24 428
Wijziging van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 (terugsluis opbrengst reparatiewetsvoorstel-btw).

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 27 oktober 1995

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. INLEIDENDE OPMERKINGEN

De leden van de Partij van de Arbeid-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Het midden- en kleinbedrijf vervult een belangrijke functie bij het creëren van werk. Zij zijn verheugd over het feit dat ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf maatregelen voor specifieke lastenverlichting zijn voorgesteld ter ondersteuning van loonmatiging en werkgelegenheid, in het bijzonder gericht op de laagstbetaalde arbeid.

De leden van de CDA-fractie nemen kennis van het wetsvoorstel terugsluis opbrengst reparatiewetsvoorstel-btw. Zij herinneren de bewindspersonen er aan dat genoemde leden tegen het wetsvoorstel bestrijding BTW-constructies hebben gestemd omdat dat wetsvoorstel een te grote mate van overkill heeft, terugwerkende kracht bevat en overdrachtsbelasting op economisch eigendom introduceert. Aangezien genoemd wetsvoorstel bij meerderheid in de Tweede Kamer is aanvaard, is het van belang dat de lastenverzwaring wordt teruggesluisd.

Genoemde leden hebben er bezwaar tegen dat de regering bij opbrengst-genererende maatregelen als de bestrijding van btw-constructies op voorhand al aangeeft voor welke 'leuke' dingen de opbrengst wordt gebruikt. Immers, bestrijding van btw-constructies en introductie van overdrachtsbelasting op economisch eigendom levert een opbrengst op die in de schatkist verdwijnt. Vervolgens wordt een totaal pakket aan lastenverlichting aangekondigd, dat niet geoormerkt behoort te worden aan deze opbrengst. Is de staatssecretaris het eens met deze benadering? Op die manier kan een meer objectieve afweging gemaakt worden omtrent lastenverzwarende maatregelen, aldus genoemde leden. Ook de Raad van State wijst op dit negatieve element. Op deze manier krijgen reparatiewetsvoorstellen wel een heel bijzonder karakter. Er treden oneigenlijke elementen in de afweging, zo vinden de leden van de CDA-fractie.

Het is deze leden opgevallen dat de staatssecretaris niet alle voorgenoemde maatregelen heeft opgenomen in dit wetsvoorstel. Was het daarom niet beter geweest het totaal te behandelen bij het belastingplan? Het gaat immers om btw-maatregelen en andere fiscale maatregelen. Ziet de staatssecretaris kans de voorgenomen maatregelen allen per 1-1-96 in werking te laten treden? Wat zijn de inhoudelijke argumenten waarom de thans voorgestelde voorstellen in het onderhavige wetsvoorstel bijeen zijn gebracht? In welke mate onderscheiden zij zich van het belastingplan?

De leden van de CDA-fractie vragen voorts wanneer er zekerheid bestaat dat het btw-reparatiewetsvoorstel daadwerkelijk van kracht wordt. Is het niet redelijk daarop te wachten alvorens de plenaire behandeling kan plaats vinden van het onderhavige wetsvoorstel? De staatssecretaris heeft immers zelf een budgettaire koppeling gemaakt.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de staatssecretaris met dit wetsvoorstel positieve prikkels wil realiseren van de in het regeerakkoord neergelegde beleidsdoelstellingen. In een eerder overleg zegde de staatssecretaris toe de werkgelegenheidseffecten te toetsen. Kan de staatssecretaris deze werkgelegenheidseffecten per maatregel aangeven?

De leden van de VVD-fractie hebben met speciale belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel, dat ook aangekondigd was bij de behandeling van BTW-wetsvoorstel 24 172.

Zij achten het een goede zaak dat bij de lastenverlichtende maatregelen in het oog gehouden wordt dat Nederland concurerend moet blijven ten opzichte van haar belangrijkste handelspartners.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te constateren dat met dit wetsvoorstel op verschillende fronten positieve prikkels worden gegeven die bijdragen aan het realiseren van in het regeerakkoord neergelegde beleidsdoelstellingen.

De regering merkt op dat er zoveel mogelijk rekening is gehouden met de wensen van het bedrijfsleven alsmede met toezeggingen aan de Tweede Kamer op het gebied van met name cultuur. Hebben de leden van de VVD-fractie het juist als zij daaruit begrijpen dat indien die toezeggingen niet waren gedaan er andere maatregelen waren voorgesteld die nog positiever waren uitgepakt voor het realiseren van in het regeerakkoord neergelegde beleidsdoelstellingen?

In het kader van doelmatig schriftelijk verkeer met de regering wil de VVD-fractie gaarne een reactie naar aanleiding van de brief van het VNO/NCW van 19 oktober jl. aan de vaste commissie voor Financiën.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling van dit wetsvoorstel kennis genomen. Zij stemmen in met het centrale uitgangspunt van het regeringsbeleid dat het creëren van banen een zeer hoge prioriteit geniet.

Het wetsvoorstel geeft de leden van de D66-fractie aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.

De leden van de fractie van de RPF hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Dit wetsvoorstel wordt volgens deze leden gekenmerkt door een bonte samenstelling van maatregelen. De maatregelen worden op enkele plaatsen onder de noemer cultuur en lastenverlichting MKB gebracht. Deze leden vragen of de BTW-verlaging voor de voorbehoedsmiddelen ook onder cultuur vallen. Naast het feit dat zij moeite hebben met de BTW-verlaging voor de voorbehoudsmiddelen achten zij ook het verband zoek met de andere maatregelen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Zij treffen in het wetsvoorstel een keur van belastingmaatregelen aan, die budgettair verband houden met de opbrengsten uit het wetsvoorstel ter bestrijding van BTW-constructies (24 172). De maatregelen zijn divers van aard, zo merken deze leden op. Dit maakt een integrale beoordeling van het wetsvoorstel er niet gemakkelijker op. Zij kunnen zich wat dit betreft van harte aansluiten bij de opmerkingen van de Raad van State op dit punt. De leden van de SGP-fractie beperken zich tot enkele opmerkingen, die zij bij de afzonderlijke onderdelen van het wetsvoorstel zullen plaatsen.

