nr. 21
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 12 februari 1996
Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Bijleveld-Schouten bij de
regeling van werkzaamheden van 7 februari 19961
om geïnformeerd te worden omtrent de toezeggingen bij de mondelinge
behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Uitbreiding loondoorbetalingsverplichting
bij ziekte (Wulbz, 24 439) op 6 februari jl., deel ik u het volgende
mede.
In het debat heb ik aangegeven dat ik het graag op mij wil nemen om te
bekijken op welke manier het instrumentarium dat wij hebben voor enkele categorieën
die een moeilijke positie op de arbeidsmarkt hebben, nog verder kan worden
aangescherpt. Ook ik achtte het goed voorstelbaar dat een extra impuls, bijvoorbeeld
bij de premiestelling, wordt ingebouwd. Ik heb toegezegd te bezien hoe werkgevers,
die mensen in dienst nemen die bijvoorbeeld tot de WagW-doelgroep behoren
of veel omzet genereren in de sfeer van de WSW, positieve impulsen gegeven
kunnen worden.
Het verdient mijns inziens de voorkeur qua vormgeving aan te sluiten bij
instrumenten die we al hebben: de bestaande premieheffing en het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Ik heb aangegeven dat ik uitgaande van de WagW-systematiek, bereid ben een
extra incentive te creëren om meer personen uit die doelgroep aan te
nemen. Voorts heb ik aangegeven dat ik, met mijn collega's in het kabinet,
nader zal bekijken of wij langs die weg het flankerend beleid nog effectiever
kunnen maken dan wij nu al hebben gedaan.
Ik heb voorts aangegeven dat het mij een goed idee leek om de voorgenomen
premiedifferentiatie, die werkgevers financiële prikkels geeft die gebaseerd
zijn op de historische uitstoot naar arbeidsongeschiktheidsregelingen, te
verrijken met een extra impuls, als werkgevers bereid zijn om «WagW-werknemers»
in dienst te nemen of extra omzet te genereren in WSW-bedrijven.
Daartoe zal nu eerst in kaart moeten worden gebracht wat de meest adequate
vormgeving is. De wijze van premieheffing zal moeten worden bestudeerd in
verband met de voorgenomen premiedifferentiatie. De doelgroep van de regeling
zal nader moeten worden bepaald. Ook zal bezien moeten worden aan welke voorwaarden
de werkgever precies zal moeten voldoen wil hij in aanmerking komen voor een
premiereductie.
Tot slot wil ik u nog wijzen op een ander punt waarop ik de Eerste Kamer
heb toegezegd dat ik wil bezien of de mogelijkheid dient te worden geschapen
voor bedrijven om eigen-risicodrager te worden voor de vangnetvoorziening.
Ook hierover zal ik uw Kamer nader informeren.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
R. L. O. Linschoten