Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 22181 nr. 311 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 22181 nr. 311 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 22 maart 2000
Hierbij doe ik u het evaluatieverslag van de Nederlandse militaire bijdragen aan de NAVO-operaties rond Kosovo toekomen. Dit wordt u gelijktijdig met de interdepartementale «Evaluatie Kosovo-crisis» aangeboden. In deze evaluatie worden de Nederlandse bijdragen aan de «Extraction Force», de operatie «Eagle Eye», de operatie «Allied Force» en de operatie «Allied Harbour» bezien.
De Nederlandse militaire bijdragen aan de Navo-operaties rond Kosovo
Evaluatie van de Nederlandse bijdragen aan de «Extraction Force», operatie «Eagle Eye», operatie «Allied Force» en operatie «Allied Harbour»
De Nederlandse krijgsmacht heeft het afgelopen jaar een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de NAVO-operaties rond Kosovo. Eenheden van de krijgsmacht zijn ingezet in een vredesafdwingende, een toezichthoudende en een humanitaire rol. Nederland heeft zo een belangrijke bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van de door de internationale gemeenschap gestelde politieke en militaire doelen. De inspanningen in het kader van de Kosovo-crisis werden geleverd naast de al bestaande verplichtingen van de krijgsmacht in Bosnië en op Cyprus. Het afgelopen jaar is een fors beslag gelegd op een groot aantal eenheden van de krijgsmacht. Van het betrokken personeel is veel gevraagd. Niet alleen moest vaak onder gevaarvolle en primitieve omstandigheden worden opgetreden, ook werd personeel in enkele gevallen op heel korte termijn uitgezonden.
De interdepartementale evaluatie, die eveneens aan de Kamer wordt aangeboden, bevat een algemene beoordeling van de Nederlandse inspanning op politiek, humanitair en militair terrein. In onderstaande evaluatie zijn de Nederlandse bijdragen aan de «Extraction Force», de operatie «Eagle Eye», de operatie «Allied Force» en de operatie «Allied Harbour» bezien. De Nederlandse bijdrage aan KFOR blijft hier buiten beschouwing. De Nederlandse bijdragen zijn militair-technisch beoordeeld. Daarbij is rekening gehouden met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer inzake het leren van vredesoperaties. De zojuist verschenen Defensienota is nadrukkelijk betrokken bij de evaluatie van de Nederlandse militaire bijdragen aan de genoemde NAVO-operaties. Deze zijn getoetst op de in de Defensienota vastgelegde uitgangspunten van het Nederlandse defensiebeleid.
De Nederlandse bijdragen aan de «Extraction Force», de operatie «Eagle Eye», de operatie «Allied Force» en de operatie «Allied Harbour»
De NAVO heeft vanaf mei 1998 de politieke inspanningen om het Kosovo-conflict op te lossen ondersteund. Om de druk op Milosevic te vergroten, heeft de NAVO in de zomer van 1998 plannen ontwikkeld voor de versterking van de «Partnership for Peace»-activiteiten met de landen in de Balkan-regio, de preventieve ontplooiing van eenheden in Albanië en Macedonië, de uitvoering van luchtaanvallen en de inzet van grondtroepen in Kosovo om toe te zien op een bestand. Plannen voor de offensieve inzet van grondtroepen zijn na een eerste verkennende fase in augustus 1998 stopgezet.
In oktober 1998 leidde de overeenkomst tussen de Amerikaanse onder-handelaar Holbrooke en Milosevic tot de instelling van de Kosovo Verificatie Missie (KVM), onder leiding van de OVSE, en een lucht-verificatie- missie van de NAVO (operatie «Eagle Eye») om op de naleving van de overeenkomst toe te zien. De «Extraction Force» van de NAVO werd ingesteld om vanuit Macedonië zonodig de evacuatie van de KVM-waarnemers te ondersteunen.
In verband met de onderhandelingen in Rambouillet werkte de NAVO in februari plannen uit voor de stationering van een vredesmacht in Kosovo (KFOR). Met het oog daarop ontplooiden verschillende landen vanaf eind februari grondeenheden in Macedonië. Zover kwam het echter niet. Na het mislukken van Rambouillet werd de KVM zonder problemen uit Kosovo teruggetrokken. Kort daarna, op 24 maart, begonnen de NAVO-luchtacties (operatie «Allied Force»). Tijdens de luchtaanvallen werden maritieme eenheden van de NAVO in de Adriatische zee ontplooid om eigen schepen en aanvoerlijnen te beschermen tegen mogelijke aanvallen door de Joegoslavische marine.
De systematische etnische zuiveringen in Kosovo, waartoe Milosevic direct na het begin van de luchtacties opdracht had gegeven, deed een grote stroom vluchtelingen op gang komen naar Albanië en Macedonië. De in Macedonië aanwezige NAVO-troepen werden ingezet bij de humanitaire hulpverlening aan deze vluchtelingen. In Albanië begon de NAVO de humanitaire noodhulpoperatie «Allied Harbour». Begin juni 1999 stemde Milosevic in met de eisen van de NAVO, waaronder de stationering van een internationale vredesmacht in Kosovo. Op 12 juni trokken de eerste NAVO-eenheden Kosovo binnen.
Nederlandse eenheden hebben substantieel bijgedragen aan alle NAVO-operaties die verband hielden met de Kosovo-crisis. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de desbetreffende operaties, de NAVO-planning daarvoor en de Nederlandse militaire bijdragen.
Het akkoord van 12 oktober 1998 tussen Holbrooke en Milosevic voorzag in verificatie door onbewapende waarnemers. De FRJ stelde zich garant voor de veiligheid van de KVM. Niettemin waren de deelnemende landen bezorgd over de veiligheid van hun waarnemers. Daarom kwamen de OVSE en de NAVO overeen dat de KVM-waarnemers zonodig door NAVO-eenheden zouden worden ontzet. Daartoe werd de NAVO «Extraction Force» (EFOR) opgericht en in Macedonië gestationeerd.
Het operatieplan voor EFOR voorzag in de ondersteuning van de waarnemers langs drie sporen. Spoor één omvatte de gehele of gedeeltelijke evacuatie van waarnemers uit een beperkt vijandige omgeving. Spoor twee betrof het ontzetten van één of meer waarnemers in geval van gijzeling. Spoor drie voorzag in een versterking van EFOR met extra eenheden om zonodig alle waarnemers te kunnen evacueren uit een meer vijandige omgeving. De planning voor spoor drie ging in verband met de besprekingen in Rambouillet over in de planning voor KFOR. In afwachting van een positieve uitkomst ontplooiden Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk vanaf eind februari op nationale basis eenheden in Macedonië.
Het plan voor EFOR werd op 4 november 1998 door de NAVOraad goedgekeurd. Frankrijk werd gemachtigd namens de NAVO het «force generation» proces voor de samenstelling van EFOR te leiden. Vanaf medio december werden de EFOR-eenheden, in totaal zo'n 3000 militairen uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, in Macedonië ontplooid. De VS waren met enkele liaison-officieren vertegenwoordigd. EFOR is niet ingezet: na de terugtrekking van de KVM had EFOR feitelijk geen taak meer. De eenheid werd echter niet opgeheven omdat rekening werd gehouden met de terugkeer van de KVM naar Kosovo. Tijdens de NAVO-luchtacties vervulde EFOR echter andere nuttige fucties. EFOR-eenheden speelden een belangrijke rol bij de opvang van honderdduizenden Kosovo-Albanezen die naar Macedonië waren gevlucht. Voorts droegen de EFOR-eenheden bij aan de stabilisering van de regio: van hun aanwezigheid ging een afschrikwekkende werking uit op de FRJ. De EFOR-eenheden en de overige eenheden van NAVO-landen in Macedonië gingen uiteindelijk op in KFOR.
