22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3594 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2023

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties

Fiche: Verordening Interoperabel Europa (Kamerstuk 22 112, nr. 3595)

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Fiche: Richtlijnen standaarden gelijke behandelingsinstanties

1. Algemene gegevens

  • a) Naam richtlijn:

    • 1. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende normen voor organen voor gelijke behandeling op het gebied van gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen in arbeid en beroep, en tot schrapping van artikel 20 van Richtlijn2006/54/EG en artikel 11 van Richtlijn 2010/41/EU

    • 2. Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende normen voor organen voor gelijke behandeling op het gebied van gelijke behandeling van personen ongeacht hun ras of etnische afstamming, gelijke behandeling van personen in arbeid en beroep ongeacht hun godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, gelijke behandeling van vrouwen en mannen op het gebied van sociale zekerheid en de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, en tot schrapping van artikel 13 van Richtlijn 2000/43/EG en artikel 12 van Richtlijn 2004/113/EG

  • b) Datum ontvangst Commissiedocumenten:

    december 2022

  • c) Nr. Commissiedocumenten:

    COM(2022)688 en COM(2022)689

  • d) EUR-Lex

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52022PC0688&qid=1671023732507&from=EN

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52022PC0689&qid=1671024779933&from=EN

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    SWD(2022) 386–387 en SWD (2022) 386–387

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 157, lid 3, VWEU en 19, lid 1, VWEU

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gewone meerderheid (COM(2022)688) en eenparigheid (COM92022)689)

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft twee identieke voorstellen voor richtlijnen uitgebracht, gebaseerd op twee verschillende juridische grondslagen met verschillende besluitvormingsprocedures. De voorstellen hebben tot doel het versterken van nationale gelijkebehandelingsinstanties, met name voor wat betreft hun onafhankelijkheid, budget en bevoegdheden, teneinde discriminatie effectief te bestrijden.

Gelijkebehandelingsinstanties zijn publieke organisaties die advies en bijstand bieden aan slachtoffers van discriminatie en die rapporten en aanbevelingen kunnen uitbrengen over (de aanpak van) discriminatie in de lidstaat. Op grond van enkele richtlijnen over gelijke behandeling1 is elke lidstaat verplicht één dergelijke organisatie op te zetten. De richtlijnen laten de EU-lidstaten echter veel ruimte voor eigen keuzes voor wat betreft de inrichting, onafhankelijkheid, bevoegdheden en toegankelijkheid van de gelijkebehandelingsorganisaties. Dit heeft ruimte gelaten voor grote verschillen tussen de lidstaten. In 2018 heeft de Commissie een aanbeveling uitgebracht met standaarden voor gelijkebehandelingsinstanties, maar enkele lidstaten hebben naar aanleiding van deze aanbeveling wijzigingen doorgevoerd. Daarom stelt de Commissie nu deze richtlijnen voor. Een openbare consultatie in maart 2022 wees uit dat een meerderheid van de geconsulteerde belanghebbenden voorstander is van bindende standaarden voor gelijkebehandelingsinstanties.

De bepalingen over de bevoegdheden en taken van gelijkebehandelingsinstanties uit de bestaande richtlijnen zullen in de nieuwe richtlijnen worden opgenomen, met daarbij nieuwe vereisten, bevoegdheden en taken. De bepalingen uit de eerdere richtlijnen worden ingetrokken.

