24 321
Aanvulling van de Wet milieubeheer met een regeling ter waarborging dat gesloten stortplaatsen geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu hebben, alsmede wijziging van de Wet bodembescherming

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 mei 1996

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I wordt na onderdeel B een nieuw onderdeel Ba ingevoegd, luidende:

Ba

In artikel 8.18 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De vergunning voor een inrichting vervalt

a. indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking gebracht;

b. indien de inrichting een stortplaats is, als bedoeld in artikel 8.47: indien de stortplaats krachtens het derde lid van genoemd artikel voor gesloten is verklaard.

2. In het tweede lid worden de woorden «het eerste lid» vervangen door: het eerste lid, onder a,.

B

In artikel I, onder D, wordt artikel 15.43 vervangen door:

Artikel 15.43

Deze titel is niet van toepassing op stortplaatsen waar baggerspecie is gestort en die worden gedreven of mede worden gedreven door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

C

In het in artikel I, onder D, voorkomende artikel 15.44 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid, onder c, wordt de zinsnede «de inventarisatie van plaatsen waar in de betrokken provincie afvalstoffen zijn gestort» vervangen door: de door de provincie uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar afvalstoffen zijn gestort.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

D

In het in artikel I, onder D, voorkomende artikel 15.47 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het vijfde lid, onder a, wordt vervangen door:

a. de opbrengst van de in artikel 15.44 bedoelde heffing, verminderd met het bedrag ter bestrijding van de kosten in verband met de in artikel 15.44, eerste lid, onder c, bedoelde inventarisatie;

2. In het zevende lid vervalt onderdeel b, en wordt onderdeel c verletterd tot b.

E

Artikel VI vervalt.

Toelichting

A

Om buiten twijfel te stellen tot welk moment de vergunning voor de stortplaats van kracht is, wordt in artikel 8.18 geregeld dat de vergunning vervalt wanneer de stortplaats voor gesloten is verklaard.

B

In artikel 15.43, onder b, was, evenals in artikel 8.48, geregeld dat de betreffende titel niet van toepassing is op stortplaatsen waar het storten is beëindigd vóór 1 maart 1995. Geconstateerd is echter dat het genoemde onderdeel b niet in overeenstemming is met artikel 15.44, eerste lid, onder c, waarbij is bepaald dat de heffing ook dient voor de inventarisatie van plaatsen waar vóór 1 maart 1995 afvalstoffen zijn gestort. Door onderdeel b te schrappen wordt deze tegenstrijdigheid opgeheven.

C

Door het invoegen van de zinsnede «door de provincie» wordt uitgesloten dat de financiering van de inventarisatie van voormalige stortplaatsen uit de door de provincie geïnde heffingen open staat voor derden, zoals bedrijfsgebonden stortplaatsen. Deze wijziging is reeds aangekondigd aan het slot van paragraaf 3.2 van de nota naar aanleiding van het verslag.

Het vervallen van het derde lid van artikel 15.44 vloeit voort uit de onder E opgenomen wijziging.

D

Zoals aangegeven in paragraaf 3.3.1 van de nota naar aanleiding van het verslag is bij nader inzien geconstateerd dat het niet noodzakelijk is dat de voor de inventarisatie geheven middelen in het nazorgfonds worden gestort. Daartoe is artikel 15.47 aangepast.

E

Artikel VI kan vervallen omdat het daarin opgenomen wetsvoorstel inmiddels tot wet is verheven en in werking getreden (Stb. 1996, 184).

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

Naar boven