Op 4 december besloot het kabinet deel te nemen aan de KVM (met 24 burgers) en aan EFOR. De Nederlandse bijdrage bestond uit een helikopterdetachement (drie Chinooks en vijftig militairen) van de Koninklijke luchtmacht en een geniecompagnie (zeventig militairen), drie ambualances met personeel, alsmede een twintigtal staf-functionarissen van de Koninklijke landmacht ten behoeve van het EFOR-hoofdkwartier. Vanaf juni 1999 zou gedurende een half jaar een luchtmobiele infanteriecompagnie worden ingezet. Wegens mogelijke vergeldingsmaatregelen door de FRJ besloot het kabinet op 19 maart het Nederlandse contingent ter beveiliging van de EFOR- en overige NAVO-eenheden in Macedonië te versterken met een Mortier Opsporingsradar Batterij (drie radars en dertig militairen). Nederland beschikte op dat moment als een van de weinige NAVO-lidstaten over deze capaciteit. Om diezelfde reden, alsmede ter stabilisering van de regio en ter versterking van de in Macedonië gestationeerde Duitse brigade en ter beveiliging van de eigen eenheden, besloot het kabinet op 3 april een vuurmondpeloton, bestaande uit vijf M-109 houwitsers met bijbehorend personeel (120 militairen) in Macedonië te ontplooien. Dit peloton is later ingezet in KFOR.
De geniecompagnie en het helikopterdetachement zijn in april ingezet bij de bouw van vluchtelingenkampen en het vervoer en de distributie van hulpgoederen. Zij hebben hieraan een nuttige bijdrage geleverd. Transportvliegtuigen van de Koninklijke luchtmacht zijn ingezet bij het overbrengen van hulpgoederen naar Macedonië en het vervoer van vluchtelingen naar Nederland. Het helikopterdetachement is na de werkzaam- heden in Macedonië ingezet bij de NAVO-noodhulp operatie in Albanië. De geniecompagnie is na het opbouwen van de EFOR-kampementen en na de beëindiging van de werkzaamheden in het kader van de humanitaire hulpverlening in Macedonië teruggekeerd naar Nederland.
Tijdens de luchtacties stonden de Nederlandse eenheden in Macedonië, in afwachting van nationale politieke besluitvorming over deelname aan KFOR, onder nationaal bevel. In verband met de noodzakelijke «force protection» waren afspraken gemaakt met de commandant van het ACE Rapid Reaction Corps (ARCC) die in april aan het hoofd van de overige buitenlandse eenheden in Macedonië was gesteld. Tijdens de humanitaire hulpverlening in Macedonië waren soortgelijke coördinatie-afspraken van kracht. De contingents-commandant van de Nederlandse eenheden in Macedonië was in deze periode de vertegenwoordiger van de Chef Defensiestaf.
De KVM werd bij haar werkzaamheden ondersteund door de NAVO Kosovo Verficatie Missie (NKVM). NAVO-vliegtuigen controleerden boven Kosovo de naleving van Resolutie-1199 van de VN-Veiligheidsraad en de afspraak tussen de NAVO en de FRJ over de toegestane aantal eenheden van het Joegoslavische leger (VJ) en van de speciale politie (MUP) in Kosovo. De gegevens werden via een verificatiecentrum in Macedonië doorgegeven aan de KVM. De NAVO had harde afspraken gemaakt met de FRJ in verband met de veiligheid van de NAVO-vliegtuigen.
Nederland droeg bij aan operatie «Eagle Eye» met een P-3C Orion patrouillevliegtuig van de Koninklijke marine, voorzien van aangepaste waarnemings- en zelfbeschermingsapparatuur. Na de terugtrekking van de KVM werden de werkzaamheden van de (N)KVM vanzelfsprekend opgeschort. De Orion werd vervolgens ingezet bij de beveiliging van de NAVO-vlooteenheden die operatie «Allied Force» ondersteunden.
In de avond van 24 maart begonnen de NAVO-luchtacties (operatie «Allied Force»). De centrale militaire doelstelling van de luchtacties was het zozeer verhogen van de militaire druk – door aanvallen op VJ- en MUP-eenheden en op de militaire infrastructuur in de FRJ – dat Milosevic zou instemmen met een politieke oplossing van het conflict in Kosovo.
Operatie «Allied Force» was gefaseerd opgezet om tijd voor reflectie te hebben en nadere politieke afweging en besluitvorming aan Servische zijde mogelijk te maken. Het operatieplan voorzag daarom in geleidelijke intensivering en geografische uitbreiding van de luchtacties. Fase 0 voorzag in de instelling van een No-Fly Zone. Fase 1 was gericht op de uitschakeling van de geïntegreerde luchtverdediging van de FRJ om een luchtoverwicht te creëren en de risico's voor de vliegers zo klein mogelijk te maken. Fase 2 concentreerde zich op het isoleren en de vernietiging van VJ- en MUP-eenheden in Kosovo en het tegengaan van versterkingen daarvan. Commando- en communicatiecentra, aanvoerlijnen en VJ en MUP-eenheden in Kosovo en ten zuiden van de 44ste breedtegraad, in de rest van de FRJ vormden de doelen in die fase. Fase 3 omvatte het aanvallen van tactische en geselecteerde strategische doelen in de gehele FRJ (zoals C3-faciliteiten, aanvoerlijnen en eenheden in het veld en in garnizoenen) om het vermogen van de FRJ om effectief militair op te treden, te neutraliseren of te vernietigen. Fase 4 voorzag in de stopzetting van de luchtacties en de hergroepering van de NAVO-eenheden. Overgang naar een volgende (hogere) fase met de daarbij behorende groepen doelen vergde steeds de toestemming van de Navoraad.
De NAVO besloot al op 27 maart 1999, terwijl de luchtverdediging nog niet was uitgeschakeld, over te gaan naar de tweede fase van de luchtcampagne. Dit besluit werd genomen in het licht van de verslechterende humanitaire situatie in Kosovo door het optreden van politie- en (para-) militaire eenheden. Op 30 maart besloot de NAVO de tweede fase uit te breiden met doelen uit fase 3. Hierdoor konden ook doelen ten noorden van de 44ste breedtegraad, alsmede de infrastructuur die de FRJ in staat stelde zijn militaire activiteiten in Kosovo voort te zetten. De NAVOraad delegeerde de bevoegdheid daartoe aan NAVO Secretaris-Generaal Solana, waarbij de noodzaak onbedoelde nevenschade te voorkomen nog eens werd beklemtoond. De luchtacties werden vanaf medio april geïntensiveerd door de NAVO-luchtvloot aanzienlijk uit te breiden, van zo'n 300 tot uiteindelijk bijna 900 vliegtuigen. Hierdoor nam de aanvalscapaciteit van de NAVO sterk toe. De luchtaanvallen zijn voortgezet tot de ondertekening van de «Military Technical Agreement» tussen de NAVO en de FRJ op 10 juni 1999.
