22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3051 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2021

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Verordening inzake Digitale Markten (Digital Markets Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3049)

Fiche: Verordening inzake digitale diensten en wijziging Richtlijn 2000/31/EG (Digital Services Act) (Kamerstuk 22 112, nr. 3050)

Fiche: Verordening betreffende trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E)

Fiche: Gezamenlijke Mededeling EU-strategie inzake cyberbeveiliging (Kamerstuk 22 112, nr. 3052)

Fiche: Herziening richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (NIB-richtlijn) (Kamerstuk 22 112, nr. 3053)

Fiche: Richtlijn veerkracht kritieke entiteiten (Kamerstuk 22 112, nr. 3054)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: Verordening betreffende trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E)

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 347/2013

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    Datum: 15 december 2020

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2020) 824

  • d) EUR-Lex

    https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2020:824:FIN

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    SWD(2020) 346

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Het Trans-Europese energienetwerk programma (TEN-E) is ontwikkeld om het Europese energienetwerk te moderniseren en uit te breiden, voorzieningszekerheid te bevorderen en de integratie van hernieuwbare energie mogelijk te maken. De recente doelstellingen uit de Europese Green Deal1 en de nieuwste technologische ontwikkelingen zijn hier niet in meegenomen, waardoor het huidige TEN-E kader als ontoereikend wordt beschouwd om de doelstelling op het gebied van klimaatneutraliteit te bereiken. Gelet daarop wordt met onderhavig voorstel de TEN-E verordening herzien.

Op basis van TEN-E worden grensoverschrijdende energieprojecten van gemeenschappelijk belang geselecteerd (Projects of Common Interest, PCI). De geselecteerde projecten komen in aanmerking voor een CEF-financiering (Connecting Europe Facility), bovendien zijn op deze projecten ook versnelde vergunningverleningsprocedures van toepassing. Het TEN-E voorstel introduceert ook projecten van «wederzijds belang» (Projects of Mutual Interest, PMI) om samenwerking met derde landen in het kader van TEN-E mogelijk te maken. TEN-E bepaalt de selectiecriteria waaraan een project van gemeenschappelijk of van wederzijds belang moet voldoen. Een nieuw selectiecriterium is een verplichte duurzaamheidstoets voor alle infrastructuurcategorieën om klimaatneutraliteit te bevorderen. Verder moet het «do not significant harm principe» worden toegepast en een «kosten-baten analyse» worden uitgevoerd. Een geharmoniseerde kosten-batenanalyse voor het hele energiesysteem moet ervoor zorgen dat de kosten van broeikasgasemissies op een consistente manier worden weerspiegeld in lijn met het EU-beleid. Voor de categorie «wind op zee» introduceert de Commissie een geïntegreerde aanpak voor de offshore-wind netwerkplanning en de opneming van de volledige investeringskosten in de grensoverschrijdende kostentoewijzing. De Commissie stelt voor om een methodologie op te stellen voor de verdeling van kosten en baten van offshore netwerken tussen betrokken lidstaten. Verder moet de rol van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) worden versterkt en de samenwerking tussen Europese netwerken voor transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit en gas (ENTSO-E en ENTSO-G) worden verbeterd. De herziene TEN-E verordening focust met name op de ontwikkeling van grensoverschrijdende energie-infrastructuur die de verwezenlijking van doelstellingen uit de Europese Green Deal bevordert. Op het gebied van gas is in het TEN-E voorstel alleen nog ruimte voor «slimme gasnetten» waarbij gebruik wordt gemaakt van innovatieve oplossingen voor de kostenefficiënte integratie van koolstofarme en hernieuwbare gasbronnen om de koolstofvoetafdruk van het bijbehorende gasverbruik te verkleinen. Olieprojecten worden in de herziene TEN-E niet meer opgenomen. De herziene TEN-E beoogt verder ook de vergunningsprocedures minder complex te maken om vertragingen van de realisatie van projecten te verminderen. De structuur en de opzet van het voorstel zijn vergelijkbaar met de huidige verordening.