De leden van de GPV-fractie hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij constateren dat de in het voorstel opgenomen terugsluismaatregelen worden gekoppeld aan de inwerkingtreding van het btw-reparatiewetsvoorstel (kamerstuk 24 172), waardoor de financiële dekking voor de lastenverlichting wordt gewaarborgd. Deze leden delen de opvatting van de Raad van State dat hiermee een oneigenlijk element wordt gebracht in de afweging of bepaalde lastenverlichtende maatregelen moeten worden genomen. Het is hun ook niet duidelijk waarom het onderhavige wetsvoorstel het karakter van een terugsluizing heeft meegekregen. De opbrengstgenererende maatregelen in het btw-reparatie-wetsvoorstel hebben toch geen enkele relatie met de in het onderhavige voorstel opgenomen maatregelen? Zij menen dat de voorgestelde lastenverlichtingsmaatregelen in beginsel op de begroting terug te vinden zouden moeten zijn. Door de diversiteit aan voorgestelde maatregelen, neergelegd in verschillende wetsvoorstellen, wordt het de Kamer bovendien moeilijk gemaakt ten aanzien van de afzonderlijke voorstellen te beoordelen of zij de meeste prioriteit behoren te hebben. Dat geldt zeker voor de consumptieve voorstellen inzake een btw-tariefsverlaging voor sport en voorbehoedsmiddelen. Waarom zijn de voorgestelde maatregelen niet in het Belastingplan 1996 opgenomen? Daarin worden toch alle per 1-1-96 of later ingaande wijzigingen in de belastingwetten bijeengebracht? Treedt nu niet een verbrokkeling van het belastingpakket op die een integrale beoordeling ervan door de Kamer bemoeilijkt? Wordt door de verbrokkelde aanbieding van de diverse fiscale voorstellen tevens niet verwarring gewekt of maatregelen nu een extra lastenverlichting beogen, of dat zij slechts als uitwerking een compensatie in koopkrachtverlies hebben? Kan dit schematisch worden uitgesplitst?

De leden van de GPV-fractie constateren dat in het onderhavige wetsvoorstel een diversiteit aan maatregelen wordt voorgesteld, die m.n. een verbetering van de fiscale infrastructuur in Nederland beogen. Zij achten het een goede zaak dat op deze wijze het vestigingsklimaat wordt verbeterd en het Nederlandse bedrijfsleven internationaal concurrerend kan optreden. Indien deze doelstelling van groot belang wordt geacht in het wetsvoorstel is het echter de vraag of het nastreven van deze doelstelling afhankelijk kan worden gesteld van de invoering van de btw-reparatiewet.

Het is bovendien de vraag of de in het wetsvoorstel voorgestelde maatregelen alle de voorkeur verdienen. Met name vinden de leden van de GPV-fractie het een gemis dat niet meer ruimte is ingeruimd voor btw-verlaging van arbeidsintensieve en milieuvriendelijke diensten. Is, indien er mogelijkheden zouden bestaan hiertoe op nationaal niveau over te gaan, binnen de opbrengst van het btw-reparatiewetsvoorstel nog wel financiële ruimte aanwezig? Zo ja, om welk bedrag gaat het dan? Zo nee, op welke wijze zou een btw-verlaging voor arbeidsintensieve en milieuvriendelijke diensten dan gefinancierd kunnen worden? In dit verband betreuren deze leden het dat er een aanzienlijk bedrag is gereserveerd voor tariefsverlaging voor consumptieve bestedingen. Het effect van deze maatregelen op de economie en werkgelegenheid van Nederland zal toch minder zijn dan een gerichte impuls in bepaalde sectoren, zoals milieuvriendelijke en arbeidsintensieve sectoren?

II. DE AFZONDERLIJKE MAATREGELEN

1. Vermogensbelasting

De leden van de PvdA-fractie merken op het zij in het belang van de werkgelegenheid in het MKB hebben gepleit voor een volledige vrijstelling van het ondernemingsvermogen voor de vermogensbelasting. Op basis van juridische argumentatie (gelijksheidsbeginsel), zoals door de regering aangegeven in het Belastingplan 1995, hebben deze leden ingestemd met het feit dat het 68% percentage voorlopig – in afwachting van een nadere fiscaal juridische analyse – gehandhaafd blijft. De voorgestelde verhoging van het grensbedrag van f 138 000 naar 200 000 heeft, met verwijzing naar het voorgaande, hun instemming. Deze verhoging heeft tevens het voordeel dat de kleine ondernemingen buiten de vermogensbelasting vallen, hetgeen tevens leidt tot minder administratieve lasten.

De leden van de CDA-fractie stemmen in met een verhoging van de ondergrens van de ondernemersvrijstelling in de vermogensbelasting. Waarom is niet overwogen de gehele vermogensbelasting voor ondernemersvermogen in het MKB (inclusief land- en tuinbouw) af te schaffen? Daarmee vallen alle ondernemers in het MKB buiten de vermogensbelasting. Is een ophoging van het percentage van 68% naar 84% mogelijk?

