22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3835 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 november 2023

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 20 januari 2023 inzake het Fiche: Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties (Kamerstuk 22 112, nr. 3594).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 februari 2023 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 27 november 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Hagen

De griffier van de commissie, De Vos

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

4

     

II

Antwoord/ reactie van het kabinet

5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche met betrekking tot de Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties. Graag willen zij het kabinet een aantal vragen stellen.

Allereerst vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet nog eens nader uit te leggen op welke punten precies de voorgestelde richtlijnen verschillen van de huidige Nederlandse wet- en regelgeving op het onderhavige terrein. Wellicht dat een schema daarbij behulpzaam kan zijn. In het fiche wordt vermeld dat verkend wordt of het College voor de Rechten van de Mens de bevoegdheid moet krijgen om over al het overheidshandelen, waaronder de sociale zekerheid, moet oordelen. Het kabinet heeft nog geen standpunt over het onderwerp van die erkenning ingenomen. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe deze verkenning en het nog te bepalen standpunt zich verhouden tot de onderhavige richtlijnen. In hoeverre heeft Nederland de ruimte om bij de aanpassingen aan de wet- en regelgeving die moeten worden gedaan, daaraan een eigen invulling te geven? Wanneer is de verkenning gereed en is de Minister voornemens een standpunt naar de Kamer te sturen? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister op deze vragen.

Met betrekking tot de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s) vragen de leden van de VVD-fractie of al bekend is of deze voorzieningen ook onder de EU-voorstellen vallen.

Ten aanzien van het proportionaliteitsvereiste is het oordeel van het kabinet positief. De Minister stelt dat het voorgestelde optreden niet verder gaat dan noodzakelijk omdat de voorstellen de bevoegdheden en procedurele autonomie van lidstaten respecteert en discretionaire ruimte laat om te bepalen hoe de voorgestelde maatregelen worden geïmplementeerd. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister dit te verduidelijken.

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om nog eens nader te reflecteren op de subsidiariteitstoets.

Tot slot vragen deze leden aandacht voor de financiële gevolgen van de twee richtlijnen. De Minister geeft aan dat het College voor de Rechten van de Mens mogelijk te maken zal krijgen met een toename van het aantal zaken dat aan dit college wordt voorgelegd en dat nog niet is in te schatten hoe groot die stijging zal zijn en dus nog niet in te schatten is wat de financiële gevolgen zullen zijn. Wanneer verwacht de Minister daarover meer duidelijkheid te krijgen, ook als het gaat om de decentrale overheden en de uitvoeringsorganisaties? Overigens vragen de leden van de VVD-fractie of de kosten die voortvloeien uit de richtlijnen in verhouding tot de opbrengst zullen staan. Zij vragen de Minister daarop in te gaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van de nationale gelijkebehandelingsinstanties en zien dan ook meerwaarde in de voorstellen voor de twee nieuwe Europese richtlijnen. Deze leden lezen dat Nederland al grotendeels voldoet aan de gestelde eisen in deze voorstellen en hebben nog enkele vragen over de (voorgestelde) eisen waar Nederland nog niet of onvoldoende aan voldoet.

Een van de eisen is dat gelijkebehandelingsinstanties onafhankelijk moeten zijn en voldoende middelen dienen te krijgen. De D66-fractie heeft al eerder aangekaart dat de mate waarin lokale adv’s uitgerust zijn met voldoende mensen en middelen, in sterke mate varieert per gemeente en afhankelijk is van lokale financiering. Daartoe is de motie ingediend en aangenomen van het lid Belhaj over onderzoek naar een andere inrichting van de adv's naar voorbeeld van het juridisch loket.1 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft aangegeven dat het onderzoek naar de financiën van de adv’s in maart 2023 wordt afgerond. In hoeverre worden deze twee voorstellen voor Europese richtlijnen in het onderzoek meegenomen? Is de Minister van BZK bereid in de kabinetsreactie op het onderzoek ook in te gaan op de eisen uit de voorgestelde richtlijnen, en hoe een eventueel voorstel tot extra of andersoortige financiering daaraan kan voldoen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de fractie van de SP hebben het fiche over de Richtlijnen standaarden voor instanties voor gelijke behandeling, om discriminatie te bestrijden, gelezen en hebben hierover nog een enkele vraag en opmerking. Deze leden ondersteunen dat er een sterke onafhankelijke instantie dient te zijn die gelijke behandeling bevordert en toeziet op naleving daarvan door andere instanties. Zij vragen echter wel naar de reden waarom er in Europees verband een richtlijn wordt opgesteld en waarom dit niet primair een zaak en taak is van de lidstaten zelf? Wat de mening van het kabinet hierover?

