22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3141 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 juni 2021

De vaste commissie voor Digitale Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 12 februari 2021 over o.a. het Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital Services Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3050).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 mei 2021 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 16 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Leijten

Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg

Inleiding

Hierbij stuur ik u de beantwoording van het tweede gedeelte van de vragen die door uw Kamer in het Schriftelijk Overleg van 18 mei jl. over het fiche «Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital Services Act)» (Kamerstuk 22 112, nr. 3050) en het fiche «Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act)» (Kamerstuk 22 112, nr. 3049) gesteld zijn. Het eerste gedeelte van de vragen, welke betrekking hadden op de kabinetsinzet voor de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28, mei heb ik u op 26 mei jl. gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 3116).

Bijgevoegd vindt u ook het onderzoek van de Radboud Universiteit over de bestrijding van illegale inhoud online1. Over dit onderzoek bent u geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 525).

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de fiches: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital Services Act) en Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act). Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

DSA

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Digital Services Act (DSA) belangrijk is voor onder andere alle auteursrechthebbenden, en consumenten, onder andere in verband met het weren van illegaal aanbod van beschermende werken op het internet. Het aanpakken, voorkomen en bestrijden van desinformatie en illegale content online is noodzakelijk om onze democratische rechtstaat te beschermen en is voor deze leden een belangrijke reden om tevreden naar dit voorstel te kijken. Belangrijke onderdelen van de DSA vinden deze leden daarnaast dat het «country of origin» -principe en het aansprakelijkheidsprincipe behouden blijft.

Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie zien dat er de afgelopen jaren verschillende Europese voorstellen voor het reguleren van technologie- en techbedrijven zijn voorgesteld en deels ingevoerd waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en een voorstel voor het harmoniseren van regels rondom Kunstmatige Intelligentie. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat dit niet tot onnodige extra regeldruk en administratieve lasten leidt? Deelt het kabinet de mening dat extra onnodige administratieve lasten zoveel mogelijk voorkomen moeten worden, bijvoorbeeld voor startende ondernemers en startups? Zo ja, hoe gaat het kabinet hiervoor zorgen?

Als horizontaal raamwerk van verantwoordelijkheden voor alle online tussenpersonen, kent het DSA-voorstel een uitsluiting van micro- en kleine bedrijven voor de due diligence-verplichtingen die voor online platforms gelden en transparantieverplichtingen die van toepassing zijn op alle online tussenpersonen. Het kabinet herkent in deze uitsluitingen de intentie om de lastendruk voor het bedrijfsleven laag te houden en geen al te hoge toetredingsdrempels op te werpen voor het mkb, waaronder startende ondernemers en startups.

Het kabinet zal zich inzetten voor het behoud van deze bepalingen, met als aandachtspunt dat deze uitsluitingen niet mogen leiden tot een ondermijning van de doelstellingen van het voorstel, bijvoorbeeld doordat illegale inhoud en activiteiten zich verplaatsen naar kleinere aanbieders.

Voor wat betreft de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft de Europese Commissie in haar evaluatie van de AVG – mede op verzoek van Nederland – ruim aandacht besteed aan de administratieve lasten die de AVG meebrengt voor het mkb. Daarin geeft de Commissie aan dat naleving van de AVG voor het mkb makkelijker moet worden gemaakt. Dit moet onder meer plaatsvinden door nieuwe modelcontractbepalingen (bijvoorbeeld voor de relatie verwerkingsverantwoordelijke-verwerker) van de Europese Commissie en door een toename van het gebruik van alle instrumenten voor naleving die de AVG biedt, zoals bijvoorbeeld gedragscodes. De Minister voor Rechtsbescherming heeft deze aanbevelingen van de Commissie onderschreven.

Met betrekking tot het voorstel voor het harmoniseren van regels rondom Kunstmatige Intelligentie verwijs ik u naar het BNC-fiche hierover.2

Aansprakelijkheidsprincipe

De leden van de VVD-fractie constateren dat juist het aansprakelijkheidsprincipe platformen in staat stelt om verantwoord en schaalbaar te zijn en te innoveren. Deze leden pleiten echter voor één uitzondering op die beperkte aansprakelijkheid. Wat deze leden betreft zou een e-commerce platform wel aansprakelijkheid moeten dragen op het moment dat een bedrijf producten aanbiedt via dat platform, maar niet in de Europese Unie (EU) is gevestigd en er ook geen fabrikant, importeur of distributeur in de EU gevestigd is. Anders heeft de consument of toezichthouder geen loket om aan te kunnen kloppen. Deelt het kabinet deze mening? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet van mening dat dit voldoende wordt ondervangen in de huidige DSA, in het licht van de verplichting in het voorstel voor non-EU bedrijven om een wettelijke vertegenwoordiger in de EU aan te stellen?

Het kabinet heeft vanuit het oogpunt van consumentenbescherming aandacht voor situaties waarin producten van buiten de EU worden aangeboden via tussenhandelsdiensten (die soms ook buiten de EU gevestigd zijn). Het kabinet is evenwel in beginsel tevreden over het handhaven van het beperkte aansprakelijkheidsregime voor tussenhandelsdiensten en de herziening van het huidige regime zoals uiteengezet in het DSA-voorstel. Bovendien leidt de «know your business customer»-verplichting ertoe dat de consument of toezichthouder altijd ergens aan kan kloppen. De mogelijkheid om wettelijke vertegenwoordigers aansprakelijk te stellen voor niet-naleving van de DSA is volgens het kabinet een stap in de goede richting.

Voor specifieke situaties kijkt het kabinet verder dan de DSA, die moet worden gezien als een lex generalis bij het ontbreken van specifieke regelgeving. In die context gaat de aandacht van het kabinet uit naar de verwachte herziening van de Richtlijn algemene productveiligheid (RAPV)3. De Commissie heeft aangekondigd dat zij in het tweede kwartaal een voorstel hiertoe zal publiceren. In de aanloop hier naartoe spant het kabinet zich in, onder andere door middel van gesprekken met de Commissie, voor meer verantwoordelijkheid voor online platforms die directe import4 faciliteren.

«Good Samaritan»-clausule

De leden van de VVD-fractie zijn groot voorstander van de clausule in het voorstel die ervoor zorgt dat platforms vrijwillig extra activiteiten kunnen ondernemen tegen illegale content, zonder dan gelijk aansprakelijk te worden (»Good Samaritan»-clausule). Door die clausule kunnen Nederlandse en andere Europese bedrijven zich onderscheiden op kwaliteit ten opzichte van de wereldwijde concurrentie die vaker voor lagere kwaliteit gaat en lagere prijzen. In praktijk kan dit zich uiten door samenwerking met toezichthouder Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Deelt het kabinet de mening dat dit een wenselijk principe is? Zo nee, waarom niet? Kan het kabinet meegeven dat dit principe geborgd blijft?

Het kabinet heeft een positieve houding ten aanzien van het zogenaamde «Good Samaritan»-principe, zoals vastgelegd in artikel 6 van het DSA-voorstel, omdat het als één van de instrumenten kan dienen in het stimuleren van bedrijven om meer verantwoordelijkheid te nemen. De inzet van het kabinet is erop gericht om dit principe te borgen in de tekst.

Diversiteit Bedrijven en Platformen

De leden van de VVD-fractie erkennen dat het ene social media platform het andere online bedrijf niet is. Deze leden zouden daarom graag zien dat de diversiteit tussen platforms steviger wordt aangezet in het voorstel. Het type content op een e-commerce platform waar producten worden aangeboden, is van een geheel andere categorie dan bijvoorbeeld content op sociale media platforms, met potentieel grote maatschappelijke impact. Deze leden zijn van mening dat hier dan ook verschillende verantwoordelijkheden en maatregelen bij passen, bijvoorbeeld in meldingsprocedures.

De leden van de VVD-fractie horen graag van het kabinet of zij ook ziet dat een klusplatform, een e-commerce platform, een social media platform in hun werking weliswaar deels overeenkomen, maar dat de sóórt content vaak bepaalt of er een maatschappelijk risico bestaat en dus ook bepalend is voor hoe hiermee om te gaan.

Het kabinet deelt de analyse dat bedrijven die onder de DSA reikwijdte vallen, in hun werking soms deels overeenkomen, maar verschillende online diensten kunnen aanbieden en het per dienst om verschillende types content kan gaan. Het kabinet is van mening dat, afhankelijk van de specifieke dienst die wordt aangeboden door een bedrijf, ook specifieke navenante verantwoordelijkheden moeten worden opgelegd.

In het DSA voorstel wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende diensten van de hoofdcategorie online tussenpersonen en de subcategorie van «online platforms», waar specifieke verplichtingen opgelegd al naargelang de dienst van het platform en de type content, zoals bijvoorbeeld de «Know-Your-Business-Customer» (KYBC) verplichting.

DMA

De leden van de VVD-fractie zien dat de digitale wereld snel groeit en haar bedrijven net zo snel. Uit verschillende rapporten blijkt dat Nederland steeds afhankelijker wordt van een aantal grote bedrijven die buiten de EU gevestigd zijn. Juist met de Digital Markets Act (DMA) lijkt eerlijke concurrentie binnen de EU beter gewaarborgd. Deze leden hebben enkele vragen.

Reikwijdte definitie «code platforms»

Voor de leden van de VVD-fractie is het onduidelijk wat er precies onder een «code platform» wordt verstaan. Stel één bedrijf gebruikt de (inzichten en analyses die zijn gegenereerd door middel van) data van het ene platform om een ander platform op te richten. Worden beide platformen dan als één gezien of als twee? Deelt het kabinet de mening dat in er in dit geval gekeken moet worden naar de totale onderneming en niet sec naar de losse platformen om te voorkomen dat grote bedrijven alsnog onder deze waarborg uit kunnen komen? Hoe kan en gaat het kabinet ervoor zorgen dat dit beter in de DMA geborgd wordt?

In de DMA wordt in artikel 2 onder (2) een definitie gegeven van kernplatformdienst. Daarbij wordt een specifieke opsomming gegeven van diensten, zoals bijvoorbeeld online zoekmachines, of online socialenetwerkdiensten. Een bedrijf dat een kernplatformdienst aanbiedt kan worden aangemerkt als poortwachter op basis van kwantitatieve drempels (artikel 3(2)) of op basis van kwalitatieve criteria (artikel 3(6)) en valt dan onder het bereik van de DMA. Hierbij wordt zowel naar de aanbieder van kernplatformdiensten als geheel als naar de losse diensten daarin gekeken. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat de drempel in artikel 3(2)(a), die de impact van een bedrijf op de interne markt meet, kijkt naar de marktwaarde of omzet van het bedrijf als geheel. Vervolgens wordt in de drempel in artikel 3(2)(b) bekeken of de verschillende diensten die worden aangeboden door dat bedrijf een belangrijke toegangspoort voor zakelijke gebruikers tot eindgebruikers vormen door te kijken naar de hoeveelheden gebruikers per dienst.

Verder wordt in artikel 2 onder (22) een definitie gegeven van ondernemingen. Dit betreft een breed begrip, waarbij wordt uitgegaan van alle gelinkte ondernemingen die een groep kunnen vormen. Eén onderneming kan meerdere kernplatformdiensten hebben waarvoor het platform een poortwachterspositie heeft.

In het voorbeeld van de VVD-fractie kan sprake zijn van twee kernplatformdiensten die onder dezelfde onderneming vallen. In die situatie vallen beide diensten onder het bereik van de DMA. Echter, wanneer slechts één van de diensten een kernplatformdienst betreft die bovendien machtig genoeg is om te worden aangewezen, dan is de DMA enkel op die ene dienst van toepassing. Voor verplichtingen die toegang tot een kernplatformdienst regelen, vindt het kabinet dit de juiste aanpak. Bijvoorbeeld wanneer een platform voor een bepaalde dienst een poortwachterspositie heeft, is het goed als het door een ander machtig bedrijf dat voor die specifieke dienst nog niet zo machtig is, kan worden uitgedaagd. Dat werkt beter wanneer er op de nieuwe dienst niet al dezelfde verplichtingen van toepassing zijn. Voor de verplichtingen die vooral regelen dat poortwachters zich eerlijk gedragen tegen zakelijke en eindgebruikers, pleit het kabinet ervoor dat ze voor alle diensten in het «ecosysteem» van een poortwachter moeten gelden, ongeacht of deze diensten zijn aangewezen als toegangspoort. Immers kan macht verkregen uit een kernplatformdienst ook gebruikt worden om bij andere diensten druk uit te oefenen op gebruikers.

Poortwachter en onderneming

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat het kabinet zich inzet voor een verplichting voor poortwachters die het mogelijk maakt dat ondernemers zowel op andere platforms als op hun eigen verkoopkanalen lagere prijzen te hanteren. Deze leden zijn het met deze lijn eens. Dit is wenselijk om concurrentie te bevorderen en zakelijke gebruikers minder afhankelijk te maken van poortwachter-platforms. Kan het kabinet aangeven hoe het krachtenveld eruitziet rondom deze verplichting? Verwacht het kabinet dat deze verplichting er komt?

Het kabinet pleit er in Europa inderdaad voor om poortwachters te verbieden om zakelijke gebruikers ervan te weerhouden op hun eigen verkoopkanaal een lagere prijs of betere voorwaarden te laten gelden dan op het platform van de poortwachter (verbod op de smalle pariteitsclausule). In de lopende onderhandelingen merkt Nederland dat het hierin zeker niet alleen staat. In een aantal lidstaten is er al nationale wetgeving die dit verbiedt of heeft de mededingingstoezichthouder dit verboden. Zo gaf het Duitse hooggerechtshof op 18 mei jl. de Duitse toezichthouder nog gelijk in een zaak tegen Booking.com waarin de Duitse toezichthouder het hanteren van deze voorwaarde door Booking.com verbood. Ook andere lidstaten, bijvoorbeeld Frankrijk, laten zich tijdens de onderhandelingen positief uit over een dergelijk ruim verbod. Het kabinet heeft daarmee goede hoop dat deze verplichting er kan komen en zal zich hier tijdens de onderhandelingen voor blijven inzetten.

Data

De leden van de VVD-fractie lezen met betrekking tot de maatregelen in de DMA dat het volgens artikel 6(b) mogelijk moet zijn om vooraf geïnstalleerde apps te verwijderen. Houdt dit ook in dat de verzamelde data van zo'n app moeten worden verwijderd? Zo nee, is het kabinet van mening dat dit zo zou moeten zijn?

Een verplichting om data van een vooraf geïnstalleerde app te verwijderen staat niet expliciet in de verplichting opgenomen. De mogelijkheid om data te verwijderen is dan ook meer een AVG-vraagstuk. Zo biedt de AVG aan natuurlijke personen al verschillende mogelijkheden om hun data te laten verwijderen.

De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de DMA de interoperabiliteit van aanvullende diensten, zoals betaaldiensten regelt, maar niet de interoperabiliteit van kerndiensten zoals social media en instant messaging. Is het niet beter voor volledige interoperabiliteit om deze diensten ook open te stellen? Waarom wel of waarom niet?

