22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3050 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2021

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3049)

Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital Services Act)

Fiche: Verordening betreffende trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E) (Kamerstuk 22 112, nr. 3051)

Fiche: Gezamenlijke Mededeling EU-strategie inzake cyberbeveiliging (Kamerstuk 22 112, nr. 3052)

Fiche: Herziening richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (NIB-richtlijn) (Kamerstuk 22 112, nr. 3053)

Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten (Kamerstuk 22 112, nr. 3054)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital Services Act)

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    15 december 2020

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2020)825

  • d) EUR-lex

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=celex%3A52020PC0825

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    SWD/2020/348

    SWD/2020/349

    SEC/2020/432

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad voor Concurrentievermogen (COMPET)

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in nauwe samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Justitie en Veiligheid

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 114 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid

  • j) Rol Europees parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

De doelstellingen van de Digital Services Act (hierna ook: «DSA») zijn om bij te dragen aan een goede werking van de interne markt voor diensten van tussenpersonen, en het uiteenzetten van eenduidige regels die leiden tot een veilige, voorspelbare, en betrouwbare online omgeving, waarbij fundamentele rechten uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: «het Handvest») effectief zijn beschermd. Hiertoe worden regels gesteld die bijdragen aan de bestrijding van illegale inhoud online en systemische risico’s die de allergrootste online platformen met zich meebrengen. Daartoe komt er een toezichtstructuur die effectief toezicht op de diensten van tussenpersonen moet waarborgen. Tegelijk met de DSA is de «Digital Markets Act» gepubliceerd. Dat voorstel moet zorgen voor een goed functionerende Europese interne markt door concurrentie te stimuleren in digitale markten. Het kabinet informeert de Kamer met een apart BNC-fiche over de Digital Markets Act.

a) Inhoud voorstel

De DSA herziet de artikelen 12 t/m 15 van de e-commerce richtlijn (hierna: «ECR»).1 Die gaan over de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van tussenpersonen in relatie tot de verspreiding van illegale inhoud. Dit begrip is breed gedefinieerd en omvat inhoud die in strijd is met Europese of nationale regelgeving. Zo ook inhoud die betrekking heeft op illegale producten en diensten. Zoals het aanbieden van illegale waren en namaakproducten, of inhoud die betrekking heeft op illegale activiteiten zoals bijvoorbeeld misleidende handelspraktijken. De DSA herziet niet het land-van-oorsprongsbeginsel en de bepalingen ter bescherming van consumenten uit de ECR. De DSA onderscheidt nu drie verschillende soorten diensten die tussenpersonen (intermediary services) leveren, namelijk mere conduit diensten (bijvoorbeeld internetaanbieders), caching diensten (bijvoorbeeld content delivery netwerken), en hosting diensten (bijvoorbeeld aanbieders van opslagruimte en sociale medianetwerken). Binnen deze laatste categorie wordt daarnaast nog onderscheid gemaakt voor online platforms. Dat zijn hostingdiensten die niet alleen informatie opslaan maar die ook toegankelijk maken voor, en verspreiden naar derden. Hieronder vallen ook platforms waar goederen en diensten worden verhandeld. Very large online platforms («VLOPs») tot slot zijn online platforms die maandelijks meer dan 45 miljoen actieve gebruikers hebben binnen de EU.

Tussenpersonen die mere conduit, caching, of hostingdiensten leveren kunnen onder voorwaarden een beroep doen op een beperking van hun aansprakelijkheid voor de informatie die zij namens hun klanten doorgeven of opslaan. Net zoals dat het geval was onder de ECR. Aansprakelijkheid moet hier breed worden geïnterpreteerd en omvat zowel de civielrechtelijke als strafrechtelijke aansprakelijkheid. Echter, om ervoor te zorgen dat tussenpersonen hun verantwoordelijkheid nemen voor de verspreiding van illegale inhoud komen er nieuwe maatregelen. Zo wordt meer proactief handelen ondersteund door te verduidelijken dat het nemen van proactieve maatregelen om illegale inhoud op te sporen en te bestrijden niet leidt tot verlies van de mogelijkheid om een beroep te doen op de beperking van aansprakelijkheid. Daarnaast moet elke tussenpersoon één contactpunt inrichten binnen hun organisatie voor de bestrijding van illegale inhoud. Verder moeten aanvullende transparantie- en rapportageverplichtingen meer inzicht verschaffen in het handelen van deze tussenpersonen bij de bestrijding van illegale inhoud.

Tussenpersonen die hostingdiensten aanbieden krijgen aanvullende verplichtingen. Zij worden onder meer verplicht om een elektronische procedure in te richten waarmee derden de mogelijkheid krijgen om vermeende illegale inhoud onder de aandacht te brengen van die tussenpersonen. Die meldingen moeten voldoen aan minimale (kwaliteit)eisen. Na het behandelen van de melding moet de aanbieder van hostingdiensten de melder tekst en uitleg geven over zijn besluit. Ook hiervoor gelden minimale (kwaliteit)eisen.

Aanbieders van hostingdiensten die tevens aan de definitie van online platform voldoen worden verplicht tot aanvullende maatregelen. Zij moeten bijvoorbeeld een interne bezwaarprocedure hebben waarmee gebruikers bezwaar kunnen maken tegen besluiten om bijvoorbeeld informatie of gebruikersaccounts te verwijderen. Verder moeten ze procedures inrichten voor «vertrouwde melders». Diens meldingen moeten met prioriteit worden behandeld. Deze status wordt nationaal toegekend door de competente toezichthouder. Er gelden strenge voorwaarden aan organisaties die aanspraak willen maken op deze status, en er zijn waarborgen om misbruik van de status tegen te gaan. Daarnaast moet een online platform dat kennis verkrijgt van een dreigend strafbaar feit met gevolgen voor de veiligheid of het leven van een persoon daar melding van maken bij de bevoegde nationale instantie(s). Ook mogen online platformen die consumenten de mogelijkheid bieden online een aankoop te doen alleen handelaren op hun platform toelaten die bepaalde gegevens hebben verstrekt en zijn ze verplicht te controleren of die informatie betrouwbaar is (zgn. «know-your-business customer» concept). Tot slot moeten online platformen bij advertenties aanvullende informatie verstrekken zodat voor de gebruiker inzichtelijk wordt op grond van welke parameters besloten is om haar of hem die advertentie te tonen.

