24 077 Drugbeleid

Nr. 356 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2015

Bij brief van 16 april 2015 heeft u mij en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzocht om een reactie op het burgerinitiatief «Eén pil teveel maakt geen crimineel» (Kamerstuk 34 028, nr. 17). Door middel van deze brief voldoe ik, mede namens de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, aan dit verzoek.

Het burgerinitiatief lezende lijkt het mij goed eerst een aantal aspecten van het huidige beleid ten aanzien van harddrugs te verduidelijken. Ik ga hieronder in op het ontmoedigen van harddrugsgebruik, het opsporingsbeleid met betrekking tot bezit van harddrugs, rechtsbijstand bij festivals en regels met betrekking tot het verkrijgen van een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG).

Gebruik harddrugs ontmoedigen

Het kabinet maakt zich zorgen over (de toename van) het gebruik van drugs in het uitgaanscircuit: het gebruik van harddrugs, met name van XTC maar ook van cocaïne, GHB en amfetamine, lijkt tijdens het uitgaan de laatste jaren vanzelfsprekend te worden, dat blijkt uit een recente studie van het Trimbos-instituut (Strategische Verkenning Uitgaansdrugs 2015). Gecombineerd met andere ontwikkelingen – zoals de steeds hogere dosering van met name MDMA in XTC, de klaarblijkelijke onderschatting van de risico’s van drugsgebruik door de gebruikers en de toename van het aantal (grootschalige) evenementen, party’s en festivals – heeft die normalisering bijgedragen aan een toename van gezondheidsincidenten en -schade. Deze trend van normalisering van harddruggebruik wil het kabinet ombuigen. Op welke manier we dat doen wordt beschreven in een nieuwe Beleidsvisie drugspreventie en -verslavingszorg die het kabinet deze zomer naar de Tweede Kamer zal sturen. Een versoepeling van het optreden tegen drugsbezit past daar in elk geval niet in.

Opsporingsbeleid

Het bezit van alle harddrugs, waaronder XTC, is strafbaar volgens artikel 2 van de Opiumwet. Het aantreffen van meer dan één gebruikershoeveelheid levert een vermoeden op van drugshandel. In dat geval volgt er volgens de richtlijn van het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke sanctie, variërend van een geldboete, taakstraf tot gevangenisstraf. Doelstelling van dit beleid is handelaren te ontmoedigen en te straffen, terwijl recreatief gebruik van harddrugs geen opsporingsprioriteit oplevert. Het gebruik van harddrugs is niet strafbaar. Het bezit wel.

Rechtsbijstand bij evenementen

De indieners van de petitie stellen dat mensen die op een festival zijn gepakt met meer dan een gebruikershoeveelheid drugs door de strafbeschikking zonder tussenkomst van een advocaat een strafblad aan hun broek krijgen, zonder dat ze zich daarvan bewust zijn en zij zich er tegen kunnen verzetten. De situatie dat een verdachte geen verzet meer kan aantekenen tegen een door het OM opgelegde strafbeschikking kan zich alleen voordoen in het geval er een geldboete wordt opgelegd en de verdachte direct betaalt en daarmee in de strafbeschikking berust. Inmiddels hanteert het OM als uitvoeringsmaatregel dat in gevallen waarin er geen rechtsbijstand kan worden verleend, er geen strafbeschikking wordt uitgevaardigd waarbij de mogelijkheid van verzet niet bestaat (zoals door direct te betalen). Een verdachte heeft dus altijd de mogelijkheid om een door het OM opgelegde strafbeschikking aan het oordeel van de rechter te onderwerpen (en zich in dat kader van rechtsbijstand te voorzien). Zoals gemeld in de brief1 aan uw Kamer van 26 februari jl. wordt in algemene zin bezien op welke wijze de rechtsbijstandverlening in het kader van de ZSM-werkwijze het best kan worden georganiseerd, onder meer op basis van de uitkomsten van een met het oog daarop georganiseerde pilot. Daarbij is een werkwijze beproefd waarbij aangehouden meerderjarige verdachten, die via de ZSM-werkwijze werden afgehandeld, standaard een eerste gesprek met een advocaat kregen voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie. Daarnaast kon de verdachte rechtsbijstand krijgen in het geval de officier van justitie voornemens was de zaak direct af te doen. Deze pilot is op 1 mei jl. afgerond. De onderzoeksresultaten worden momenteel geëvalueerd. Deze werkwijze wordt op initiatief van het OM voor de rest van 2015 gecontinueerd in de vorm van een pilot rechtsbijstand bij lokale evenementen (dus buiten de reguliere ZSM-locaties). In het kader van deze pilot zullen bij een aantal vooraf door het OM geselecteerde evenementen advocaten worden gestationeerd op het festivalterrein om aangehouden verdachten ter plekke bij te kunnen staan.