Het kabinet erkent het belang van interoperabiliteit voor de betwistbaarheid van online markten en is dan ook groot voorstander van de hierover in de DMA opgenomen verplichtingen. Naast de operabiliteitsverplichting tussen het besturingssysteem, de hard- en software van een poortwachter voor aanvullende diensten in artikel 6(1)(f) van het voorstel, is in artikel 6(1)(c) ook een verplichting opgenomen die onder meer interoperabiliteit van apps van derden met het besturingssysteem van een poortwachter regelt. Het kabinet vindt dat verdergaande interoperabiliteitsverplichtingen voor een breder scala aan diensten zeker een positieve bijdrage kunnen leveren aan de concurrentie en keuzevrijheid. Vergaande interoperabiliteitsverplichtingen kunnen in sommige gevallen echter ook de innovatie belemmeren. Dat is bijvoorbeeld zo wanneer zo’n verplichting zorgt dat alle diensten naar het laagste kwaliteitsniveau dat op de markt bestaat moeten worden gebracht om interoperabel te kunnen zijn.

Het vergt dus een afweging per geval of interoperabiliteit afdwingen vooral voordelig of nadelig is voor gebruikers van digitale diensten. De verplichtingen in artikel 5 en 6 van de DMA zijn automatisch van toepassing op alle aangewezen kernplatformdiensten en lenen zich dus niet voor een dergelijke goede afweging per geval. Daarom pleit het kabinet in de onderhandelingen voor een aanvullende bevoegdheid voor de Europese Commissie om na een marktonderzoek extra verplichtingen aan specifieke poortwachters op te kunnen leggen, bovenop de verplichtingen in artikel 5 en 6 die voor alle poortwachters gelden. Hierbij zou de Commissie kunnen kiezen uit een scala van verplichtingen op principeniveau op gebieden zoals interoperabiliteit, datadeling en non-discriminatie.

Overigens geldt dat in het nieuwe Telecomkader (de Telecomcode5) de mogelijkheid is opgenomen om voor nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, waaronder de door de VVD-fractie genoemde instant messaging-diensten, interoperabiliteit af te dwingen indien de Europese Commissie besluit dat dit nodig is. Dan kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM)een interoperabiliteitsverplichting opleggen zodat diensten van verschillende aanbieders met elkaar kunnen communiceren.6

De leden van de VVD-fractie zien tot slot dat de voorgestelde criteria voor toepassing van de DMA niet te lijken voldoen voor autofabrikanten. Het is bijvoorbeeld niet waarschijnlijk dat een autofabrikant meer dan 45 miljoen maandelijkse eindgebruikers heeft. Dat heeft het onwenselijke gevolg dat deze nieuwe wetgeving niet (volledig) op deze belangrijke productgroep van toepassing zou kunnen zijn, terwijl de verplichtingen die de DMA oplegt aan poortwachters ervoor zouden (kunnen) zorgen dat een eerlijk en gelijk speelveld wordt gecreëerd. Deelt het kabinet de mening dat autofabrikanten kunnen worden aangemerkt als poortwachter in de zin van de DMA, vanwege het belang van de consument dat derde partijen om toegang kunnen krijgen tot door de auto verzamelde data en de via de auto aangeboden diensten? Hierbij kan bijvoorbeeld worden uitgegaan van een relatief marktaandeel. Of is er een andere manier om de macht van de fabrikant te doorbreken? Zo nee, waarom niet?

De DMA betreft specifiek digitale diensten, in het bijzonder platforms met een poortwachterspositie. De vormgeving van de DMA is dan ook op basis van de dynamiek en eigenschappen van die markten ontworpen en zou daarmee niet direct passen bij situaties van afhankelijkheid van autofabrikanten. Het kabinet erkent wel het belang van een gelijk speelveld op deze markt. Momenteel wordt deze markt al gereguleerd via de uitzondering op verticale afspraken in de motorvoertuigensector (de MV-BER7) en vooral de Motor Vehicle Type Approval Regulation (MV-TAR8). Deze Europese regelgeving wordt momenteel geëvalueerd en zal op basis daarvan, met inachtneming van de door de VVD-fractie aangekaarte afhankelijkheid, worden herzien. Er is bij de herziening van de MV-TAR specifiek aandacht voor de toegang tot data en interfaces en de afhankelijkheid van derden voor het leveren van diensten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de fiches met betrekking tot de DSA en de DMA en verwelkomen de focus op een gelijkwaardig speelveld ten behoeve van een robuuste digitale economie en de verantwoordelijkheid voor platformen van grote techbedrijven die voortvloeit uit hun invloed. Deze leden hebben nog enkele vragen en verwachten over dit onderwerp nog nader een debat te voeren.

Fiche: Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act)

De leden van de D66-fractie constateren dat het voorstel van de Europese Commissie is afgebakend tot «kernplatformdiensten». Het fiche benoemt acht type kernplatformdiensten, die tevens de reikwijdte van het wetsvoorstel bepalen. Deze leden merken op dat nieuwe digitale toepassingen ten alle tijden kunnen ontstaan. Derhalve moet de wet voldoende flexibel zijn om nieuwe kernplatformdiensten te adresseren. Zij vragen het kabinet toe te lichten waarom de reikwijdte van de wet tot de acht genoemde kernplatformdiensten is beperkt. Hoe loopt de procedure om een nieuwe kernplatformdienst toe te voegen en hoe lang duurt een dergelijke procedure?

De Europese Commissie heeft in de praktijk gezien dat er tussen een aantal digitale diensten overeenkomsten zijn die leiden tot ongewenste situaties (overweging 1 Context van het voorstel en sectie 5.2.1 van de Effectenbeoordeling). De diensten waar deze situaties het meest voorkomen zijn beschreven als de kernplatformdiensten. Daarmee wil de Commissie dus concreet ingrijpen op diensten waarvan nu al duidelijk is dat er problemen spelen. Het kabinet is blij dat deze diensten vrij breed zijn gedefinieerd, zodat de diensten waarbij nu en in de nabije toekomst problemen spelen onder de DMA vallen.

Zoals de leden van de D66-fractie terecht opmerken is voldoende flexibiliteit cruciaal voor een toekomstbestendige DMA. Op basis van artikel 17 krijgt de Commissie de bevoegdheid om een marktonderzoek uit te voeren met als doel te achterhalen of bepaalde kernplatformdiensten moeten worden toegevoegd aan de DMA. Daarnaast staat in artikel 38 beschreven dat de Verordening hoe dan ook elke drie jaar wordt geëvalueerd, waarbij wordt onderzocht of de lijst met kernplatformdiensten nog volledig is. Een toevoeging van kernplatformdiensten dient via de gebruikelijke route voor wijziging van een verordening te gebeuren. De lengte van deze procedure is op voorhand moeilijk te voorspellen. Dit hangt onder andere af van de hoeveelheid toevoegingen die worden gedaan en hoeveel overeenstemming hier op voorhand over is.

De leden van de D66-fractie lezen dat het voorstel van de Europese Commissie verschillende maatregelen bevat om platformdiensten te reguleren die als poortwachter zijn aangemerkt. Deze leden vragen het kabinet te verhelderen of ook het afdwingen van interoperabiliteit met vergelijkbare dienstverleners een van de maatregelen betreft.

Zoals uitgelegd in het antwoord op de vraag van de VVD-fractie over interoperabiliteit, bevat de DMA een aantal interoperabiliteitsverplichtingen. Voor nadere verplichtingen pleit het kabinet in de onderhandelingen voor een aanvullend mechanisme waarmee de Europese Commissie onder andere verdergaande interoperabiliteitsverplichtingen aan specifieke poortwachters kan opleggen na een marktonderzoek. Als laatste geldt in het geval van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten dat verplichtingen op dit gebied niet in de DMA hoeven te worden opgenomen, aangezien dit reeds in het nieuwe Telecomkader geregeld is.

De leden van de D66-fractie lezen dat voor de Europese Commissie een wijze om vast te stellen of een platform een poortwachtersfunctie heeft, het beoordelen van de marktwaarde is. Deze leden vragen het kabinet te verhelderen hoe de marktwaarde wordt bepaald als het platformen betreft die niet een (zelfstandig) beursgenoteerd bedrijf zijn.

Zoals in de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie aangegeven, bevat de DMA twee verschillende methoden van aanwijzing (kwantitatief en kwalitatief) op basis waarvan poortwachters kunnen worden aangewezen. Onderdeel van de kwantitatieve drempel is het bepalen van de jaarlijkse omzet (minstens 6,5 miljard in de laatste drie jaar), óf de gemiddelde marktkapitalisatie of vergelijkbare eerlijke marktwaarde van de onderneming (minstens 65 miljard in het laatste financiële jaar). Indien een bedrijf dus niet beursgenoteerd is en de marktwaarde daarmee niet of lastig te bepalen is, kan dus gekeken worden naar jaarlijkse omzet of naar de equivalente eerlijke marktwaarde, die kan worden bepaald door te kijken naar onder andere de omzet, kosten en waarde van vergelijkbare bedrijven die wel beursgenoteerd zijn.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Commissie als toezichthouder bedrijven boetes kan opleggen, waarbij het boetebedrag in verhouding staat tot de omzet. Deze leden merken op dat er in de digitale economie platformen zijn die niet handelen in euro’s maar in data. De bedrijven zetten op papier geen enkele euro om, terwijl zij wel een poortwachtersfunctie vervullen. Deze leden vragen het kabinet te verhelderen hoe het kabinet en de Europese Commissie dit beziet. Wat is de opstelling van Nederland tegenover een boetemaatregel die gebaseerd is op de marktwaarde?

Het kabinet herkent het gegeven dat bedrijven in de digitale economie soms waardevolle data bezitten die zich (nog) niet in de omzet uit. Dit is echter vooral het geval voor opkomende bedrijven. Voor de grote poortwachtersplatforms geldt juist dat zij vaak veel omzet maken en hun financiële positie juist kan worden ingezet om hun macht verder te vergroten. Een bijkomend voordeel van het baseren van boetes op omzet en niet op marktwaarde, is dat omzet eenvoudiger te meten is en minder wordt beïnvloed door bijvoorbeeld koerswijzigingen, wat voor de marktwaarde wel geldt.

De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet het standpunt hanteert dat er ingegrepen dient te worden op EU-niveau door de Europese toezichthouder. Deze leden vragen het kabinet toe te lichten hoe de Nederlandse regering wenst om te gaan met platformen die niet een significatie impact op de Europese interne markt hebben, maar wel op de Nederlandse markt.

Het grensoverschrijdende karakter van het internet zorgt ervoor dat ingrijpen op EU-niveau het meest voor de hand ligt. Dit voorkomt fragmentatie en «forum shopping» (bedrijven vestigen zich in lidstaten met de minste regulering). Het kabinet pleit daarom altijd al voor een bevoegdheid om mondiaal opererende poortwachters op Europees niveau aan te pakken.

Daarnaast is het over het algemeen zo dat wanneer een platform nationaal heel machtig wordt, het aantrekkelijk wordt voor andere platforms (bijvoorbeeld uit andere lidstaten) om het nationale platform uit te dagen. Ook is de kans groot dat een platform dat machtig is op een nationale markt door wil groeien en daarom zal uitbreiden naar andere lidstaten op de interne markt. De toename in concurrentie zal een drukkend effect hebben op de schadelijke gevolgen van marktmacht en zorgen voor meer innovatie, hogere kwaliteit en lagere prijzen. Op dit moment ziet het kabinet daarom geen noodzaak om in aanvulling op het Europese voorstel nationale regelgeving op te stellen specifiek voor de Nederlandse markt.

Desalniettemin zou het (in de toekomst) in uitzonderlijke gevallen zo kunnen zijn dat een platform een product of dienst aanbiedt die gebonden is aan een nationale markt vanwege bijvoorbeeld de taal, nationale regelgeving of omdat er op het platform producten of diensten worden verhandeld die enkel nationaal verkrijgbaar zijn. Het kabinet vindt het daarom van belang dat met de DMA de mogelijkheid wordt opengehouden om met aanvullende nationale regelgeving te komen indien de noodzaak zich aandient. De Commissie heeft tijdens de onderhandelingen bevestigd dat de DMA nog voldoende ruimte laat om in aanvulling op de Europese regelgeving op nationaal niveau regels op te stellen voor platforms die in de zin van de DMA geen poortwachter zijn, dus ook voor platforms die alleen actief zijn op een nationale markt en daar eventueel over een poortwachterspositie beschikken.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat een aantal grote digitale bedrijven voor het gebruik van hun diensten locatiedeling en andere privacy gevoeligheden voorwaardelijk stelt voor het gebruik van hun diensten. Deze leden vragen in hoeverre de DMA hierop toeziet, ook in verhouding tot de General Data Protection Regulation (GDPR), en wat de Nederlandse inzet hierop zal zijn. Zij vragen daarnaast op welke manier het voor individuen gemakkelijker wordt gemaakt om, wanneer een schending van de GDPR wordt vermoed, hiertegen te ageren.

In principe wordt het toestemming geven voor privacyvoorwaarden geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), aangezien een generiek instrument hiervoor geschikter is dan de DMA die zich uitsluitend op poortwachters richt. Nochtans deelt het kabinet de visie van de D66-fractie dat poortwachters eerder in staat zijn om privacyvoorwaarden aan gebruikers op te leggen als er geen alternatieve dienst beschikbaar is die beter bij hun privacyvoorkeuren past. Doordat de DMA de concurrentie en daarmee de keuzevrijheid vergroot, wordt met de introductie van deze Verordening dit probleem wel geadresseerd. Een effectieve DMA zorgt ervoor dat eindgebruikers kunnen kiezen tussen diensten. Dan wordt het geven van voorkeur aan een privacyvriendelijke dienst of bijvoorbeeld een dienst die sterk gepersonaliseerd is ook weer een keuze van de eindgebruiker.

In artikel 11(2) wordt daarnaast geregeld dat wanneer het verwerken van gegevens nodig is voor het naleven van de DMA, een poortwachter verplicht is de benodigde stappen te nemen om op directe wijze de benodigde instemming te krijgen zoals vereist op grond van de AVG of waar nodig data te anonimiseren.

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet toe te lichten hoe het Nederlandse standpunt zich verhoudt tot de aangenomen moties die zijn ingediend bij het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Verhoeven «Mededinging in de digitale economie» gehouden op 16 december 2019 (Kamerstuk 35 134, nr. 12).

Per brief van 20 april 20209 heb ik uw Kamer ingelicht over hoe ik de moties die zijn ingediend bij het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Verhoeven «mededinging in de digitale economie» d.d. 16 december 2019 heb meegenomen in de Nederlandse beleidsinzet inzake het toepasbaar houden van het mededingingsinstrumentarium in relatie tot online platforms. Onderdeel van die beleidsinzet was het richting Europese Commissie en andere lidstaten uitdragen van het belang van Europese regels rondom bedrijven met een poortwachterspositie. Mede naar aanleiding van mijn Europese inzet op dit onderwerp is het huidige voorstel van een Digital Markets Act eind 2020 tot stand gekomen. Voor de manier waarop het Nederlandse standpunt in de DMA een plek heeft gekregen verwijs ik u naar het BNC-fiche Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act) van 12 februari 2021. 10 Deze inzet betreft dus een invulling van het standpunt zoals genoemd in de brief van april 2020.

De leden van de D66-fractie horen graag van het kabinet hoe er tegen het mozaïek van toezichthouders binnen de DSA op zowel nationaal als Europees niveau wordt aangekeken. Acht het kabinet hier niet juist kans op versnippering en daardoor maar beperkte handhaving? Bij versnipperd toezicht kan een bepaald land of landen boetes/onderzoek naar inbreuken tegenhouden, hoe kijkt het kabinet naar dit risico? Op welke gronden is het kabinet kritisch op de rol van een wettelijke vertegenwoordiger voor tussenpersonen uit derde landen?

Hoe het toezicht op de DSA wordt vormgegeven in de lidstaten wordt niet voorgeschreven in de DSA. Zie verder de antwoorden op gelijksoortige vragen van de VVD. Wel wordt de verplichting opgelegd om een zogenaamde Digitale Diensten Coördinator (DDC) aan te wijzen. Het kabinet is nog aan het onderzoeken hoe het toezicht in Nederland effectief kan worden ingericht, waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar bestaande toezichthouders (waaronder de ACM, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)), maar ook het Openbaar Ministerie (OM) en samenwerkingsverbanden.

De wettelijk vertegenwoordiger van een tussenpersoon moet aan een aantal voorwaarden voldoen, zoals omschreven in artikel 11 van de DSA. Het kabinet is van mening dat met deze voorwaarden de inhoud van de rol van een dergelijke vertegenwoordiger ook voor online platforms uit derde landen voldoende is geborgd.

De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet kan toelichten of er vlakken zijn waarop de verordeningen schuren met de GDPR, zoals artikelen 5(a); 6(1)(h); en 6(1)(i). Deze leden horen graag van het kabinet een verwachting of de inwerkingtreding van de verordeningen mogelijk zal leiden tot beperking van het aantal online diensten die aangeboden worden binnen de EU.

Zoals in antwoord op de eerdere vraag van de D66-fractie over de AVG aangegeven, is in artikelen 7(1) en 11(2) van de DMA expliciet opgenomen dat poortwachters zich aan de AVG moeten houden bij het voldoen aan de verplichtingen waarbij het verwerken of delen van data een rol speelt en data waar nodig te anonimiseren. De verordening schuurt dus niet met de AVG.

Het kabinet verwacht dat de inwerkingtreding van de DMA het aantal online diensten in de EU juist zal doen toenemen, aangezien door de DMA de betwistbaarheid van en concurrentie op digitale markten toeneemt en de keuzevrijheid daarmee groter wordt.

Hoe kijkt het kabinet tegen het Franse initiatief om «(potentially) harmful content» in de scope van de verordening te krijgen? Hoe kan volgens dit initiatief mogelijk bepaald worden wat potentieel schadelijk kan zijn en welke grenzen zijn hieraan verbonden?

Zoals aangegeven in het BNC-fiche11 steunt het kabinet de keuze van de Commissie om de reikwijdte van het voorstel te beperken tot de bestrijding van illegale inhoud voor wat betreft verwijderingsverplichtingen en systemische risico’s van de allergrootste platforms. Het verbreden van de reikwijdte voor wat betreft verwijderingsverplichtingen naar schadelijke inhoud zou negatieve gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting kunnen hebben.

Welke informatie moeten online platforms vertrekken met betrekking tot advertenties en de reden dat mensen deze advertenties te zien krijgen? Hoe kijkt het kabinet aan tegen een striktere regulering van gepersonaliseerde advertenties om advertenties context gebonden te maken in plaats van gebaseerd op invasieve tracking methodes?

Het kabinet vindt het belangrijk dat er transparantie is over advertenties. Het voorstel bevat verschillende maatregelen om dit verder te bevorderen. Online platforms moeten bij elke advertentie op hun dienst zorgen dat gebruikers duidelijk kunnen zien dat het een advertentie betreft, namens wie de advertentie is getoond en op basis van welke parameters de advertentie aan gebruikers wordt getoond. De DSA verplicht de allergrootste platforms daarnaast om een openbare advertentiebibliotheek bij te houden met dezelfde informatie én het bereik per advertentie.

Het kabinet vindt dat de DSA hiermee voldoende maatregelen bevat met betrekking tot advertenties. Gebruikers krijgen meer inzicht krijgen in de advertenties die ze worden getoond en er kan meer onderzoek worden gedaan naar de systemische risico’s van advertentiesystemen van grote platforms. Daarnaast worden de allergrootste platforms verplicht in hun risicoanalyse rekening te houden met de impact van hun diensten, inclusief de advertentiesystemen, op de maatschappij en gepaste maatregelen te nemen.

Ook de Richtlijn modernisering consumentenbescherming12, waarvan het implementatiewetsvoorstel na de zomer naar uw Kamer wordt gestuurd, bevat verplichtingen tot transparantie over gepersonaliseerde advertenties. Op grond van deze richtlijn moeten consumenten worden geïnformeerd over het feit of het aanbod al dan niet gepersonaliseerd is13.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken en hebben daarover de volgende vragen.

De leden van de PVV-fractie vragen met betrekking tot het fiche: Verordening inzake Digitale Markten of de termijn van twee jaar voor de beoordeling door de Europese Commissie of een platform nog poortwachter niet aan de lange kant is, gezien de snelheid waarmee de digitale omgeving kan veranderen. Zou een jaarlijks evaluatiemoment passender zijn?

Het kabinet onderschrijft het belang van snel kunnen handelen in het kader van het zeer dynamische karakter van digitale markten. In artikel 4(2) van de DMA wordt inderdaad genoemd dat de Europese Commissie minstens elke twee jaar de status van poortwachters herbeoordeelt. Dit is echter een minimum; in artikel 4(1) is bepaald dat de Europese Commissie een evaluatie op elk moment, op aanvraag of op eigen initiatief kan doen. Indien er twee jaar lang geen evaluatie plaatsvindt, dan volgt de herbeoordeling automatisch.

De leden van de PVV-fractie merken op dat het kabinet zegt zich ervoor te gaan inzetten dat de meldingsplicht in de DMA niet beperkt wordt tot overnames van digitale diensten maar dat álle fusies en overnames van poortwachters gemeld moeten worden en dat de Europese Commissie die bovendien zou moeten gaan toetsen/beoordelen. Welke toetsingscriteria heeft het kabinet hierbij voor ogen? Wat zijn volgens haar de mogelijke uitkomsten van een dergelijke beoordeling? Ziet dit kabinet het voor zich dat de Europese Commissie in een uiterste geval een verbod op een fusie of overname uitspreekt? Hoe is de inschatting van het kabinet ten opzichte van de bereidwilligheid van poortwachters om alle interne beweegredenen en strategische overwegingen die ten grondslag liggen aan een eventuele fusie of overname te delen met de Europese Commissie?

De Europese Commissie heeft veel ervaring met het beoordelen van fusies en overnames, ook in de digitale economie. De Commissie heeft dus al veel methodes voorhanden, waarbij getoetst wordt of een fusie of overname zal leiden tot een beperking van de concurrentie. In dat geval kan de Commissie besluiten geen vergunning te verlenen, zodat de fusie of overname niet kan doorgaan. Ook kan de Commissie het verlenen van een vergunning voorwaardelijk maken aan bepaalde concessies, zoals het afstoten van bedrijfsonderdelen of het toegang blijven bieden tot data en interoperabiliteit aan derde partijen. Dit is in het bestaande mededingingsrecht al zo geregeld.

De voornaamste lacune die momenteel in het fusietoezicht op digitale bedrijven bestaat betreft het feit dat bedrijven enkel fusies en overnames ter beoordeling bij de toezichthouder moeten melden als beide partijen voldoende omzet maken. Daardoor worden overnames van een innovatieve startup die nog weinig omzet maakt, maar wel waardevolle data in handen heeft of later tot concurrent van de poortwachter kan uitgroeien, niet beoordeeld. Daarom pleit het kabinet naast de meldingsplicht in de DMA ook voor daadwerkelijke beoordeling van deze concentraties.

Het is verder inderdaad belangrijk dat poortwachters alle verplichte informatie aanleveren bij de Commissie. Artikel 26(2)(b) van de DMA beschrijft dat indien een poortwachter fusies en overnames niet meldt, of incorrecte, incomplete dan wel misleidende informatie aanlevert, dit tot een boete kan leiden.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe het kan dat op dit moment nog niet duidelijk is of vanuit de lidstaten beleidmakers of toezichthouders zitting gaan nemen in het adviescomité dat de Europese Commissie zal gaan ondersteunen. Is dit niet eerder besproken of is er verschil van inzicht hierover tussen de lidstaten? Het kabinet ziet graag een signaleringsrol weggelegd voor de nationale toezichthouders, maar ook het assisteren van de Europese Commissie in het monitoren van de DMA. Ze zouden onder andere betrokken moeten worden bij de handhaving en marktonderzoeken van de Europese Commissie. Hoe ziet het kabinet deze rol van nationale toezichthouders precies voor zich? Is het haar bedoeling dat álle nationale toezichthouders meekijken bij alle cases van de Europese Commissie, ook als die gaan om een poortwachter die bijvoorbeeld niet in elk Europees land actief is?

Na de publicatie van het voorstel voor de DMA bleef eerst nog onduidelijk of vanuit lidstaten beleidsmakers of toezichthouders zitting nemen in de Digital Markets Advisory Committee (DMAC). Daarom heeft het kabinet tijdens de afgelopen onderhandelingen net als veel andere lidstaten de Europese Commissie om meer duidelijkheid gevraagd over dit adviescomité. Voor de verdere toelichting over de rol het adviescomité verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de VVD-fractie over de DMAC.

Voor de toelichting van de beleidsinzet over de rol van nationale toezichthouders, verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de D66-fractie over de samenwerking tussen een Europese toezichthouder en nationale toezichthouders. De mogelijkheid bestaat dat alle nationale toezichthouders meekijken bij een casus van de Europese Commissie. Het ligt echter voor de hand dat signalen van Nederlandse ondernemers of consumenten worden opgepakt door de Nederlandse toezichthouder en signalen van Franse ondernemers of consumenten door de Franse toezichthouder. Wel zou er een mechanisme kunnen worden opgezet waarbinnen nationale toezichthouders kunnen samenwerken. Zo’n samenwerkingsverband bestaat nu bijvoorbeeld ook voor nationale mededingingsautoriteiten, namelijk het European Competition Network (ECN).

De leden van de PVV-fractie vragen hoe het mogelijk is dat het op dit moment nog niet duidelijk is welke ruimte de DMA laat om in aanvulling op de Europese regelgeving op nationaal niveau regels op te stellen voor platforms die louter actief zijn op de Nederlandse markt en hier een poortwachterspositie hebben. Ze vallen immers buiten het voorstel. Daar waar nog ruimte ligt voor nationale bevoegdheden zouden we die naar het oordeel van deze leden niet onbenut moeten laten. Deze leden verzoeken het kabinet om hier zo snel mogelijk duidelijkheid over te verkrijgen en dit bovenaan haar lijst te zetten. Wat deze leden betreft staat ook opheldering over de rol van de nationale toezichthouders bovenaan die lijst.

Tijdens het opstellen van het BNC-fiche bestond er nog onduidelijkheid over de ruimte die de DMA laat om in aanvulling op de Europese regelgeving op nationaal niveau regels op te stellen voor platforms die alleen actief zijn op een nationale markt. De Europese Commissie heeft tijdens de onderhandelingen bevestigd dat de DMA deze mogelijkheid voldoende biedt.

Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG-markten (Kamerstuk 22 112, nr. 3050)

De leden van de PVV-fractie vragen hoe het mogelijk is dat het kabinet voor wat betreft de materiële reikwijdte, de keuze van de Europese Commissie steunt om verplichtingen te beperken tot de bestrijding van illegale inhoud en het adresseren van systemische risico’s, terwijl ze tegelijkertijd aangeeft dat het haar nog niet volledig duidelijk is wat de exacte reikwijdte is van dat begrip. Het verbaast deze leden te meer, omdat het kabinet de invulling van dit begrip ook zeer van belang acht voor de bestrijding van cybercrime. Waarom is in een eerder stadium in de onderhandelingen geen duidelijkheid verkregen over de invulling van deze definitie? Is er überhaupt nog ruimte voor eventuele aanpassing van definities, nu het voorstel er eenmaal ligt?

Het voorstel voor een DSA is opgesteld door de Commissie zelf. De Commissie heeft het voorstel in december 2020 gepubliceerd. De onderhandelingen in de Raad en het Europees Parlement beginnen pas na publicatie van het voorstel. Lidstaten kunnen tijdens de onderhandelingen nog aanpassingen aan het voorstel doen. In de Raad heeft het kabinet verheldering gevraagd over de invulling van het begrip illegale inhoud. Hier wordt alle inhoud onder verstaan die in strijd is met Europese of nationale regelgeving. Het kabinet steunt de keuze van de Commissie om verwijderingsverplichtingen te beperken tot de bestrijding van illegale inhoud. Een bredere reikwijdte van de verwijderingsverplichtingen zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor de vrijheid van meningsuiting.

De leden van de PVV-fractie merken op dat het kabinet spreekt over een meerderheid van lidstaten die van mening zijn dat de reikwijdte van het voorstel ziet op verplichtingen voor tussenpersonen die zich moeten beperken tot de aanpak van illegale inhoud. Maar dat een «vocale» minderheid van lidstaten vindt dat die ook betrekking moeten hebben op ongewenste inhoud. Waarom noemt het kabinet die minderheid «vocaal»? Hoe staat het kabinet hierin? Wanneer verwacht het kabinet dat deze discussie wordt beslecht?

Het kabinet heeft de term «vocaal» gebruikt om aan te geven dat enkele lidstaten in raadswerkgroepen dit punt nadrukkelijk hebben opgeworpen. Zoals aangegeven in het BNC-fiche steunt Nederland voor wat betreft de materiële reikwijdte de keuze van de Commissie om verwijderingsverplichtingen te beperken tot de bestrijding van illegale inhoud. Het is onzeker wanneer deze discussie wordt beslecht, aangezien de onderhandelingen over het DSA voorstel momenteel lopende zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging richtlijn 2000/31/EG (Digital Services Act)

De leden van de CDA-fractie achten het van belang dat ook in het digitale domein mensen gewezen worden op hun verantwoordelijkheden. Deze leden zijn daarnaast van de mening dat online platforms ook een verantwoordelijkheid dragen ten aanzien van wat er op hun platform gebeurt. Zij hebben vanzelfsprekend nog verschillende vragen over de DSA, ook omdat er nog veel niet duidelijk is, maar hebben een positieve grondhouding ten aanzien van de DSA.

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of er in de DSA ook gesproken wordt over verheerlijking van terroristisch geweld als illegale content. Deze leden vragen of in lijn met de verordening die is aangenomen om de verspreiding van terroristische online-inhoud middels de DSA, ook dergelijke content verwijderd moet worden van online platforms.

De DSA bepaalt de rol, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van tussenpersonen in relatie tot de verspreiding van illegale inhoud. Onder illegale inhoud wordt inhoud verstaan die in strijd is met Europese of nationale regelgeving. De DSA is algemene wetgeving (lex generalis) en doet geen afbreuk aan specifieke wetgeving, zoals de verordening ter voorkoming van de verspreiding van terroristische content online, die specifieke regels stelt voor de bestrijding van terroristische online inhoud. De verordening ter voorkoming van de verspreiding van terroristische content online is dus het leidende wettelijke kader voor het tegengaan van terroristische content online.

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet naar de wijze waarop het toezicht is vormgegeven in de DSA.

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op de vraag van de D66-fractie hierover.

Deze leden signaleren dat er steeds vaker vanuit Europese wet- en regelgeving toezichtstaken bij nationale toezichthouders worden gelegd. Het gaat dan ook in dit geval om toezicht dat zeer complex zal zijn in de uitvoering, zo menen deze leden. Zij vragen het kabinet of er een meer uitgebreide analyse kan komen van de benodigde investeringen om dit toezicht goed in te regelen in Nederland. In beginsel hebben deze leden begrip voor het willen onderbrengen van deze taken bij een bestaande toezichthouder, maar deze leden willen erop wijzen dat veel toezichthouders op dit moment al kampen met tekorten.

Het kabinet is het eens met de constatering dat het toezicht complex kan zijn en dit onderwerp is dan ook voorwerp van overleg tussen kabinet en betrokken ministeries. Daarbij is ook oog voor de financiële consequenties van de uiteindelijke inrichting van het toezicht.

De leden van de CDA-fractie merken op dat hosting providers amper aan bod lijken te komen in de DSA. Op nationaal niveau heeft de Minister van Justitie en Veiligheid, onder meer in de bestrijding van kinderporno, werk gemaakt van het kunnen aanpakken van malafide hosting providers. Ziet het kabinet er heil in om ook hosting providers onderdeel te maken van de reikwijdte van de DSA?

Hostingproviders vallen als zodanig onder de reikwijdte van de DSA. De DSA legt hostingproviders verschillende verplichtingen op, zoals het instellen van een meldingsmechanisme en het instellen van een contactpunt voor autoriteiten. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 202114 vindt het kabinet het van belang dat alle aanbieders van hostingdiensten in de EU doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om illegale inhoud te bestrijden en illegale activiteiten tegen te gaan. Het kabinet beziet momenteel of het voorstel hier voldoende in voorziet en of er aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn. Daarbij neemt het kabinet de in de geannoteerde agenda genoemde aandachtspunten in acht. Zie voor nadere toelichting de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei.

De leden van de CDA-fractie vragen naar mogelijkheden van het blokkeren van individuele gebruikers door de diensten zelf, problematiek die nu zichtbaar is in de Verenigde Staten. Geeft de DSA ook richting aan deze problematiek?

De DSA bevat verschillende maatregelen die de positie van gebruikers ten opzichte van online platforms versterken wanneer ze geblokkeerd worden. Ten eerste moeten hostingdiensten en online platforms bij een beslissing tot verwijdering of uitschakeling dat besluit motiveren. Daarnaast worden online platforms verplicht een vrij toegankelijke klachtenprocedure in te stellen voor gebruikers die bezwaar tegen een besluit willen indienen. Deze procedure moet aan verschillende voorwaarden voldoen. In aanvulling daarop kunnen de Digitale Diensten Coördinatoren onafhankelijke geschillenbeslechtingsorganen instellen waar gebruikers hun bezwaren kunnen indienen. Deze maatregelen staan gebruikers niet in de weg via de normale rechtsgang hun recht te halen.

In het verlengde van de aangenomen motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 30) vinden deze leden het positief dat digitale tussenpersonen gevestigd in derde landen, die diensten aanbieden in de EU, verplicht worden om een wettelijke vertegenwoordiger binnen de EU aan te stellen. Vindt het kabinet dat een dergelijke vertegenwoordiger aan bepaalde kwalificaties moet voldoen, bijvoorbeeld ten aanzien van rechtsvorm en rechtspersoonlijkheid? Hoezeer dit kunnen bijdragen aan betere handhaving?

De handhaving jegens tussenpersonen uit derde landen is een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. Aanbieders van tussenhandelsdiensten die buiten de EU gevestigd zijn maar die diensten in de EU aanbieden, moeten volgens het DSA-voorstel een rechtspersoon of natuurlijke persoon aanstellen als hun wettelijke vertegenwoordiger in een van de lidstaten. Het DSA-voorstel stelt in die zin geen eisen aan de rechtsvorm of het bezitten van rechtspersoonlijkheid. Dit is begrijpelijk gelet op de verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten. De wettelijk vertegenwoordiger van een tussenpersoon moet aan een aantal voorwaarden voldoen, zoals omschreven in artikel 11 van het DSA-voorstel.

Het kabinet is van mening dat met deze voorwaarden de rol van een dergelijke vertegenwoordiger voldoende is geborgd. Conform de DSA mogen tussenhandelsdiensten die buiten de EU gevestigd zijn hun diensten niet op de interne markt aanbieden zonder wettelijke vertegenwoordiger. Het kabinet bekijkt daarom vooral of handhaving effectief wordt ingericht en vindt de mogelijkheid om wettelijke vertegenwoordigers aansprakelijk te stellen voor niet-naleving van de DSA een stap in de goede richting.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe het kabinet aankijkt tegen een uitzondering op het «beperkte aansprakelijkheidsprincipe» voor situaties wanneer een bedrijf producten aanbiedt via een e-commerce platform, maar niet in de EU is gevestigd en er ook geen fabrikant, importeur of distributeur in de EU gevestigd is, zodat een e-commerce platform dan wel aansprakelijk is.

Zoals genoemd in antwoord op de vraag van de VVD-fractie, heeft het kabinet vanuit het oogpunt van consumentenbescherming aandacht voor situaties waarin producten van buiten worden de EU worden aangeboden via tussenhandelsdiensten die zelf ook buiten de EU gevestigd zijn. Het kabinet is in beginsel tevreden over het handhaven van het beperkte aansprakelijkheidsregime voor tussenhandelsdiensten en de herziening van het huidige regime zoals uiteengezet in het DSA-voorstel.

Voor specifieke situaties kijkt het kabinet verder dan de DSA, waarvoor ik uw Kamer verwijs naar het antwoord op de vraag van de VVD-fractie hierover.

In hoeverre zou dit kunnen bijdragen aan betere consumentenbescherming tegen onveilige producten uit derde landen en aan eerlijke concurrentie tussen niet-Europese bedrijven en ons eigen midden- en kleinbedrijf?

Zoals genoemd in het vorige antwoord, gaat de aandacht van het kabinet uit naar de verwachte herziening van de RAPV. Het DSA-voorstel biedt qua consumentenbescherming concrete handvatten, zoals toepassing van het «know your business customer»-concept en het opzetten van een toezichtstructuur. Dat draagt bij aan een gelijk speelveld voor alle ondernemers die op de interne markt actief zijn, ongeacht hun plaats van vestiging.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de fiches over de DSA en de DMA gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen over hoe de digitale wereld steeds vaker wordt bepaald door grote spelers. Deze monopoliepositie, het internationale karakter, de ondoorzichtige werkwijze en de massaliteit maken dat er te weinig toezicht mogelijk is en te weinig invloed. Sommige bedrijven, zoals Google of Facebook (met WhatsApp) lijken bijna publieke voorzieningen te zijn of worden zonder dat er de publieke controle en zeggenschap mogelijk is. Deze leden vragen het kabinet om hierop te reflecteren. Zij vragen ook of de voorgestelde Europese maatregelen volgens het kabinet voldoende zijn om dit fundamentele probleem aan te pakken. Het kabinet geeft aan dat er weliswaar veel kansen liggen op digitaal gebied maar deze leden vragen of het kabinet ook de negatieve kanten ervan voldoende onderkent. In hoeverre vindt het kabinet het bijvoorbeeld haalbaar dat platforms of de overheid verantwoordelijk zijn voor de content op een platform als er per minuut honderden uren aan videomateriaal wordt gepubliceerd of immense hoeveelheden data? Hoe kan strafbare en illegale content dan effectief worden opgespoord, hoe kunnen auteursrechten voldoende worden gewaarborgd, hoe kunnen consumenten voldoende worden beschermd?

Om de negatieve effecten van de macht van een aantal poortwachtersplatforms tegen te gaan op hun diensten pleit het kabinet sinds 2019 voor regulering die de macht zelf aanpakt.15 Mede op basis van die inzet heeft de Europese Commissie het voorstel voor de DMA gedaan. Het kabinet is dan ook verheugd over de introductie van dit voorstel en zet zich in om deze verordening zo effectief mogelijk te laten zijn, zoals omschreven in het BNC-fiche over de DMA en de beantwoording van de vragen van uw en de overige Kamerfracties.

Het kabinet verwelkomt ook het voorstel voor de DSA. Het voorstel bevat verschillende maatregelen die ervoor zorgen dat gebruikers beter beschermd worden en online platforms meer verantwoordelijkheid moeten nemen in het bestrijden van illegale inhoud. De DSA draagt daarmee bij aan de bestrijding van illegale inhoud online, het waarborgen van auteursrechten en het beschermen van consumenten. Het volledig voorkomen van illegale inhoud online is niet het doel van de DSA. Dat zou alleen mogelijk zijn door alle online content vooraf te controleren. Evenmin is het de ambitie om platforms volledig verantwoordelijk te houden voor alle illegale inhoud die er via hun diensten wordt verspreid. Dat zou leiden tot private censuur en oververwijdering.

Daarnaast vindt het kabinet het positief dat er in de DSA ook aandacht is voor de bredere maatschappelijke impact van grote online platforms. Very Large Online Platforms (VLOPs) worden onder de DSA verplicht in hun bedrijfsvoering rekening te houden met de systemische risico’s van hun diensten en meer openheid te bieden over onder andere hun aanbevelingsalgoritmen, hun advertentiesystemen en de contentmoderatiebeslissingen die ze nemen. Bovendien bevat de DSA verschillende maatregelen waarmee effectiever kan worden gehandhaafd ten opzichte van VLOPs en meer onderzoek kan worden gedaan naar de werking van hun systemen en de bijbehorende risico’s.

De DMA richt zich op platformen waarbij de winsten groter zijn dan 6,5 miljard in de afgelopen drie jaar. Er zijn echter ook bepalende nationale platformen die een monopolierol vervullen. Is het kabinet voornemens hier ook aanvullende voorwaarden aan op te leggen? Zo nee, waarom niet?

In de beantwoording van de vraag van de D66-fractie over hoe het kabinet om wil gaan met platforms die niet een significante impact hebben op de Europese interne markt, maar wel op de Nederlandse markt is de positie van het kabinet ten aanzien van nationale poortwachters toegelicht. Op dit moment ziet het kabinet geen noodzaak om in aanvulling op het Europese voorstel nationale regelgeving op te stellen specifiek voor de Nederlandse markt. Echter laat de DMA wel de ruimte om met dergelijke regelgeving te komen mocht hier wel voldoende aanleiding voor zijn.

De DSA stelt hostingproviders vrij van de «know your business customer», terwijl hostingproviders een belangrijke rol spelen in welke website ze wel of niet hosten. Kan het kabinet nader ingaan op waarom dit niet voor hostingproviders geldt en of zij het wenselijk vindt of niet dat het wel degelijk

Zoals in de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 202116 aangegeven, overweegt het kabinet momenteel een aanbeveling van de Radboud Universiteit voor het instellen van een beperkte zorgplicht of inspanningsverplichting. Bijgevoegd vindt u het onderzoek van de Radboud Universiteit over de bestrijding van illegale inhoud online. Het kabinet is momenteel in gesprek met de Europese Commissie andere lidstaten om concrete invulling te geven aan een dergelijke zorgplicht of andere vergelijkbare maatregelen die tot hetzelfde resultaat leiden. Het is niet uitgesloten dat het kabinet in dat kader uiteindelijk zal streven naar een uitbreiding van de reikwijdte van artikel 22 naar alle aanbieders van hostingdiensten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de fiches over de DSA en DMA.

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met de doelstellingen van de DSA. Het is van groot belang dat er aanvullende regelgeving komt als het gaat om de inrichting van de digitale leefomgeving. De aandacht voor veiligheid, betrouwbaarheid en in het bijzonder de bescherming van grondrechten die deze regelgeving met zich meebrengt is volgens deze leden positief. Op het gebied van en regelgeving op digitale diensten, in het bijzonder very large online platforms (VLOPs) bevatten de voorstellen grote omissies volgens deze leden. Zij hebben daarom enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het voorstel transparantieverplichtingen in het leven roept voor alle onlineplatforms die reclame tonen. Deze leden zijn van mening dat meer transparantie over advertenties nuttig is vanuit het oogpunt van consumentenbescherming, maar benadrukken dat dit nut afhankelijk is van of er betekenisvolle informatie wordt geopenbaard. Het voorstel laat in de ogen van deze leden alle ruimte aan digitale diensten om schimmig te blijven over de financiering van de advertentie en de precieze criteria die gebruikt zijn om de advertentie te personaliseren. Wat is de beoordeling van het kabinet van deze regel? Is het kabinet van mening dat het nuttig is voor gebruikers om precies te weten waarom ze specifieke gepersonaliseerde reclame te zien krijgen en welke vergoeding daarvoor is betaald? Deelt het kabinet de mening dat de transparantieverplichtingen die de Europese Commissie voorstelt te veel ruimte laten aan onlineplatforms om zich te beperken tot algemene verantwoording en daarmee niet betekenisvol zijn?

Voor het kabinet zijn de risico’s van gepersonaliseerde advertenties nog onvoldoende duidelijk, daarom is het nu nog lastig om een algeheel verbod op gepersonaliseerde advertenties te rechtvaardigen. Het voorstel bevat wel maatregelen om meer inzicht te krijgen in de risico’s rond online advertenties én om systemische risico’s rond online advertenties te adresseren als ze optreden. Op grond van de Richtlijn modernisering consumentenbescherming17, waarvan het implementatiewetsvoorstel na de zomer naar uw Kamer wordt verstuurd, moeten consumenten worden geïnformeerd over het feit of het aanbod al dan niet gepersonaliseerd is18.

Het kabinet is geen voorstander van een verplichting om aan te geven welke vergoeding is betaald. Dit kan een verstorende werking hebben op de interne markt en is geen betekenisvolle informatie voor de consument, die uiteindelijk (onder andere) een beslissing neemt op basis van de essentiële kenmerken van het aanbod, waaronder de prijs van aangeboden product of dienst.

De leden van de PvdA-fractie zetten dezelfde vraagtekens bij de aanpak van moderatie- en aanbevelingsalgoritmen. De DSA voorziet in het openbaar maken van deze algoritmen. Consumenten kunnen ervoor kiezen het aanbevelingsalgoritme aan of uit te zetten. Deze leden merken echter op dat het niet transparant is hoe deze algoritmen werken en uit welke data ze putten en dit voorstel deze punten eveneens niet effectief aanpakt. Is het kabinet van mening dat consumenten inderdaad niet op de hoogte zijn van hoe algoritmen werken en uit welke data ze putten? Denkt het kabinet dat consumenten dan een goede afweging kunnen maken over het wel of niet aanzetten van een aanbevelingsalgoritmen? Deelt het kabinet de mening dat er veel meer transparantie over moderatie- en aanbevelingsalgoritmen nodig is?

Het kabinet beaamt dat de werking van aanbevelingsalgoritmes complex is. Door de uitleg over de werking hiervan simpel te houden en gebruikers een keuze te geven in de manier waarop informatie voor hen wordt gesorteerd worden consumenten in staat gesteld aanbevelingsalgoritmes te beïnvloeden en controleren. Artikel 29 van het DSA voorstel verbetert hiermee de invloed van consumenten op deze algoritmes. Ook geeft de DSA meer transparantie over moderatie- en aanbevelingsalgoritmen. Het kabinet steunt het idee om meer transparantie en invloed aan gebruikers te geven met betrekking tot moderatie en aanbevelingssystemen.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts aandacht voor het ontbreken van maatregelen om digitale advertenties die gebruik maken van persoonsgegevens te reguleren. Het gebruik van persoonsgegevens om advertenties te personaliseren schendt de privacy van burgers, stimuleert advertentiefraude en zorgt voor een ongelijk speelveld, waardoor media, kunstenaars, uitgevers en non-profit organisaties inkomsten zien opdrogen. Is het kabinet bekend met de marktmacht op de digitale advertentiemarkt? Herkent het kabinet zich in de genoemde nadelen van digitale advertenties die gebruik maken van persoonsgegevens? Deelt het kabinet de mening dat de DSA een verbod op het verzamelen en gebruiken van persoonsgegevens voor advertentiedoeleinden moet bevatten? Hoe kijkt het kabinet naar de graduele aanpak van de Europese Commissie in dit verband, die daags na de presentatie van de DSA en DMA een onderzoek instelde naar het advertentie-ecosysteem?

Voor het kabinet zijn de risico’s van gepersonaliseerde advertenties nog onvoldoende duidelijk. De DSA bevat geen specifieke bepalingen over het verzamelen en gebruiken van persoonsgegevens voor advertentiedoeleinden. De primaire wetgevende kaders daarvoor zijn de Algemene Verordening Gegevensbescherming, de huidige ePrivacy Richtlijn19 en het ePrivacyverordeningsvoorstel20. Het kabinet acht het verstandig dat de Commissie aandacht heeft voor dit onderwerp.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat VLOPs elk jaar worden gevraagd om een systemische risicoanalyse te maken. Deze leden vragen in hoeverre bedrijven zichzelf kunnen analyseren op het gebied van systemische risico. Zij vragen of digitale diensten systemische risico’s die onlosmakelijk zijn verbonden aan het verdienmodel van het bedrijf in kaart zullen brengen. Kan het kabinet daarop reflecteren?

Onder de DSA wordt de risicoanalyse van de Very Large Open Platforms (VLOPs) en de opvolging die zij eraan geven op twee verschillende manieren extern gecontroleerd. VLOPs zullen onder de DSA jaarlijks een onafhankelijke audit moeten ondergaan. In deze audit zal een onafhankelijke partij controleren of de VLOP aan alle verplichtingen van de DSA voldoet. De risicoanalyse en de beoordeling worden hierin dus ook gecontroleerd. De resultaten van de controle worden jaarlijks in een auditrapport openbaar gemaakt. Daarnaast regelt de DSA ook dat VLOPs de Digitale Diensten Coördinator (DDC) toegang tot hun gegevens moeten geven zodat de DDC toezicht kan houden op naleving van de verordening. Deze toegang kan de DDC ook gebruiken om de risicoanalyse te controleren en mogelijke risico’s te identificeren.

Het kabinet geeft aan dat op basis van deze systemische analyse risicobeperkingsmaatregelen moeten worden genomen door de VLOPs, zoals ingrijpen in het gebruik van inhoudsmoderatie- of aanbevelingssystemen. Deze leden vragen of het niet beter is om ex-ante voorwaarden op te leggen aan digitale diensten die aanbevelingssystemen gebruiken, zodat consumenten niet in een fabeltjesfuik van nepnieuws terecht komen. Wat is het kabinetstandpunt over het strenger aanpakken van inhoudsmoderatie- of aanbevelingssystemen?

Het kabinet vindt het positief dat VLOPs rekening moeten houden met de maatschappelijke impact van hun diensten en specifiek hun inhoudsmoderatie- en aanbevelingssystemen. Aanvullend daarop bevat de DSA de ex ante-verplichting voor VLOPs om gebruikers een keuze te geven in de manier waarop informatie voor ze wordt gesorteerd door het platform. Minstens één van deze opties moet niet op profilering zijn gebaseerd. Het kabinet steunt het idee om gebruikers meer invloed te geven op aanbevelingsalgoritmes.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de analyse van de Europese Commissie over monopolievorming door grote techbedrijven. Daarmee ondersteunen deze leden de doelstelling van de DMA. Het is volgens deze leden noodzakelijk dat de macht van grote techbedrijven ingeperkt wordt door wet- en regelgeving. De stappen die de Europese Commissie zet om dat te bewerkstelligen bieden hoop. Deze leden zien echter gebreken in het voorstel van de Europese Commissie als het gaat om het aanpakken van het overnamebeleid van grote techbedrijven, het begrenzen van agressieve marktexpansie en in het afdwingen van interoperabiliteit. Zij hebben daarom nog een opmerking en enkele vragen. Een klein aantal Amerikaanse techbedrijven is dominant op vrijwel alle digitale markten. Het voorstel van de Europese Commissie vraagt aandacht voor marktmachtmisbruik, maar concrete voorstellen ontbreken als het gaat om het aanpakken van het agressieve overnamebeleid waar deze techbedrijven groot mee zijn geworden, dan wel methoden van agressieve marktexpansie. Herkent het kabinet deze omissie in het voorstel van de Europese Commissie? Wat is de beoordeling van het kabinet ten aanzien van een effectieve aanpak van een agressief overnamebeleid?

Zoals omschreven in het BNC-fiche en nader toegelicht in het antwoord op de vraag van de PVV-fractie over fusies en overnames, vindt het kabinet het belangrijk dat alle fusies en overnames door poortwachters door de Europese Commissie worden beoordeeld. Nu vallen overnames van bijvoorbeeld innovatieve startups nog buiten de boot, aangezien deze niet aan de op omzet gebaseerde meldingsdrempels voldoen. In artikel 12 van de DMA staat dat alle fusies en overnames bij de Europese Commissie gemeld moeten worden. Dit is in de ogen van het kabinet onvoldoende. Deze overnames moeten namelijk ook onderzocht worden en indien hieruit blijkt dat een overname de concurrentie beperkt, verboden worden of enkel worden toegestaan indien er voldoende concessies worden gemaakt om het nadelige effect op de concurrentie weg te nemen.

In het non-paper dat het Nederlandse en Franse kabinet hebben opgesteld, wordt interoperabiliteit gezien als mogelijkheid om monopolievorming te voorkomen en innovatie te stimuleren. Deze leden onderschrijven deze analyse van het kabinet. In het fiche en in het DMA-voorstel wordt interoperabiliteit voor kernplatformdiensten echter niet genoemd als (ontbrekende) beleidsmaatregel. Is het kabinet bereid om samen met Frankrijk en België op te trekken om alsnog te pleiten voor interoperabiliteit als maatregel in de DMA?

Zoals ook omschreven in beantwoording van de vragen van de VVD-, D66-fracties over interoperabiliteit en het antwoord op de vraag van de PVV-fractie over maatwerk, bevat de DMA al een aantal verplichtingen op het gebied van interoperabiliteit. Deze maatregelen gelden automatisch voor alle poortwachters. In aanvulling hierop pleit het kabinet voor een aanvullende bevoegdheid waarmee de Europese Commissie verdergaande interoperabiliteitsverplichtingen kan opleggen aan specifieke poortwachters. Bij het pleiten voor een dergelijke bevoegdheid trekt Nederland nog altijd met onder andere Frankrijk op.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van de DSA en de DMA en de fiches met de kabinetsinzet op deze dossiers. Deze leden zijn zeer bezorgd over de uitwassen van de digitale economie en de groeiende macht van een klein aantal private bedrijven in de online wereld en verwelkomen daarom deze belangrijke wetgevende voorstellen. Zij hebben daar de volgende vragen over.

BNC-Fiche Digital Services Act

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de grote verspreiding van illegale online content en zijn blij dat de DSA duidelijke handvatten biedt voor de bestrijding hiervan, bijvoorbeeld via notice & action mechanismen. Bij de bestrijding van online content moet ervoor worden gewaakt dat de verantwoordelijkheid op dit vlak voor platforms er niet toe leidt dat zij alles wat mogelijkerwijs in de buurt van illegale content zou kunnen komen uit voorzorg verwijderen. Deze leden zijn dan ook, net als het kabinet, positief over het handhaven van het beperkte aansprakelijkheidsregime. Zij hebben wel vragen bij artikel 6, waarin wordt bepaald dat platforms niet worden uitgesloten van beperkte aansprakelijkheid als ze proactief inhoud gaan opsporen en verwijderen. In hoeverre denkt het kabinet dat dit het risico met zich meebrengt dat platforms uit voorzorg alle mogelijk problematische content gaan verwijderen, met gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting? Ziet het kabinet dit risico ook? Erkent het kabinet dat artikel 6 juist minder rechtszekerheid aan platforms verschaft, omdat zij na vrijwillig onderzoek geacht worden kennis te hebben op grond waarvan een eventuele onwettigheid door hen had moeten worden vastgesteld? Zo ja, waarom heeft het kabinet dan toch een positieve houding ten aanzien van dit artikel? Op welke wijze kan het risico van overmatige verwijdering worden gemitigeerd? Is het extern onafhankelijk onderzoek waar het kabinet aan refereert al beschikbaar? Zo ja, wat zijn de bevindingen?

Het onderzoek van de Radboud Universiteit is omschreven in de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 202121 en stuur ik u met deze beantwoording mee. Het kabinet vindt het net als GroenLinks belangrijk dat het voorstel niet moet leiden tot oververwijdering van mogelijk problematische content. Specifiek voor artikel 6 ziet het kabinet dat dit artikel juist bijdraagt aan het voorkomen van oververwijdering. Artikel 6 van de DSA stelt dat tussenpersonen hun beperking van aansprakelijkheid behouden wanneer zij vrijwillige onderzoeken op eigen initiatief ondernemen. Het biedt daarmee meer rechtszekerheid aan tussenpersonen, omdat wordt verduidelijkt dat zij niet automatisch worden geacht daadwerkelijke kennis te hebben van illegale inhoud als zij vrijwillig onderzoek hebben ondernemen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen met betrekking tot het «notice & action»-mechanisme wie nu uiteindelijk bepaalt of inhoud illegaal is of niet? Ligt die taak uitsluitend bij de rechterlijke macht, of ook bij de platforms zelf? Deelt het kabinet de mening dat grote online platforms inmiddels een cruciale rol spelen in het publieke debat, en dat de private platformbedrijven niet de scheidsrechter mogen zijn van de grenzen van dat publieke debat? In hoeverre is de huidige vormgeving van de DSA in overeenstemming met dit uitgangspunt? Ziet het kabinet een mogelijk risico dat bepaalde groepen consistent notificaties gaan aandragen over content die in hun ogen illegaal zou moeten zijn, maar dat in feite niet is? Maar dat platforms dan uit voorzorg toch steeds besluiten, in reactie op dergelijke notificaties, om de bewuste content te verwijderen, en dat daarmee in de praktijk de grens van de vrijheid van meningsuiting wordt verlegd? Op welke wijze kan dit risico worden beperkt, zo vragen deze leden.

De DSA bepaalt de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van tussenpersonen in relatie tot de verspreiding van illegale inhoud. Uiteindelijk blijft het aan de rechter om op basis van relevante wetgeving te bepalen of inhoud illegaal is. De meldingsmechanismes uit de DSA laten gebruikers onverlet om via de normale rechtsgang hun recht te halen. De DSA verplicht online platforms bovendien om meer transparantie te bieden over de beslissingen tot verwijderen van inhoud die ze nemen. Dit vergroot het inzicht in de beslissingen van platforms en zorgt ervoor dat onder andere gebruikers en toezichthouders platforms ter verantwoording kunnen roepen.

Er bestaat inderdaad een risico dat notificatiemechanismes door kwaadwillende groepen of individuen worden misbruikt. Daarom bevat artikel 20 van de DSA maatregelen tegen misbruik. Zo worden platforms geacht gebruikers die regelmatig evident ongegronde meldingen van illegale inhoud indienen na een waarschuwing voor een redelijke periode te schorsen. Ook stelt de DSA verschillende eisen waaraan meldingen moeten voldoen voordat deze meldingen mogelijk ertoe leiden dat tussenpersonen de beperking van aansprakelijkheid verliezen.

De leden van de GroenLinks-fractie steunen, net als het kabinet, de keuze om VLOPs aan striktere maatregelen te onderwerpen. Deze leden hebben nog wel veel vragen bij die extra maatregelen, die nog een stuk strikter zouden moeten worden. Zij delen ten eerste de zorg van het kabinet dat de reikwijdte onduidelijk is. Naast de definiëring van wat een gebruiker is in de gehanteerde criteria, verzoeken deze leden het kabinet ook om aandacht te vragen voor platforms die op het niveau van een aantal lidstaten erg groot zijn, en daarmee ook systemische risico’s met zich meebrengen, maar op EU-niveau onder de gestelde gebruikerslimiet blijven. Zouden de aanvullende maatregelen met betrekking tot systemische risico’s niet ook voor zulke platforms moeten gelden?

De Commissie heeft ervoor gekozen alleen de platforms met het grootste bereik verplichtingen op te leggen ten aanzien van de systemische risico’s die hun diensten mogelijk met zicht voortbrengen. Omdat platforms met een groter bereik in principe grotere maatschappelijke risico’s met zich mee brengen steunt het kabinet het voorstel op dit punt. Op basis van het impact assessment22 heeft de Commissie besloten deze verplichting alleen op te leggen aan online platforms met meer dan 45 miljoen gebruikers. Hiermee heeft de Commissie een balans proberen te vinden tussen enerzijds het mitigeren van potentiële risico’s en het veiliger maken van de online omgeving en anderzijds het beperken van excessieve administratieve last en het borgen van innovatie.

In de onderhandelingen in de Raad blijft het kabinet als aandachtspunt houden dat het voorstel een juiste balans treft tussen het veiliger maken van de online omgeving, het borgen van innovatie, het mitigeren van potentiële risico’s, en het beperken van de administratieve last.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook grote bedenkingen bij artikel 26, dat VLOPs oplegt om zelfevaluaties te laten doen naar systemische risico’s. Deze leden begrijpen niet goed waarom hiervoor is gekozen. Hoe waarschijnlijk acht het kabinet het dat platforms in een zelfevaluatie tot de conclusie komen dat ze een systemisch risico voor de maatschappij vormen of dat hun diensten leiden tot discriminatie of intentionele manipulatie, en dat zo’n zelfevaluatie leidt tot serieuze maatregelen, onder artikel 27, om dergelijke risico’s te vermijden? Is het kabinet bereid zich in te zetten voor een serieuze aanscherping van artikel 26, en daarmee van artikel 27? Zo nee, waarom niet?

