekking op zowel lopende inkomsten en uitgaven als investeringen.

Bij de financiële aspecten bestaat vanzelfsprekend een relatie met de vormgeving van periodiek onderhoud van het gemeentefonds in het kader van de nieuwe Financiële-verhoudingswet. Het periodiek onderhoud wordt uitgevoerd in opdracht van de fondsbeheerders. Het periodiek onderhoud is primair gericht op de verdeling van middelen. Het onderscheidt de fasen van signalering, van onderzoek en van aanpassing. Met de decentralisatie van de huisvesting naar het gemeentefonds heeft het periodiek onderhoud van het gemeentefonds ook betrekking op de uitgaven voor onderwijshuisvesting. Voor meer informatie over het plan van aanpak periodiek onderhoud verwijs ik naar bijlage 7 van de begroting van het gemeentefonds waarin e.e.a. is beschreven. In het kader van het periodiek onderhoud zal in ieder geval aandacht worden besteed aan groeigemeenten (zie de motie Cornielje c.s. (nr. 46 TK)).

Bij de rapportage van de monitoring zullen de uitkomsten van het periodiek onderhoud van het gemeentefonds worden betrokken.

Verslaglegging

De resultaten van de monitoring op de drie kerngebieden kennen een in de tijd verschillend niveau van relevantie en beschikbaarheid. Bij de rapportage aan de beide Kamers der Staten-Generaal sluit ik daar graag bij aan.

In september 1997 acht ik het mogelijk een eerste monitoring (nulmeting) te geven ten aanzien van het tweede kerngebied (werkwijzen gemeenten) per 1-1-1997, gecombineerd met de nulmeting van het eerste kerngebied (fysieke aspecten). Overige gegevens zijn op dat moment nog niet beschikbaar.

In september 1999 kan vervolgens over de eerste twee jaar (1997 en 1998) een volledige monitoring plaatsvinden op alle drie de kerngebieden. Bij dit laatste punt moet opgemerkt worden dat veranderingen in de fysieke infrastructuur zich zeer geleidelijk voltrekken.

Door de rapportages in september aan te bieden bestaat de mogelijkheid de rapportages te betrekken bij de begrotingsbehandelingen van respectievelijk het gemeentefonds en de onderwijsbegroting.

Organisatie

OCenW fungeert als primaire opdrachtgever voor de monitoring. De ambtelijke ondersteuning bij het opstellen van het monitoringsrapport zal worden geleverd door een interdepartementaal samengestelde werkgroep van BiZa, Financiën en OCenW, onder leiding van OCenW.

Het monitoringsrapport wordt vervolgens voorgelegd aan een commissie bestaande uit 3 onafhankelijke deskundigen.

Deze commissie rapporteert aan de opdrachtgever.

De Eerste Kamer en de Tweede Kamer zullen van de bevindingen op de hoogte worden gesteld, evenals de relevante adviesorganen.

Wanneer uit de monitoring de conclusie moet worden getrokken dat aanpassing van de verdeling van middelen in het gemeentefonds noodzakelijk is, wordt de daarbij gebruikelijke procedure gevolgd.

Vertrouwend u op deze wijze voldoende te hebben geïnformeerd, mede namens de staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en van Financiën

De Staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven