22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3772 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2023

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Verordening handhaving AVG in grensoverschrijdende zaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3769)

Fiche: Herziening Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3770)

Fiche: Verordening Plantaardig uitgangsmateriaal (Kamerstuk 22 112, nr. 3771)

Fiche: Verordening Bosbouwkundig teeltmateriaal en mededeling natuurlijke hulpbronnen

Fiche: Verordening Nieuwe Genomische Technieken (Kamerstuk 22 112, nr. 3773)

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. Bruins Slot

Fiche: Verordening Bosbouwkundig teeltmateriaal en mededeling natuurlijke hulpbronnen

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité van de Regio's Waarborgen van een op veerkracht gericht duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen van de EU

    Regulation of the European Parliament and of the Council on the production and marketing of forest reproductive material, amending Regulations (EU) 2016/2031 and 2017/625 of the European Parliament and of the Council and repealing Council Directive 1999/105/EC (Regulation on forest reproductive material)

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    5 juli 2023

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM (2023) 410

    COM (2023) 415

  • d) EUR-Lex

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52023DC0410

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52023PC0415

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    SWD(2023)414 en SEC(2023)414

  • f) Behandelingstraject Raad

    Landbouw- en Visserijraad

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 43, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft een voorstel gepubliceerd betreffende een verordening ter vervanging van de bestaande Richtlijn voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal1uit 1999. Het voorstel is uitgebracht onder de EU Green Deal2en is onderdeel van het «duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen van de EU»-pakket, waar de voorliggende mededeling ook bij hoort. De mededeling is een samenvatting van de voorstellen van dit pakket, te weten die over bodemmonitoring3, nieuwe genomische technieken4, de herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen5, plantaardig uitgangsmateriaal6en het bovenstaande voorstel. Los van het voorstel over bosbouwkundig teeltmateriaal zullen de andere voorstellen in afzonderlijke fiches behandeld worden. Gelet op de aard en de inhoud van de mededeling zal deze in dit fiche niet separaat worden behandeld.

Bossen spelen een essentiële rol in het behalen van de Europese en Nederlandse klimaat- en biodiversiteitdoelstellingen. Zo heeft de EU de ambitie om 3 miljard bomen aan te planten. Hiervoor is kwalitatief genetisch materiaal van essentieel belang, zodat de juiste boom op de juiste plek geplant wordt en daarmee genetisch diverse en klimaatadaptieve bossen aangeplant worden.

In de nieuwe verordening worden de volgende doelen nagestreefd; het verzekeren van de kwaliteit en beschikbaarheid van goed en divers bosbouwkundig materiaal in de EU, het zorgen voor een goed functionerende Europese interne markt voor bosbouwkundig teeltmateriaal, een gelijk speelveld voor bedrijven, en het aanplanten en het herplanten van bossen voor diverse doelen, zoals het behoud van biodiversiteit, de productie van hout, het herstel van bosecosystemen, klimaatadaptatie, klimaatmitigatie en het behoud en duurzaam gebruik van genetische bronnen.

Deze doelen passen binnen de Green Deal van de Europese Commissie en dragen bij aan de Klimaat-7 en de Biodiversiteitsstrategie8, waaronder de EU-Bosstrategie9, de OECD-regeling voor certificatie van bosbouwkundig teeltmateriaal10 en aan de Europese Digitaliseringsstrategie11.

Het voorstel is in belangrijke mate een voortzetting van de bestaande richtlijn, waarbij op onderdelen wijzigingen worden voorgesteld die hierna worden behandeld. Deze huidige richtlijn ziet op het verhandelen van zaden en daaruit voortkomende zaailingen voor toepassing in bossen, voor zowel bosbouwkundige doeleinden (houtproductie) als biodiversiteit (behoud van de genetische diversiteit van bosecosystemen). Productieve bomen voor de landbouw, zoals fruitboomgaarden, en particuliere aanplant van bomen zijn momenteel geen onderdeel van de richtlijn. De boomsoorten waarop dit voorstel van toepassing is, zijn gelijk aan die in de bestaande richtlijn zijn opgenomen.

De huidige richtlijn kent een aantal onduidelijkheden en tekortkomingen die in het voorstel worden geadresseerd. Zo zijn er grote verschillen tussen lidstaten bij de implementatie van de regelgeving, zoals het gebruik van verschillende definities en de gehanteerde verplichtingen voor leveranciers en fytosanitaire controles. Verder zijn de bepalingen verouderd t.a.v. de digitale mogelijkheden en werken ze belemmerend bij het behoud van genetische diversiteit.

Een belangrijke wijziging van het voorstel is dat de bestaande richtlijn opgaat in een verordening. Ook gaat de duurzaamheidsbeoordeling van toekomstige opstanden12 een rol spelen en krijgen bedrijven een duidelijkere rol en verantwoordelijkheid. Zo mogen bedrijven onder voorwaarden hun eigen producten certificeren, mits onder toezicht van een keuringsdienst. Daarnaast schrijft het voorstel voor dat lidstaten een rampenplan opstellen om voorbereid te zijn op situaties waarin er plotseling te weinig plantmateriaal zou zijn.13

b) Impact assessment Commissie

De Commissie heeft een impact assessment opgesteld waarin op verschillende onderdelen een inschatting gemaakt is van het (netto) effect van de maatregelen. Hierbij heeft de Commissie een drietal opties in beeld gebracht variërend van een zeer flexibel stelsel tot zeer vergaande harmonisatie. In het flexibele stelsel zou worden geopteerd voor minimale eisen aan officiële controles en enkel richtsnoeren voor het gebruik van innovatieve technieken en het hebben van een noodplan. In de meest vergaande optie zouden de strengere regels voor officiële controles voor onder andere levensmiddelen, plantgezondheid en dierenwelzijn van toepassing worden en alle overige elementen strikt geharmoniseerd worden. De commissie heeft gekozen voor een middenweg, gezocht is naar een balans tussen flexibiliteit en harmonisatie passend bij de onderhavige sector. Zo wordt voorkomen dat disproportioneel zware eisen worden gesteld aan bijvoorbeeld controles bij import maar wordt wel dusdanig verder geharmoniseerd dat de markt in bosbouwkundig uitgangsmateriaal hierdoor verder wordt bevorderd. Het voorstel zal naar verwachting leiden tot meer efficiëntie voor professionele marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten, vanwege de mogelijkheid voor professionele marktdeelnemers om zelf officiële labels te kunnen printen (onder toezicht van de autoriteiten). Ook mogelijkheden om digitaal te registreren en certificeren dragen hier aan bij.

Door de nadruk op duurzaamheidsaspecten van het teeltmateriaal zal het voorstel bijdragen aan de adaptatie en mitigatie van de reeds zichtbare effecten van klimaatverandering op de Europese bossen. Ook maakt het voorstel expliciet voor welke doelen het gebruik van hoge kwaliteit teeltmateriaal van belang is; het aanplanten van nieuwe bossen, het herstel van bestaande bossen en overige typen van bos/bomenaanplant. Dit is essentieel, want hiermee wordt verzekerd dat het meest geschikte teeltmateriaal gebruikt wordt en zowel economische schade als negatieve effecten op de natuur voorkomen worden. De verwachting van de Commissie is dat de verbreding van de reikwijdte zal leiden tot een toename van 10% in kosten voor bevoegde autoriteiten (jaarlijks 18.000 euro, zie paragraaf 5b).