De volgende wijzigingen worden voorgesteld: de gelijkebehandelingsinstanties worden ook bevoegd op het terrein van twee richtlijnen over gelijke behandeling waar dat nu nog niet het geval is: 1) gelijke behandeling bij de arbeid op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid2 en 2) gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de sociale zekerheid.3 De gelijkebehandelingsinstanties moeten onafhankelijk zijn en voldoende financiële, personele en technische middelen krijgen. De diensten van de gelijkebebehandelingsinstanties moeten gratis en toegankelijk worden voor alle slachtoffers van discriminatie, inclusief mensen met een beperking. De gelijkebehandelingsorganisaties moeten melders van discriminatie een eerste beoordeling van hun zaak kunnen bieden. Overheidsorganen moeten de gelijkebehandelingsinstanties tijdig consulteren over voorgenomen wetgeving en beleid en aanbevelingen over onderwerpen gerelateerd aan gelijke behandeling en discriminatie in hun afwegingen betrekken. De gelijkebehandelingsinstanties moeten samenwerken met andere relevante actoren en zij moeten bevoegd zijn om discriminatieklachten te onderzoeken, oordelen of bindende uitspraken kunnen doen (afhankelijk van de keuze van de lidstaten) en in rechte kunnen optreden in discriminatiezaken. Ook moeten zij in staat worden gesteld om voorstellen te doen voor mediation of andere vormen van alternatieve geschilbeslechting. De lidstaten en de gelijkebehandelingsinstanties moeten zich inspannen om bewustwording te vergroten en discriminatie te voorkomen. Ten slotte moeten de gelijkebehandelingsinstanties regelmatig rapporten uitbrengen over discriminatie en moeten zij aanbevelingen kunnen doen voor de aanpak van discriminatie.

Op dit moment worden de gelijkebehandelingsinstanties niet formeel gemonitord door de Commissie. De Commissie zal daarom indicatoren ontwikkelen in de vorm van een uitvoeringshandeling om de effecten van de voorgestelde maatregelen te meten en om data die op nationaal niveau wordt verzameld, vergelijkbaar te maken. De Commissie zal elke vijf jaar een rapport publiceren over de gelijkebehandelingsinstanties in de EU.

Het kabinet zet zich op brede wijze in voor de bescherming en bevordering van Europese waarden zoals onder andere verwoord in artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU, waaronder de rechtstaat en de eerbiediging van mensenrechten, non-discriminatie en gendergelijkheid. Het kabinet staat dan ook pal voor het behoud van gendergelijkheid en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen. Gelijkebehandelingsinstanties vervullen een belangrijke rol in het behoud en bevordering van deze Europese waarden.

b) Impact assessment Commissie

De voorstellen zijn vrijgesteld van de verplichting om een effectbeoordeling uit te voeren omdat de Commissie geen mogelijkheid tot vereenvoudiging ziet en omdat de effecten van de beoogde bepalingen naar verwachting slechts gedeeltelijk identificeerbaar en zeer moeilijk meetbaar zullen zijn volgens de Commissie. Een evaluatie van de beleidsopties is opgenomen in het werkdocument van de Commissie. Niet-wetgevende opties zijn reeds getest zonder het gewenste resultaat op te leveren om alle vastgestelde problemen aan te pakken: het opzetten van een actief netwerk van gelijkebehandelingsinstanties (Equinet); de niet-bindende aanbeveling van 2018; de uitwisseling van beste praktijken en rechtstreekse financiering door de Commissie. Deze maatregelen zouden ook van kracht blijven indien geen specifieke verdere actie op het gebied van gelijkebehandelingsinstanties worden genomen (d.w.z. status quo). Om deze redenen is de Commissie van mening dat nieuwe bindende wetgeving de enige optie is. Gezien de voorstellen wel degelijk veranderingen voor sommige lidstaten met zich brengt, had het kabinet graag een impact assessment gezien.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

In Nederland is het College voor de Rechten van de Mens (het College) het nationale mensenrechteninstituut en als rechtsopvolger van de Commissie gelijke behandeling tevens de primaire gelijkebehandelingsinstantie. Het College is ingesteld bij de Wet College voor de rechten van de mens, dat regels geeft voor onafhankelijkheid, inrichting, taken en bevoegdheden. Het College heeft onder meer tot taak om onderzoek te doen naar de naleving van de mensenrechten (waaronder gelijke behandeling) in Nederland, gevraagd en ongevraagd advies te geven over wetgeving, beleid en praktijk op het gebied van onder meer (de aanpak van) discriminatie én om onderzoek te doen naar individuele klachten over ongelijke behandeling.4 Met name met die taak vervult het College zijn rol als gelijkebehandelingsinstantie zoals bedoeld in de richtlijnen. Het College is daarnaast ook toezichthouder op het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