De DSA regelt dat VLOPs de Digitale Diensten Coördinator (DDC) toegang tot hun gegevens moeten geven zodat de DDC toezicht kan houden op naleving van de verordening. Deze toegang kan de DDC ook gebruiken om de risicoanalyse te controleren en mogelijke risico’s te identificeren. Verder verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de vraag van de PvdA-fractie hierover.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich ten zeerste af of het opnemen van de belangrijkste parameters van aanbevelingsalgoritmen in de algemene voorwaarden van de geleverde dienst, zoals uiteengezet in paragraaf 1 van artikel 29, daadwerkelijk zal leiden tot effectieve transparantie. Wat is hierbij de definitie van «belangrijkste parameters» en waarom is ervoor gekozen om dit alleen op te nemen in de algemene voorwaarden? Is het kabinet bereid om ervoor te pleiten dat paragraaf 1 van dit artikel wordt aangescherpt, zodat het bij iedere getoonde content duidelijk moet zijn voor de gebruiker, via een direct toegankelijk mechanisme, waarom die specifieke content is getoond?

Het kabinet is van mening dat artikel 29 bijdraagt aan de invloed van consumenten op aanbevelingsalgoritmen. «Belangrijkste parameters» is als zodanig niet gedefinieerd in het DSA voorstel: de belangrijkste parameters kunnen verschillen per platform. Het opnemen van transparantieverplichtingen jegens consumenten met betrekking tot de belangrijkste parameters ter bepaling van de aanbevelingsalgoritmen, en opties voor de beïnvloeding van de aanbevelingsalgoritmen, in de algemene voorwaarden is onderdeel van het contract dat de consument afsluit met het online platform. Daar kan de consument zich te allen tijde op kan beroepen.

De leden van de GroenLinks-fractie achten het voorts van groot belang dat gebruikers van online diensten meer regie krijgen over de content die zij te zien krijgen. Een binair opt-in en opt-out systeem, waar de huidige formulering van artikel 29 naar alle waarschijnlijkheid toe zou leiden, is wat deze leden betreft onvoldoende. Hoe kijkt het kabinet hiernaar? Is het kabinet bereid om te pleiten voor meer fijnmazige sturingsmogelijkheden voor gebruikers ten aanzien van getoonde content?

Artikel 29 van het DSA-voorstel geeft gebruikers volgens het kabinet voldoende keuzemogelijkheden ten opzichte van de content waaraan ze blootgesteld worden op een online platform. Het kabinet steunt het feit dat het DSA-voorstel gebruikers invloed geeft op aanbevelingssystemen, zoals ook aangegeven in het BNC-fiche.

De leden van de GroenLinks-fractie willen ook graag weten waarom er niet voor is gekozen om micro-targeting van online inhoud, gebaseerd op het tracken van het online gedrag van een individu op het hele internet, niet expliciet te verbieden. Ziet het kabinet ook dat het microtargeten van informatie bijdraagt aan informatiefuiken, waarbij gebruikers alleen nog content krijgen voorgeschoteld die hun al bestaande mening bevestigt? Is het kabinet bereid om te pleiten voor opname van een verbod op geïndividualiseerde micro-targeting? Zo nee, waarom niet?

Het DSA-voorstel bevat geen specifieke bepalingen op het microtargeten van informatie. De primaire wetgevende kaders daarvoor zijn de Algemene Verordening Gegevensbescherming, de E-Privacy Richtlijn en het ePrivacyverordeningsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie denken dat het systeem van gepersonaliseerde online advertenties een belangrijke rol speelt in veel van de problematiek in de digitale wereld. Het leidt er immers toe dat het ecosysteem is gericht op het bereiken van zoveel mogelijk clicks, om zoveel mogelijk specifieke informatie over de voorkeuren van een individuele gebruiker te verzamelen. Dit systeem loont het schenden van de privacy van individuele gebruikers, brengt ernstige risico’s op manipulatie met zich mee, maar speelt ook een rol in de verspreiding van sensationele en extreme content, wat doorgaans leidt tot meer clicks. In hoeverre deelt het kabinet deze analyse van de rol van gepersonaliseerde advertenties?

Voor wat betreft gepersonaliseerde advertenties die op basis van mogelijke schendingen van de privacy van individuele gebruikers worden getoond, zijn de primaire wetgevende kaders de Algemene Verordening Gegevensbescherming, de E-Privacy Richtlijn en het ePrivacyverordeningsvoorstel van toepassing.

De leden van de GroenLinks-fractie juichen, met betrekking tot online advertenties, toe dat artikel 30 inzet op verhoogde transparantie, in aanvulling op artikel 24. Met betrekking tot artikel 24 vragen deze leden wat wordt bedoeld met «nuttige informatie over de belangrijkste parameters die worden gebruikt om te bepalen aan welke afnemers de reclame wordt getoond». Deze leden zijn van mening dat de transparantie verder zou moeten gaan dan dat, en dat het voor een gebruiker duidelijk moet zijn op basis van welke specifieke clicks of andere online handelingen hij of zij een bepaalde advertentie te zien krijgt. Is het kabinet bereid om zich in te zetten voor een dergelijke aanscherping van artikel 24?

Uitleg over nuttige informatie over de gebruikte parameters die het zoekresultaat bepalen is vaak al vastgelegd in specifieke wetgeving, zoals art. 5 van de «Platform to Business» Verordening23 of art. 3 (7)(a) van de richtlijn modernisering consumentenbescherming24. Verder verwijst het kabinet naar het eerder gegeven antwoord op een vraag van de PvdA over transparantieverplichtingen met betrekking tot advertenties.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de mogelijkheid voor individuen om aanbevelingssystemen aan te passen, zoals onder artikel 29, ook geldt voor online advertenties? Is het kabinet bereid om zich ervoor in te zetten dat dit duidelijk wordt vastgelegd, zowel in relatie tot artikel 24 als tot artikel 30?

Artikel 29 verplicht grote online platforms om gebruikers de mogelijkheid te bieden invloed uit te oefenen op de parameters die het zoekresultaat bepalen. Daarnaast moeten zij informatie geven over onder meer wie de advertentie plaatst en of deze gepersonaliseerd is. Het kabinet is van mening dat deze verplichtingen de eindgebruiker voldoende informatie geven.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen met betrekking tot het toezicht op de DSA in hoeverre het voorgestelde mechanisme zal kunnen voorkomen dat men tegen dezelfde problemen op zal lopen die we zien bij het toezicht op de naleving van de AVG. Erkent het kabinet dat het toezicht op de AVG tekortschiet, onder andere omdat de toezichthouders van bepaalde lidstaten waar veel van de grote bedrijven in de digitale economie zich hebben gevestigd, zoals Ierland, hier niet op zijn toegerust? Deze leden zien in het voorstel voor de DSA wel verbetering, met duidelijkere richtlijnen rond de samenwerking tussen nationale toezichthouders en een stevigere rol voor de Europese Commissie, maar zijn er nog niet van overtuigd dat het voldoende is. In hoeverre deelt het kabinet deze zorg? Waarom is er bij de DSA niet voor gekozen om, zeker voor de VLOPs, een centrale Europese toezichthouder met tanden in te stellen? Is het kabinet bereid om zich hiervoor in te zetten?

Het kabinet is niet van mening dat het toezicht op de AVG tekortschiet. De Europese Commissie heeft in haar vorig jaar gepubliceerde evaluatieverslag van de AVG tevens gekeken naar het samenwerkings- en coherentiemechanisme van de toezichthouders. Het concludeert dat het mechanisme functioneert, maar dat er wel een aantal verbeterpunten zijn. Toezichthouders kunnen meer gebruik maken van hun bevoegdheden en zouden – zeker bij grensoverschrijdende verwerkingen – vaker gezamenlijk onderzoek kunnen verrichten. Het samenwerkingsverband van toezichthouders, het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), is bezig met een reflectieproces hierover. Voorts benoemt ook de Commissie dat het van belang is dat de nationale toezichthouders voldoende budget ontvangen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft dit in zijn reactie onderschreven.25

Zoals aangegeven in het BNC-fiche heeft het kabinet nog vragen over de effectiviteit van de procedures met betrekking tot de toezichts- en handhavingsaspecten en de samenwerking tussen toezichthouders in het DSA voorstel. Hier zal het kabinet verdere aandacht voor vragen.

Voor wat betreft het toezicht op VLOPs geeft het DSA-voorstel de Commissie de bevoegdheid om, na een aanbeveling van het bestuur van Digitale Diensten Coördinatoren, of op eigen initiatief na het consulteren van het bestuur, op te treden en boetes uit te delen van maximaal 6% van de omzet van de VLOP als het beoordeelt dat de VLOP de regels in de DSA heeft overtreden.

Zoals aangegeven in het BNC-fiche, ziet het kabinet meerwaarde in eigenstandig toezicht en handhaving op EU-niveau. Dit moet wel met voldoende waarborgen omkleed worden, en er moet zo veel als mogelijk duidelijkheid worden geboden over de reikwijdte van die bevoegdheden, de wijze waarop, en de voorwaarden waaronder die ingezet worden. Deze duidelijkheid is van belang voor de rechtszekerheid van tussenpersonen, hetgeen van invloed is op hun investeringsbeleid en innovatie.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd welke instantie het kabinet in gedachten heeft om te fungeren als de Digital Services Coordinator in Nederland.

Zoals hiervoor beschreven onderzoekt het kabinet nog hoe het toezicht op de DSA het beste kan worden vorm gegeven in Nederland, waarbij in eerste instantie wordt uitgegaan van reeds bestaande overheidsorganisaties. Zoals in onderdeel 5b van het BNC-fiche is aangegeven wordt daarbij ook gekeken naar de financiering. Het kabinet betrekt hier diverse opsporingsautoriteiten en toezichthouders bij.

Tenslotte vragen deze leden ook naar de benodigde middelen voor effectief toezicht op de DSA. Deelt het kabinet de mening dat de VLOPs ten dele zouden moeten meebetalen aan het toezicht, bijvoorbeeld via een aparte belasting of contributie? Is het kabinet bereid om hiervoor te pleiten? Zo nee, waarom niet?

Het is reeds het geval dat VLOPs mede betalen aan toezicht omdat ze, conform Artikel 28 van het DSA voorstel, op eigen kosten aan audits worden onderworpen. Het kabinet ziet voorlopig geen aanleiding om voor verdere eigen bijdrage te pleiten.

Welke mogelijkheden ziet het kabinet in artikelen 8 en 9 voor de handhaving van toeristische verhuur door lokale overheden online? Is het kabinet van plan deze artikelen aan te scherpen om een centraal systeem met informatie-uitwisseling tussen lokale handhavers en toeristische verhuurplatforms mogelijk te maken? Of acht het kabinet een toekomstige Europese wet op toeristische verhuur hiervoor meer geschikt? Zo ja, hoe zal het kabinet actief inzetten op wetgeving op dit gebied die deze informatie-uitwisseling mogelijk maakt? Is het kabinet het eens met de leden dat verhelderd moet worden dat toeristische verhuur platforms onder de verplichtingen van artikel 22 vallen en dus lokale registratienummers moeten opvragen aan verhuurders? Zo ja, zal het kabinet hier actief voor pleiten?

Het kabinet acht het van belang dat lokale overheden gebruik kunnen maken van de bepalingen in de DSA bij de handhaving van de Wet toeristische verhuur en heeft dit tijdens de besprekingen in de Raad kenbaar gemaakt. Specifiek stellen artikelen 8 en 9 dat online tussenpersonen autoriteiten – zoals lokale overheden – op de hoogte moeten stellen van het gevolg dat zij hebben gegeven aan een bevel om tegen illegale inhoud op te treden of informatie te verstrekken.

De bevoegdheid tot het geven van een bevel moet in nationale wetgeving worden vastgelegd, zoals in dit geval reeds in de Wet toeristische verhuur is gedaan. Daarmee ziet het kabinet voldoende mogelijkheden voor lokale overheden om bij de handhaving van de Wet toeristische verhuur gebruik te maken van artikelen 8 en 9 van de DSA.

Voorts is het kabinet van oordeel dat ook toeristische verhuurplatforms aan de verplichtingen van artikel 22 moeten voldoen. Ook dit is tijdens de besprekingen in de Raad ingebracht.

Tot slot is de DSA in essentie een horizontaal instrument. Daarom ligt het niet in de lijn der verwachting dat de DSA de juiste plek is om specifieke regels te stellen op het gebied van toeristische verhuur in Europa. Indien de Europese Commissie besluit tot het voorstellen van sectorale wetgeving op dit gebied, staat Nederland hier in beginsel constructief tegenover.

BNC Fiche Digital Markets Act

De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen de DMA, die deze leden zien als een belangrijk instrument om de excessieve datamacht van de tech-reuzen te bedwingen. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie delen met betrekking tot de reikwijdte de mening van het kabinet dat hierbij rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat platforms een positie van poortwachter verkrijgen door verschillende diensten te combineren en dat er bij de bepaling van dergelijke poortwachters daarom verder moet worden gekeken dan kerndiensten alleen. Daarnaast vragen deze leden ook hoe het kabinet kijkt naar de mogelijkheid dat een bepaald platform een sterke poortwachtersfunctie vervult in een enkele of een aantal lidstaten, maar nauwelijks activiteiten ontplooit in de rest van de EU, waardoor men ver onder de kwantitatieve limieten in het voorstel blijft. Het kabinet pleit in dit kader voor beleidsruimte om aanvullende maatregelen te treffen op nationaal niveau. Waarom zouden dergelijke gevallen volgens het kabinet niet onder de reikwijdte van de DMA moeten vallen?

Het kabinet vindt het belangrijk dat regelgeving specifiek gericht is op de allergrootste platforms waar consumenten en ondernemers niet omheen kunnen. Het grensoverschrijdende karakter van het internet en het gegeven dat al deze grootste platforms internationaal opereren, zorgt ervoor dat ingrijpen op EU-niveau het meest effectief is.

Voor een verdere toelichting over aanvullende regelgeving voor nationale poortwachters, verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de D66-fractie over hoe het kabinet om wil gaan met platforms die niet een significante impact hebben op de Europese interne markt, maar wel op de Nederlandse markt.

De leden van de GroenLinks-fractie juichen toe dat de DMA poogt om het combineren van gegevens van verschillende bronnen door poortwachters aan banden te leggen. Deze leden hebben echter wel twijfels bij de manier waarop dit is vormgegeven. Artikel 5(a) verbiedt het combineren van persoonlijke gegevens uit verschillende bronnen, tenzij de gebruiker daar toestemming voor heeft gegeven. Erkent het kabinet dat in het huidige digitale ecosysteem gebruikers zich vaak gedwongen zien om toestemming te geven voor het delen van gegevens, omdat er simpelweg geen alternatief voorhanden is? En dat dergelijke toestemming niet betekenisvol is? Denkt het kabinet dat dat in dit geval anders zal zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, is het kabinet om in te zetten op aanscherping van dit punt, bijvoorbeeld door vast te leggen dat de keuze voor toestemming op nadrukkelijk verzoek van de gebruiker gemaakt is?