De leden van de SP-fractie lezen dat er de nieuwe bevoegdheid aan het College dient te worden gegeven op basis van deze richtlijn op het gebied van de sociale zekerheid. Kan er concreet worden aangegeven wat deze bevoegdheid behelst en of het kabinet dit wenselijk vindt?

Kan de Minister nader ingaan op de voor- en nadelen ten aanzien van het mogelijk toekennen van de nieuwe bevoegdheid aan het College op het gebied van de sociale zekerheid, zoals in het voorstel wordt beoogd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over de Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties. Deze leden hebben voor dit moment een vraag aan het kabinet. Deze leden begrijpen dat de Richtlijnen ook zien op voldoende financiering van de gelijkebehandelingsinstanties. Kan de regering dit nader duiden? Wat wordt precies de definitie van «voldoende financiering»? En hoe wordt op dit moment door Nederland bepaald wat voldoende financiering is? Welke criteria worden hiervoor gebruikt?

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 januari 2023.

De Europese Commissie heeft op woensdag 7 december 2022 twee voorstellen gepubliceerd die moeten zorgen voor een betere toepassing en handhaving van de antidiscriminatieregels van de EU. Hierin staan standaarden voor instanties voor gelijke behandeling om ervoor te zorgen dat mensen in alle lidstaten kunnen rekenen op een gemeenschappelijk minimumniveau van bescherming tegen discriminatie. Het lid van de fractie BBB hoort graag van de Minister of er al meer zicht is op de planning ten aanzien van de onderhandelingen over de voorstellen om te kunnen inschatten of de twee voorstellen, die verschillende goedkeuringsprocedures vereisen, synchroon lopen?

De voorstellen leiden, naast de aangescherpte standaarden, ook tot toekenning van een nieuwe bevoegdheid voor de instanties voor gelijke behandeling. Deze instanties krijgen nu ook bevoegdheden toegewezen in het kader van de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep (2000/78/EG) en de richtlijn gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (79/7/EEG). Het College heeft nu nog geen bevoegdheid om te oordelen over Richtlijn 79/7/EEC. Dit zou dus een uitbreiding vormen van het huidige nationale wettelijke kader op grond waarvan het College nu oordelen geeft over discriminatie.

Het lid van de BBB-fractie vraagt het kabinet wanneer zij dit jaar denkt de verkenning naar de Kamer te kunnen versturen of het College de bevoegdheid moet krijgen om ook over de sociale zekerheid te oordelen. Kan de Minister nader ingaan op de voor- en nadelen ten aanzien van het mogelijk toekennen van de nieuwe bevoegdheid aan het College op het gebied van de sociale zekerheid, zoals in het voorstel wordt beoogd?

Volgens de EU-voorstellen moeten de lidstaten de instanties voor gelijke behandeling voldoende personele, technische en financiële middelen geven om al hun bevoegdheden doeltreffend uit te oefenen. Aannemelijk is, zoals ook het kabinet concludeert in het BNC-fiche, dat daaronder ook voldoende financiering van de adv’s moet worden begrepen. Wanneer stuurt de Minister de tweede ZBO-evaluatie over het College naar de Kamer, zodat kan worden ingeschat of het College voldoende wordt gefinancierd om te voldoen aan de voorwaarden in de EU-voorstellen? Heeft de Minister inmiddels meer zekerheid over of de adv’s in Nederland ook onder de EU-voorstellen vallen?