Aan very large online platforms («VLOPs») worden nog verdere verplichtingen opgelegd. Die zien niet alleen op de bestrijding van illegale inhoud, maar ook op het adresseren van systemische risico’s. Mede daarom worden ze verplicht jaarlijks een risicoanalyse te verrichten waarbij wordt onderzocht voor welke systemische risico’s de diensten die zij aanbieden vatbaar zijn. Hierbij moet worden gedacht aan risico’s zoals beperking van de vrije uitoefening van fundamentele rechten door gebruikers, opzettelijk misbruik door derden om bijvoorbeeld de volksgezondheid of het democratisch (verkiezings)proces te schaden en de verspreiding van illegale inhoud zoals inhoud die op grote schaal consumenten misleidt. Op grond van deze analyse moeten maatregelen worden genomen. Eventuele maatregelen zien op het modereren van inhoud, de plaatsing van advertenties, en het opstellen van gedragscodes. Er moet ook tenminste jaarlijks een externe onafhankelijke audit worden verricht. In geval de auditor vaststelt dat verbeteringen mogelijk zijn, zijn VLOPs verplicht om iets te doen met de adviezen daartoe. Om kennis van systemische risico’s te vergroten moeten erkende academische onderzoekers toegang krijgen tot informatie uit de systemen van deze VLOPs en moet er openbaar worden gerapporteerd over de risicoanalyse(s), de auditrapportage(s), en de maatregelen die naar aanleiding hiervan zijn genomen. Indien de dienstverlening gebruik maakt van aanbevelingsalgoritmes dan moeten gebruikers onder meer de mogelijkheid krijgen om die aan te passen of uit te zetten.

Toezicht en handhaving moet door de lidstaten worden belegd bij één of meerdere autoriteiten. Eén van hen moet de rol van digitale dienstencoördinator («Digital Services Coördinator») krijgen. Die digitale dienstencoördinator (hierna: «DDC») moet onafhankelijk zijn. Voor de uitvoering van hun taken moeten de DDC’s diverse bevoegdheden krijgen van lidstaten. Zoals de mogelijkheid om informatie te vorderen en boetes op te leggen.

De DDC van de lidstaat waar een tussenpersoon is gevestigd is bevoegd en belast met de taak om daar toezicht op te houden. Indien een tussenpersoon niet in de EU is gevestigd maar hier wel diensten aanbiedt dan is hij verplicht om een juridisch vertegenwoordiger aan te wijzen in een lidstaat, waarna de DDC aldaar bevoegd is. Laat hij dit na dan is elke DDC bevoegd.

Om de effectiviteit van het toezicht en de handhaving te waarborgen worden kaders geschapen voor samenwerking tussen DDC’s van de verschillende lidstaten en/of de Commissie. Waaronder gezamenlijke onderzoeken en handhavend optreden. Waar het de VLOPs betreft krijgt de Commissie zelfstandig bevoegdheden om toezicht te houden en handhavend op te treden, naast de DDC van het land waar de tussenpersoon is gevestigd. Bijvoorbeeld door het opleggen van boetes die kunnen oplopen tot 6% van de jaarlijkse omzet.

b) Impact assessment Commissie

De DSA bouwt voort op de evaluatie van de ECR. Daaruit blijkt dat de basisprincipes van de ECR nog steeds valide zijn, maar een modernisering behoeven. Uit het impact assessment blijken drie kernproblemen: (1) burgers worden online onvoldoende beschermd tegen illegale inhoud en activiteiten evenals andere bedreigingen voor hun fundamentele rechten; (2) het toezicht op online platformen is ondanks het belang van zulke diensten grotendeels ongecoördineerd en ineffectief; (3) nationale wetgeving voor online dienstverleners vormen barrières in de interne markt, wat bestaande grote online dienstverleners bevoordeelt. Regulering op EU-niveau bevordert de interne markt en een gelijk speelveld voor online diensten, vermindert nalevingskosten, maakt handhaving over landsgrenzen mogelijk en zorgt dat EU-burgers uniform en effectief worden beschermd.

Het primaire doel van de DSA is om het functioneren van de interne markt te waarborgen, met name voor tussenpersonen. Daarnaast beoogt het voorstel specifiek om de online veiligheid te waarborgen, innovatieve grensoverschrijdende diensten te bevorderen, de fundamentele rechten van gebruikers te beschermen en effectief toezicht op online diensten te realiseren. Hiertoe heeft de Commissie drie opties overwogen: 1) beperkte maatregelen om illegale activiteiten tegen te gaan; 2) volledig geharmoniseerde maatregelen om proactief handelen door tussenpersonen aan te moedigen en de invloed en rechten van gebruikers te versterken en; 3) asymmetrische maatregelen met meer verplichtingen voor de allergrootste platformen die het aansprakelijkheidsregime en het toezicht moeten verduidelijken. Mede op basis van de consultatie is voor de laatste optie gekozen.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Bedrijven en consumenten profiteren van een goed functionerende Europese interne markt voor digitale diensten die een open economie en mogelijkheden voor innovatie stimuleren. De bescherming van de fundamentele rechten van burgers online, het vertrouwen van consumenten in online diensten, en de bescherming van de gezondheid en veiligheid van consumenten zijn daarbij van groot belang.

De opkomst van online platformen heeft economische kansen gebracht en het delen van inhoud vergemakkelijkt. De keerzijde hiervan is dat het ook makkelijker is geworden om illegale inhoud te verspreiden. Daaronder bijvoorbeeld het aanbieden van verboden waren, (namaak)goederen, dieren, planten, diensten, en het op misleidende wijze aanbieden van producten. Daarom zijn er sinds de invoering van de ECR verschillende nationale en Europese maatregelen getroffen om de verspreiding van illegale inhoud online tegen te gaan en de rol van online platformen daarin te verduidelijken. In Nederland zijn dat onder meer de volgende initiatieven. In 2008 is de Gedragscode Notice-and-Take-Down opgesteld.2 Die is uitgebreid met afspraken over de bestrijding van kinderporno om te zorgen voor snelle behandeling van meldingen door het Expertisebureau Online Kindermisbruik. Verder is er het Abuse-platform om misbruik van onze digitale infrastructuur te bestrijden.3 Ter bestrijding van online discriminatie wordt het online meldpunt internetdiscriminatie (MiND) gesubsidieerd.4 En om de verspreiding van online seksueel kindermisbruik tegen te gaan is er de HashCheckService.5 Daarnaast heeft bijvoorbeeld de NVWA werkafspraken met diverse online platformen en per platform een specifieke Notice en Take Down procedure uitgewerkt voor de bestrijding van illegale waren, dieren en planten. En om de grensoverschrijdende bestrijding van inbreuken op consumentenrechten tegen te gaan is de ACM coördinator van inkomende en uitgaande informatie- en handhavingsverzoeken van verschillende nationale bevoegde toezichthouders (AFM, NZa, NVWA, Commissariaat voor de Media, IGJ, ILT), naast haar toezicht op de naleving van consumentenregels zoals oneerlijke handelspraktijken. De Nederlandse overheid neemt voorts in het kader van de Raad voor Europa deel aan de ontwikkeling van bruikbare kaders voor het bedrijfsleven in de bestrijding van illegale inhoud.

Naast al deze initiatieven is Europese wetgeving ook belangrijk voor het Nederlands beleid. Zo treedt op 6 juni 2021 de wet in werking waarmee de Europese richtlijn inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt wordt geïmplementeerd.6 Die bevat onder meer verplichtingen voor aanbieders van onlinediensten omtrent het delen van inhoud, welke de online bestrijding van auteursrechtinbreuken adresseert. Verder is vorig jaar de modernisering van de richtlijn audiovisuele mediadiensten7 in Nederland geïmplementeerd die onder andere (co)regulering voorschrijft om burgers te beschermen tegen oproepen tot haatzaaiing, uitlokken van terroristische misdrijven, en minderjarigen te beschermen tegen schadelijke content. Ter bestrijding van terroristische inhoud online is een verordening in de maak.8 De netneutraliteitsverordening is tevens relevant omdat het een vrije en open toegang tot het internet waarborgt, hetgeen onder meer de vrijheid van meningsuiting online beschermt. Tot slot zijn verplichtingen voor online platformen richting de consument verduidelijkt en uitgebreid in de richtlijn modernisering consumentenbescherming.9

Behalve illegale en onrechtmatige inhoud wordt er ook anderszins schadelijke inhoud verspreid op online platformen, bijvoorbeeld in de vorm van desinformatie. De kabinetsbrede aanpak daarvan is beschreven in diverse kamerbrieven.10 Ook hier zijn ontwikkelingen op EU-niveau belangrijk. Zoals het recente Europese Democratie Actieplan waar de Tweede Kamer recent een BNC-fiche over ontving.11

Door deze initiatieven is meer verantwoordelijkheid op de schouders van tussenpersonen gekomen om illegale inhoud te bestrijden. Het kabinet vindt het vanuit het oogpunt van de rechtsstaat en mensenrechten belangrijk dat illegale en onrechtmatige inhoud daadwerkelijk kan worden opgespoord en verwijderd, met voldoende waarborgen voor burgers. Specifiek voor wat betreft de DSA heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de Tweede Kamer in het kader van de Telecomraad van 26 mei 2020 aangegeven welke aandachtspunten er waren.12 Belangrijk is onder meer dat de DSA geen afbreuk doet aan voornoemde initiatieven, of aan het eind 2021 verwachte initiatief van de Commissie ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van mensen die werken via digitale platformen.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het voorstel beoogt de interne markt voor digitale diensten beter te laten functioneren en een uniforme, veiligere online omgeving voor Europese consumenten en eindgebruikers te waarborgen. Het kabinet steunt deze doelstelling en verwelkomt het voorstel. Over het algemeen is de eerste indruk van het kabinet over het voorstel positief. Wel is het voorstel op onderdelen nog onduidelijk zoals hierna ook wordt beschreven. Het kabinet zal daarop nadere uitleg vragen. Er loopt verder nog extern onafhankelijk onderzoek van de Radboud Universiteit in opdracht van het Ministerie van EZK, in samenwerking met J&V en OCW. Dat zal helpen bepalen op welke onderdelen het voorstel eventueel nog kan worden verbeterd. Onderstaande beoordeling is dan ook onder het voorbehoud dat meer duidelijkheid en de uitkomsten van het externe onderzoek, dat te zijner tijd openbaar zal worden gemaakt, kunnen leiden tot nieuwe inzichten.

Het kabinet steunt de keuze om de reikwijdte te beperken tot tussenpersonen. Het zijn deze ondernemingen die de verspreiding van illegale inhoud mogelijk maken. Zij hebben een verantwoordelijkheid om de verspreiding van illegale inhoud te bestrijden en systemische risico’s van de eigen dienstverlening te adresseren. Wat betreft de materiële reikwijdte steunt het kabinet de keuze van de Commissie om verplichtingen te beperken tot de bestrijding van illegale inhoud en het adresseren van systemische risico’s. Het kabinet steunt een brede definitie van illegale inhoud. De exacte reikwijdte van dat begrip is nog niet volledig duidelijk. Dit is een aandachtspunt voor het kabinet. Het is bijvoorbeeld onduidelijk of inhoud die onderdeel uitmaakt van illegaal handelen, maar die zelfstandig niet illegaal is zoals in bijvoorbeeld phishingmails, ook onder deze definitie valt. Voor de bestrijding van cybercrime acht het kabinet dit belangrijk. Daarnaast is onduidelijk of het begrip ook andere onrechtmatige uitingen en handelingen omvat.13 Het kabinet steunt ook de territoriale reikwijdte van het voorstel die niet beperkt is tot tussenpersonen die in de EU zijn gevestigd. Het kabinet zal wel aandacht vragen voor de mogelijkheden om daadwerkelijk handhavend op te kunnen treden tegen tussenpersonen die niet in de EU zijn gevestigd. Ontwijken van de DSA moet niet alleen op papier niet kunnen, maar in de praktijk ook kunnen worden bestreden.