De Europese richtlijnen vereisen ook dat de gelijkebehandelingsinstanties advies en bijstand bieden aan personen die zich gediscrimineerd voelen. Deze taak is in Nederland met name belegd bij de antidiscriminatievoorzieningen die zijn ingesteld op basis van de Wet Gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen. De antidiscriminatievoorzieningen zijn onafhankelijke stichtingen die soms een lokale, soms een regionale rol hebben. Deze organisaties kunnen ook bemiddelen tussen partijen, voorlichting geven en adviezen geven aan gemeenten en lokale organisaties over de aanpak van discriminatie.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet steunt de versterking van de onafhankelijkheid en de rol en bevoegdheden van gelijkebehandelingsinstanties in de Europese Unie. Niet in elk van de lidstaten is een organisatie ingericht die aan de minimale vereisten voldoet. Versterking van de positie van deze organisaties is belangrijk voor de verwezenlijking van Europese kernwaarden als het recht op gelijke behandeling zoals neergelegd in artikel 2 VEU en in de richtlijnen over gelijke behandeling. Het is dan ook wenselijk dat er meer eenheid komt in de gelijkebehandelingsinstanties in de Europese Unie. Gelijkebehandelingsinstanties vervullen tevens een essentiële rol bij onder meer de inzet voor vrouwen- en lhbtiq+ rechten5. Om deze redenen steunt het kabinet de voorstellen.

Het kabinet constateert net als de Commissie dat de aanbeveling uit 2018 met minimale standaarden voor gelijkebehandelingsinstanties niet het gewenste effect heeft gehad en verwelkomt daarom deze richtlijnvoorstellen. Deze laten ruimte voor een inrichting die past binnen de politieke en bestuursrechtelijke context van elk van de lidstaten terwijl er tegelijkertijd minimumnormen worden geformuleerd waaraan de gelijkebehandelingsinstanties moeten voldoen.

Nederland voldoet grotendeels aan de gestelde eisen in de voorstellen, waardoor slechts beperkte wijzigingen noodzakelijk zijn aan de huidige inrichting van het College en de antidiscriminatievoorzieningen. De combinatie van deze organisaties lijkt te voldoen aan de eisen in het voorstel. Zo is het College al onafhankelijk. In 2021 is nog bevestigd dat het voldoet aan de standaarden van de Verenigde Naties voor onder meer onafhankelijkheid.6 Uit de eerste Zelfstandig Bestuurs Orgaan (ZBO)-evaluatie is gebleken dat het College voldoende wordt gefinancierd. De tweede ZBO-evaluatie is momenteel in voorbereiding, een onderzoek naar de financiën van de antidiscriminatievoorzieningen wordt begin 2023 opgeleverd. Ook kan het College al niet-bindende (maar wel gezaghebbende) oordelen geven volgend op een laagdrempelige gratis procedure waarin ook wordt bezien of partijen een schikking kunnen bereiken, bijvoorbeeld door middel van mediation, en bieden de antidiscriminatievoorzieningen gratis advies en bijstand aan slachtoffers van discriminatie bij deze procedures en bij bemiddeling met partijen. Het College kan ook al gevraagd en ongevraagd aanbevelingen geven aan de overheid en bedrijven en wordt regelmatig geconsulteerd over voorgenomen wetgeving en beleid. Adviezen van het College hebben een zwaarwegend karakter waarvan in de praktijk alleen gemotiveerd wordt afgeweken.