Nederland droeg bij aan operatie «Allied Force» met twintig F-16 gevechtsvliegtuigen en twee KDC-10 tankvliegtuigen. Het kabinetsbesluit hiertoe was al genomen op 8 oktober 1998 en voorzag in de inzet van zestien F-16's. In het kader van de intensivering van operatie «Allied Force» besloot het kabinet medio april nog eens vier F-16's in te zetten. Al eerder waren vliegers en bewakingspersoneel toegevoegd. Het Nederlandse detachement werd met 55 militairen uitgebreid tot 278 militairen, wegens de extra vliegtuigen en ter ontlasting van het reeds aanwezige personeel. De F-16's waren gestationeerd op vliegbasis Amendola (Italië) en maakten deel uit van de Nederlands-Belgische «Deployable Air Task Force» (DATF). In dit verband werd in het kader van de ondersteuning van SFOR al een aantal jaren nauw samengewerkt met de Belgische luchtmacht. Nederland heeft met zijn F-16's een belangrijke bijdrage geleverd aan het slagen van operatie «Allied Force». Zowel kwantitatief (vijf procent van het totaal aantal sorties, zeven procent van alle aanvalsmissies en zestien procent van alle Europese sorties) als kwalitatief: de gemoderniseerde (MLU) F-16's konden dag en nacht worden ingezet voor luchtverdedigings- en aanvalstaken. Ook konden de Nederlandse F-16's precisie-bombardementen uitvoeren.
Het DATF werd ondersteund door twee KDC-10 tankervliegtuigen, die opereerden vanaf de vliegbasis Eindhoven. Nederland is een van de weinige Europese landen die over een dergelijke capaciteit beschikken. De inzet van de Nederlandse F-16's was niet mogelijk geweest zonder een grote logistieke inspanning. Dagelijks vervoerden transportvliegtuigen van de Koninklijke luchtmacht vanaf militaire bases in Nederland onderdelen en munitie naar Amendola.
Operatie «Allied Force» kende ook een maritieme component. Deze was samengesteld uit verschillende NAVO-vlooteskaders (o.a. STANAVFOR-MED) en een aantal nationale vlooteskaders en belast met de beveiliging van aanvoerlijnen en van de eigen schepen (onder meer vlieg-deksche- pen) tegen mogelijke acties van de Joegoslavische marine. Nederland droeg hieraan vanaf eind april bij met de onderzeeboot Hr.Ms. Dolfijn. Ook de al in verband met de (N)KVM in het operatiegebied aanwezige P-3C Orion werd daaraan toegevoegd. Het fregat Hr.Ms. Bloys van Treslong nam deel in STANAVFORMED-verband.
Europese inspanning tijdens Allied Force
Aantal sorties
Als gevolg van het optreden van de Servische troepen in Kosovo vluchtten honderdduizenden Kosovo- Albanezen naar Albanië, Macedonië, Montenegro en Servië. Verreweg de meeste vluchtelingen gingen naar Albanië en Macedonië. Deze landen, in het bijzonder Albanië, konden de enorme vluchtelingenstromen niet verwerken. Hun infrastructuur was hierop volstrekt niet berekend. Ook de UNHCR was aanvankelijk niet in staat deze vluchtelingenstroom op te vangen. Op verzoek van de Albanese regering en in overleg met de UNHCR besloot de NAVO daarom op 11 april de Albanese autoriteiten en de internationale hulporganisaties de helpende hand te bieden. In het kader van operatie «Allied Harbour» werd de «Albanian Force» (AFOR) geformeerd. Deze bestond uit drie taakgroepen die zich onder meer bezig hielden met het opbouwen van opvangkampen voor vluchtelingen en de beveiliging en de ondersteuning van het vervoer van vluchtelingen en hulpgoederen.
Op 12 april besloot het kabinet bij te dragen aan operatie «Allied Harbour» met een bataljonshoofdkwartier en een beveiligingscompagnie van het Korps mariniers (totaal 312 militairen), een transporteenheid van de Koninklijke landmacht (totaal 155 militairen en 40 vrachtauto's), het tot dan toe in Macedonie gestationeerde helikopterdetachement (239 militairen) en een detachement Koninklijke Marechaussee (9 militairen). Hr.Ms. Rotterdam werd eveneens ingezet. Met het oog op de zeer gebrekkige infrastructuur verzorgde het amfibisch transportschip de nodige logistieke ondersteuning ter plaatse. Bovendien beschikte Hr. Ms. Rotterdam over waterproductiecapaciteit die werd gebruikt ten behoeve van vluchtelingen.
Het was de eerste keer dat de drie krijgsmachtdelen bij een uitzending een gezamenlijke taakgroep samenstelden. De Nederlandse eenheden waren belast met het beveiligd transporteren van vluchtelingen en hulpgoederen. Nederland leverde de grootste bijdrage aan deze taak en was met de leiding van «Task Force Romeo» belast. In totaal vervoerde de taakgroep 11 656 vluchtelingen en 3156 ton hulpgoederen.
Tijdens deze operatie werkte het Nederlandse contingent nauw samen met het Rode Kruis. Met name in de moeilijke beginperiode werd substantiële ondersteuning geboden in de vorm van beveiliging, transport, logistiek en verbindingen. Ook kon het contingent bemiddelend optreden tussen de Albanese civiele autoriteiten en het Rode Kruis.
Defensie was bij planning voor de Nederlandse deelname – de NAVO had geen termijn gesteld – uitgegaan van een inzet van ongeveer drie maanden. Achteraf bleek deze schatting juist te zijn. Het merendeel van de humanitaire hulp werd in deze periode overgenomen door civiele hulporganisaties. Bovendien keerde een groot deel van de vluchtelingen uit Kosovo na afloop van de luchtacties terug naar hun woonplaats. De transportvraag nam daardoor in de laatste maand van de Nederlandse deelname verder af. Eind juli werden de Nederlandse eenheden teruggetrokken naar Nederland. Het helikopter-detachement werd toegevoegd aan het Nederlandse KFOR-contingent.
HOOFDSTUK 2 PLANNING, VOORBEREIDING EN UITVOERING
De planning voor de Nederlandse bijdragen aan de EFOR, operatie «Eagle Eye», operatie «Allied Force» en operatie «Allied Harbour» werd uitgevoerd aan de hand van de operatieplannen die waren opgesteld door SHAPE, het militaire hoofdkwartier van SACEUR. De NAVO-lidstaten zijn nauw betrokken geweest bij het planningproces. De operatieplannen zijn in concept voorgelegd aan de Militaire Vertegenwoordigers, verzameld in het Militair Comité van de NAVO, die in overleg met hun hoofdsteden de plannen van commentaar voorzagen. Voorts werden planningconferenties belegd waar landen werd gevraagd naar hun mogelijke inbreng in de operaties. Dit vergemakkelijkte de definitieve samenstelling van de voor de operaties benodigde NAVO-eenheden. Uiteindelijk zijn de plannen ter politieke goedkeuring voorgelegd aan de NAVOraad.
De nationale plannen voor de Nederlandse bijdragen zijn, cf. opdracht, vervaardigd door de Chef Defensiestaf, in nauwe samenwerking met de krijgsmachtdelen. De bevelhebbers zijn immers verantwoordelijk voor de voorbereiding en de gereedstelling van uit te zenden eenheden. Bij de nationale planning spelen, naast de NAVO-plannen en de door NAVO gestelde behoeften, de beschikbaarheid en de capaciteit van eenheden en de mogelijkheid tot internationale samenwerking een belangrijke rol. Het toetsingskader is steeds richtinggevend geweest bij het planningproces. Mede op basis van de planning van de Chef Defensiestaf heeft de regering vervolgens een politiek besluit genomen over de deelneming aan de NAVO-operaties in verband met Kosovo.