Het kabinet steunt de expliciete erkenning in het voorstel dat de DSA als lex generalis geen afbreuk doet aan reeds bestaande of toekomstige EU-wetgeving die de bestrijding van specifieke vormen van illegale inhoud betreft (zgn. lex specialis).

Het kabinet is positief over het handhaven van het beperkte aansprakelijkheidsregime voor tussenpersonen, maar is wel van mening dat het huidige regime als neergelegd in de ECR aan een herziening toe was. Dat de DSA dit doet door diverse verplichtingen aan tussenpersonen, online platformen, en VLOPs op te leggen is positief.

Het kabinet is geen voorstander van algemene monitoringsverplichtingen voor tussenpersonen en ziet hier steun voor in artikel 7 van het voorstel. Hierbij past wel de kanttekening dat dit verbod niet in de weg mag staan aan verplichtingen voor platformen om te zorgen voor naleving van wet- en regelgeving door de gebruikers van hun diensten.

Het kabinet heeft een positieve houding ten aanzien van artikel 6. Daarin wordt bepaald dat tussenpersonen de mogelijkheid van een beroep op de beperking van hun aansprakelijkheid niet verliezen wanneer ze meer proactief illegale inhoud op hun diensten op gaan sporen en bestrijden.14 Dit kan het nemen van meer verantwoordelijkheid ondersteunen. Het kabinet wil de resultaten van voornoemd extern onafhankelijk onderzoek afwachten alvorens te bepalen of dit op zichzelf voldoende is om het nemen van verantwoordelijkheid te stimuleren. Het kabinet steunt de bepalingen die de grensoverschrijdende handhaving van wet- en regelgeving ondersteunen (artikelen 8 en 9). Dit verbetert de effectiviteit van de rechtshandhaving. Hierbij zal het kabinet er wel op toezien dat de rechtsbescherming bij de uitoefening van deze bevoegdheden afdoende gewaarborgd is.

Het kabinet is positief over de keuze om bij het stellen van nieuwe verplichtingen onderscheid te maken tussen tussenpersonen in het algemeen, online platformen, en de allergrootste online platformen. Het kabinet herkent in de uitsluiting van micro- en kleine bedrijven van de verplichtingen voor online platformen de intentie om de lastendruk voor het bedrijfsleven laag te houden en geen al te hoge toetredingsdrempels op te werpen. Dit mag echter niet leiden tot een ondermijning van de doelstellingen van het voorstel, bijvoorbeeld doordat illegale inhoud en activiteiten verplaatsen naar kleinere aanbieders. Het kabinet zal hier blijvend aandacht voor hebben.

Het kabinet is positief over de voorstellen voor geharmoniseerde transparantie verplichtingen die gelden voor alle categorieën online tussenpersonen. Deze verplichtingen geven meer inzicht in de werking van de diensten en zorgt voor het publiekelijk afleggen van verantwoording voor gemaakte keuzes en gevoerd beleid. Meer transparantie is de minst vergaande maar passende beleidsinterventie. Het kabinet zal wel aandacht vragen voor de eventuele overlap van de transparantieverplichtingen met vergelijkbare verplichtingen uit andere Europese wetgeving die van toepassing is op de tussenpersonen die onder de DSA vallen. Zoals die uit de Platform-to-business verordening.15

Het kabinet is positief over het harmoniseren van een notice & action mechanisme (N&A). Bekend is dat de zelfreguleringsmechanismes op dit punt niet altijd voldoende werkten voor gebruikers. Het kabinet steunt daarom de intentie om gebruikers van tussenpersonen meer transparantie, juridische zekerheid, en rechten te geven waar het de moderatie van inhoud door tussenpersonen betreft. De aanvullende verplichtingen voor online platformen om interne geschillenbeslechtingsprocedures vast te stellen zijn in dat kader een goede stap. Wel vraagt het kabinet zich af of interne geschilbeslechting voldoende onafhankelijk is. Het kabinet steunt daarom de optie die wordt gecreëerd in artikel 18 om externe onafhankelijk geschilbeslechtingscommissies in te kunnen stellen.

Met het voorstel wordt de bescherming van consumenten verder versterkt. Het kabinet pleit al geruime tijd voor meer verantwoordelijkheden voor online platformen richting de consument.16 Het voorliggende voorstel komt tegemoet aan de wensen van het kabinet en kan daarom op steun rekenen van het kabinet. In het bijzonder de keuze om online platformen in bepaalde gevallen aansprakelijk te laten zijn richting de consument voor het aanbod op hun platform. Met name wanneer het voor de gemiddelde consument lijkt alsof het platform bepaalt welke informatie wordt verstrekt en hoe dat gebeurt. Goederen die inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten hebben een negatief effect op economische ontwikkelingen en kunnen ook een reële bedreiging vormen voor de gezondheid en de veiligheid van consumenten. Het kabinet is van mening dat doeltreffende en evenredige maatregelen nodig zijn tegen illegale (online) activiteiten, waaronder de verspreiding van nagemaakte goederen, en steunt mede daarom dat het begrip illegale inhoud breed moet worden gedefinieerd waardoor het ook de verkoop van deze goederen omvat.