De voorgestelde nationale noodplannen verzekeren dat er voldoende kwalitatief teeltmateriaal beschikbaar is en dat voorkomen wordt dat in deze situaties teeltmateriaal van lage kwaliteit gebruikt wordt. Ook wordt een positief effect verwacht op het behoud en duurzaam gebruik van genetische bronnen uit het bos door een specifieke derogatie die is opgenomen in het voorstel.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Nederland heeft ambitieus beleid vastgesteld voor uitbreiding van bossen en landschapselementen en herstel van bestaande bossen. Deze doelen zijn met name ondergebracht in het Klimaatakkoord14, de Nationale Bossenstrategie15, het Aanvalsplan Landschapselementen16 en het Nationaal Programma Landelijk Gebied17. Het beleid voor het beschikbaar stellen van voldoende (kwantitatief) en geschikt (kwalitatief) genetisch uitgangsmateriaal voor bomen en struiken is opgenomen in de uitvoering van het rapport «Planten voor de Toekomst»18. Hieronder vallen ook het behoud en de bescherming van de autochtone en inheemse diversiteit van bomen, in samenhang met de wettelijke onderzoekstaak van het Centrum Voor Genetische Bronnen. De uitvoering van het rapport valt onder staand beleid van de Bossenstrategie.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet verwelkomt het voorstel voor een verordening. Bossen spelen een essentiële rol in het behalen van de klimaat en biodiversiteitsdoelstellingen, en de kwaliteit van teeltmateriaal is van groot belang voor het toekomstbestendig maken van de Europese en Nederlandse bossen en het aanpassen van deze bossen aan de gevolgen van klimaatverandering. Het realiseren van deze doelen is grotendeels afhankelijk van een goed functionerende keten van oogst, kweek en aanplant van teeltmateriaal, om de kwaliteit van de aangeplante bomen en bossen te kunnen garanderen. De bestaande richtlijn werkt goed, maar kent een aantal onduidelijkheden en tekortkomingen. Dit voorstel adresseert deze tekortkomingen door het harmoniseren van de regelgeving op EU-niveau, het actualiseren van verouderde bepalingen en het in lijn brengen van de regelgeving met doelen op het gebied van de Green Deal, de OECD-regeling voor certificatie van bosbouwkundig teeltmateriaal en de Digitaliseringsstrategie.

Het voorstel brengt verdergaande harmonisatie met zich, waarmee de handel op de interne markt wordt verbeterd. Ook leiden digitale mogelijkheden (onder andere het zelf kunnen printen van labels) tot meer efficiëntie voor de sector. Het voorstel draagt tevens bij aan een gelijker speelveld binnen Europa en zorgt deze voor duidelijke uitgangspunten voor de kwaliteit van bosbouwkundig uitgangsmateriaal. Dit juicht het kabinet dan ook toe. Verder krijgen de bedrijven die uitgangsmaterialen voor bosbouw op de markt brengen een duidelijke rol en verantwoordelijkheid, die aansluit bij hetgeen wordt voorgesteld in de verordening over plantaardig teeltmateriaal waarover uw Kamer een apart BNC-fiche ontvangt.

Het onderscheid tussen definities die bepalen voor welke doeleinden het materiaal gebruikt wordt, geeft nog enige onduidelijkheid, bijvoorbeeld of landschappelijke beplanting ook onder de categorie bosbouwkundige doeleinden valt. Ook lijkt de verordening erg gericht op het gebruik van zaden, en is (nog) niet duidelijk welke eisen gelden voor zaailingen en stekken en er zijn geen bepalingen opgenomen over voorwaarden voor niet-bosbouwkundige doeleinden. Dit valt mogelijk onder de regelgeving voor siergewassen, maar dat wordt nog niet duidelijk uit de verordening. Vanuit de kwekerijsector is aangegeven dat hierdoor een parallelle markt blijft bestaan. Inzet van het kabinet zal zijn om hier helderheid over te verkrijgen, en waar mogelijk de vorming van een ongewenste parallelle markt te voorkomen.

Het kabinet ziet het belang van het voorstel om een rampenplan op te stellen. In Nederland hebben we al te maken met een tekort aan de beschikbaarheid van plantmateriaal om de beleidsdoelen te behalen en een rampenplan kan helpen bij het in de toekomst voorkomen van een dergelijk tekort.

Tegelijkertijd met het voorstel voor bosbouwkundig materiaal is ook een vergelijkbaar voorstel voor plantaardig teeltmateriaal (PRM) gepresenteerd.19 Het doel van beide verordeningen komt overeen: uniformering binnen Europa en daarnaast ook duurzaamheid opnemen vanuit de Green Deal.

Gevolgen voor de brede welvaart

De Tweede Kamer verzoekt met de Motie van het lid Van Raan20 om bij voorstellen voortkomend uit de EU Green Deal rekening te houden met welvaart in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende effecten en de verdeling van kosten en baten. Goed uitgangsmateriaal, dat bestand is tegen de klimaatverandering en beter bestand is tegen ziekten en plagen ligt aan de basis van een robuuste en diverse natuur en is daarmee van groot belang voor huidige en toekomstige generaties. Ook wordt het Natuurlijk Kapitaal nu en in de toekomst behouden. Er zal weinig verandering optreden in de verdeling van kosten en baten. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het voorstel positief uitwerkt voor de brede welvaart.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Naar verwachting zal er een meerderheid van de lidstaten zijn die op de belangrijke punten een vergelijkbare appreciatie als Nederland van het voorstel zullen hebben. Het voorstel is op 30 augustus besproken in de Commissie AGRI, waar de Commissie het voorstel heeft toegelicht. Er is nog geen rapporteur bekend.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel tot de verordening is gebaseerd op artikel 43, lid 2 van de VWEU. Artikel 43, lid 2, van de VWEU geeft de EU de bevoegdheid om bepalingen vast te stellen die nodig zijn om de doestellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Dit is een terrein waar sprake is van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (zie artikel 4, lid 2 onder d, van het VWEU).

b) Subsidiariteit

Het oordeel over de subsidiariteit van het voorstel is positief. Met het voorstel wordt beoogd de kwaliteit en beschikbaarheid van goed en divers bosbouwkundig materiaal in de EU te verzekeren en te zorgen voor een goed functionerende Europese interne markt voor bosbouwkundig teeltmateriaal, met een gelijk speelveld voor bedrijven. Sinds de vaststelling van de richtlijn voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal zijn de eisen grotendeels op het niveau van de Unie geregeld. Dit heeft een positieve bijdrage geleverd aan de beschikbaarheid en de kwaliteit van bosbouwkundig teeltmateriaal in de EU. Het stellen van afzonderlijke eisen per lidstaat zou belemmeringen op de Europese interne markt opwerpen en de financiële lasten in verband met de noodzakelijke controles op de kwaliteit en identificatie van het teeltmateriaal verhogen. De lidstaten kunnen het doel van het voorgestelde optreden daarom onvoldoende op centraal, regionaal of lokaal niveau verwezenlijken. Een EU-aanpak is dan ook nodig. In het licht van de opgaven op het terrein van natuurherstel, de versterking van de biodiversiteit en klimaatadaptatie (het aanplanten van genetisch materiaal van zuidelijke herkomst, die beter bestand zijn tegen hogere temperaturen en droogte), is beschikbaarheid van goed bosbouwkundig teeltmateriaal essentieel. Naast het grensoverschrijdende karakter van deze opgaven is het voorgestelde optreden tevens van belang voor het functioneren van de interne markt voor bosbouwkundig teeltmateriaal en voor het waarborgen van een gelijk speelveld voor bedrijven. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.

c) Proportionaliteit

Het oordeel van het kabinet is positief. Met het voorstel wordt beoogd de kwaliteit en beschikbaarheid van goed en divers bosbouwkundig materiaal in de EU te verzekeren en te zorgen voor een goed functionerende Europese interne markt voor bosbouwkundig teeltmateriaal, met een gelijk speelveld voor bedrijven. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstellingen te bereiken, omdat het voorstel een actualisering en verdere harmonisatie beoogt van de reeds bestaande bepalingen over de indeling van het materiaal in (kwaliteits-) categorieën, het labelen van materiaal, certificering, registratie van materiaal etc.). Dergelijke bepalingen verbeteren de mogelijkheid voor afnemers van bosbouwkundig materiaal om de geschiktheid van materiaal uit andere EU lidstaten goed te kunnen beoordelen en met andere actoren in de EU te kunnen handelen teneinde het meest passende uitgangsmateriaal te kunnen aankopen en aanplanten. Nieuw zijn de bepalingen over nationaal op te stellen rampenplannen om altijd voldoende materiaal beschikbaar te houden. Ook dit wordt in het licht van de huidige uitdagingen met betrekking tot het aanplanten en herstellen van bossen geschikt geacht om bij te dragen aan het doel van het voorgestelde optreden. Het voorgestelde handelen gaat bovendien niet verder dan noodzakelijk, omdat het voorstel volgens het kabinet enkel bepalingen bevat die nodig zijn om de beschreven doelen te bereiken.