Genoemde leden vragen eveneens of de beperking renteaftrek bij samenloopregeling voorlopig niet door hoeft te gaan. Er zitten naar hun mening onbillijke kanten aan (zie ook de desbetreffende brief van VNO/NCW). Bovendien heeft de minister van Financiën te kennen gegeven de regeling in elk geval uit te stellen tot 1-1-97. Kan niet beter gewacht worden tot de werkgroep technische herziening IB/LB met een advies komt?

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd met het bericht dat de ondergrens van de ondernemingsvrijstelling in de vermogensbelasting wordt verhoogd. Het komen tot een verlaging van het tarief heeft bij de VVD-fractie altijd nog grote prioriteit. Deze wijze van lastenverlichting is een zeer goede stimulans voor het midden- en kleinbedrijf. Aangetekend moet worden dat de leden van de VVD-fractie blijven streven naar een gelijke behandeling in de vermogensbelasting tussen particulieren en ondernemers en met spanning uitzien naar een door de staatssecretaris ingestelde commissie.

De leden van de D66-fractie merken op dat bij de voorgestelde verhoging van de ondernemingsvrijstelling in de vermogensbelasting het thans reeds bestaande verschil in fiscale behandeling ten opzichte van de overige vermogensbezitters verder wordt vergroot. In hoeverre is naar het oordeel van de regering de mogelijkheid aanwezig dat door een rechterlijke uitspraak van bijvoorbeeld de Hoge Raad, het EHRM of het HvJ EG een rechtsongelijkheid tussen deze twee groepen van vermogensbezitters wordt geconstateerd?

Het is de leden van de RPF-fractie onduidelijk hoe ver de ondergrens van de ondernemingsvrijstelling verhoogd gaat worden. Zij vragen op dit punt meer duidelijkheid.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de maatregelen, die worden voorgesteld in de sfeer van de vermogensbelasting. Zij hebben zich altijd al een voorstander betoond van het terugdringen van het bereik van deze belasting, om niet te zeggen dat deze belasting naar hun mening in zijn geheel dient te verdwijnen. In dit verband zijn de leden van deze fractie benieuwd naar voorstellen van de kant van de regering in die richting.

De leden van de GPV-fractie constateren dat voorgesteld wordt de ondergrens van de ondernemingsvrijstelling in de vermogensbelasting verder te verhogen. Zij kunnen hiermee instemmen omdat op deze wijze een bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de vermogenspositie van met name de kleine ondernemers. De vraag kan echter gesteld worden of deze verbetering van de faciliteit ook te rechtvaardigen is tegenover de overige vermogensbezitters. Volgens de regering is er sprake van een verschillend karakter van ondernemingsverbonden en niet-ondernemingsverbonden vermogen, tot uitdrukking komend in het niet vrij besteedbaar zijn van ondernemingsvermogen. Kan deze stelling nader worden onderbouwd?

2. Omzetbelasting

2.1. Btw-vrijstelling fondswerving

Met betrekking tot de voorstellen voor de sport vragen de leden van de PvdA-fractie wanneer het onderzoek naar de kantineregeling zal worden afgerond. Zij willen het verslag hiervan gaarne ontvangen. Bovendien maken deze leden zich bezorgd over het potentiële oneigenlijke gebruik van deze regeling voor niet-sportieve doeleinden en willen oneerlijke concurrentie met bijvoorbeeld de commerciële horeca vermijden. Hoe denkt de regering dergelijk oneigenlijk gebruik te kunnen controleren en de eventuele ministeriële regeling toe te passen.

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de staatssecretaris de btw-vrijstelling fondswerving verhoogt. Zij hebben daar samen met het voormalige PvdA-kamerlid Vermeend op aangedrongen. Is de staatssecretaris bereid deze bedragen in gelijke tred op te trekken met de inflatie voor de komende jaren? Waarom is niet gekozen voor aanpassing conform de ontwikkeling van de inflatie tussen 1979 en 1995? Voor de materiële betekenis is toch de inflatie-ontwikkeling bepalend voor de concurrentieverhoudingen?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het niet juist zou zijn aan de vrijstelling voor fondswerving een jaarlijkse aanpassing aan de inflatie te koppelen. Op die manier zouden grote verhogingen ineens voorkomen kunnen worden en zou men jaarlijks een in verhouding redelijk bedrag als vrijstelling kunnen hanteren.

De voorkeur van de staatssecretaris om de kantineregeling in een ministeriële resolutie te regelen kon de Raad van State blijkens haar advies niet delen. Het argument dat de staatssecretaris hanteert is dat op deze manier flexibel en snel kan worden gereageerd op concurrentieverstoringen. Hier kunnen de leden van de VVD-fractie zich volledig in vinden. Zij vragen hierbij echter of er wel op wordt toegezien dat deze regeling niet door elk klein veranderend inzicht wordt gewijzigd, zodat er een situatie waarin rechtszekerheid ontbreekt zou kunnen ontstaan.

Deze leden vragen voorts of de staatssecretaris de Kamer op de hoogte wil houden van het onderzoek naar de effecten van de kantineregeling op de concurrentieverhoudingen in de horeca-branche. Is een en ander in de Landelijke Commissie ter Bestrijding van het Paracommercialisme besproken?

De leden van de fractie van D66 verwijzen naar de passage uit de memorie van toelichting waarin wordt opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat de toepassing van de wettelijke vrijstelling voor fondsenwerving en de kantineregeling tot een verstoring van concurrentieverhoudingen leiden. Voorgesteld wordt om in de wettelijke regeling vast te leggen dat bij ministeriële regeling aan te wijzen prestaties kunnen worden uitgezonderd van de vrijstelling voor fondswerving indien zich een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen voordoet. Aan welke prestaties wordt hierbij bijvoorbeeld gedacht?

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen, dat er nog een onderzoek plaatsvindt naar de effecten van de kantineregeling op de concurrentieverhoudingen binnen de Horeca-branche. Wanneer kan dit onderzoek worden afgerond? Zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek? Kan de uitkomst van dit onderzoek consequenties hebben voor de kantineregeling? Zo ja, welke?

De leden van de SGP-fractie constateren, dat er met betrekking tot diensten sprake is van twee grenzen, namelijk die van f 70 000 voor diensten van sportverenigingen en die van f 50 000 voor andere diensten. Van enige rechtvaardiging voor dit behoorlijke verschil is deze leden niet gebleken. Gaarne zien zij dit onderscheid nader toegelicht.

De leden van de GPV-fractie constateren dat voor kantines van sportverenigingen en van sociaal-culturele instellingen de bijzondere regeling in een ministeriële aanschrijving blijft gelden. In dit verband vragen zij waarom wordt voorgesteld voor kantine-activiteiten de vrijstelling van omzetbelasting te verhogen met 25 000,- , terwijl er op dit moment nog een onderzoek loopt naar de effecten van de kantineregeling op de concurrentieverhoudingen in de Horeca-branche. Wat is de noodzaak voor deze verhoging? Op welke wijze wordt gecontroleerd dat de kantine niet mede mag worden gebruikt voor niet-normale activiteiten van de instelling, zoals feesten en jubilea die liggen in de persoonlijke levenssfeer van derden of van individuele leden?

Aan welke concrete prestaties en omstandigheden kan gedacht worden om bij ministeriële regeling prestaties aan te wijzen die kunnen worden uitgezonderd van de vrijstelling voor fondswerving indien zich een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen voordoet?

2.2. Verruiming vrijstelling in de kleine-ondernemersregeling omzetbelasting

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de verruiming van de kleine ondernemingsregeling in de omzetbelasting. Zij vragen echter of de degressie zoals weergegeven in de grafiek bij de artikelsgewijze toelichting (Art.II B) niet te steil is geworden.

Is overwogen om tot het einde van de grafiek vrij te stellen? Welke financiële consequenties zijn daaraan verbonden, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de hoogte van de vrijstelling in de k.o.-regeling niet gekoppeld wordt aan de inflatie-ontwikkeling. In de huidige systematiek wordt deze verruimd als er toevallig financiële ruimte is, terwijl het naar hun mening redelijk is dat dit bedrag met de inflatie-ontwikkeling meeloopt.

De leden van de VVD-fractie zijn zeer verheugd te vernemen dat het vrijstellingsbedrag voor kleine ondernemers wordt verhoogd conform de mogelijkheden die daartoe worden geboden door de Richtlijn. Het is zeer belangrijk om startende ondernemers zo veel mogelijk steun in de rug te verlenen.

De leden van de D66-fractie stemmen in met de voorgestelde verhoging van de voorgestelde verruiming van de kleine ondernemersregeling in de omzetbelasting. In de memorie van toelichting wordt voorgesteld om de thans geldende vrijstellingsgrens van f 2 174 tot circa f 3 000 te verhogen. Kan het definitieve bedrag thans worden aangegeven?

2.3. Verlaagd btw-tarief culturele prestaties, sportevenemen ten en voorbehoedsmiddelen

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de BTW-verlaging voor culturele prestaties. Zij merken op dat zij daar reeds jaren op hebben aangedrongen. Hoe kijkt de regering aan tegen de toepassing van het verlaagde BTW-tarief op attractieparken en dagrecreatiebedrijven? Hoe staat het met de convenanten die staatssecretarissen Nuis en Vermeend met de cultuursector zouden sluiten? Wat is de reactie van de regering op de kritiek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op het gebruik van convenanten om het Fonds Podiumkunsten en het Nederlands Fonds voor de film te voeden?

De leden van de PvdA-fractie vinden dat een verlaging van het BTW-tarief op culturele prestaties daadwerkelijk ten goede moet komen aan cultuur, maar deze leden hebben daar vooralsnog geen enkel zicht op. Wat betreft de verlaging van het BTW-tarief voor sportevenementen vragen de leden van de PvdA-fractie aan wie de beoogde verlaging van het BTW-tarief ten goede komt. Deze leden hopen dat dit de consument zal zijn, maar vragen zich ook af waarom bij culturele prestaties wel sprake is van convenanten met de sector en bij sportevenementen niet. Kan nog eens precies opgesplitst worden wat de financiele gevolgen zijn van de verlaging van het BTW-tarief op culturele prestaties, sportevenementen en condooms? De leden van de PvdA-fractie vragen of, nu de pil niet uit het ziekenfondspakket gehaald wordt, het nodig is het BTW-tarief op condooms te verlagen. Of kunnen de financiële middelen op een betere manier ingezet worden om seksueel overdraagbare aandoeningen te bestrijden?

De leden van de CDA-fractie hebben bij meerdere gelegenheden gepleit voor verlagen van het btw-tarief bij culturele prestaties en sportevenementen. Waarom heeft de staatssecretaris tegelijkertijd met de voorgestelde verlaging het btw-tarief op attractieparken c.q. dagrecreatiebedrijven niet verlaagd? Het gaat daarbij om een relatief beperkt budgettair bedrag. Bovendien zitten de Nederlandse pretparken in een nadeliger situatie dan de pretparken in een aantal omringende landen.

Wat is de stand van zaken omtrent het te sluiten convenant om de helft van het voordeel van het gesubsidieerde deel van de culturele sector? Indien dit convenant niet tot stand zou komen, heeft de staatssecretaris toch geen invloed op deze middelen? Op welke manier denkt de staatssecretaris een bijdrage van de commerciële sector te ontvangen? Wanneer zijn de desbetreffende besprekingen afgerond? Is het wel juist om een pseudobelasting te introduceren? Genoemde leden wensen eveneens de stand van zaken te horen betreffende de sportsector. Om welke bedragen gaat het hier en op welke sportsector heeft dat betrekking?

Kan de staatssecretaris de zekerheid geven dat door het verlaagde btw-tarief de andere overheden dit niet aan zullen grijpen om de subsidies op culturele prestaties te verlagen? Welke actie wordt richting andere overheden ondernomen? Is het zinvol ook hieromtrent een convenant te sluiten?

Kan de staatssecretaris de stand van zaken weergeven omtrent het overleg met de carnavalsvereniging betreffende de BTW-afdracht? Tevens bereiken de CDA-fractie signalen dat er voor tentoonstellingen verschillende btw-tarieven worden vastgesteld. Wordt dat niet onoverzichtelijk?

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te vernemen dat een aantal culturele prestaties onder het verlaagde tarief gaat vallen.

In eerste instantie werd een verkeerde indruk gewekt, waardoor men dacht dat het verlaagde tarief voor alle prestaties van musea zou gelden. De VVD-fractie was zeer tevreden over dat idee, zoals ook de musea die op dit moment vrijgestelde prestaties verrichten. Helaas was dit niet het geval. De tariefsverlaging heeft alleen betrekking op wisseltentoonstellingen, die nu ook belast zijn, en niet op de vaste collectie (in de huidige situatie vrijgesteld).

Is de staatssecretaris van mening dat het tariefsverschil in de praktijk werkzaam kan zijn? Het is vaak immers niet duidelijk welk gedeelte van de kosten van het toegangskaartje voor een museum ten behoeve van de wisseltentoonstelling is en welk gedeelte aan de vaste collectie kan worden toegerekend.

Kan de staatssecretaris de verschillende aspecten aangeven die spelen als alle prestaties van musea onder het verlaagde tarief worden gebracht (ook degene die nu vrijgesteld zijn)? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat sprake moet zijn van een gelijke behandeling van de verschillende soorten culturele prestaties. Natuurlijk zou het onder het verlaagde tarief brengen van alle musea leiden tot inkomstenderving. Kan worden aangegeven hoe groot het bedrag is? Is een laag tarief voor alle prestaties van musea geen geweldige stimulans voor een sector die het niet gemakkelijk heeft en de afgelopen jaren flink onder bezuinigingen heeft gelegen, om zich verder te ontwikkelen. Ook de Raad van State heeft de staatssecretaris gevraagd welk voordeel of nadeel het onderbrengen van alle diensten en leveringen onder het verlaagde omzetbelastingtarief voor de openbare musea en verzamelingen heeft. Een ander punt is dat definitieproblemen worden voorkomen, omdat niet altijd goed vast te stellen is wat precies een vaste collectie en wat een wisseltentoonstelling is. Al met al zouden de leden van de VVD-fractie zeer verheugd zijn te constateren dat er een volledig laag tarief zou komen voor alle musea. Tijdens plenaire debatten heeft de VVD-fractie reeds aangegeven hoe een en ander gefinancierd zou kunnen worden.

De vraag van de leden van de VVD-fractie aan de staatssecretaris is of hij bereid is het verlaagde tarief voor alle museumactiviteiten in een nota van wijziging aan de Kamer aan te bieden.

Is het de bedoeling van de staatssecretaris dat het voordeel dat toekomt aan niet door het rijk gesubsidieerde instellingen als gevolg van de tariefsverlaging, wordt teruggesluisd naar de wel door het rijk gesubsidieerde organisaties, door middel van het sluiten van overeenkomsten daartoe?

Kan de staatssecretaris de mening delen dat niet de meest optimale oplossing is gekozen. De leden van de VVD-fractie vragen of er geen alternatief is.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de staatssecretaris kan aangeven wat zijn beweegreden is om attractieparken niet onder het verlaagde BTW-tarief te laten vallen? Met het huidige tarief wordt er toch alleen maar een ongunstige concurrentiepositie in stand gehouden?

In tegenstelling tot de psychotherapeuten zijnde psycholoog of arts, zijn de diensten van psychotherapeuten die niet universitair zijn opgeleid belast met BTW. Dit levert een ongelijke situatie op. De staatssecretaris heeft in een brief van 16 augustus 1995 reeds toegezegd dat bij de invoering van de Wet BIG, diensten van deze psychotherapeuten worden vrijgesteld. De vraag van de leden van de VVD-fractie hierbij is of het ook mogelijk is deze nadelige concurrentiepositie nu reeds op te heffen.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de staatssecretaris bij dit wetsvoorstel in het kader van de terugsluisoperatie ook overwogen heeft om de toegestane fiscale vrije vrijwilligersbijdrage te vergroten.

De leden van de fractie van D66 merken op dat in de memorie van toelichting staat dat de staatssecretaris van financiën zich bereid heeft verklaard om met zijn collega's van OCW en met vertegenwoordigers van alle Nederlandse musea overleg te voeren over de gevolgen en de wenselijkheid van de voorgenomen intrekking van de BTW-vrijstelling inzake het verlenen van toegang door musea met permanente museumverzamelingen.

In een aan de bewindslieden van OCW gerichte brief van de Nederlandse Museumvereniging dd 5 september 1995 wordt er voor gepleit om deze musea eveneens onder het verlaagde te brengen. De brief is voorzien van een handtekeningenlijst van directeuren van een groot aantal musea.

Kan de regering aangeven in welk stadium het overleg met de musea zich momenteel bevind?

De leden van de fractie van de RPF constateren dat de culturele sector straks een lastenverlichting zal kennen in de vorm van het verlaagde BTW-tarief. Daar staat tegenover dat subsidies wegvallen met een bedrag van 88 mln. In hoeverre is het huidige voorstel niet meer dan een doekje voor het bloeden in plaats van het stimuleren van cultuur? Wat zijn de ideeën van de minister over de terugsluisregeling van de commerciële culturele sector naar de gesubsidieerde instellingen. Aan wat voor mogelijke vormen moet gedacht worden?

De leden van de RPF-fractie zouden ten aanzien van de budgettaire gevolgen de post 6%-tarief culturele prestaties, sportevenementen en voorbehoedmiddelen opgesplitst willen zien.

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van de voorgestelde verlaging van het BTW-tarief op voorbehoedmiddelen. De regering stelt, dat met deze maatregel een bijdrage kan worden geleverd aan de bestrijding van sexueel overdraagbare aandoeningen. De aan het woord zijnde leden stellen, dat de voorgestelde maatregel onder meer juist een verlaging van de drempel van vrij sexueel verkeer in de hand werkt, met alle consequenties van dien. Het is juist de taak van de overheid daartegen maatregelen te stellen, zo merken de leden van de SGP-fractie op. Het is overigens de vraag of de beoogde verlaging van de prijs van voorbehoedmiddelen het gebruik ervan in risicogroepen significant zal doen toenemen; anders gezegd of de huidige prijs voor genoemde groepen een wezenlijke belemmering vormt voor gebruik.

De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek naar de mogelijkheden die de EU-regelgeving biedt om arbeidsintensieve diensten en milieu-vriendelijke prestaties onder het lage BTW-tarief te brengen. Hoe lang laten de uitkomsten van dit onderzoek nog op zich wachten, zo vragen deze leden.

De leden van de GPV-fractie vinden de voorgestelde btw-verlaging voor culturele prestaties weliswaar te begrijpen omdat deze mede is ingegeven om een eerste bijdrage te leveren aan de ombuigingsproblematiek voor de gesubsidieerde culturele sector, maar op grond van welke inhoudelijke en financiële criteria is de regering tot deze prioriteitsstelling gekomen? Of heeft een dergelijke afweging niet plaatsgevonden? In dit verband constateren deze leden dat gepoogd wordt een convenant tot stand te brengen met de commerciële ondernemers in de culturele sector, om op deze wijze de helft van het voordeel van de btw-tariefsverlaging niet te doen toekomen aan de niet-gesubsidieerde instellingen in de culturele sector, maar het terug te sluizen naar het gesubsidieerde deel van de culturele sector. Hoewel deze leden de intentie hierachter sympathiek vinden, vragen zij of op deze wijze van de niet-gesubsidieerde sector gevraagd kan worden hieraan mee te werken. Beoogd wordt immers een algemene belastingverlaging voor álle culturele prestaties. Had, indien alleen gekozen was voor een btw-verlaging voor de gesubsidieerde culturele sector, wellicht volgens het geldende EG-recht een niet toegestane steunmaatregel plaatsgevonden? Zo ja, blijkt hier niet uit dat sprake is van een ongebruikelijke en oneigenlijke methode om d.m.v een convenant de toepassing van het verlaagde tarief zoveel mogelijk te concentreren bij de gesubsidieerde sector? Wordt op deze wijze de ombuigingsproblematiek van de gesubsidieerde sector niet via een omweg verminderd? Met welk bedrag kan deze ombuigingsproblematiek d.m.v. het convenant worden verminderd?

De leden van de GPV-fractie zijn niet overtuigd van de prioriteit om voor sportevenementen e.d. een btw-verlaging voor te stellen. Het gaat hier veelal om particuliere initiatieven die zich ook zelf kunnen bedruipen, bijvoorbeeld d.m.v. sponsors, toegangsprijzen en contributies. Waarom zou hier een gerichte overheidsmaatregel noodzakelijk zijn, terwijl via commerciële activiteiten ook voldoende financiële middelen beschikbaar kunnen komen? Welke financiële middelen zouden vrijkomen indien zou worden afgezien van een verlaagd btw-tarief voor bioscopen en sportwedstrijden, sportdemonstraties en dergelijke?

Een soortgelijk bezwaar hebben deze leden tegen de btw-verlaging voor voorbehoedsmiddelen. Ook hier betreft het een maatregel zonder enig effect op de werkgelegenheid en het vestigingsklimaat van Nederland. Zij constateren dat het hierbij gaat om alle niet als geneesmiddelen aan te merken anti-conceptiva. De pil en het spiraaltje vallen echter onder de Wet op de geneesmiddelenvoorziening en vallen in die hoedanigheid onder het verlaagde btw-tarief. Deze leden zijn er niet van overtuigd dat de overheid ook specifieke maatregelen in de vorm van een btw-verlaging moet treffen voor anticonceptiva die niet als geneesmiddel kunnen worden aangemerkt. Is hier niet sprake van een principieel onderscheid tussen de diverse anticonceptiva? Deze leden verzoeken de regering hierop in te gaan.

Tevens vragen de leden van de GPV-fractie hoeveel financiële middelen gemoeid zijn met de btw-verlaging voor voorbehoedsmiddelen. Waarom is hieraan prioriteit gegeven en bijvoorbeeld niet aan lastenverlichting via btw-verlaging voor zwakke groepen in onze samenleving? In hoeverre is het mogelijk het voor de btw-verlaging voor voorbehoedsmiddelen gereserveerde bedrag aan te wenden voor bijvoorbeeld een btw-verlaging voor grote gezinnen en/of chronisch zieken en gehandicapten die financiëel in de knel dreigen te komen als gevolg van bijvoorbeeld de invoering van de WVG en de regulerende energiebelasting?

3. Belastingen van rechtsverkeer

De voorgestelde reorganisatie en fusie zijn van belang voor een versterking van de fiscale economische infrastructuur, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Kan aangegeven worden wanneer deze regeling bij de Tweede Kamer wordt ingediend?

De leden van de CDA-fractie gaan in op de faciliteiten bij inbreng, reorganisatie en fusie. Deze voorstellen zijn ontleend aan de eerste deelrapportage van de werkgroep Fiscale infrastructuur. Waarom worden deze voorstellen van de werkgroep overgenomen en de resterende voorstellen niet?

VNO/NCW wijzen op enkele veranderingen na de introductie van overdrachtsbelasting bij economische eigendomsoverdracht. De staatssecretaris wijst op de nadere voorwaarden die nog gesteld moeten worden bij reorganisatie vrijstelling overdrachtsbelasting. Genoemde leden pleiten voor nauwe samenspraak met het bedrijfsleven bij het opstellen van nadere voorwaarden. Er mag niet indirect een nieuwe rem op economisch wenselijk geachte transacties in de ondernemingssfeer ontstaan.

De leden van de CDA-fractie delen de opvatting dat de heffing van overdrachtsbelasting bij een aantal transacties achterwege moet blijven. Daarom is de voorgestelde vrijstelling gunstig. Genoemde leden vernemen gaarne de opvatting van de staatssecretaris omtrent de prioriteitsstelling voor wat betreft het verlagen van de overdrachtsbelasting: welke ruimte ziet de staatssecretaris hiervoor? Waarom is bij de besteding van deze terugsluisoperatie daaraan geen hogere prioriteit gegeven? Genoemde leden juichen het toe dat de staatssecretaris komt met een verruiming van de vrijstelling in de sfeer van bedrijfsopvolging. Wil de staatssecretaris overwegen om de kring van verwanten voor een gefacilieerde bedrijfsopvolging uit te breiden met neven en nichten? Dergelijke bedrijfsopvolging levert in de praktijk nogal eens problemen op, bijvoorbeeld in het geval van een kinderloos echtpaar dat het bedrijf over wil doen aan een zoon of dochter van een broer of zus van het echtpaar. Een dergelijke verruiming is van grote betekenis voor het MKB (inclusief agrarische sector).

Genoemde leden vernemen graag van de staatssecretaris of een andere opzet van de inbrengfaciliteit de mogelijkheid tot vrijstelling voor bepaalde objectieve ondernemingen niet aantast. Zij verwijzen daarbij naar het aangedragen voorbeeld in de brief van VNO/NCW.

Uit onderzoek van de staatssecretaris komt naar voren dat een algemene behandeling van fusies en interne reorganisaties bij de overdrachts- en kapitaalbelasting mogelijk nog gewenst is. De leden van de CDA-fractie vernemen omtrent de stelling gaarne een nadere onderbouwing van de staatssecretaris, temeer omdat de Tweede Kamer aangedrongen heeft op onderzoek. Genoemde leden zijn voorshands nog niet overtuigd dat niet meer verschillen opgeruimd kunnen worden. De staatssecretaris stelt dat aan de inbrengfaciliteit in de toekomst voorwaarden worden gesteld, om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Kan de staatssecretaris aangeven waar hij zoal aan denkt bij «oneigenlijk gebruik»?

De leden van de VVD-fractie zijn zeer content met het gegeven dat de vrijstelling in de sfeer van de bedrijfsopvolging wordt uitgebreid. Zij achten het van zeer groot belang dat de overname in het midden- en kleinbedrijf gestimuleerd wordt.

Deze leden vragen voorts of de staatssecretaris kan aangeven waaruit de wenselijkheid zou kunnen bestaan om de fusies en reorganisaties in de overdrachtsbelasting en de kapitaalsbelasting parallel te laten lopen?

De leden van de fractie van D66 gaan nader in op de verruiming van de thans geldende vrijstelling in de sfeer van de bedrijfsopvolging (art. 15(1)(b) van de WBR). Hierin wordt de kring van verwanten voor een gefacilieerde bedrijfsopvolging uitgebreid met kleinkinderen en hun echtgenoten. Hierbij wordt aangesloten bij de kring van personen waarvoor de faciliteit van artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting geldt.

De Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs heeft tezamen met de Vereniging van accountants- en belastingadviesbureau's een brief aan de vaste commissie voor Financiën gezonden. In deze brief wordt een pleidooi gehouden om tot een verdere uitbreiding te komen voor gefacilieerde bedrijfsoverdrachten tussen familieleden in de zijlinie. Hierbij wordt gedoeld op overdrachten tussen broers en/of zusters onderling etc.

In de dagelijkse praktijk komt het volgens de organisaties namelijk meer dan incidenteel voor dat niet één kind de onderneming van de ouder wil voortzetten maar meerdere kinderen of dat een ondernemer bij afwezigheid van eigen kinderen de onderneming wenst te doen voortzetten door een ander familielid. Hoe oordeelt de regering over deze voorstellen tot uitbreiding van de kring van personen zowel in de sfeer van art. 17 IB als in de sfeer van het voorgestelde artikel 15(1)(b) WBR?