Het kabinet deelt de zorg van de GroenLinks-fractie over het verlenen van toestemming voor datacombinatie en heeft hier tijdens de onderhandelingen al kritische vragen over gesteld. Zoals aangegeven in het antwoord van de vraag van de D66-fractie over het raakvlak tussen de DMA en de AVG kan de DMA er zelf aan bijdragen dat er meer keuzevrijheid ontstaat, zodat dit probleem hoort af te nemen. Echter is het kabinet ook van mening dat het voorkomen van datagedreven macht meteen bij inwerkingtreding van de DMA moet kunnen worden aangepakt. Daarom pleit het kabinet er voor om ofwel de uitzondering van het verbod in artikel 5(a) als er toestemming gegeven wordt helemaal te verwijderen of anders, zoals ook voorgesteld door de GroenLinks-fractie, aan te scherpen aan welke voorwaarden het geven van zulke toestemming moet voldoen zodat er echt alleen data wordt gecombineerd als gebruikers daar expliciet voor kiezen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar artikel 13, over een onafhankelijke audit naar het gebruik van profileringstechnieken. Deze leden vragen wat er vervolgens wordt gedaan met zo’n audit. Langs welke meetlat worden de profileringstechnieken gelegd? Worden die audits openbaar?

De audits die worden omschreven in artikel 13 worden openbaar gemaakt. Het kabinet begrijpt van de Europese Commissie dat dit gebruikers kan helpen te kiezen voor een dienst die bij hun voorkeuren past. Als gebruikers het niet op prijs stellen dat profileringstechnieken worden gebruikt, dan is door de audits transparant voor welke diensten zij beter niet kunnen kiezen. Het kabinet pleit er in deze context voor dat de audits in een vorm openbaar moeten worden gemaakt die niet enkel begrijpelijk is voor experts, maar ook voor gebruikers

Deze leden zouden graag zien dat de DMA expliciet vastlegt dat het gebruik van essentiële digitale diensten, geleverd door poortwachters, nooit mag zijn verbonden aan onderwerping aan digitale surveillance of profileringstechnieken. Dit is belangrijk gezien zowel de inbreuk van privacy als potentiële concurrentieverstoring die het gebruik van deze manipulatieve technieken met zich mee kan brengen door middel van «hypernudging» door bijvoorbeeld gepersonaliseerde aanbevelingen door poortwachter platforms. Deelt het kabinet dit uitgangspunt? En is het kabinet bereid om ervoor te pleiten dat dit principe duidelijker wordt vastgelegd in de DMA, bijvoorbeeld door dit op te nemen onder artikel 6?

Het kabinet is van mening dat dit probleem voldoende wordt ondervangen in de DSA. Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de D66-fractie over gepersonaliseerde advertenties en invasieve tracking methodes.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de DMA zich met betrekking tot interoperabiliteit beperkt tot het verplicht verlenen van toegang tot een kernplatform voor andere dienstverleners (artikel 6, paragraaf 1 (c) en 1 (f)). Deze leden zien het als een gemiste kans dat het huidige voorstel voor de DMA niet inzet op verplichte interoperabiliteit tussen kernplatformen. Alleen op die wijze denken deze leden dat de sterke netwerkeffecten die leiden tot enorme poortwachter platforms kunnen worden doorbroken. Hoe kijkt het kabinet hiernaar? Is het kabinet bereid om zich in te zetten voor het opnemen van verplichte interoperabiliteit tussen kernplatforms? Zo nee, waarom niet?

Zoals uitgelegd in de beantwoording van de vragen van de VVD-, D66- en PvdA-fracties over interoperabiliteit vindt het kabinet ook dat aanvullende interoperabiliteitsverplichtingen wenselijk zouden zijn. Echter past dit niet altijd goed in de automatisch geldende verplichtingen, opgenomen in artikelen 5 en 6; een generieke interoperabiliteitsplicht kan soms ook de innovatie schaden of zorgen dat de privacy of cyberveiligheid in het geding komt, of dat diensten zich anderszins moeten aanpassen naar het laagst geldende kwaliteitsniveau op de markt. Om de afweging tussen de voordelige en nadelige effecten voor eindgebruikers van zulke verdergaande verplichtingen af te kunnen wegen, stelt het kabinet voor om dergelijke interoperabiliteitsverplichtingen onderdeel te maken van een nieuwe bevoegdheid voor de Europese Commissie.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat één van de manieren waarop grote techbedrijven zo hebben kunnen groeien is door de overnames van bedrijven, vaak van veelbelovende start-ups die op het moment van overname nog geen grote marktwaarde hebben. Deze leden ondersteunen de inzet van het kabinet ten aanzien van artikel 12, die erop is gericht dat de nieuwe meldingsplicht zich niet beperkt tot digitale diensten, en dat de Europese Commissie de meldingen ook daadwerkelijk gaat beoordelen. Daarbij vragen deze leden wel op basis van welke criteria de Europese Commissie die meldingen dan zou moeten beoordelen. Deelt het kabinet de mening dat hierbij niet alleen moet worden gekeken naar marktmacht in de traditionele zin, veelal gericht op prijszettingsvermogen, maar ook naar onevenredige toegang tot data of macht over digitale infrastructuren? Zouden (non-persoonlijke) data niet moeten worden aangemerkt als essentiële faciliteit? Hoe staat het met de aanpassing van de Europese mededingingsrichtsnoeren om de rol van data in het verkrijgen en behouden van marktmacht nader uit te werken? Zouden de belangrijkste aspecten hiervan niet ook direct in de DMA moeten worden opgenomen?

Het kabinet deelt volledig de mening van de GroenLinks-fractie dat naast traditionele aspecten van marktmacht zoals invloed op prijs, kwaliteit en keuzevrijheid ook toegang tot data of controle over belangrijke online infrastructuur moeten worden meegenomen in het fusietoezicht. Zoals in de brief over voortgang van de modernisering van het mededingingsinstrumentarium i.r.t. online platforms is omschreven26, pleit het kabinet ervoor om de juiste methodes hiervoor op te nemen in de richtsnoeren die mededingingstoezichthouders gebruiken bij hun uitoefening van het fusietoezicht.

Momenteel wordt de Richtsnoer voor marktafbakening in Europa herzien, onder andere naar aanleiding van de ontwikkelingen in de digitale economie. Het lijkt alsof breed wordt erkend dat data belangrijk is voor de mate van marktmacht die een bedrijf heeft en daarmee voor de marktafbakening en dat dit dus een plek in de Richtsnoer zal krijgen.

In de DMA is geen sprake van marktafbakening, enkel van aanwijzing van poortwachters. Wanneer een bedrijf niet aan de kwantitatieve drempels in artikel 3(2) voldoet, dan kan de Europese Commissie op basis van een kwalitatieve analyse het bedrijf alsnog aanwijzen als poortwachter. Eén van de criteria die de Commissie bij deze beoordeling moet gebruiken is of het bedrijf profiteert van schaal- of synergievoordelen, waaronder met betrekking tot data.

De essentiële-faciliteitsdoctrine valt in het mededingingsrecht onder het verbod op misbruik van een machtspositie. Deze kan worden ingezet door een toezichthouder als een bedrijf met een machtspositie geen toegang wil verlenen tot een input die essentieel is voor andere bedrijven om te kunnen concurreren. Of en wanneer deze wordt ingezet is aan de toezichthouder en vanwege de grote potentiële impact op de innovatie en contractvrijheid kent dit een hoge bewijslast. Data in algemene zin aanwijzen als essentiële faciliteit is in deze context dus niet mogelijk, aangezien het verbod op misbruik van een economische machtspositie per geval wordt gehandhaafd. Het fusietoezicht regelt niet achteraf toegang tot essentiële inputs, maar kijkt juist voorafgaand aan een fusie of overname, of de controle over een essentiële faciliteit, ook als het om specifieke datasets of -toegang gaat, exclusief bij één partij komt te liggen. De bewijslast hiervoor is aanzienlijk lager.

Een andere manier waarop techbedrijven groeien is door het inzetten van hun bijna onbeperkte financiële middelen, macht over online ecosystemen, grote hoeveelheid data voortvloeiend uit hun dominante positie op tech-markten en overnames om nieuwe markten te betreden, zoals de voedsel of gezondheidsmarkt. Deze strategie wordt ook wel «market leveraging» genoemd en doet onze afhankelijkheid van een klein aantal bedrijven verder groeien. Erkent het kabinet dit fenomeen, en zo ja, deelt het kabinet de mening dat dit onwenselijk is? In hoeverre denkt het kabinet dat artikel 12 hier effectief op kan toezien, en welke andere mogelijkheden ziet het kabinet om deze gedragingen beter te reguleren?

Het kabinet erkent het belang van leveraging, ook wel overheveling van marktmacht genoemd, en de grote invloed die dit kan hebben op het ontstaan van poortwachtersposities en duurzame marktmacht. Dit is één van de leidende redenen waarom het kabinet al sinds 2019 pleit voor aanvullende regulering zoals de DMA27. Het kabinet is verheugd om te zien dat de DMA op verschillende terreinen van overhevelen van macht ingrijpt. Op een aantal gebieden kan dit volgens het kabinet nog beter. Zoals aangegeven in de beantwoording op de eerdere vraag van de PVV- en PvdA-fracties over het fusietoezicht pleit het kabinet in het kader van artikel 12 voor meer ambitie, zodat overnames door poortwachters altijd worden beoordeeld. Ook pleit het kabinet ervoor om meer rekenschap te nemen van de rol van ecosystemen in zowel het aanwijzen van poortwachters als bij de verplichtingen, opgenomen in artikel 5 en 6. Als laatste kan met de door het kabinet voorgestelde aanvullende bevoegdheid om maatregelen aan specifieke poortwachters op te leggen, worden ingegrepen met verdergaande verplichtingen om andere partijen eerlijke toegang tot het ecosysteem van een poortwachter te kunnen geven.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog enige zorgen over de effectiviteit van het huidige voorstel met betrekking tot het daadwerkelijk afdwingen van naleving van de verplichtingen onder artikel 5 en artikel 6. Allereerst vragen deze leden hierbij naar de uitzonderingen onder artikel 8 en 9. Waarom acht het kabinet dit noodzakelijk of wenselijk? Scheppen deze artikelen niet het risico dat bepaalde grote bedrijven toch een manier kunnen vinden om hun macht en positie te behouden?

Het kabinet is het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de uitzonderingen onder artikel 8 en 9 niet moeten leiden tot manieren waarop grote bedrijven toch hun macht en positie kunnen behouden. Naar de mening van het kabinet is dit risico echter gering, omdat de artikelen 8 en 9 beide erg specifiek en eng zijn geformuleerd. De functie die beide uitzonderingen hebben is om in zeer uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld bij faillissementsdreiging door externe schokken – artikel 8 – of als de publieke gezondheid in het gedrang is – artikel 9) bepaalde diensten voor gebruikers beschikbaar te houden. Het kabinet pleit er daarom in Europa voor deze artikelen ook zo specifiek en smal te houden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar het handhavingsmechanisme. Deze leden krijgen de indruk dat het huidige voorstel weliswaar een duidelijke route vastlegt, maar dat deze route alsnog langdurig is, wat in sommige gevallen onnodig is. Als een duidelijke overtreding van de verplichtingen onder artikel 5 of 6 wordt geconstateerd, bijvoorbeeld rond de gedwongen pre-installatie van software van de gatekeeper (artikel 6, paragraaf 1 (b)), hoe lang zou het handhavingstraject dan minimaal duren? En hoe kijkt het kabinet naar handhaving door middel van dialoog in Artikel 7? Deelt het kabinet de mening dat het een onwenselijke ontwikkeling is dat aan de handhaving van gedragingen die eerder al door de Europese Commissie als machtsmisbruik beoordeeld zijn, zoals een preferentiële behandeling van eigen diensten en producten (zie artikel 6, paragraaf 1 (d) en zaak 39740 Google Search (Shopping)), nu eerst nog een dialoog vooraf?

Als een poortwachter niet voldoet aan één van de verplichtingen uit de DMA, kan de Europese Commissie een niet-nalevingsbesluit nemen. Het is op voorhand moeilijk te bepalen wat hiervoor de minimale termijn is en dit kan ook sterk per geval verschillen. Indien een poortwachter simpelweg besluit één van de verplichtingen niet te implementeren, is de zaak vrij duidelijk en kan er snel worden overgegaan tot een besluit. Er geldt wel dat een poortwachter altijd het recht heeft om te reageren op de voorlopige conclusies van de Europese Commissie. In artikel 30(2) is te lezen dat een poortwachter hier minstens 14 dagen de tijd voor krijgt.

Bij artikel 7 van de DMA gaat het echter niet over handhaving, maar over de invulling en de technische implementatie van de verplichtingen uit artikel 6. Het gaat dus expliciet niet over de vraag of één van deze verplichtingen van toepassing is. Net als in artikel 5 zijn alle verplichtingen zes maanden na aanwijzing van een poortwachter automatisch van kracht. Het onderscheid tussen artikel 5 en 6 is dat de verplichtingen in artikel 5 duidelijk genoeg zijn om geen nadere invulling te behoeven, waar in artikel 6 verplichtingen staan waarvan de implementatie per geval kan verschillen. Het is aan de Commissie of zij een dergelijke dialoog aan wil gaan, een poortwachter mag dit verzoeken maar de Commissie heeft geen plicht om een dergelijk verzoek in te willigen. Andersom mag de Commissie zelf wel altijd een dialoog starten als zij het idee heeft dat een poortwachter een verplichting uit artikel 6 niet op de juiste wijze implementeert.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreacties op de voorliggende fiches inzake de DSA en de DMA. Deze leden vragen wat de effecten van de DSA en DMA zijn op data-ownership. Kan het kabinet toelichten op welke manier in zijn ogen data-ownership wordt vormgegeven? Kan het kabinet toelichten of de voorliggende voorstellen data-eigenaarschap van de eindgebruiker versterken? Als dat niet het geval is, hoe waardeert het kabinet de gevolgen daarvan?

De DSA bepaalt de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van tussenpersonen in relatie tot de verspreiding van illegale inhoud. De DSA bevat geen bepalingen over eigenaarschap van data en het kabinet ziet hier ook geen grote gevolgen voor. Een belangrijk uitgangspunt van het kabinet is dat personen en bedrijven grip houden op gegevens. Naleving van de bestaande wettelijke kaders is daarbij belangrijk, zoals de AVG voor persoonsgegevens en intellectuele eigendomsrechten voor gegevens in ruimere zin.