5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Consequenties EU-begroting

Er worden geen consequenties voor de EU-begroting verwacht. De implementatie en de uitvoering van deze regelgeving vinden op nationaal niveau plaats. Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden

De financiële consequenties voor de Rijksoverheid zullen beperkt zijn. De impact assessment gaat uit van een verwachte toename van 10% aan kosten voor de bevoegde autoriteiten. De huidige kosten voor de Rijksoverheid (voor uitvoering door Naktuinbouw en het Centrum voor Genetische Bronnen) komen uit op € 188.000 per jaar. Op basis van de impact assessment (dus onder voorbehoud van die inschatting) zijn de financiële consequenties van dit voorstel € 18.000 per jaar voor de Rijksoverheid. Wel zullen er beperkte kosten zijn voor de aanpassingen in handelwijze, automatisering en opleiding van de uitvoerende diensten zijn. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

Er wordt geen grote toename van administratieve lasten verwacht voor het bedrijfsleven. Enerzijds zullen er nieuwe bepalingen komen rondom bijvoorbeeld de afgifte van het basiscertificaat en de afgifte van labels zoals hiervoor vermeld, anderzijds leidt de mogelijkheid te werken met digitale labels en certificaten weer tot meer efficiëntie voor bedrijven. De lasten zullen afhangen van de invulling van de desbetreffende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. Voor de overheid zullen de lasten beperkt toenemen in verband met het opstellen van het noodplan.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

Het kabinet verwacht niet dat dit voorstel de concurrentiekracht van Nederland binnen de EU zal veranderen, omdat een groot deel van de bestaande richtlijnen wordt overgenomen in de verordening. De nieuwe aspecten van het voorstel zullen mogelijk een kostenstijging met zich mee brengen, maar deze zal naar verwachting evenredig zijn binnen de Europese Unie, en zullen mogelijk weer gecompenseerd worden door de hierboven beschreven digitale mogelijkheden. De relatie met derde landen verandert ook niet. Als actoren uit derde landen bosbouwkundig uitgangsmateriaal binnen Europa willen verhandelen, dienen ze te beschikken over een gelijkwaardig systeem voor registratie en certificering. Ook dit is vergelijkbaar met het huidige systeem. Het kabinet verwacht daarom dat er geen tot beperkte gevolgen zijn voor de concurrentiekracht en de geopolitieke aspecten.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Het voorstel tot een verordening vervangt de Richtlijn over het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal. De huidige richtlijnen voor bosbouwkundig uitgangsmateriaal zijn geïmplementeerd in de Zaaizaad- en Plantgoedwet (ZPW) 200521, het Besluit verhandeling teeltmateriaal22, de Regeling verhandeling teeltmateriaal23 en de Regeling teelt24.

Deze regelgeving dient te worden aangepast aan de verordening. Gelet hierop zal op onderdelen de werkwijze van de Raad voor Plantenrassen en de keuringsreglementen van Naktuinbouw aangepast moeten worden. Tot slot dient er mogelijk regelgeving te komen over het noodplan.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Het voorstel bevat bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen. Dit betreft allereerst de bevoegdheden om bijlagen I tot en met VI te wijzigen:

  • bijlage I: lijst van boomsoorten en kunstmatige hybriden (artikel 2 lid 3);

  • bijlagen II, III, IV en V voor wat betreft de voorschriften voor de goedkeuring van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie (artikel 4 lid 2);

  • de bijlagen II, III, IV en V, om deze aan te passen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis, met name wat betreft het gebruik van biomoleculaire technieken en aan de desbetreffende internationale normen (artikel 4 lid 6);

  • de tabel van bijlage VI betreffende de categorieën waaronder FRM uit de verschillende soorten uitgangsmateriaal in de handel mag worden gebracht (artikel 5 lid 3).

Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee de huidige normen en voorschriften sneller kunnen worden bijgesteld indien de noodzaak daartoe is gebleken. Delegatie ligt hier voor de hand, omdat het gaat om de wijziging van de bijlagen van de basishandeling.

Verder heeft de commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen:

  • ter aanvulling door voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van een tijdelijke vergunning aan een lidstaat (artikel 7, lid 2);

  • ter aanvulling van deze verordening de voorschriften vaststellen die passend zijn voor elk type of elke categorie/soort FRM (artikel 8 lid 1);

  • ter aanvulling door regels vast te stellen over: a) digitale registratie van acties die de professionele exploitant en de bevoegde autoriteiten hebben ondernomen om het basiscertificaat af te geven; en b) de oprichting van een gecentraliseerd platform om de toegang tot en het gebruik van gegevens te vergemakkelijken (artikel 14, lid 6);

  • ter aanvulling door regels vast te stellen over: a) digitale registratie van maatregelen die de professionele exploitanten en de bevoegde autoriteiten hebben genomen om officiële etiketten af te geven; b) de oprichting van een gecentraliseerd platform om de toegang tot en het gebruik van die gegevens te vergemakkelijken (artikel 16, lid 7).

Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat deze geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreffen. Delegatie ligt ook voor de hand, omdat het gaat om de vaststelling van regels ter aanvulling van de basishandeling. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk omdat het hier gaat om gedetailleerdere en technische materie, wat onnodig veel aandacht en energie van de Uniewetgever zou vergen. Het kabinet acht bovengenoemde bevoegdheden voldoende afgebakend.

Artikel 26 bakent de gedelegeerde bevoegdheden procedureel af overeenkomstig de afspraken uit het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie over Beter Wetgeven. De gedelegeerde bevoegdheden gelden voor een periode van vijf jaar, waarbij het Europees Parlement en de Raad een intrekkingsrecht hebben, een recht van bezwaar hebben, en de Commissie verplicht is tot het raadplegen van door elke lidstaat aangewezen deskundigen. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met vijf jaar verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich hiertegen verzet.

Het voorstel bevat tevens bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen. Dit betreft de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen:

  • over de inhoud en het model van het basiscertificaat (artikel 14, lid 1);

  • over technische regelingen voor de afgifte van elektronische basiscertificaten; (artikel 14, lid 5)

  • over: a) de inhoud van het officiële etiket; b) aanvullende informatie voor zaaizaad en kleine hoeveelheden zaden; c) de kleur van het etiket voor specifieke categorieën of andere soorten FRM's; d) aanvullende informatie in het geval van specifieke soorten (artikel 15 lid 5)

  • over technische regelingen voor de afgifte van een elektronisch officieel etiket (artikel 15 lid 6);

  • over specifieke voorwaarden met betrekking tot de vereisten en de inhoud van de kennisgeving (artikel 18 lid 4);

  • over de mogelijkheid om lidstaten bij moeilijkheden tijdelijk te machtigen om FRM van een of meer soorten die van uitgangsmateriaal zijn afgeleid, goed te keuren voor het in de handel brengen (artikel 21);

  • over de organisatie van tijdelijke experimenten om betere alternatieven te zoeken voor de bepalingen van deze verordening (artikel 22);

  • over besluiten of FRM van specifieke soorten of categorieën die in een derde land zijn geproduceerd, voldoet aan voorschriften die gelden in de EU (artikel 24);

  • over technische formaten van het verslag (artikel 28);

Deze uitvoeringshandelingen regelen geen essentiële onderdelen van de verordening. De toekenning van uitvoeringsbevoegdheden is daarmee mogelijk. De keuze voor uitvoeringsbevoegdheden ligt voor de hand, omdat het gaat om handelingen die ertoe leiden dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. De toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheden is ook wenselijk, omdat hiermee niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden belast, waardoor de benodigde snelheid voor de uitvoering van de verordening wordt gewaarborgd. Het kabinet kan daarom instemmen met de toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheden.