Zowel de NAVO-planning als de nationale planning berustte op bruikbare informatie uit het gebied waar moest worden opgetreden. Hoewel de Nederlandse militaire inlichtingendienst ten dele kon voorzien in de inlichtingenbehoefte, was Nederland voor inlichtingen in belangrijke mate afhankelijk van de NAVO.
Tijdens de planning werd alle relevante juridische aspecten in kaart gebracht om ervoor te zorgen dat door middel van bestaande of af te sluiten verdragen een solide juridische basis voor de uit te zenden eenheden werd gecreëerd.
De juridische status van het personeel, waaronder de immuniteiten en aansprakelijkheden, was per operatie verschillend geregeld. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het personeel vloeiden rechtstreeks voort uit de desbetreffende mandaten. Ook ging het om verschillende inzetgebieden.
De status van het personeel in Albanië berustte op de «Partnership for Peace Status of Forces Agreement» (PfP SOFA). Dit door Albanië en alle aan operatie «Allied Harbour» deelnemende landen geratificeerde verdrag maakte nadere statusafspraken overbodig.
Voor EFOR is een aparte statusovereenkomst gesloten tussen de NAVO en Macedonië, omdat nog niet alle NAVO-lidstaten die aan EFOR deelnamen, de door de NAVO en Macedonië overeengekomen PfP SOFA hadden geratificeerd. Deze overeenkomst volgde in grote lijnen het PfP SOFA, aangevuld met bepalingen uit het Weens verdrag inzake diplomatiek verkeer.
Ten behoeve van operatie «Allied Force» zijn geen bijzondere statusafspraken gemaakt. De status van het personeel van het Nederlandse detachement in Italië (Amendola) was geregeld conform de NAVO SOFA.
Naast de bestaande NAVO-statusregelingen zijn met Italië en Griekenland afspraken gemaakt in het kader van de «Host Nation Support». In beide gevallen ging het om specifieke afspraken over de door de gastlanden te leveren ondersteuning, zoals de wijze van betaling van geleverde goederen en diensten.
De geweldsinstructie (Rules of Engagement, ROE) zijn van bijzonder belang bij de uitvoering van crisisbeheersings-, vredes- en humanitaire operaties. De ROE verschaffen duidelijkheid over het gebruik van geweld. Deze ROE zijn gebaseerd op het mandaat van de desbetreffende operatie en worden tevens geregeerd door internationale wet- en regelgeving. De ROE waren in de verschillende operaties duidelijk en ondubbelzinnig geformuleerd en voor alle deelnemende landen dezelfde. De veelal in juridische taal gestelde ROE moeten toegankelijk worden gemaakt voor de militair in het veld. De «soldiers card» heeft hierin voorzien. De NAVO-zee- en luchtstrijdkrachten beschikten over soortgelijke instructies.
Aangezien de uitvoering altijd zeer spoedig op de besluitvorming volgt, is de voorbereiding bij de krijgsmachtdelen een periode van intense activiteit. De voorbereiding voor EFOR en operatie «Allied Harbour» vormden daarop geen uitzondering. In de eerste plaats moesten verkenningen wor- den uitgevoerd in het operatiegebied, op grond waarvan de (detail-)plan- ning kon worden voltooid en orders konden worden opgesteld en uitgegeven. In de tweede plaats diende het in te zetten materieel te worden gereedgesteld en verzendklaar gemaakt. In het geval van EFOR en van «Allied Harbour» bestonden de Nederlandse bijdragen niet uit organieke eenheden, maar moesten deze nog worden samengesteld. Voor alle operaties moesten missiegerichte opleidingen worden verzorgd, in een aantal gevallen provisorisch wegens de beschikbare tijd. Ook op medisch gebied vergden de operaties voorbereiding (bijvoorbeeld vaccinaties). Voor alle missies moest extra persoonsgebonden uitrusting worden verstrekt. Het personeel diende, waar mogelijk, zich persoonlijk voor te bereiden op de uitzending, onder meer door inschepingsverlof op te nemen.
In tegenstelling tot planning is voorbereiding zonder politieke besluitvorming beperkt mogelijk. Zo is het aanwijzen van eenheden voor de operatie pas mogelijk na een politiek besluit. Dit heeft in het geval van EFOR geleid tot een kortere voorbereidingstijd voor het personeel. Het zou beter zijn al te beginnen met de voorbereidingen vóór het officiële besluitvormingstraject geheel is doorlopen. Dit zou leiden tot minder onzekerheid bij het personeel en er zou beter kunnen worden ingespeeld op eventualiteiten. De invoering van de in de Defensienota aangekondigde «accentperiode» zal hieraan bijdragen.
Defensie heeft de uitvoering van de Nederlandse bijdragen aan EFOR, «Allied Force» en «Allied Harbour» geëvalueerd. De belangrijkste conclusies en bijbehorende lessen zijn hieronder opgenomen.
Het personeel heeft zich in deze veeleisende tijd van zijn beste zijde laten zien. Het moreel (attitude en mentaliteit) was hoog. De professionele en praktische instelling is de basis geweest voor de hoge kwaliteit van de Nederlandse inzet tijdens de Kosovo-crisis. Internationale erkenning van deze «can-do» mentaliteit onderstreept deze conclusie. Het uitgangspunt voor uitzending in het kader van crisisbeheersingsoperaties, dat de elementaire algemene militaire opleiding voldoende basis biedt voor deelname, is juist gebleken. Daarnaast bleken initiatief, flexibiliteit en improvisatievermogen minstens even zwaar te wegen als de professionele vaardigheden voor de functie. Tijdens elementaire-, loopbaan- en missiegerichte opleidingen zal onverminderd aandacht moeten worden besteed aan de kwalitatieve bijdrage van het individu en de daarvoor nodige mentaliteit. Het personeel is tijdens deze operaties geconfronteerd met morele en ethische vraagstukken die zij normaal gesproken in Nederland niet tegenkomen. Dilemmatraining moet derhalve een wezenlijk onderdeel blijven van voornoemde opleidingen. Dit geldt ook voor het optreden in internationaal verband, met name ten aanzien van het anticiperen op en het flexibel omgaan met andere normen en waarden.
Er is veel zorg besteed aan de ondersteuning van het personeel, zowel op medisch gebied als ten aanzien van werkomstandigheden, legering en ontspanning. Daarbij bleek echter, dat niet in alle situaties dezelfde kwaliteit kon worden geleverd als in Nederland. De omstandigheden ter plaatse lieten dat in een aantal gevallen niet toe. Daarnaast hanteerden andere deelnemende landen op dit gebied vaak afwijkende normen. Bij gezamenlijk optreden is er daarom voor gekozen het Nederlandse personeel met name op het gebied van de leefomstandigheden niet al te zeer in een uitzonderingspositie te plaatsen. Het is daarom van belang tijdens elementaire- en missie gerichte opleidingen en training onverminderd aandacht te besteden aan gewenning aan ontbering, zodat, wanneer daaraan tijdens operaties niet valt te ontkomen, dit de taakuitvoering van de militair niet nadelig beïnvloedt.