Het kabinet steunt de keuze om VLOPs – vanwege hun grootte en maatschappelijke impact – aan striktere maatregelen te onderworpen. Positief is ook het feit dat VLOPs via een onafhankelijke audit worden gecontroleerd en dat onafhankelijke onderzoekers in de gelegenheid gesteld worden om onderzoek te doen naar systeemrisico’s op hun platform. Wel heeft het kabinet diverse vragen over dit onderdeel van het voorstel. Zo is niet duidelijk welke ondernemingen als VLOP worden aangemerkt. De voorgestelde grens van 45 miljoen gebruikers, en de definiëring van wat een gebruiker is, wordt pas na adoptie van het voorstel concreet uitgewerkt, waardoor de reikwijdte onduidelijk is. Het is voor het kabinet verder van belang dat de verplichte audits leiden tot gedegen onderzoek en rapportages. Het kabinet steunt verder het idee om gebruikers aanvullende invloed te geven op aanbevelingssystemen.

Het kabinet is positief dat de Commissie het opstellen van gedragscodes aanmoedigt en dat deze dienen als een van de middelen om systemische risico’s te bestrijden. Het is ook positief dat de naleving van dergelijke codes wordt meegenomen in de onafhankelijke audits. Het kabinet steunt ook de aanvullende transparantieregels rond online advertenties.

Het kabinet is voorzichtig positief over de organisatie van het toezicht op de DSA maar heeft diverse voorbehouden. Het is positief dat het toezicht in beginsel nationaal blijft van aard, dat toezichthouders onafhankelijk moeten zijn, en dat de mogelijkheid bestaat om nationaal maatwerk te leveren bij het beleggen van de toezicht- en handhavingstaken en -bevoegdheden. Vanwege het veelal grensoverschrijdend handelen van veel tussenpersonen is effectieve samenwerking tussen toezichthouders essentieel. Het voorstel voorziet hierin. Het kabinet heeft nog wel vragen over de effectiviteit van de procedures die daarvoor zijn ontworpen en zal hier aandacht voor hebben. Het kabinet ziet meerwaarde in de inrichting van een bestuur van de DDC’s en de Europese Commissie op EU-niveau, en de taken die dat orgaan krijgt. Omdat dit een nieuw orgaan is verwelkomt het kabinet wel dat het functioneren reeds na 3 jaar wordt geëvalueerd. Het kabinet ziet verder ook meerwaarde in eigenstandig toezicht en handhaving op EU-niveau. Dat moet wel met voldoende waarborgen omkleed worden, en er moet zo veel als mogelijk duidelijkheid worden geboden over de reikwijdte van die bevoegdheden, de wijze waarop, en de voorwaarden waaronder die ingezet worden. Deze duidelijkheid is van belang voor de rechtszekerheid van tussenpersonen, hetgeen van invloed is op hun investeringsbereidheid en innovatie.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

De meeste lidstaten lijken, net als Nederland, het voorstel in de basis te steunen. Er lijkt vooralsnog brede overeenstemming te zijn bij de lidstaten voor het behoud en modernisering van de basisprincipes van de ECR. Over de manier waarop deze principes geactualiseerd moeten worden lopen de standpunten wel uiteen. Daarnaast zal er naar verwachting brede steun zijn dat er in de DSA uitzonderingen zijn voor het MKB om deze niet onevenredig te belasten.

De reikwijdte van het voorstel wordt waarschijnlijk een discussiepunt. De meeste lidstaten zijn van mening dat de verplichtingen voor tussenpersonen zich moeten beperken tot de aanpak van illegale inhoud. Er is een vocale minderheid aan lidstaten die vindt dat de verplichtingen voor tussenpersonen ook betrekking moeten hebben op ongewenste inhoud («harmful content»). Inhoud die weliswaar niet strafbaar of onrechtmatig is, maar wel leidt tot maatschappelijk ongewenste effecten.

Hoewel de lidstaten het hoofdzakelijk eens zijn dat de beperkte aansprakelijkheid behouden moet blijven en moet worden aangevuld met meer verantwoordelijkheden lopen de meningen over de exacte invulling van deze verantwoordelijkheden uiteen. Hoe lidstaten het voorgestelde pakket aan aanvullende verantwoordelijkheden appreciëren moet nog blijken. Naar verwachting kunnen de bepalingen ter versterking van de positie van consumenten rekenen op de steun van een meerderheid van de lidstaten en van het Europees parlement.

Over het toezicht op de DSA zijn de meeste lidstaten van mening dat de samenwerking tussen lidstaten beter moet en dat de handhaving ten opzichte van platformen die niet in de EU gevestigd zijn beter moet. De DSA bevat voorstellen op beide punten. Of deze voorstellen voldoende worden gevonden, moet blijken. Daarbij is de bevoegdheidsverdeling tussen het land van oorsprong en het land van bestemming naar verwachting een discussiepunt. Wij verwachten ook discussie over de voorgestelde toezichtstructuur en de samenloop en overlap met bestaande toezichtsystemen.

De interne markt en consumentenrechten (IMCO), juridische zaken (JURI) en burgerlijke vrijheden (LIBE) commissies van het Europees parlement hebben vóór de publicatie van het Commissievoorstel drie niet-bindende politieke moties uitgebracht, waarin Europarlementariërs hun politieke wensen met betrekking tot de DSA uitspraken. Inmiddels is namens de IMCO commissie Christel Schaldemose (S&D, Denemarken) aangesteld als Rapporteur.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De voorgestelde rechtsgrondslag is artikel 114 VWEU. Op grond van dit artikel stellen het Europees parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure de maatregelen vast inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Nu het voorstel betrekking heeft op de interne markt, kan het kabinet zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag. Op grond van artikel 4, tweede lid, onder a, van het VWEU hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid op het gebied van de interne markt.