Wanneer heeft het kabinet meer zicht op of de adv’s ook onder de richtlijnen vallen? Hoe handelt het College en hoe handelen de adv’s op dit moment als er een melding komt op het gebied van discriminatie door algoritmen? Zit er voldoende kennis om hier advies over te geven en/of door te geleiden? Welke stappen worden doorlopen? Hoe wordt het Meldpunt internet Discriminatie (MiND) betrokken bij de voorlichtende taken van het College en de adv’s? Wat gebeurt er nu met deze meldingen? Worden deze doorgeleid naar het College en daar geregistreerd? Zoals u leest, er zijn nog veel vragen waar het lid van de BBB-fractie graag aandacht voor vraagt. Dit lid bedankt de EU-adviseur Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer voor de ondersteuning bij dit onderwerp.

II Antwoord/ Reactie van het kabinet

De leden van de VVD-fractie en het lid van de BBB-fractie hebben de vraag gesteld of de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) ook onder de EU-voorstellen vallen. Op grond van het voorgestelde artikel 2 van beide richtlijnen wijzen de lidstaten een of meer organen aan om de in de richtlijnen vastgestelde bevoegdheden uit te oefenen. Het College voor de Rechten van de Mens heeft onder meer de taak om onderzoek te doen naar de naleving van de mensenrechten (waaronder gelijke behandeling) in Nederland, gevraagd en ongevraagd advies te geven over wetgeving, beleid en praktijk op het gebied van onder meer (de aanpak van) discriminatie én om onderzoek te doen naar individuele klachten over ongelijke behandeling. Daarmee vervult het College zijn rol als gelijkebehandelingsinstantie zoals bedoeld in de voorgestelde richtlijnen. De richtlijnen zien ook op het bieden van bijstand aan slachtoffers van discriminatie. Deze taak is in Nederland belegd bij de ADV’s die zijn ingesteld op basis van de Wet Gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen. Zo kunnen ADV-medewerkers slachtoffers van discriminatie juridische en emotionele bijstand verlenen in een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens. Op deze taken zijn de voorgestelde richtlijnen dan ook van toepassing.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd op welke punten de voorgestelde richtlijnen verschillen van de huidige Nederlandse wet- en regelgeving. De richtlijnen bevatten de voorstellen om de gelijkebehandelingsinstanties ook bevoegd te maken op het terrein van twee richtlijnen over gelijke behandeling, namelijk ten aanzien van gelijke behandeling bij de arbeid op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (Richtlijn 2000/78/EC) en gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de sociale zekerheid (Richtlijn 79/7/EEC). Zoals in het fiche met betrekking tot de Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties is opgenomen, heeft het College voor de Rechten van de Mens op dit moment geen bevoegdheid om te oordelen over Richtlijn 79/7/EEC inzake gendergelijkheid bij de sociale bescherming, terwijl de voorgestelde richtlijnen daar wel op zien. Op dit punt zal de Nederlandse wetgeving dus moeten worden aangepast indien die richtlijn wordt aangenomen. Het College heeft wel reeds de bevoegdheid om te oordelen over onderscheid bij de arbeid op grond van godsdienst of overtuiging, seksuele gerichtheid, handicap en leeftijd (zie artikel 10, eerste lid, Wet College voor de rechten van de mens juncto artikel 12 Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en artikel 14 Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid). De Wet College voor de rechten van de mens, die de taken en bevoegdheden van het College regelt zoals de onafhankelijkheid en de procesbevoegdheid, voldoet tot slot ook aan de minimum eisen die de voorgestelde richtlijnen daaraan stellen. Op deze punten is dus geen aanpassing van de Nederlandse wetgeving voorzien indien de richtlijn wordt aangenomen.