Het kabinet heeft een aantal aandachtspunten. Het College heeft geen bevoegdheid om te oordelen over Richtlijn 79/7/EEC (gendergelijkheid bij de sociale bescherming), terwijl de voorgestelde richtlijnen daar wel op zien. Dit zou een uitbreiding vormen van het huidige nationale wettelijke kader op grond waarvan het College nu oordelen geeft over discriminatie en daarmee ook van de bevoegdheid van het College. Op dit moment verkennen het College, de Nationale Coördinator tegen Discriminatie en Racisme en de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme de vraag of het College de bevoegdheid moet krijgen om over al het overheidshandelen – waaronder de sociale zekerheid – te oordelen. Op dit moment is het College alleen bevoegd om te oordelen over het maken van onderscheid op grond van ras bij sociale bescherming, daaronder sociale zekerheid en sociale voordelen. Het kabinet heeft nog geen standpunt ingenomen over het onderwerp van die verkenning. Het voorstel van het College, de NCDR en de Staatscommissie ten aanzien van een uitbreiding van de reikwijdte van de gelijkebehandelingswetgeving en de bevoegdheid van het College zal in samenhang met de onderhavige richtlijnvoorstellen door het kabinet moeten worden beoordeeld.

Artikel 5 van de beide voorgestelde richtlijnen stelt maatregelen ter preventie van discriminatie voorop. Het College is bevoegd om zich daarop te richten en doet dit ook, onder meer door campagnes, de ontwikkeling van de training «selecteren zonder vooroordelen» over het herkennen en voorkomen van stereotypen tijdens de werving en selectie en binnenkort de training die beslissingen op basis van vooroordelen bij het verstrekken van sociale voordelen moet voorkomen. De antidiscriminatiebureaus hebben op dit moment nog geen formele voorlichtings- en andere preventieve taken. Op dit moment loopt er een onderzoek (oplevering voorjaar 2023) naar onder meer de vraag of de antidiscriminatiebureaus7 deze taken zouden moeten ondernemen. Het kabinet zal daarom tijdens de onderhandelingen nagaan of de voorgestelde richtlijnen van toepassing zijn op de antidiscriminatiebureaus en zo ja, of de bepalingen over preventiemaatregelen overeenkomen met wat er mogelijkerwijs gewijzigd zal worden aan de taken van de bureaus. In het onderzoek wordt ook meegenomen of de antidiscriminatiebureaus voldoende worden gefinancierd en of de wijze waarop dat gebeurt (via het Gemeentefonds) zou moeten worden gewijzigd (nu er op dit moment grote verschillen bestaan tussen gemeenten). Het richtlijnvoorstel vereist voldoende financiering van de gelijkebehandelingsinstanties. Aannemelijk is dat daaronder ook voldoende financiering van de antidiscriminatiebureaus moet worden begrepen, hetgeen reeds de aandacht heeft van het kabinet.

Ten slotte heeft ook de Raad van Europa standaarden uitgebracht voor gelijkebehandelingsinstanties. Het wordt uit de voorliggende richtlijnvoorstellen niet helder hoe de standaarden van de Raad van Europa zich verhouden tot deze voorstellen van de Commissie, hoe de beide sets standaarden elkaar kunnen versterken, en welke rol het Europese grondrechtenagentschap (FRA) hierbij speelt. Dit geldt ook voor het European Institute for Gender Equality (EIGE) en Equinet, het netwerk van gelijkebehandelingsinstanties. Het kabinet zal de Commissie hierop bevragen om zeker te zijn dat de voorstellen met deze standaarden in overeenstemming zijn.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Het Europees Parlement heeft nog geen positie ingenomen. Binnen de Raad lijken de voorstellen op steun te kunnen rekenen van verschillende lidstaten. Wel vragen verschillende lidstaten zich af wat de gevolgen zijn van het feit dat beide voorstellen zijn gebaseerd op een andere grondslag, en de mogelijkheid dat de onderhandelingen uit de pas lopen.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet is positief. Het eerste voorstel is gebaseerd op artikel 157, lid 3, VWEU. Artikel 157, lid 3 geeft de EU de bevoegdheid tot het aannemen van maatregelen om de toepassing te waarborgen van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep, met inbegrip van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van sociaal beleid is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, onder b, VWEU).