b) Subsidiariteit

De beoordeling van de subsidiariteit is positief. De dienstverleners en betrokken tussenpersonen handelen veelal ook in meerdere landen en lidstaten. Gegeven het grensoverschrijdende karakter van de dienstverlening, en het feit dat veel van de betrokken dienstverleners en tussenpersonen actief zijn in meerdere lidstaten is het passend dat de wetgevende kaders op het niveau van de Unie worden gesteld. Het harmoniseren van wetgeving verlaagt de drempels om grensoverschrijdend te handelen. Dit verbetert de werking van de interne markt voor diensten van tussenpersonen met een veilige, voorspelbare en betrouwbare online omgeving. Optreden op EU-niveau is daarom gerechtvaardigd. Hierbij is het evenwel van belang dat deze kaders voldoende ruimte en handelingsperspectief bieden voor lidstaten om op basis van nationale wet- en regelgeving normerend en handhavend op te treden bij het tegengaan van illegale inhoud en activiteiten. De DSA laat hier volgens het oordeel van het kabinet voldoende mogelijkheden voor.

c) Proportionaliteit

Het oordeel over de proportionaliteit is positief. De keuze voor een verordening wordt gesteund. Dit instrument waarborgt een uniform wetgevend kader dat bijdraagt aan de rechtszekerheid, voorspelbaarheid van wetgeving binnen de Unie, en de ondersteuning van verdere eenmaking van de interne markt, wat de rechtsbasis voor dit voorstel is. Het voorstel beoogt verder een balans te vinden tussen de noodzakelijke regulering van de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van tussenpersonen enerzijds, en het voorkomen van al te hoge nalevingskosten anderzijds. Met het trapsgewijze model – waarbij verplichtingen zwaarder worden naarmate de betrokkenheid van de diverse tussenpersonen bij de informatie die wordt doorgegeven of verspreid via hun diensten toeneemt – wordt duidelijk beoogd om de noodzakelijke regulering voor elk van de verschillende tussenpersonen toe te spitsen en te beperken. Kleine bedrijven worden bovendien gedeeltelijk ontzien doordat zij worden uitgezonderd van de toepasselijkheid van sommige verplichtingen.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

De Commissie geeft in het voorstel aan te voorzien dat de uitvoering van het voorstel € 84.398.000 kost voor de periode 2023–2027. De jaarlijkse kosten daarna worden geschat op € 31.640.000 van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027. Deze kosten worden gefinancierd uit de EU-programma’s Digital Europe en Single Market. Deze financiering vindt plaats uit beschikbare budgetten. De Commissie schrijft in het voorstel naar verwachting uiteindelijk 50 FTE nodig te hebben voor de uitvoering van haar taken, à € 6,3 mln. per jaar. Het kabinet is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting van de EU.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Zoals eerder aangegeven wordt voorgesteld zowel op EU-niveau als op nationaal niveau toezicht in te richten. Het toezicht en de handhaving zal daarom voor Nederland kosten met zich meebrengen. Naar verwachting kunnen die taken worden ondergebracht bij een bestaande organisatie waarbij wordt gezocht naar de meest doeltreffende en doelmatige oplossing. De kosten worden voornamelijk veroorzaakt door additionele FTE’s en materiële kosten die daarmee samenhangen. De meest omvangrijke taken (en dus kosten) zijn verbonden aan de verplichtingen voor VLOPs. Hoewel de afbakening van deze groep onduidelijk is lijkt het geen onredelijke aanname om te stellen dat daar weinig of misschien zelfs geen van gevestigd zijn in Nederland. De budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Om te zorgen voor naleving met de DSA moeten alle getroffen tussenpersonen FTE’s inzetten en investeringen plegen. In het impact assessment beschrijft de Commissie de kosten voor de verschillende tussenpersonen. De kosten van de verplichte notice-and-action procedure die voor alle tussenpersonen geldt variëren van een eenmalig bedrag van € 15.000 tot een jaarlijks bedrag van rond de € 10 mln. De verplichtingen voor online platformen om meer transparantie te creëren over advertenties en aanbevelingsalgoritmes kunnen volgens de Commissie worden geabsorbeerd in de reguliere ontwikkelingskosten van de (ICT-)systemen van deze ondernemingen. De aanvullende verplichtingen voor VLOPs brengen tot slot ook kosten met zich mee. De risico-analyses en externe onafhankelijke audits kosten tezamen jaarlijks € 95.000 tot € 681.000. Het verplicht treffen van maatregelen naar aanleiding van deze risico-analyses en audits brengen ook kosten met zich mee, maar een inschatting van de kosten daarvan wordt niet gegeven. Het creëren en in standhouden van een database met alle geplaatste advertenties door deze VLOPs worden geschat op € 220.000. Tot slot schat de Commissie in dat de nalevingsofficier («compliance officer») die deze ondernemingen moeten aanstellen 1 tot 5 FTE kost.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Volgens het impact assessment staan de regeldrukkosten in verhouding tot de omvang en het bereik van de dienstverlener en zullen met name de regeldrukkosten voor zeer grote online platformen toenemen. Het kabinet vindt het van belang dat hier inderdaad de juiste balans in wordt gevonden.

Het voorstel bevat verplichtingen voor alle hostingdiensten om de signalen en klachten van gebruikers te registreren en af te handelen. De kosten hiervan variëren sterk en zijn afhankelijk van het aantal te ontvangen signalen en klachten. Voor de meeste bedrijven vormen dit echter geen extra kosten in vergelijking met de huidige activiteiten, of vergen slechts een beperkte procesaanpassing in de wijze waarop zij nu reeds een systematiek voor het registreren en afhandelen van signalen en klachten toepassen. Daarnaast worden online platformen – met uitzondering van kleine en micro-ondernemingen – transparantieverplichtingen opgelegd jegens hun gebruikers. Aanvullende verplichtingen gelden voor de zeer grote online platformen die meer dan 45 miljoen gebruikers per maand hebben. Het gaat dan onder andere om gegevenstoegang voor onderzoekers en toezichthouders, het jaarlijks uitvoeren van een risico assessment, het laten uitvoeren van onafhankelijke systeemaudits, de benoeming van een compliance officer, het mitigeren van eventuele risico's en rapportage over resultaten aan de toezichthouder.