Voorts bepleiten de organisaties een herinvoering van artikel 15(1)(g) WBR. Deze bepaling is geschrapt in het inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen reparatiewetsvoorstel BTW etc. (Kamerstuk 24 070). De organisaties zijn van mening dat handhaving (c.q. herinvoering) van dit artikel in ieder geval wenselijk is indien sprake is van een gezamenlijk verworven, en binnen de gezamenlijk geëxploiteerde onderneming aangewende onroerende zaak. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hier nader op in te gaan.

4. Vennootschapsbelasting

In het belang van kleinere bedrijven hebben de leden van de PvdA-fractie al eerder de verlaging bepleit voor het tariefstapje Vpb. Zij zijn dan ook verheugd dat daar uitvoering aan wordt gegeven.

De leden van de CDA-fractie juichen het toe dat het tariefstapje Vpb per 1-1-98 geheel zal zijn verdwenen. Waarom is geen prioriteit gegeven aan het laten verdwijnen van het tariefstapje in 1996? Wat zijn de extra budgettaire gevolgen in 1996 en 1997 van het direct verdwijnen van het stapje?

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of bij de aanpassing van het uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer wordt aangesloten bij alle in Nederland gevestigde vennootschappen die aan Nederlandse vennootschapsbelasting onderhevig zijn.

Deze leden vragen of de staatssecretaris bereid is de definitie van 'concern' zodanig aan te passen dat ook personen-vennootschappen tot een concern kunnen behoren. VNO/NCW doen daarvoor een suggestie in de brief. Deze leden vernemen tevens graag een reactie op de andere aspecten uit de genoemde brief voor wat betreft personen-vennootschappen.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te vernemen dat het opstapje nu eindelijk per 1 januari 1998 gaat verdwijnen. Een niet aangenomen VVD-amendement uit 1988 wordt nu in de wet opgenomen. Het duurt nog enige jaren, maar het ligt in ieder geval vast in deze wet.

De leden van de fractie van de RPF vragen of de verlaging van het tariefstapje Vpb niet direct geregeld moet worden in relatie tot de wijziging naar aanleiding van de terugsluisregelingen van de energieheffing. Dit zou volgens de leden de overzichtelijkheid ten goede komen.

5. Invordering

De leden van de CDA-fractie vragen waarom tot op heden weinig gebruik gemaakt wordt van rentevrij uitstel van betaling van aanslagen successie- en scheidingsrecht bij ondernemingsvermogen. Welke argumenten heeft de staatssecretaris voor de verwachting dat na verlenging van deze termijn van vijf naar tien jaar meer gebruik zal worden gemaakt van deze faciliteit?

De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris kan aangeven wat de reden is voor het feit dat van de regeling van rentevrij uitstel weinig gebruik wordt gemaakt. Is deze regeling bij de burgers/adviseurs wel genoegzaam bekend?

6. Inkomstenbelasting

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het kader van een versterking van het technologiebeleid in Nederland de voorgestelde regeling met betrekking tot willekeurige afschrijving van naar Nederland verplaatste innovatie technologie daaraan een bijdrage kan leveren. Kan aangegeven worden op welke wijze daaraan wordt vormgegeven?

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen betreffende de willekeurige afschrijving van naar Nederland verplaatste innovatieve technologie. Wat is de fiscale betekenis van voorwaarden als 'zelfstandig deel' en 'verhuurd'? Kan nadere informatie gegeven worden omtrent de vormgeving en nadere voorwaarden van de regeling?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de economie een goede impuls zou kunnen krijgen als Nederland haar concurrentiepositie zou kunnen verbeteren door een versoepeld afschrijvingsregime. Is de staatssecretaris voldoende nagegaan dat er geen misbruik van de regeling, zoals routing via Nederland, zou gaan ontstaan?

III. BUDGETTAIRE GEVOLGEN

De leden van de VVD-fractie verwijzen hierbij naar de motie-Ybema c.s. (24 400-IXB nr. 6) over een experiment voor een fiscale faciliteit in de vorm van vrije afschrijving van toepassing te verklaren in regio's waar sprake is van structurele economische problemen.

IV. SLOTOPMERKINGEN

Met verwijzing naar de Algemene Financiële Beschouwingen wijzen de leden van de PvdA-fractie op een aangenomen motie van de leden Ybema, Van der Ploeg, Hoogervorst en Terpstra, waarbij de regering wordt verzocht op korte termijn met een concreet voorstel te komen voor een tijdelijk experiment met betrekking tot het aanwijzen van regionale probleem gebieden voor een fiscale faciliteit in de vorm van vrije afschrijving. Tijdens deze beschouwingen hebben deze leden kenbaar gemaakt dat zij bereid zijn de voorgestelde verhuiskosten faciliteit te laten vervallen en de daardoor vrijgekomen budgettaire middelen aan te wenden voor de regionale fiscaal vrije afschrijving.

De leden van de PvdA wijzen erop dat zij tevens tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen hebben gepleit voor een verhoging van de fiscale vrijstelling van de vrijwilligersregeling. Kan aangegeven worden welke bedragen daarmee gemoeid zijn en of hiervoor binnen het terugsluispakket reparatiewetsvoorstel btw dekking kan worden gevonden.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, De Jong (CDA), Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Van de Camp (CDA), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Crone (PvdA), Verkerk (AOV), Rosenmöller (Groenlinks), Hofstra (VVD), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Passtoors (VVD), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), vacature (D66).

Naar boven