Arbeidsvoorwaarden krijgsmachtdelen
De uitvoeringsregelingen van arbeidsvoorwaarden van de krijgs-macht- delen verschillen door historische ontwikkelingen, uiteenlopende taakstelling en de omgeving waarin normaal gesproken wordt opgetreden. Zo kwamen bij «joint» optreden de verschillen in de uitvoering van regelingen naar voren (financiën, verlof, tuchtrecht, toekennen van belonin- gen, enz.) waardoor bij het personeel onduidelijkheid en soms onvrede ontstond. Er is een werkgroep ingesteld die is belast met de formulering van duidelijke uitvoeringsregelingen bij interkrijgsmachtelijk optreden op het gebied van financiën, rechtspositie en tuchtrechtspraak. De werkgroep zal hierover uiterlijk 1 maart 2000 advies uitbrengen.
Paraatheid, inzetbaarheid en voortzettingsvermogen
De Kosovo-crisis heeft in het bijzonder het belang van de paraatheid en het voortzettingsvermogen van de Nederlandse eenheden onderstreept. De Nederlandse krijgsmacht heeft meegewerkt aan drie operaties met drie bataljonsequivalenten (SFOR, «Allied Force», «Allied Harbour»). Ook werd, in kleiner verband, deelgenomen aan EFOR. Bovendien heeft Nederland een fregat, een onderzeeboot en een maritiem patrouillevliegtuig (eerder ingezet ter ondersteuning van de KVM) ter beschikking gesteld van de maritieme component van «Allied Force». Tegelijkertijd werd de bijdrage aan UNFICYP (een compagnie) voortgezet en werd de bijdrage aan de strategische reserve voor SFOR (een bataljon) gereedgehouden.
De krijgsmacht was in staat de eenheden voor EFOR en «Allied Harbour» op zeer korte termijn uit te zenden, waarbij de systematiek van de gereedheidstellingen overigens nog bleek afgestemd op de traditionele hoofdtaak van de krijgsmacht. De voorbereiding op en de deelneming aan zoveel operaties legde een grote druk op de defensieorganisatie en haar personeel, zowel in het operatie gebied als in Nederland. Op logistiek gebied moest een grote inspanning worden geleverd ter ondersteuning van de operaties op zo'n tweeduizend kilometer afstand. De behoefte aan transportcapaciteit was groot, erin voorzien een dito uitdaging voor de Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO). Ook op onderhoudsinstellingen werd een extra beroep gedaan wegens het intensieve gebruik van het materiaal. Herhaaldelijk werd extra personeel naar het inzetgebied overgebracht voor gespecialiseerd onderhoud ter plaatse zodat de inzetbaarheid van eenheden niet in gevaar kwam. Bevoorrading over een zo grote afstand in de vereiste hoeveelheden stelde hoge en extra eisen op het gebied van veiligheid (munitie), houdbaarheid (onder meer medicamenten) en tijdigheid. De medische ondersteuning van deze operaties verhoogde in aanzienlijke mate de druk op de voorzieningen in Nederland. Om die reden werden samenwerkingsverbanden met burgerinstanties geactiveerd.
Operatie «Allied Force» duurde langer dan verwacht. Derhalve moesten spoedmaatregelen worden getroffen om het voortzettingsvermogen te waarborgen. Het was moeilijk de wapenvoorraad tijdens de operatie op peil te houden. Dit betrof met name lasergeleide lucht-grondwapens waaraan grote behoefte was. Invulling van toekomstige wapenbehoeftes dient hiermee rekening te houden. Voorts is het van belang om zo spoedig mogelijk de verbruikte wapens weer op peil te brengen.
Het materiaal dat tijdens de operaties is gebruikt, voldeed aan hoge kwaliteitseisen. De materieelsinvesteringen van de Koninklijke luchtmacht van de afgelopen jaren wierpen tijdens operatie «Allied Force» hun vruchten af. De modernisering van de F-16, de aanschaf van de AIM-120 AMRAAM, de aankoop van precisiebewapening en de versnelde aanschaf van de doelaanstralingsapparatuur (LANTIRN Pods: een aantal F-16's is hiervan voorzien tijdens «Allied Force») kwamen de kwaliteit en de effectiviteit van de Nederlandse bijdrage ten goede. Daarbij ging het vooral om het kunnen minimaliseren van onbedoelde nevenschade en de risico's van eigen verliezen. «Allied Force» onderstreepte het belang van verdere optimalisering van deze hoge standaard: de hoeveelheid doelsaanstralingsapparatuur moet worden vergroot (de Kamer heeft inmiddels ingestemd met de voorgestelde verwerving van additionele LANTIRN Pods) en er bestaat behoefte aan tactische datalink.
Ook de Chinook-helikopters en de P-3C Orion moesten worden aangepast, al dan niet met al voorziene en geplande modificaties, om de gewenste doeltreffendheid te bereiken (Forward Looking Infra Red -en zelfbeschermingsapparatuur voor de P-3C Orion en «doorguns» en zelfbeschermingsapparatuur voor de Chinook-helikopters).
Met name op het gebied van de verbindingsmiddelen is gebleken, dat de interoperabiliteit tussen de krijgsmachtdelen niet het gewenste niveau heeft voor «joint» operaties. Dit heeft met name betrekking op cryptomiddelen, lange-afstandverbindingsmiddelen en verbindingsbeveiliging. Onderzocht wordt hoe de verbindingscapaciteiten beter op elkaar kunnen worden afgestemd of welke extra capaciteit nodig is om in de inter-operabele behoefte te voorzien.
Op logistiek gebied zijn nauwelijks problemen ondervonden zolang de operatie door één krijgsmachtdeel werd uitgevoerd, omdat de standaard procedures en processen werden gevolgd. Bij operaties met een «joint» karakter werden problemen ondervonden met de niet op elkaar afgestemde werkwijzen op logistiek gebied (National Support Element bij EFOR, gehele logistieke proces bij «Allied Harbour»). Ook het ontbreken van een modern goederenvolg- en beheersysteem droeg daaraan bij.
Logistieke afstemming van de centraal aangestuurde operaties vond slechts beperkt plaats op het niveau van de Chef Defensiestaf. Een werkgroep is ingesteld die zich richt op een zodanige afstemming van de procedures dat soepele afwikkeling van de logistieke processen is gewaarborgd. Deze werkgroep zal hierover uiterlijk 1 maart 2000 rapporteren. De centrale coördinatie van de logistieke behoefte zal met de aanpassing en de reorganisatie van de stafcapaciteit van de Chef Defensiestaf worden verbeterd.
De rol die aan SHAPE is toegekend op het gebied van coördinatie en afstemming van de strategische transport behoefte en medische ondersteuning, kwam vooral tijdens «Allied Force» niet uit de verf. Een inefficiënt gebruik van de middelen en een overschot aan medische capaciteit, met name te land, was het gevolg.De bevindingen met betrekking tot de rol van SHAPE worden ingebracht in de door SACEUR uit te voeren evaluatie.
CIMIC («Civil-Military Cooperation») was een wezenlijk onderdeel van de NAVO-operaties rond Kosovo, in het bijzonder in Albanië en Macedonië. De belangrijkste les: alle personeel dient doordrongen te zijn van het belang van civiel-militaire samenwerking onontbeerlijk is. Het bewustzijn dat militairen altijd optreden naast en met burgers en civiele instanties, zal in alle opleidingen worden aangebracht.