Bij de uitvoeringswetgeving van dit voorstel zullen de regeldrukeffecten voor Nederlandse bedrijven nader worden gespecificeerd.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

De Commissie schat de toegevoegde waarde van de DSA voor de EU-economie als geheel op 76 tot 81,7 miljard EUR gedurende de periode 2020–2030.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

De verordening voorziet onder meer in de vervanging van de artikelen 12 tot en met 15 van de ECR. Die bepalingen zijn thans geïmplementeerd in artikel 6:196c BW en artikel 54a Sr en artikel 125 Sv. Deze bepalingen zullen naar verwachting moeten worden gewijzigd naar aanleiding van deze verordening. De nieuwe verplichtingen voor «hosting services» (section 2), «online platforms» (section 3) en «very large online platforms» (section 4) hebben rechtstreekse werking en behoeven dus geen nationale uitvoeringswetgeving.

De verordening vereist de aanwijzing van één of meer nationale organisaties voor de uitvoering en handhaving van de verordening en een DDC (artikel 38). Deze laatste moet ook over de nodige bevoegdheden beschikken (artikel 41). Lidstaten moeten voorts voorzien in een systeem van boetes (artikel 42). Ontvangers van een dienst moeten verder een recht hebben om een klacht in te dienen bij de DDC (artikel 43). Tot slot voorziet de verordening in samenwerking tussen nationale toezichthouders uit verschillende lidstaten (artikel 44). De inschatting is dat met betrekking tot deze onderdelen van de verordening uitvoeringswetgeving noodzakelijk is.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

De verordening verplicht tussenpersonen en online platformen om rapportages te publiceren over de gevallen die geleid hebben tot aanpassing van inhoud op hun platform. Artikel 23, vierde lid, van de verordening geeft een grondslag voor de Commissie om in een uitvoeringshandeling het model van de rapportage vast te stellen. Op grond van artikel 25, tweede en derde lid, kan de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen betreffende de wijze waarop de grens van 45 miljoen gebruikers wordt bepaald. De verordening geeft de DDC’s van de lidstaten en de Commissie de mogelijkheid toegang te verkrijgen tot de data van platformen om de naleving van de verordening te controleren. Ook wordt voorzien in toegang door «vetted researchers». Op grond van artikel 31, vijfde lid, stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast onder welke technische condities en voorwaarden die toegang kan plaatsvinden en voor welke doeleinden de gegevens mogen worden gebruikt. In artikel 66 en 67 stelt de Commissie voor om bij de uitoefening van haar taken als toezichthouder en het faciliteren van de uitwisseling van informatie tussen DDC’s, de Commissie, en de Board bepaalde zaken vast te leggen in uitvoeringshandelingen.

Het kabinet heeft twijfels of de onderwerpen waarop de Commissie gedelegeerde handelingen wil kunnen opstellen als bedoeld in artikel (artikel 25, tweede en derde lid en artikel 31, vijfde lid) geen essentiële onderdelen zijn en zal daar opheldering over vragen. Zo is de grens van 45 miljoen actieve maandelijkse gebruikers maatgevend voor de personele reikwijdte en toepasselijkheid van de verordening. De voorwaarden waaronder toegang kan worden verkregen tot data van platforms heeft gevolgen voor de bescherming van de privacy van burgers. Het kabinet zal op dit punt verduidelijking vragen bij de Commissie en primair inzetten op het regelen van deze onderdelen in de verordening zelf. Tegelijkertijd heeft het kabinet oog voor de wenselijkheid om voldoende flexibiliteit te behouden zodat snel kan worden ingespeeld op het tempo waarin de digitale markt zich ontwikkelt. Indien blijkt dat de onderdelen waarop de Commissie een gedelegeerde handeling voorstelt geen essentiële onderdelen betreffen, en te veel details in de verordening zelf leiden tot een verlies van noodzakelijke flexibiliteit in de uitvoering, dan kan het kabinet akkoord gaan met de voorgestelde bevoegdheidsdelegatie. In dat geval ligt de keuze voor delegatie in artikel 25, tweede en derde lid voor de hand, omdat het gaat om een aanvulling van de verordening betreffende de wijze waarop de grens van 45 miljoen gebruikers wordt bepaald. Wat betreft artikel 31, vijfde lid is het kabinet van mening dat het regelen van de wijze waarop toegang tot platforms kan worden verkregen ervoor zorgt dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd, waardoor uitvoering in plaats van delegatie meer voor de hand zou liggen.

Ook ten aanzien van het voorstel om de Commissie de bevoegdheid te geven uitvoeringshandelingen vast te stellen in artikel 23, lid 4 heeft het kabinet twijfels of dit geen essentiële onderdelen betreft. Het definiëren van verwachte inhoud van de rapportages kan de materiële reikwijdte van artikel 23 beïnvloeden. Ook op dit punt zal het kabinet verduidelijking vragen bij de Commissie. Mocht het echter niet gaan om essentiële onderdelen dan ligt de keuze voor uitvoering (i.p.v. delegatie) juridisch voor de hand aangezien hiermee wordt gewaarborgd dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. Het kabinet is echter geen voorstander van de zelfstandige bevoegdheid voor het stellen van uitvoeringshandelingen zoals geregeld in artikel 23, vierde lid zonder controle van een comité, omdat dit de handelingsruimte van de Commissie vergroot en de controlemogelijkheden van de lidstaten wegneemt. Volgens het kabinet zou deze uitvoeringshandeling moeten worden vastgesteld door middel van de onderzoeksprocedure nu de vaststelling van het model van rapportage voor tussenpersonen en online platformen een handeling van algemene strekking is in de zin van artikel 2, sub a, van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Met betrekking tot de uitvoeringshandelingen die in artikel 66 en 67 worden voorgesteld lijkt vooralsnog geen sprake van een essentieel onderdeel en kan het kabinet zich zodoende vinden in de keuze om deze bevoegdheid aan de Commissie toe te kennen. Daarbij kan het kabinet zich vinden in de keuze voor een uitvoeringshandeling, omdat door deze handelingen wordt gewaarborgd dat de verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. Hierbij voorziet de voorgestelde verordening in de raadplegingsprocedure, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het kabinet acht voor artikel 66 de onderzoeksprocedure meer op zijn plaats nu het gaat om uitvoeringshandelingen van algemene strekking.