b) Impact assessment Commissie

In het impact assessment gaat de Commissie in op de gemaakte beleidskeuzes. Volgens de analyse van de Commissie moet de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen de komende jaren aanzienlijk worden verhoogd om ervoor te zorgen dat tegen 2050 meer dan 80% van de elektriciteit afkomstig is uit hernieuwbare bronnen. De beleidskeuzes in de herziene TEN-E zijn hierop toegespitst. Dat betekent dat de komende jaren binnen de EU met name de grensoverschrijdende energieprojecten en investeringen moeten worden geïdentificeerd die in belangrijke mate zullen bijdragen aan het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Europese Green Deal.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Op het gebied van energie-infrastructuur vindt het kabinet het belangrijk dat er een duidelijke focus komt voor de infrastructurele projecten die de CO2-reductie en integratie van hernieuwbare energie bevorderen in lijn met de Europese Green Deal. In dit kader pleit het kabinet in elk geval voor de uitrol van een Europees waterstofnetwerk. Een grensoverschrijdend waterstofnetwerk sluit aan bij de Nederlandse ambitie, zoals uiteengezet in de Kabinetsbrief Waterstofvisie (Kamerstuk 32 813, nr. 485), om zich tot hub in Noordwest-Europa voor mondiale waterstofhandel te ontwikkelen. Daarnaast onderstreept het kabinet het belang van hergebruik van bestaande infrastructuur voor CO2-neutrale doelen. Bovendien werkt Nederland aan het bevorderen van infrastructuur voor (grensoverschrijdend) CO2-transport en opslag om emissies op de korte termijn te verminderen. In EU-verband heeft het kabinet zich ook sterk gemaakt voor aandacht vanuit de EU voor een geïntegreerd energiesysteem met nadruk op de rol van marktpartijen en kosten-efficiëntie. TEN-E kan in betrekking tot deze opgaven een ondersteunende rol spelen door de projecten van gemeenschappelijk en wederzijds belang te identificeren en te versnellen. Het kabinet vindt dat de totstandkoming en financiering van energieprojecten primair bij de marktpartijen ligt. Het kabinet pleit in alle gevallen voor behoud van co-financiering door de projectpromotoren om de juiste prikkels bij deze partijen te behouden.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet hecht belang aan de continuering van het programma op het gebied van trans-Europese energienetwerken, zoals voorgesteld door de Commissie. Het kabinet beoordeelt TEN-E als een programma met een hoge Europese meerwaarde. Een grondige transformatie van het Europese energiesysteem is nodig om de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie mogelijk te maken in overeenstemming met de Europese Green Deal door snelle elektrificatie, opschaling van de opwekking van hernieuwbare elektriciteit, de toename van gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen, de integratie van energiesystemen en een grotere toepassing van innovatieve oplossingen. Het voorstel beoogt ook kortere en minder complexe vergunningsprocedures voor de projecten van gemeenschappelijk belang te verwezenlijken wat het kabinet als positief beoordeelt. Naast de projecten van gemeenschappelijk belang (PCI) introduceert de TEN-E herziening projecten van wederzijds belang (PMI). PMI’s zijn bedoeld om een samenwerking met derde landen mogelijk te maken wat het kabinet als positief beoordeelt. Wel wil het kabinet meer duidelijkheid over de selectiecriteria voor deze projecten. De herziene TEN-E-verordening introduceert verder bepalingen die moeten zorgen voor consistentie met de 2030 en 2050 klimaatdoelen en het «do no significant harm» principe zoals gedefinieerd in de taxonomieverordening. Het kabinet steunt de Commissie in deze aanpak. Het kabinet steunt ook de toepassing van een duurzaamheidstoets op alle projecten. Het kabinet wil daarbij meer duidelijkheid met betrekking tot de specifieke toepassing op verschillende soorten projecten en de drempelwaarden die hierbij horen. Het kabinet steunt daarnaast de lijn van de Commissie om de methodologie voor een geharmoniseerde kosten-batenanalyse voor het hele energiesysteem voor PCIs toe te passen. Hierbij is het belangrijk dat een juiste schaduwprijs voor emissies wordt gehanteerd. Over de toepassing van deze methodologie op de verschillende deelgebieden zal het kabinet de Commissie nog om een verduidelijking vragen.

Specifieke beoordeling per energiecategorie:

Ontwikkeling van offshore wind in de Noordzee

Het kabinet is positief over de belangrijke rol van wind op zee in de herziene TEN-E verordening gezien de hoge Europese klimaatambities en betrokkenheid van Nederland bij de offshore wind projecten in de Noordzee. Het kabinet tekent daarbij aan dat er ruimte moet blijven voor samenwerking met het VK in de Noordzee. Het kabinet vindt het positief dat TEN-E de grensoverschrijdende samenwerking op gebied van ruimtelijke planning, het meervoudig gebruik van de ruimte op zee en een integrale infrastructurele planning bevordert.