Bij vredesoperaties geldt ten aanzien van arbo en milieu het uitgangspunt dat de Nederlandse normen zoveel als mogelijk in acht worden genomen. Dat was ook het geval in Albanië en Macedonië. Bij de verkenning van het operatie bleek echter dat deze normen niet altijd volledig konden worden aangehouden. Deskundigen in de verkenningseenheid selecteerden de beste posities voor legering. Ook werd geïnventariseerd welke aanpassingen nodig waren, op basis waarvan maatregelen konden worden genomen. Gezien de omstandigheden in het inzetgebied kon een verhoogd risico echter niet geheel worden uitgesloten. Een uitstekende fysieke gesteldheid van het personeel, uitstekende kennis van hygiëne, goede medische zorg en een evenwichtige voeding bleken van groot belang. Ook in de toekomst zal arbo- en milieu-deskundigheid worden opgenomen in verkenningsteams, zodat mogelijke risico's tijdig worden onderkend. Er zal aandacht aan arbo- en milieuaspecten worden besteed tijdens initiële loopbaan- en missiegerichte opleidingen.
Aansturing door de Chef Defensiestaf
EFOR, operatie «Eagle Eye», operatie «Allied Force» en operatie «Allied Harbour» waren door de NAVO geleide operaties. De uitgezonden eenheden waren via het «transfer of authority» (TOA)-mechanisme onder bevel gesteld van de NAVO-commandanten. Er kon overigens niet altijd worden teruggevallen op bestaande NAVO-structuren. Bij de planning, voorbereiding en uitvoering van EFOR trad Frankrijk op als «lead nation». Over «command and control» zijn duidelijke afspraken gemaakt.
Door «transfer of authority, (TOA)» werd het bevel over de Nederlandse eenheden aan de NAVO-commandanten overgedragen. De zeggenschap beperkte zich uitdrukkelijk tot in het mandaat vermelde en politiek goedgekeurde taakstelling van de desbetreffende operatie. Het «full command» is, zoals grondwettelijk vastgelegd, te allen tijde in Nederland gebleven.
De Nederlandse bijdragen aan de NAVO-operaties zijn aangestuurd door de Chef Defensiestaf. De aansturing was gericht op niet-overgedragen bevoegdheden (nationale aspecten) en de waarborging dat de activiteiten pasten in het door de regering onderschreven mandaat. Daartoe bevonden zich in het operatiegebied twee «Senior National Representatives» (SNR's) bij respectievelijk «Allied Force» en «Allied Harbour». In het geval van EFOR werd de Chef Defensiestaf vertegenwoordigd door de Contingentscommandant (Contco). Tijdens de operaties bestond er een intensief contact tussen SNR's en Contco enerzijds en de CDS, via het Defensie Crisis Beheersings Centrum, anderzijds.
De aansturing van de operatie door de CDS, in nauw contact met de bewindslieden, is goed verlopen. Informatiestromen werden goed gekanaliseerd, besluiten op hoofdlijnen beter afgestemd op de politieke ontwikkelingen en coördinatie met internationale partners vergemakkelijkt.
Via haar liaison-officier bij het NAVO-gevechtsleidingscentrum in Vicenza beschikte Defensie 72 uur van te voren over de vluchtinformatie van de in te zetten F-16's. Hierdoor kon tijdig de juistheid worden getoetst van de in te zetten middelen, de kans op onbedoelde nevenschade, de risico's voor de vliegers en de vraag of het om goedgekeurde doelen ging. Onbedoelde nevenschade genoot mede in het licht van de voorgevallen incidenten de bijzondere aandacht van de SNR. Burgers werden uiteraard zo veel mogelijk ontzien; bij de planning voor «Allied Force» was dit al een belangrijk punt van aandacht geweest. Vliegers werden bij voortduring gewezen op de noodzaak onbedoelde nevenschade te vermijden en procedures werden aangepast, ook al had dat soms consequenties voor de militaire effectiviteit. In verband met door een clusterwapen veroorzaakte onbedoelde nevenschade in Nis schortte de minister van Defensie het gebruik van clusterwapens (CBU 87) op in afwachting van de uitkomsten van het Amerikaanse onderzoek hiernaar.
Bij de operationele aansturing van drie operaties tegelijkertijd is gebleken dat de Chef Defensiestaf niet over voldoende stafcapaciteit beschikt om alle aspecten van de operaties goed aan te sturen. De Defensienota voorziet dan ook in aanpassing van deze capaciteit. Het Defensie Crisis Beheersings Centrum wordt thans gereorganiseerd, waarbij wordt voorzien in een «opblaas-constructie». Zo zal op verschillende terreinen, waaronder logistiek, personeelszorg en rechtspositie, de afstemming worden verbeterd. Tevens is aan de staf van de Chef Defensiestaf een afdeling evaluaties toegevoegd.
De informatieverstrekking over het verloop van de militaire operaties en de Nederlandse deelname daaraan aan de meestbetrokken bewindslieden (de minister-president, de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken) verliep via dagelijkse briefings door het Defensie Crisis Beheersing Centrum (DCBC) en door middel van nota's en fiches. De bewindslieden zijn zo voortdurend op de hoogte gehouden van relevante ontwikkelingen, zowel in de voorbereidingsfase als tijdens de diverse operaties.
Naast de schriftelijke informering van de Kamer door de betrokken bewindslieden zijn de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie geregeld geïnformeerd tijdens vertrouwelijke briefings op het DCBC.
Tijdens de operaties is er voortdurend overleg geweest tussen hoge ambtenaren van Buitenlandse Zaken, Algemene Zaken en Defensie (inclusief de (P)CDS) in de Interdepartementale Werkgroep Kosovo (IWK). Deze werkgroep fungeerde als schakel tussen het ambtelijk overleg op velerlei niveaus enerzijds en de politieke leiding anderzijds. Het mandaat van de IWK omvatte alle politieke, militaire en humanitaire aspecten van de Kosovo crisis, met uitzondering van de opvang van Kosovaarse vluchtelingen in Nederland.
Tijdens de Kosovo-crisis was de directeur Voorlichting van het ministerie van Defensie verantwoordelijk voor de voorlichting aan pers en publiek. Bij het begin van operatie «Allied Force» is besloten dagelijks persbriefings te verzorgen. De bijeenkomsten werden aanvankelijk bijgewoond door een grote groep journalisten. Na ongeveer acht weken nam de belangstelling van de pers voor de briefings af; de frequentie van deze bijeenkomsten werd daarom teruggebracht naar zo'n twee keer per week. Tijdens de briefings werd niet alleen informatie verstrekt over de actuele situatie, maar werd ook aandacht geschonken aan de tactische en strategische mogelijkheden van de inzet van het luchtwapen, landoperaties, maritiem optreden, logistiek en militaire hulpverlening en civiel-militaire samenwerking.
Behalve een intensieve woordvoering en verspreiding van vele persberichten is tevens ruim gebruik gemaakt van het Internet. Naast de dagelijkse bilaterale afstemming van specifieke aangelegenheden tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Defensie werden vergaderingen belegd door de Rijksvoorlichtingsdienst. Hierin kwamen de voorlichtingsaspecten aan de orde die meerdere departementen betroffen. De informatievoorziening door de NAVO was verzekerd door de dagelijkse contacten tussen het Pers- en Informatiecentrum van de NAVO in Brussel en de Directie Voorlichting van het ministerie van Defensie.