VOG

Het burgerinitiatief heeft als doel dat een eerste veroordeling voor het bezit van een kleine hoeveelheid harddrugs geen belemmering oplevert voor het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Hiertoe zouden de regels en richtlijnen voor het verkrijgen van de VOG moeten worden veranderd, aldus het burgerinitiatief. Onder verwijzing naar onderstaande toelichting op de huidige screeningspraktijk, zijn wij van mening dat daarvoor geen aanleiding bestaat.

Ook iemand mét een strafblad kan een VOG krijgen. Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag kijkt de screeningsautoriteit Justis allereerst naar het doel van de aanvraag en de justitiële documentatie van de aanvrager. Op die manier wordt beoordeeld of er door het vervullen van de taak of functie een risico voor de samenleving ontstaat. Daarnaast wordt een belangenafweging gemaakt, waarbij ook naar de omstandigheden van het geval, zoals de afdoening van de strafzaak, het aantal strafbare feiten op het strafblad en het tijdsverloop sinds het strafbare feit, wordt gekeken. Daaruit kan volgen dat het belang van de aanvrager bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het risico voor de samenleving. Heeft een jongere een drugsdelict gepleegd en heeft hij daarvoor een strafrechtelijke sanctie opgelegd gekregen, dan is daarmee dus niet gezegd dat een VOG wordt geweigerd. Wordt het gepleegde drugsdelict en de opgelegde straf in het specifieke kader van de (bijv.) beoogde baan waarvoor de VOG wordt aangevraagd niet als risicovol aangemerkt, dan hoeft het gepleegde delict aan de afgifte van de VOG niet in de weg te staan. In het beoordelingskader voor VOG-afgifte speelt ook de leeftijd van de aanvrager een rol. De terugkijktermijn voor jongeren tot 23 jaar bedraagt, anders dan de gebruikelijke vier jaar, twee jaar. Hiermee wordt invulling gegeven aan de gedachte dat zij bij het opstarten van hun professionele loopbaan, niet te lang last zouden moeten hebben van strafbare feiten die zij op jongere leeftijd hebben begaan. Deze grens van 23 jaar is met opzet gekozen om, in aansluiting op het adolescentenstrafrecht, rekening te houden met de ontwikkelingsfase van jongvolwassenen.

Uit cijfers van Justis blijkt dat in 2014 in totaal bijna 700.000 VOG’s zijn afgegeven, waarvan bijna 150.000 VOG’s aan jongeren onder de 23 jaar. Van de ruim 700.000 aanvragers hadden ruim 107.000 antecedenten (voor jongeren tot 23 jaar waren dat er ruim 15.000). In 2479 gevallen leidde dit tot een weigering van de VOG, waarvan 374 weigeringen aanvragen van jongeren tot 23 jaar betroffen.

Op basis van het voorgaande zie ik in het burgerinitiatief geen aanleiding om tot wijziging van het beleid te komen.

Mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstuk 29 279, nr. 225 (Beleidsreactie bij het rapport «Beschikt en Gewogen» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad.)

Naar boven