In artikel 69 is bepaald dat de bevoegdheden tot het vaststellen van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen voor onbepaalde tijd wordt verleend. Tegelijkertijd krijgen het Europees parlement en de Raad de bevoegdheid om deze delegatie in te trekken. Het kabinet geeft echter de voorkeur aan het verlenen van deze bevoegdheid voor een bepaalde tijd, met stilzwijgende verlenging.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Het voorstel treedt in werking 20 dagen na de publicatie en is van toepassing drie maanden na die datum. Deze inwerkingtredingstermijn acht het kabinet te kort voor totstandkoming van de benodigde uitvoeringswetgeving en gaat zich inzetten voor een termijn die voldoende tijd laat voor een zorgvuldig wetgevingsproces.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

De Commissie stelt voor om vijf jaar na inwerkingtreding en daarna iedere vijf jaar te evalueren. Het kabinet steunt dit.

e) Constitutionele toets

Het voorstel moet bijdragen aan de bestrijding van illegale inhoud online door zowel private partijen als overheden en onafhankelijk toezichthouders. Dit kan gevolgen hebben op de informatievrijheid online. Gegeven het grote belang van informatievrijheid in een democratische rechtsstaat is voorzichtig- en terughoudendheid op zijn plaats. Tegelijkertijd helpt de bestrijding van illegale inhoud online ook bij de bescherming van het recht op de persoonlijke levenssfeer. Bijvoorbeeld waar het gevoelige informatie betreft die zonder toestemming online wordt gedeeld (bijv. «wraakporno»). Daarnaast moet bij het verschaffen van toegang tot informatie zoals dat in het voorstel onder meer wordt geregeld voor toezichthouders en academisch onderzoekers de persoonlijke levenssfeer van burgers ook worden gewaarborgd. Het is van belang dat het voorstel de juiste balans weet te vinden tussen de diverse grondrechten die erdoor worden geraakt. Het kabinet ziet in het voorstel duidelijk aandacht voor deze balans maar zal hier blijvend aandacht voor hebben.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

a) Uitvoerbaarheid

Om uitvoering te geven aan de DSA mogen lidstaten zelf de bevoegde autoriteiten aanwijzen en de taken verdelen voor het toezicht en handhaving van de DSA. Een (of meerdere) bestaande onafhankelijke autoriteit(en) zal (zullen) als bevoegde autoriteit voor het toezicht op de DSA worden aangewezen. Eén van die onafhankelijke autoriteiten zal ook de rol van DDC worden toegewezen. De voorgestelde bevoegdheden en de ruimte die daar nog wordt gelaten aan lidstaten lijken afdoende om de uitvoerbaarheid van de verordening te waarborgen. Gedurende de onderhandelingen zal hier blijvend aandacht aan worden besteed en zo nodig voorstellen worden gedaan ter verbetering.

b) Handhaafbaarheid

DDC’s krijgen in het voorstel ruime handhavende bevoegdheden. Zoals het opleggen van boetes of dwangsommen, en het verplichten tot het staken van inbreukmakende activiteiten, of het uitvoeren van proportionele remedies. In het huidige voorstel lijken de toezichthouders voldoende bevoegdheden te krijgen om de DSA effectief binnen Nederland te handhaven.

Naast de handhaving van tussenpersonen in Nederland is ook de grensoverschrijdende handhaafbaarheid een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. Ongeacht het land van vestiging van een tussenpersoon moet de DSA worden gehandhaafd. In dit kader is het positief dat er ten behoeve van de grensoverschrijdende handhaving van de verordening procedures worden geïntroduceerd voor de samenwerking tussen toezichthouders en/of de Commissie. Er is tevens een escalatieprocedure in geval van onenigheid.

Ook de handhaving jegens tussenpersonen uit derde landen is een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. De verplichting om een juridisch vertegenwoordiger aan te wijzen binnen de EU ondersteunt hierin. Vooral ook omdat die afzonderlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor naleving van de DSA door zijn opdrachtgever. Alhoewel deze maatregelen de handhaafbaarheid verbeteren zal het kabinet in de onderhandelingen kritisch kijken naar de effectiviteit ervan.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen implicaties voor ontwikkelingslanden


X Noot
1

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt.

X Noot
6

Richtlijn 2019/790/EU van het Europees parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG.

X Noot
7

Richtlijn 2018/1808 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie.

X Noot
8

Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad ter voorkoming van de verspreiding van terroristische online-inhoud (COM (2018) 640 final).

X Noot
9

Richtlijn (EU) 2019/2161 van het Europees parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie.

X Noot
10

Zie onder meer Kamerstuk 30 821, nrs. 91 en 118.

X Noot
11

Kamerstuk 22 112, nr. 3028.

X Noot
12

Kamerstuk 21 501-33, nr. 811.

X Noot
13

Duidelijkheid hierover is wenselijk omdat in de Nederlandse beleidscontext onderscheid wordt gemaakt tussen strafbare, onrechtmatige, anderszins onrechtmatige en ongewenste inhoud. Dit onderscheid wordt in de Brusselse beleidscontext niet altijd gemaakt.

X Noot
14

Een bepaling als deze wordt ook wel aangeduid als een «Good Samaritan clausule», naar het voorbeeld van Sectie 230 uit de Communications Decency Act uit de Verenigde Staten.

X Noot
15

Verordening (EU) 2019/1150/EU van het Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten.

X Noot
16

Kamerstuk 27 879, nr. 76.

Naar boven