Het tweede voorstel is gebaseerd op artikel 19, lid 1, VWEU. Artikel 19, lid 1, geeft de EU de bevoegdheid tot het aannemen van passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van sociaal beleid is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, onder b, VWEU).

b) Subsidiariteit

Het oordeel van het kabinet is positief. De voorstellen hebben tot doel de positie en bevoegdheden van gelijkebehandelingsinstanties te versterken om zo vormen van discriminatie die zijn verboden in Europese richtlijnen, beter aan te kunnen pakken. Het kabinet ziet meerwaarde in optreden op EU-niveau voor het bereiken van deze doelstelling, omdat dit optreden gendergelijkheid en de positie van vrouwen in de samenleving binnen de gehele EU bevordert. Gezien het belang van gelijkebehandelingsinstanties bij de bestrijding van discriminatie in de lidstaten en de hulp aan slachtoffers, acht het kabinet het van belang om nadere regels te stellen die de reeds bestaande verplichting om een gelijkebehandelingsinstantie in te richten, verder concretiseren. Dit kan onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Door de ruime beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken bij de uitvoering van EU-richtlijnen inzake gelijke behandeling, bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de gelijke behandelingsinstanties van de lidstaten. Dit heeft gevolgen voor de verwezenlijking van hun doelstellingen uit hoofde van het EU-recht. Om die redenen is het optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.

c) Proportionaliteit

Het oordeel van het kabinet is positief. De richtlijnen hebben tot doel de positie en bevoegdheden van gelijkebehandelingsinstanties te versterken om zo vormen van discriminatie en ongelijke behandeling door middel van deze richtlijnen beter aan te kunnen pakken. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstellingen te bereiken omdat geconstateerd is dat niet alle gelijkebehandelingsinstanties aan minimale vereisten voldoen ten aanzien van met name onafhankelijkheid, bevoegdheden en financiering en eerdere niet-bindende instrumenten daarin geen verandering brachten. De voorgestelde richtlijnen geven bindende minimumstandaarden die lidstaten moeten implementeren. Deze minimumstandaarden zullen naar verwachting het beschermingsniveau tegen discriminatie significant verbeteren, hetgeen een aanzienlijke positieve impact heeft op de situatie van (potentiële) slachtoffers van discriminatie. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk omdat de voorstellen de bevoegdheden en procedurele autonomie van lidstaten respecteert en discretionaire ruimte laat om te bepalen hoe de voorgestelde maatregelen worden geïmplementeerd.

5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Consequenties EU-begroting

De voorstellen leiden niet tot extra kosten voor de Commissie en haar agentschappen. Ter ondersteuning van het toezicht op de uitvoering van deze richtlijnen is de Commissie voornemens het bureau van de Europese Unie voor de voor de grondrechten (FRA) en het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) op te dragen de relevante gegevens om de vijf jaar te verzamelen en te analyseren. Dit soort taken valt al onder de bestaande mandaten van het FRA en het EIGE en zal zonder extra middelen worden uitgevoerd.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden

Uitbreiding van de bevoegdheid van het College voor de rechten van de mens om verzoeken om een oordeel te behandelen over gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid zal mogelijk leiden tot een toename van het aantal zaken bij het College. Op dit moment is nog niet in te schatten hoe groot die stijging zal zijn en dus welke financiële consequenties daaraan verbonden zijn. Eventuele budgettaire gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met eventuele budgettaire gevolgen voor medeoverheden en uitvoeringsorganisaties.

c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

Niet van toepassing, deze verordening is uitsluitend van toepassing op overheden.