In verband met de verkenning of er aanleiding bestaat om de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens uit te breiden tot onderscheid op gronden en overheidshandelingen waarop de bestaande richtlijnen geen betrekking hebben, vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre Nederland de ruimte heeft om bij de aanpassingen aan de wet- en regelgeving die moeten worden gedaan daaraan een eigen invulling te geven. De voorgestelde richtlijnen bevatten minimumvereisten waaraan de lidstaten moeten voldoen. De lidstaten mogen bepalingen invoeren die gunstiger zijn dan de minimumvereisten van de richtlijnen. Dat geldt ook voor wat betreft de reikwijdte van de bevoegdheid van de gelijke behandelingsinstanties. In een brief van 20 maart 2023 hebben de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, het College voor de Rechten van de Mens en de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme aan mijn ambtsvoorganger een oproep gedaan om overheidshandelen onder de reikwijdte van de gelijkebehandelingswetgeving te brengen en het College voor de Rechten van de Mens de bevoegdheid te geven om te oordelen over mogelijk onderscheid dat daarbij wordt gemaakt.2 In de Kabinetsreactie op het rapport «Gelijk recht doen» van 7 juli 2023 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat zij het van belang vond om te bezien waar de rechtsbescherming tegen discriminerend overheidshandelen ondanks bestaande proceduremogelijkheden op dit moment tekortschiet en hoe uitbreiding van de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens in die leemte zou kunnen voorzien.3 Ik verwacht dat de verkenning hiernaar eind 2024 gereed is. Deze zal dan aan de Kamer worden voorgelegd.

De leden van de VVD-fractie hebben mij gevraagd het standpunt ten aanzien van het proportionaliteitsvereiste te verduidelijken en nader te reflecteren op de subsidiariteitstoets. De richtlijnen geven minimumvoorschriften voor de werking van organen voor gelijke behandeling om hun doeltreffendheid te verbeteren en hun onafhankelijkheid te vergroten, teneinde het beginsel van gelijke behandeling te versterken. Tegelijkertijd laten de richtlijnen de lidstaten ruimte om eigen keuzes te maken. Zo bepalen de lidstaten of de organen voor gelijke behandeling zaken beoordelen door middel van niet-bindende adviezen, zoals het College voor de Rechten van de Mens dat in ons land doet, of bindende besluiten geven. Ook ten aanzien van bijvoorbeeld de procesbevoegdheid kunnen de lidstaten keuzes maken. Ten aanzien van de subsidiariteit kan worden opgemerkt dat de Europese Commissie heeft geconstateerd dat er grote verschillen bestaan tussen de lidstaten voor wat betreft de inrichting, onafhankelijkheid, bevoegdheden en toegankelijkheid van de gelijke behandelingsinstanties. Daarom heeft de Commissie in 2018 een aanbeveling uitgebracht met standaarden voor gelijke behandelingsinstanties. Naar aanleiding daarvan hebben slechts enkele lidstaten wijzigingen doorgevoerd. Door de ruimte beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken, bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de gelijke behandelingsinstanties van de lidstaten. De voorgestelde richtlijnen zorgen voor een versterking van de positie van de gelijke behandelingsinstanties, zodat vormen van discriminatie die zijn verboden in de Europese richtlijnen beter kunnen worden aangepakt.

De leden van de VVD-fractie hebben tot slot gevraagd wanneer er duidelijkheid wordt verwacht over de financiële gevolgen van een mogelijke toename van het aantal zaken dat aan het College voor de Rechten van de Mens wordt voorgelegd en of die kosten in verhouding staan tot de opbrengst. De financiële gevolgen zullen naar verwachting gering zijn. Uit de gepubliceerde uitspraken op rechtspraak.nl blijkt dat jaarlijks slechts in een zeer beperkt aantal gevallen een beroep op de richtlijn inzake gendergelijkheid bij de sociale bescherming wordt gedaan. Daarom valt te verwachten dat een uitbreiding van de bevoegdheid van het College om kennis te nemen van klachten over ongelijke behandeling op grond van gender bij de sociale bescherming niet zal leiden tot een grote stijging van het aantal zaken en daarmee slechts beperkte financiële consequenties zal hebben.

De leden van de D66-fractie hebben gevraagd in hoeverre de voorgestelde richtlijnen zijn meegenomen in het onderzoek over de financiën van de ADV’s. Daarnaast is gevraagd of ik bereid ben in de kabinetsreactie op het onderzoek in te gaan op de eisen uit de voorgestelde richtlijnen en hoe een eventueel voorstel tot extra of andersoortige financiering daaraan kan voldoen.