Kort na het begin van operatie «Allied Force» is voor mediavertegen- woordigers een reis naar Amendola georganiseerd. Verder zijn reizen voor de pers georganiseerd naar Hr.Ms. Dolfijn (kustoperaties) in Malaga en naar Hr.Ms. Urk (opruiming explosieven in Adriatische Zee) in Ancona. Aan deze reizen hebben acht respectievelijk achttien journalisten deelgenomen.
HOOFDSTUK 3 TOETSING AAN HET DEFENSIEBELEID
De Kosovo-crisis en de NAVO-operaties rond Kosovo hebben het belang van de bescherming van de internationale rechtsorde en humanitaire hulpverlening eens te meer aangetoond. De Nederlandse krijgsmacht is in staat gebleken hieraan inhoud te geven: zij heeft de internationale rechtsorde helpen beschermen en bevorderen. Er is niet alleen gedreigd met geweld, maar er is ook geweld toegepast. Ook zijn eenheden van de krijgsmacht ingezet voor humanitaire hulpverlening aan vluchtelingen die het slachtoffer waren van de Servische agressie in Kosovo. Nederland heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan alle NAVO-operaties rond Kosovo. Dat was alleen mogelijk dankzij de kwaliteiten en de capaciteiten van de Nederlandse krijgsmacht. Ook in de toekomst dient Nederland een soortgelijke bijdrage te kunnen leveren. De in de Defensienota vastgelegde plannen en beleidsvoornemens maken dat mogelijk.
In de Defensienota wordt nadrukkelijk verwezen naar het Strategisch concept van de NAVO. Hierin wordt het belang van flexibele, multifunctionele strijdkrachten onderstreept. Deze dienen snel inzetbaar te zijn en over een grote afstand te kunnen worden ingezet, over voldoende gevechtskracht en beschermingsmiddelen te beschikken en gedurende langere tijd te kunnen worden ingezet. Strijdkrachten dienen te beschikken over hoogwaardig personeel en materieel, alsmede over voldoende ondersteunende eenheden.
Deze kenmerken zijn tijdens de Kosovo-crisis kritische succesfactoren gebleken. De NAVO-operaties rond Kosovo onderschrijven de noodzaak de flexibiliteit, de paraatheid, de inzetbaarheid, de mobiliteit, de gevechts-kracht, het voortzettingsvermogen, de veiligheid, de interoperabiliteit en de kwaliteit van de Nederlandse krijgsmacht verder te verbeteren. Dat geldt ook voor civiel-militaire samenwerking (CIMIC) en de samenwerking tussen de krijgsmachtdelen («joint» optreden).
Paraatheid, inzetbaarheid en voortzettingsvermogen
De Nederlandse bijdragen aan de NAVO-operaties rond Kosovo legden, gevoegd bij de lopende operaties in Bosnië en Cyprus en de overige Defensieverplichtingen in dezen, legden een zware druk op de Defensie-organisatie. Mede op grond van deze ervaringen voorziet de Defensienota in de toevoeging van 2100 nieuwe parate functies. Hierdoor worden de paraatheid en het voortzettingsvermogen verbeterd. Ook het personeelsbeleid zal hieraan bijdragen: door het personeelsbestand te verjongen worden de beschikbaarheid en de inzetbaarheid bevorderd. Voorts heeft het de voorkeur de Nederlandse militaire inspanningen niet te versnipperen, maar zo mogelijk te concentreren. Het kabinetsbesluit de Nederlandse bijdrage met landeenheden aan de NAVO-operaties op de Balkan te concentreren op SFOR levert daaraan een substantiële bijdrage.
De NAVO-operaties rond Kosovo hebben eens te meer bewezen dat gemotiveerd en goed opgeleid personeel doorslaggevend is voor de kwaliteit van de inzet. De Nederlandse militair voldeed tijdens de NAVO-operaties rond Kosovo uitstekend. In hoofdstuk 2 is al gewezen op de noodzaak onverminderd te blijven investeren in de opleiding van het personeel. De Kosovo-crisis onderstreept het belang van de zorg voor personeel en hun gezindsleden voor, tijdens en na de uitzending, met het oog op de praktische en emotionele gevolgen van uitzending.
Naast paraatheid is mobiliteit, de mogelijkheid zo snel mogelijk te ontplooien in het operatie gebied, van cruciaal belang voor de tijdige inzet van eenheden. Ook de Kosovo-crisis liet daarover geen twijfel bestaan. In korte tijd moesten vele duizenden NAVO-militairen over grote afstanden worden verplaatst. Nederland beschikt over een eigen militaire luchttransportcapaciteit: hierdoor kon een groot deel van het luchtvrachtaanbod worden gedekt. Ook het feit dat Nederland als een van de weinige NAVO-landen beschikt over een «air-refuel» capaciteit verdient in dat verband vermelding.
Voor zeetransport was Nederland goeddeels aangewezen op de civiele markt. In een deel van deze transportbehoefte kon worden voorzien door Hr.Ms. Rotterdam. Het transport over land ging met eigen transportcapaciteit over de weg en per spoor, waarvoor capaciteit werd gehuurd. Deze transporten verliepen zonder problemen. De voorgenomen«poolvorming» met de Europese bondgenoten zal in de toekomst leiden tot een efficiënter gebruik van de schaarse middelen. Het tweede ATS vormt een welkome aanvulling op deze middelen, evenals de te verwerven lichte helikopters.
Alle ingezette onderdelen van de krijgsmacht hebben flexibel gereageerd op de voortdurend wijzigende omstandigheden. Personeel en materieel traden vredesafdwingend, toezichthoudende en humanitair op. De Nederlandse militairen bleken goed inzetbaar in de multinationale NAVO-operaties. Het optreden in internationaal verband ging de Nederlandse militair goed af. Dat was mogelijk door de ervaring die is opgedaan in de bestaande internationale NAVO-structuren (het Duits-Nederlandse legerkorps, de «UK/NL Amphibious Force», het Belgisch-Nederlandse F-16 detachement), zowel uitvoerend als op stafniveau. De flexibiliteit, internationale belangstelling en talenkennis van de Nederlandse militair droeg hier eveneens toe bij. Tevens bewezen de NAVO-operaties rond Kosovo het belang in dergelijke (ad-hoc) multinationale verbanden op het juiste (staf-)niveau vertegenwoordigd te zijn. Dit waarborgde de adequate inbreng in de operationele processen en de tijdige informering over belangrijke ontwikkelingen.
De interoperabiliteit met systemen van andere landen bleken van groot nut: er was een grote mate van uitwisselbaarheid op het gebied van taken en opdrachten. Dit gold voor zowel hoogwaardige technologische systemen, zoals de F-16, de P-3C Orion en de mortieropsporingsradarbatterijen, als voor minder complexe systemen, zoals genie uitrusting, transportcapaciteit en veldartillerie.
Het door Nederland ingezette materieel bleek in bijna alle gevallen inzetbaar voor een veelheid aan taken. Dat gold voor de gevechtsvliegtuigen, de helikopters, de transportvliegtuigen en het maritiem patrouillevliegtuig, de marineschepen en het materieel te land. Deze vaststelling onderstreept het uitgangspunt van de Defensienota dat alle parate eenheden, alsmede hun materieel, inzetbaar dienen te zijn voor alle hoofdtaken.