Artikel 27 bepaalt dat bovengenoemde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure zoals neergelegd in artikel 5 van Verordening 182/2011 (Comitologieverordening). De keuze voor de onderzoeksprocedure bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen acht het kabinet geschikt, omdat het hier gaat om handelingen van algemene strekking en uitvoeringshandelingen over het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie artikel 2, lid 2, onder a, en onder b ii) van de Comitologieverordening.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De voorgestelde termijn van inwerkingtreding van 36 maanden na aanvaarding van het voorstel is haalbaar.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Voorzien is dat de lidstaten elke 5 jaar rapporteren over de stand van zaken in hun land met betrekking tot een aantal aspecten die in deze verordening worden geregeld zoals: hoeveelheden teeltmateriaal die per jaar worden gecertificeerd, aangenomen noodplannen, hoeveelheden geïmporteerd teeltmateriaal en websites met informatie over de toepassing van het bosbouwkundige materiaal.

e) Constitutionele toets

N.v.t.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

a) Uitvoerbaarheid

De volgende Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) zullen betrokken zijn bij de uitvoering: de Raad voor Plantenrassen, Naktuinbouw en het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland. Een eerste inschatting is dat de voorgestelde regelgeving uitvoerbaar is.

b) Handhaafbaarheid

De handhaving wordt bij de lidstaten neergelegd en is in Nederland geregeld in de Zaaizaad- en plantgoedwet. De bestaande uitvoerende diensten zien toe op de handhaving, ook dit is een voortzetting van de huidige situatie.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.


X Noot
1

Richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

X Noot
2

Fiche «Europese Green Deal», Kamerstuk 35 377, nr. 1.

X Noot
3

Aankomend fiche «Richtlijn Bodemmonitoring».

X Noot
4

Fiche «Verordening Nieuwe Genomische Technieken», Kamerstuk 22 112, nr. 3773.

X Noot
5

Fiche «Herziening Kaderrichtlijn Afvalstoffen», Kamerstuk 22 112, nr. 3770.

X Noot
6

Fiche «Verordening Plantaardig Uitgangsmateriaal», Kamerstuk 22 112, nr. 3771.

X Noot
7

Fiche «mededeling EU Klimaatadaptatiestrategie», Kamerstuk 22 112, nr. 3075.

X Noot
8

Fiche «Europese Biodiversiteitsstrategie», Kamerstuk 22 112, nr. 2897.

X Noot
9

Fiche «Mededeling EU-Bossenstrategie» Kamerstuk 22 112, nr. 3196.

X Noot
11

Fiche «Europese digitaliseringsstrategie», Kamerstuk 22 112, nr. 2859.

X Noot
12

Het betreft locaties met bomen en struiken waaruit zaden of stekken gebruikt kunnen worden als teeltmateriaal.

X Noot
13

Bijvoorbeeld in het geval dat er herbebossing nodig is na aantasting van bossen door extreme weersomstandigheden, ziekten, plagen of andere rampen.

X Noot
14

Kamerstuk 32 813, nr. 342.

X Noot
15

Kamerstukken 33 576 en 32 760, nr. 163.

X Noot
17

Kamerstuk 34 682, nr. 96.

X Noot
19

Fiche «Verordening Plantaardig Uitgangsmateriaal», Kamerstuk 22 112, nr. 3771.

X Noot
20

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2019–2020 Kamerstuk 35 377, nr. 19.

X Noot
21

Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005, https://wetten.overheid.nl/BWBR0018040/2020-01-01.

X Noot
22

Besluit Verhandeling Teeltmateriaal, https://wetten.overheid.nl/BWBR0019210/2015-01-01.

X Noot
23

Regeling Verhandeling Teeltmateriaal, https://wetten.overheid.nl/BWBR0019437/2023-07-12.

Naar boven