In mijn brief van 24 oktober jongstleden aan uw Kamer heb ik nadere informatie gegeven over de versterking van de ADV’s en het proces dat ik voor ogen heb om te komen tot een stevig gepositioneerde, kundige en breed inzetbare voorziening voor burgers in Nederland.4 Berenschot heeft onderzoek gedaan naar de inrichting, taken en financiering van de ADV’s. In het rapport van Berenschot worden op alle drie deze onderdelen knelpunten gesignaleerd, die zijn omgezet in bouwstenen voor drie scenario’s met het oog op een mogelijk toekomstige lokale aanpak van discriminatie in Nederland. De voorgestelde richtlijnen vragen van de lidstaten ervoor te zorgen dat elk orgaan van gelijke behandeling over de nodige personele, technische en financiële middelen beschikt om doeltreffend zijn taken uit te voeren en zijn bevoegdheden uit te oefenen. In het onderzoek is niet specifiek op de richtlijnen ingegaan. In mijn brief heb ik een voorkeur uitgesproken voor het meest ambitieuze scenario. Bij de verdere uitwerking van dit scenario zullen de eisen uit de voorgestelde richtlijnen worden betrokken.

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd waarom er in Europees verband een richtlijn wordt opgesteld en waarom dit niet primair een zaak en taak is van de lidstaten zelf. Daarnaast hebben de leden van de SP-fractie gevraagd wat de nieuwe bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens op het gebied van de sociale zekerheid behelst en of het kabinet dit wenselijk vindt. En tot slot hebben de leden van de SP-fractie, evenals het lid van de BBB-fractie, gevraagd wat hiervan de voor- en nadelen zijn.

Het kabinet is er voorstander van dat alle burgers in Europa bescherming genieten tegen vormen van discriminatie waartegen bestaande richtlijnen bescherming bieden. De voorgestelde richtlijnen laten tegelijkertijd ruimte aan de lidstaten om eigen keuzes te maken, zoals ten aanzien van de vraag of organen van gelijke behandeling niet-bindende adviezen of bindende besluiten geven.

Een nieuwe bevoegdheid voor het College voor de Rechten van de Mens om te oordelen over de richtlijn inzake gendergelijkheid bij de sociale bescherming sluit aan bij de bevoegdheid die het College nu al heeft om te oordelen over onderscheid op grond van ras bij sociale bescherming, zoals opgenomen in artikel 7a lid 1 van de Algemene wet gelijke behandeling. Het voordeel van het toekennen van deze bevoegdheid aan het College is dat daarmee voor burgers een laagdrempelige voorziening wordt gecreëerd om klachten over dit onderwerp te laten beoordelen. Dit sluit bovendien aan bij een breder gevoelde wens om nieuwe gronden en terreinen waarop mensen mogelijk worden gediscrimineerd onder de reikwijdte van de gelijkebehandelingswetgeving te brengen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd wat de definitie is van «voldoende financiering» en hoe op dit moment wordt bepaald wat voldoende financiering is.

Voor het College voor de Rechten van de Mens geldt dat dit een zelfstandig bestuursorgaan is. Het College valt beheersmatig onder de Minister van Rechtsbescherming. Met het College vindt twee keer per jaar bestuurlijk overleg plaats over de omvang van de middelen en de activiteiten. Vorig jaar heeft dit geleid tot een verhoging van het budget van het College. Op grond van artikel 39 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zendt de Minister voor rechtsbescherming elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het College. Ten aanzien van de ADV’s kan worden opgemerkt dat bij de verdere uitwerking van het gekozen scenario zal worden vastgesteld welke financiële middelen nodig zijn om dit te realiseren.

De financiering van de ADV’s verloopt op dit moment via de gemeenten. Bij mijn eerdergenoemde brief van 24 oktober jongstleden is de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen om het ADV-stelsel te versterken. Er zal de komende jaren worden toegewerkt naar een landelijk stevig gepositioneerde, kundige en breed inzetbare voorziening voor burgers in Nederland. De financiering van deze organisatie zal zo veel mogelijk onafhankelijk van gemeenten worden vormgegeven. Ook komt er een nieuwe preventieve taak voor de ADV’s. Hiervoor zijn structurele middelen gereserveerd in de Voorjaarsnota 2023.5

Het lid van de BBB-fractie heeft gevraagd naar de planning ten aanzien van de onderhandelingen over de voorstellen om te kunnen inschatten of de twee voorstellen, die verschillende goedkeuringsprocedures vereisen, synchroon lopen.