De DMA geeft zelf geen rechten op het gebied van data-eigenaarschap. De DMA ziet specifiek op een kleine groep poortwachtersplatforms

Wel regelt de DMA verschillende rechten voor gebruikers van poortwachtersplatforms die de controle van zakelijke- en eindgebruikers over hun data kunnen versterken. Het gaat daarbij om verplichtingen zoals opgenomen in artikel 5(a), waar wordt geregeld dat poortwachters niet zomaar data uit verschillende bronnen mogen combineren; artikel 5(e), waarin poortwachters wordt verboden gebruik van hun kernplatformdiensten voorwaardelijk te maken aan gebruik van hun eigen identificatiediensten – die kunnen worden gebruikt om gebruikers over verschillende diensten te volgen –; in artikel 6(1)(h), waar het recht op dataportabiliteit voor zakelijke en eindgebruikers wordt versterkt en in artikel 6(1)(i), waarin zakelijke gebruikers het recht krijgen om altijd gratis toegang te krijgen tot data die door henzelf of via hun diensten zijn gegenereerd.

DSA

De leden van de PvdD-fractie zijn te spreken over het feit dat er een extern onderzoek aan de Radboud Universiteit loopt. Deze leden vragen of het kabinet dit onderzoek en de kabinetsappreciatie hiervan na afronding van het onderzoek zo snel mogelijk de Kamer kan toezenden. Daarnaast vragen deze leden aan het kabinet of dit onderzoek en de eventueel hieruit voortvloeiende verbeterpunten worden meegenomen voor de inwerkingtreding van de DSA.

Bijgevoegd vindt u het onderzoek van de Radboud Universiteit over de bestrijding van illegale inhoud online. Over dit onderzoek bent u geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2021.28 In de geannoteerde agenda heeft het kabinet ook beschreven hoe zij van plan is om er in de aankomende periode mee aan de slag te gaan.

De leden van de PvdD-fractie zijn tevreden dat de tussenpersoon(-en) en onderneming(-en) die illegale inhoud verspreid(en) daarvoor aansprakelijk gesteld gaat/gaan worden, en dat dezen de verantwoordelijkheid dragen om verspreiding van illegale inhoud te bestrijden en systemische risico’s van de eigen dienstverlening te adresseren. Deze leden vragen echter ook waarom er niet gekozen wordt om ook de bron (de eerste aanbieder) van illegale inhoud aan te pakken en om dit mogelijk te maken doordat er bijvoorbeeld een meldplicht ingevoerd wordt voor de tussenpersoon. Kan het kabinet hier een toelichting op geven?

Het kabinet is eveneens van mening dat bestrijding van illegale inhoud primair moet gebeuren bij de bron. Dit is ook mogelijk voor illegale inhoud. Zo kan bijvoorbeeld het OM een persoon die doodsbedreigingen op een online platform zet daarvoor vervolgen en kan de ACM handhavend optreden tegen misleiding van consumenten op een online platform, om maar wat voorbeelden te noemen. De DSA is dan ook geen keuze om illegale inhoud niet bij de bron te bestrijden. Het is enkel een aanvulling daarop. Het creëert (meer) mogelijkheden om de tussenpersonen wiens dienstverlening misbruikt wordt voor de verspreiding van illegale inhoud daar ook op aan te spreken.

Daarnaast vragen deze leden welke mogelijkheden er zijn voor de lidstaten om extra regels en/of voorwaarden te stellen aan de verschillende soorten dienstverlening (intermediary services, mere conduit diensten, caching diensten, en online platforms) die de DSA onderscheidt.

Het doel van de DSA is om uniforme regels vast te stellen (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Er is dus sprake van maximumharmonisatie, zo heeft de Europese Commissie ook in de Raad bevestigd. Dit betekent dat lidstaten na inwerkingtreding van de DSA niet langer bevoegd zijn om zelf extra regels en/of voorwaarden te stellen, voor zover die regels strijdig zijn met, of strenger zijn dan, de DSA. Het is na inwerkingtreding van de DSA bijvoorbeeld niet meer mogelijk om als lidstaat aanvullende regels te stellen over het meldingsmechanisme zoals geregeld in artikel 14. Dit neemt niet weg dat lidstaten wel bevoegd blijven om andersoortige regels te stellen ten aanzien van online tussenpersonen.

De ruimte om nationaal dergelijke regels te stellen ten aanzien van in andere lidstaten gevestigde online tussenpersonen wordt overigens wel beperkt door het land-van-oorsprongsbeginsel uit de E-Commerce Richtlijn (2000/31/EG). Maar ook dit betekent niet dat er geen enkele ruimte meer is voor lidstaten. Zo zijn er in de Huisvestingswet recent, met toepassing van het land-van-oorsprongsbeginsel, regels gesteld aan online platforms die de toeristische verhuur van woonruimte faciliteren. In hoeverre er na adoptie van de DSA dus nog ruimte bestaat voor lidstaten om zelf extra regels en/of voorwaarden te stellen is sterk afhankelijk van de concrete casus.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat als een tussenpersoon niet in de EU gevestigd is, maar daar wel diensten aanbiedt, een wettelijk vertegenwoordiger moet aanwijzen in een lidstaat waar vervolgens de digitale dienstencoördinatoren (DDC) bevoegd is tot controle, en mocht er geen lidstaat aangewezen zijn dat elke DDC bevoegd is. Deelt het kabinet de zorg dat dit bij gebrekkige uitvoering en handhaving tot een averechts effect kan leiden waarbij grote platformbedrijven wegtrekken uit de EU, en geen wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen zodat de regelgeving omzeild wordt? Leidt dit namelijk niet tot een situatie waarbij iedereen verantwoordelijk is, en dus niemand verantwoordelijk is? Kan het kabinet hierbij uitleggen hoe een DDC, gevestigd in de EU, kan handhaven op Europese regelgeving als er geen wettelijk contactpersoon is aangewezen in de EU? Levert dit niet dezelfde problemen op die er nu ook al zijn, waarbij grote platformbedrijven buiten de wet lijken te staan? Indien het kabinet deze zorgen deelt, hoe gaat zij dit aankaarten? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet deelt niet de mening van de PvdD-fractie dat platforms weg zullen trekken uit de EU, vooral vanwege het feit dat de EU een grote en interessante markt is.

De DSA verplicht alle online tussenpersonen die zicht richten op de EU om een wettelijk vertegenwoordiger in de EU te hebben. Wanneer dit niet het geval is regelt de DSA dat, wanneer een tussenpersoon geen wettelijk vertegenwoordiger heeft in de EU, maar zich wel richt op de EU, dat dan elke DDC bevoegd is om te handhaven. Het kabinet is van mening dat het in een dergelijk geval het meest effectief lijkt wanneer het netwerk van DDC’s dan gezamenlijk optreedt.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat er een brede definitie van «illegale inhoud» is, en dat de reikwijdte van het begrip nog niet duidelijk is. Deelt het kabinet de mening dat op basis van de voorliggende wijziging en het daarin gehanteerde «Know-your-business customer»-concept, het mogelijk is om striktere eisen te stellen aan digitale marktplaatsen en handelaren? Is het kabinet bereid om de mogelijkheden die deze wet biedt actief te gebruiken om de vaak malafide (huis)dierhandel aan te pakken die plaatsvindt via verschillende online marktplaatsen? Zo ja, gaat het kabinet zich inzetten om dit op te laten nemen in de DSA (of eventueel DMA)? Zo nee, waarom niet? Kan het kabinet uiteenzetten hoe de DSA gebruikt gaat worden om de malafide dierenhandel, waaronder de illegale puppyhandel, aan te pakken?

De DSA bevat in artikel 22 striktere eisen voor digitale marktplaatsen in relatie tot de handelaren die zij toelaten op hun platform. Het kabinet is ook voorstander van deze bepaling en erkent dat de eisen voor digitale marktplaatsen en handelaren hiermee strikter worden.

De leden van de PvdD-fractie vragen of het kabinet bereid is om het «Know-your-business customer»-concept van toepassing te verklaren op alle online tussenpersonen, waaronder hosting providers? Zo nee, waarom niet?

Zoals in de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei jl.29 is beschreven overweegt het kabinet momenteel een aanbeveling van de Radboud Universiteit voor het instellen van een beperkte zorgplicht of inspanningsverplichting. Bijgevoegd vindt u het onderzoek van de Radboud Universiteit over de bestrijding van illegale inhoud online. Het kabinet is momenteel in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten om concrete invulling te geven aan een dergelijke zorgplicht of andere vergelijkbare maatregelen die tot hetzelfde resultaat leiden. Uitbreiding van de reikwijdte van artikel 22 naar alle aanbieders van hostingdiensten kan daar deel van uitmaken.

Deze leden willen van het kabinet weten of er al bekend is op welke manier de DDCs gaan samenwerken en hoe hierbij de privacy van eindgebruikers gewaarborgd blijft.

Op dit moment is nog niet bekend hoe de samenwerking van de DDCs in de praktijk gaat worden vormgegeven. Dergelijke praktijkzaken worden naar verwachting pas uitgewerkt zodra de DSA is aangenomen en lidstaten hebben bepaald wie hun DDC wordt. Uiteraard moeten DDCs zich bij de uitvoering van hun werkzaamheden houden aan toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder bijvoorbeeld ook de AVG.

Daarnaast maken deze leden zich zorgen over de DDC in Nederland. Het kabinet geeft aan dat naar verwachting de taken ondergebracht kunnen worden bij een bestaande organisatie. Kan het kabinet aangeven of dit de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) wordt, of dat het kabinet een andere instantie op het oog heeft? Als de Nederlandse DDC wordt ondergebracht bij de AP, hoe ziet het kabinet dit voor zich met het oog op de huidige onderbezetting en capaciteitsproblematiek die al bestaat bij de AP? Is het kabinet bereid om de portemonnee te trekken en deze capaciteitsproblemen structureel aan te pakken?

Er zijn reeds diverse overheidsorganisaties actief in de bestrijding van illegale inhoud online. Naast de AP gaat het in ieder geval om de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), het Openbaar Ministerie (OM), en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Er zijn nog geen keuzes gemaakt over de organisatie van het toezicht, en dus ook niet wie de DDC wordt. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de GroenLinks-fractie hierover.

DMA

De leden van de PvdD-fractie zijn verheugd om te lezen dat er een stap wordt gezet in het aanpakken en versterken van de controle op platforms met een poortwachtfunctie. Het voorstel om het verbod op het combineren van data van de kernplatformdienst met data van andere diensten van het platform en een verplichting om ondernemers de mogelijkheid te bieden buiten het platform om contracten met klanten te sluiten, waarbij een ondernemer niet mag worden verboden zijn product of dienst op andere platforms tegen een lagere prijs aan te bieden, zien deze leden als een goede ontwikkeling. In het verlengde van deze maatregelen vragen deze leden welke mogelijkheden er zijn om platforms met een poortwachtfunctie (of dominante platforms) via de DMA een verplichting tot interoperabel functioneren op te leggen? Zodat consumenten gebruik kunnen maken van concurrerende alternatieve diensten, en, net zoals bij email, via verschillende aanbieders nog steeds met elkaar kunnen communiceren. Is het kabinet ook bereid zich hiervoor in te zetten in Europees verband? Zo nee, waarom niet?

Zoals uitgelegd in de beantwoording van de vragen van de VVD-, D66-, PvdA- en GroenLinksfracties over interoperabiliteit, bevat de DMA al enkele interoperabiliteitsverplichtingen. Daarnaast pleit het kabinet voor een aanvullende bevoegdheid voor de Europese Commissie, waarmee na een marktonderzoek aan specifieke poortwachters verdergaande interoperabiliteitsverplichtingen kunnen worden opgelegd. Als laatste regelt de nieuwe Telecomcode al interoperabiliteit voor nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten zoals berichtendiensten, waarmee net als bij email gebruikers van verschillende aanbieders met elkaar kunnen communiceren.

De leden van de PvdD-fractie vragen verder aan het kabinet of via de DMA ook de zogenaamde dark patterns aangepakt (kunnen) worden, zodat gebruikers meer autonomie over hun gegevens krijgen en platforms niet langer op geniepige wijze gebruikers op hun website houden en op die manier steeds meer gegevens verzamelen.

Artikel 29 van het DSA-voorstel geeft individuele gebruikers de mogelijkheid aanbevelingsalgoritmen te beïnvloeden voor content feeds waaraan ze worden blootgesteld op een «very large online platform» (VLOP). Ook dwingt dit artikel VLOP’s tenminste één optie van content feeds aan te bieden die niet gebaseerd is op profilering van een eindgebruiker. Dit artikel bevordert de keuzevrijheid van individuele gebruikers voor een meer gepersonaliseerde of minder, dan wel compleet losgekoppelde content feed op basis van hun persoonsgegevens. Met artikel 29 kan de gebruiker dus de mate van gepersonaliseerde content feed. Het kabinet is voorstander van deze keuzevrijheid.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Fiche: Mededeling Bevorderen Europese aanpak inzake Kunstmatige Intelligentie, Kamerstuk 22 112, nr. 3128

X Noot
4

De situatie dat een consument direct vanuit een derde land producten kan kopen en laten bezorgen.

X Noot
5

Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking)

X Noot
6

Zie hiervoor mijn brief aan uuw Kamer over modernisering van het mededingingsinstrumentarium in relatie tot digitalisering en online platforms (Kamerstuk 35 134, nr. 13).

X Noot
7

Verordening (EU) nr. 461/2010 van 27 mei 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector

X Noot
8

Verordening (EU) 2018/858 van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd

X Noot
9

Kamerstuk 35 134, nr. 13

X Noot
10

Kamerstuk 22 112, nr. 3049

X Noot
11

Kamerstuk 22 112, nr. 3050

X Noot
12

Richtlijn EU 2019/2161.

X Noot
13

Artikel 4(4)(a) onder ii richtlijn modernisering consumentenbescherming, die onder andere de consumentenrichtlijn aanpast en als informatieverplichting toevoegt: «indien van toepassing, dat de prijs is gepersonaliseerd op basis van geautomatiseerde besluitvorming».

X Noot
14

Kamerstuk 21 501-30, nr. 525

X Noot
15

Kamerstukken 27 879 en 26 643, nr. 71

X Noot
16

Kamerstuk 21 501-30, nr. 525

X Noot
17

Richtlijn EU 2019/2161.

X Noot
18

Artikel 4(4)(a) onder ii richtlijn modernisering consumentenbescherming, die onder andere de consumentenrichtlijn aanpast en als informatieverplichting toevoegt: «indien van toepassing, dat de prijs is gepersonaliseerd op basis van geautomatiseerde besluitvorming».

X Noot
19

Richtlijn 2002/58/EG van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie

X Noot
21

Kamerstuk 21 501-30, nr. 525

X Noot
23

Verordening (EU) 2019/1150.

X Noot
24

Richtlijn (EU) 2019/2161.

X Noot
25

Kamerbrief Reactie op mededelingen Europese Commissie over de AVG. Kamerstukken 22 112 en 32 761, nr. 2994

X Noot
26

Kamerstuk 35 134, nr. 13

X Noot
27

Kamerstukken 27 879 en 26 643, nr. 71

X Noot
28

Kamerstuk 21 501-30, nr. 525

X Noot
29

Kamerstuk 21 501-30, nr. 525

Naar boven