De bijzondere aandacht voor CIMIC («Civil-Military Cooperation») in de Defensienota en de beleidsvoornemens in dezen worden bevestigd door de ervaringen tijdens de Kosovo-crisis. CIMIC was een integraal onderdeel van de NAVO-operaties rond Kosovo. Capaciteiten op dit gebied bleken onontbeerlijk. De samenwerking met het Rode Kruis tijdens «Allied Harbour» is een voorbeeld van effectieve samenwerking tussen militairen en civiele instanties. Het resultaat hiervan is zonder meer groter geweest dan de som der delen.
De humanitaire noodhulpoperatie «Allied Harbour» was de eerste operatie waaraan de krijgsmachtdelen elk substantieel bijdroegen. De door Nederland geleide taakgroep «Task Force Romeo» was daarmee de eerste werkelijk «joint» (of «paarse») operatie van de Nederlandse krijgsmacht. Dit gezamenlijke optreden verliep goed. De logistieke processen en procedures bleken echter voor verbetering vatbaar. Bij «joint» optreden dienen zowel de planning als de uitvoering beter op elkaar te worden afgestemd. Inmiddels is besloten dat de krijgsmacht in 2006 één logistiek systeem zal hebben. Vanaf 2000 worden ter ondersteuning van de logistieke processen gezamenlijke informatievoorzieningsprogramma's verwezenlijkt. Ook zal de Chef Defensiestaf op korte termijn plannen ontvouwen voor de gezamenlijke training van eenheden van verschillende krijgsmachtdelen.
Nederland heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de NAVO-operaties rond Kosovo. Zo nam Nederland vijf procent van de sorties van «Allied Force» voor zijn rekening, evenveel als het Verenigd Koninkrijk. De bijdragen aan EFOR, «Eagle Eye», «Allied Force» en «Allied Harbour» waren van hoge kwaliteit. Personeel en materieel waren volledig op hun taken berekend. De Nederlandse militairen die onder moeilijke en gevaarvolle omstandigheden moesten optreden, vervulden zowel militaire als humanitaire taken. Nederland was in staat aan alle NAVO-operaties rond Kosovo bij te dragen en de lopende bijdragen aan vredesoperaties voort te zetten. De Nederlandse krijgsmacht kon op zeer korte termijn eenheden ter beschikking stellen van EFOR en «Allied Harbour». Deze inspanning trok wel een zware wissel op de defensie-organisatie, zowel personeel als materieel.
De Kosovo-crisis heeft gedemonstreerd dat Defensie moet blijven investeren in personeel, opleiding en training en hoogwaardig materieel. Dat geldt ook voor het gezamenlijk («joint») optreden van de krijgsmachtdelen. Dit is noodzakelijk om ook in de toekomst effectief te kunnen bijdragen aan crisisbeheersingsoperaties. De Nederlandse krijgsmacht zal zijn voordeel doen met de lessen die tijdens de Kosovo-crisis zijn geleerd. Deze lessen stemmen overeen met het defensiebeleid, zoals neergelegd in de plannen en de voornemens van de Defensienota.
NEDERLANDSE BIJDRAGE TIJDENS KOSOVO
OPERATIE | OPERATIONELE EENHEID | TAAK | OPMERKINGEN |
---|---|---|---|
EFOR: JOINT GUARDIAN | KL: – LUCHTMOBIELE COMPAGNIE | Beveiliging/ extractie OVSE | ter aflossing Engelsen in jun '99 |
– GENIE CONSTR. DET. | Opbouw legeringsfaciliteiten. | 85 pers. Werkzaam te Petrovac | |
– PERSONEEL t.b.v. HQ EFOR/ GENEESKUNDIGAFVOERDET. | Commando / staf / geneeskundige verzorging | 29 pers. | |
– NSE | Logistieke verzorging | 30 pers.1 | |
KMAR: DETACHEMENT | Nationale politiezorg | 4 pers. | |
KLu: – HELIKOPTER DET, 3 CHINOOKS | t.b.v. extractie OVSE /transportsteun (65 vluchten) | 65 pers. | |
– PERSONEEL t.b.v. HQ EFOR en NSE | Personeel / commando / staf / logistiek | Maakte deel uit van NSE KL, zie 1 | |
KM: 1 P3C ORION | Toezicht op naleving VNVR resolutie / verkenning en surveillance | 19 pers. Opererend vanaf Naval Airbase Sigonella (It.) | |
ALLIED FORCE | KLU: DATF: 14xF-16 MLU 3xF-16 OCU 3xRF-16A | Uitvoeren offensieve-, defensieve- en verkenningstaken | 335 pers. te Villafrance/Amendola (It.) |
CAOC VICENZA | CONTCO, SNR, unitrep's en staf | 22 pers. op CAOC te Vincenca | |
AVIANO AIRFORCE BASE | Missieplanning | 1 vlieger | |
LUCHTTRANSPORTCAP./AAR 2xKDC-10/2xC-130 /3xF-60 | Ondersteuning Allied Force, invulling dagelijkse LUTRA behoefte Def./OS/BUZA | De gehele vlb Eindhoven ondersteunde continue de operaties op de Balkan | |
KMAR:DETACHEMENT | Nationale politiezorg | 4–8 pers. | |
KM: 1 FREGAT, STANAFORMED | Ondersteuning: sea controle/kustverkenning | 165 pers., 24 maart tot 24 juni 1999 | |
1 P-3C ORION | Idem | 18 pers./Sigonella | |
1 ONDERZEEBT | Idem | 60 pers. 1005 tot 24-06-99 | |
1 FREGAT/LYNX, STANAVFORLANT | Idem | 190 pers. 06–26 juni 1999 | |
1 MIJNENJAGER, MCMFORNORTH/-SOUTH | Opruimen gedumpte vliegtuigmunitie in de Adriatische zee | 40 pers./6 pers. in Staf MCMFORNORTH / 1 pers. in MCM-cel AFSOUTH van 09-06 tot 24-08-99 | |
AFOR: ALLIED HARBOUR | |||
KM: TF-R | |||
CONTCO | Nationale stafverantwoordijkheid | 15 pers. | |
HQNLJTF | Operationele commandovoering TF-R | 50 pers. | |
BEVEILIGINGS COMPAGNIE | Beveil./bewak. Humanitaire transporten/HQ | 105 pers. | |
HR.MS. ROTTERDAM | Transport- en commando-heli platform, operationele-/logistieke taken | 217 pers.: 2x Lynx/3x landingsvaartuigen en ABU | |
1 FDS | Veldhospitaal | 30 pers. | |
JOINT NSE | Logistieke taken | 112 pers. (div. KMB'n) | |
KL: | |||
TRANSPORT-COMPAGNIE | Uitvoeren human. transporten | 136 pers. | |
GENIE-EENHEID | Human./mil. contructiewerkzaamheden | 19 pers. | |
KLU: | |||
HELIKOPTER DETACHEMENT | Human. vluchten en ondersteuning/verkenning | 119 pers./3x Chinook/4x BO-105 | |
BEVEILIGINGSEENHEID (OGRV) | Beveiliging vliegbasis Farke | 20 pers. | |
KMAR: DETACHEMENT | Nationale politiezorg | 9 pers. |
NB: in totaal waren in het 3e kwartaal 4470 NL militairen (inclusief SFOR en KFOR) betrokken bij de operaties op de Balkan, waarvan 3470 daadwerkelijk ontplooid en 1000 als strategische reserve beschikbaar in Nederland.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22181-311.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.