Er zijn geen regeldrukgevolgen te verwachten.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

Voorts ondersteunt het doel van de voorstellen, namelijk het streven naar vermindering en voorkoming van discriminatie, de rechtstatelijke positie van de EU en versterken de voorstellen het vermogen van de EU en Nederland om de democratische rechtsstaat te waarborgen. De strekking van de voorgestelde richtlijn strookt met het bestaande Nederlandse beleid. De richtlijn kan bijdragen aan non-discriminatie en daarmee de bescherming en bevordering van de Europese waarden in de gehele Unie, hetgeen de gemeenschap kan versterken.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Het voorstel zorgt ervoor dat de bevoegdheden van het College voor de rechten van de mens worden uitgebreid.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

In het voorstel wordt een bevoegdheid verleend aan de Commissie om een uitvoeringshandeling vast te stellen. De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen om een lijst van gemeenschappelijke indicatoren op te stellen om de praktische effecten van deze richtlijn te meten. De indicatoren hebben betrekking op de middelen, onafhankelijkheid, activiteiten en effectiviteit van de gelijkebehandelingsinstanties en op wijzigingen van hun mandaat bevoegdheden en structuur. De toekenning van deze bevoegdheid aan de Commissie is mogelijk, omdat er geen sprake is van essentiële onderdelen van de regelgeving. Het kabinet kan zich vinden in de keuze voor uitvoeringshandelingen (in plaats van delegatie), omdat hiermee wordt gewaarborgd dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. Hierbij is de onderzoeksprocedure van toepassing conform artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing, omdat het voor de in artikel 16 voorgestelde bevoegdheid tot het vaststellen van uitvoeringshandelingen gaat om handelingen van algemene strekking in de zin van artikel 2, lid 2, sub a, van verordening (EU) nr. 182/2011. Het kabinet acht de voorgestelde bevoegdheidsverlening een efficiënte wijze om de richtlijn voortvarend te implementeren.

c) Voorgestelde implementatietermijn

De implementatietermijn van de richtlijnen is 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijnen. Het kabinet acht dit haalbaar.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Niet van toepassing.

e) Constitutionele toets

De doelstellingen van de voorgestelde richtlijnen zijn in overeenstemming met het Handvest, met name artikel 21, dat elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verbiedt, en artikel 23, dat bepaalt dat «[d]e gelijkheid van mannen en vrouwen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning» en artikel 26 waarin het recht van personen met een handicap op maatregelen die beogen hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven te bewerkstelligen, wordt erkend.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Het voorstel leidt tot toekenning van een nieuwe bevoegdheid van het College voor de rechten van de mens ten aanzien van de richtlijn inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Niet van toepassing.


X Noot
1

Zie artikel 20 Richtlijn 2006/54/EG, artikel 11 Richtlijn 2010/41/EU, artikel 13 Richtlijn 2000/43/EG en artikel 12 Richtlijn 2004/113/EG.

X Noot
2

Richtlijn 2006/54 (voor de grond geslacht) en richtlijn 2000/78/EC

X Noot
3

Richtlijn 79/7/EEC

X Noot
4

Discriminatie is het ongelijk behandelen, achterstellen of uitsluiten van mensen op basis van specifieke identiteitskenmerken, zoals geslacht, religie, ras, culturele identiteit, huidskleur, beperking, genderidentiteit, geslachtskenmerken, genderexpressie, seksuele oriëntatie of leeftijd.

X Noot
5

Kamerstuk 30 420, nr. 376.

X Noot
6

Die standaarden zijn neergelegd in de Paris Principles, minimumvereisten die de Verenigde Naties stellen aan mensenrechteninstituten om als geloofwaardig te kunnen worden aangemerkt. De Paris Principles stellen onder meer eisen aan de onafhankelijkheid, financiering, bevoegdheden en diversiteit van de organisatie.

X Noot
7

Dit zijn ook gelijkebehandelingsinstanties met als primaire taak bijstand aan slachtoffers van discriminatie.

Naar boven