De onderhandelingen over de voorstellen lopen synchroon. De algemene oriëntatie op de twee richtlijnvoorstellen zijn aangenomen op de Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid van 12 juni 2023. Op 30 augustus 2023 hebben de rapporteurs hun conceptrapport voor het voorstel gebaseerd op artikel 157 VWEU gepresenteerd. Op 7 november 2023 hebben het Comité Employment and Social Affairs (Empl) en het Comité Femm het rapport aangenomen met de standpuntbepaling van het Europees Parlement. De trilogen zullen naar verwachting binnenkort onder Spaans voorzitterschap plaatsvinden.

Het lid van de BBB-fractie heeft gevraagd wanneer de tweede ZBO-evaluatie over het College voor de Rechten van de Mens naar de Kamer wordt gestuurd. Onder leiding van de Minister voor rechtsbescherming vindt momenteel onderzoek plaats naar meldingen van misstanden binnen het College.6 In verband daarmee is de tweede ZBO-evaluatie uitgesteld. Die evaluatie wordt hervat nadat het onderzoek is afgerond.

Het lid van de BBB-fractie heeft voorts gevraagd hoe het College handelt en hoe ADV’s handelen als er een melding komt op het gebied van discriminatie door algoritmen. Verder heeft het lid van de BBB-fractie gevraagd hoe het Meldpunt internet Discriminatie wordt betrokken bij de voorlichtende taken van het College en de ADV’s.

Het College heeft inmiddels meerdere zaken in behandeling genomen en/of afgerond waarin algoritmes, AI of andere digitale systemen een rol spelen. Deze zaken worden ook ingediend door ADV’s. Discriminatie als gevolg van digitale systemen is niet gemakkelijk aan te tonen, ondanks de verlichte bewijslast die in de gelijkebehandelingswetgeving is opgenomen. ADV’s en andere belangenorganisaties kunnen de bewijsdrempel mogelijk halen als zij de uitsluiting die meerdere personen ervaren, bijvoorbeeld als het gaat om personen met een niet-Nederlandse achternaam, gezamenlijk aan het College voor te leggen. Slaagt de verzoekende partij daarin, dan is het vervolgens aan de organisatie die bij zijn besluitvormingsprocessen gebruik maakt van digitale systemen om te bewijzen dat daardoor geen discriminatie plaatsvindt.

De gelijkebehandelingskennis bij de oordelende afdeling van het College wordt intern mede aangevuld dankzij een meerjarig programma Digitalisering & Mensenrechten dat loopt bij de afdeling Onderzoek & Advies. Door interne kennisuitwisseling, ook door vernieuwende casuïstiek uit deze zaken, versterken deze afdelingen elkaar over en weer. Het programma heeft zijn kennis opgebouwd dankzij uitvoering van verschillende activiteiten op het beleid van beleidsontwikkelingen, zoals onderzoeksprojecten (waaronder digitale arbeidsmarktdiscriminatie), advies aan verschillende overheidsinstellingen, publieke voorlichting en samenwerking met bijvoorbeeld andere toezichthouders in het digitale domein.

Op incidentele basis vindt overleg plaats tussen het College en MiND, dat thans werkt onder de naam Meld.Online. Als mensen contact opnemen met het College over discriminerende content op het internet, dan verwijst het College deze melders door naar Meld.Online.


X Noot
1

Kamerstuk 30 950, nr. 291

X Noot
3

Kamerstuk CXLVI, nr. AB.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 30 850, nr. 354.

X Noot
5

De Wijziging begrotingsstaten Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is op dit moment nog in behandeling bij de Eerste Kamer (36 350 VII).

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/23, 36 200-VI, nr. 132.

Naar boven