Het kabinet heeft de volgende kanttekeningen. Wat betreft het opstellen van een gezamenlijke overeenkomst per zeebekken voor aantallen GWs in 2030, 2040 en 2050 heeft het kabinet bedenkingen over de tijdlijn, de synergie en bevoegdheid over het nationale beleid en hoe dwingend dergelijke afspraken mogen zijn. Geïntegreerde infrastructuurplanning kan volgens het kabinet zeker waardevol zijn omdat het kan bijdragen aan een meer internationale en efficiëntere aanpak van infrastructuur-uitrol op de Noordzee. Een randvoorwaarde voor deze nieuwe plannen is wel dat deze niet in de weg staan van lopende projecten en tevens de huidige infrastructuur-uitrol niet in gevaar brengen. Daarnaast moet er meer duidelijkheid komen over de rollen die de Europese koepelorganisatie voor netbeheerders (ENTSO-E), de nationale netbeheerders en Europese en nationale toezichthouders in de ontwikkelplannen zullen hebben. Dit geldt ook voor de relatie met de ruimtelijke planning op zee (MSP), waarvoor de lidstaten bevoegd zijn.

Problematisch punt voor het kabinet is dat de Commissie voorstelt om de Europese koepelorganisatie voor netbeheerders en de Commissie een belangrijke bevoegdheid te geven om netwerk ontwikkelplannen op te stellen voor offshore infrastructuur. Het kabinet is geen voorstander van dit voorstel en vindt dat lidstaten de bevoegdheid moeten houden over het beheer van het huidige en het toekomstige netwerk binnen hun eigen territoriale wateren en exclusieve economische zones.

De Commissie stelt tevens voor een methodologie op te stellen voor de verdeling van kosten en baten van offshore netwerken tussen betrokken lidstaten. Het kabinet vindt dat hierbij een sterke betrokkenheid van stakeholders zoals lidstaten en netbeheerders naast de toezichthouders wenselijk is. De uitgangspunten in de beoogde methodologie voor verdeling van de (netwerk)kosten en -baten is nog niet duidelijk. Het kabinet heeft hier zorgen over en acht het wenselijk dat er eerst meer duidelijkheid komt voordat er over een dergelijke verdeling een besluit wordt genomen.

Afbouw van projecten op het gebied van aardgas

In het TEN-E voorstel is alleen nog ruimte voor «slimme gasnetten» waarbij gebruik wordt gemaakt van innovatieve oplossingen voor de kostenefficiënte integratie van koolstofarme en hernieuwbare gasbronnen om de koolstofvoetafdruk van het bijbehorende gasverbruik te verkleinen. Naar de mening van de Commissie beschikt de EU over een onderling goed verbonden gasnet en is de gasvoorzieningszekerheid in de afgelopen jaren verbeterd door het aanleggen van interconnectoren en LNG-terminals waardoor TEN-E niet meer de aanleg van aardgasinfrastructuur hoeft te bevorderen. Het kabinet deelt de opvatting van de Commissie over het volgroeid zijn van het gasnet van de EU in belangrijke mate. Datzelfde geldt voor het voorstel van de Commissie om in TEN-E geen ruimte meer te laten voor aardgasinfrastructuur. Hoe dan ook is het kabinet van mening dat het geschikt maken van bestaande aardgasinfrastructuur voor duurzame gassen, waaronder waterstof, ook onderdeel zou moeten zijn van de herziene TEN-E. In de voorgestelde verordening is verder de bepaling opgenomen dat ENTSO-E en ENTSOG om de twee jaar leemtes op het gebied van infrastructuur in kaart dienen te brengen (artikel 13). Het is echter niet duidelijk wat er gebeurt met gesignaleerde leemtes en dan met name met leemtes op het gebied van aardgasinfrastructuur. Mocht in de discussie blijken dat lidstaten van mening zijn dat het mogelijk moet zijn om dergelijke leemtes binnen TEN-E te adresseren dan is het kabinet enkel bereid om dat in overweging te nemen indien wordt voldaan aan strenge condities met betrekking tot investeringen in CCS/CCU en/of het uitzetten van een marsroute naar het gebruik van groen gas en waterstof inclusief tijdslijn en kader richting de EU emissiereductiedoelen voor 2030 en 2050. Daarmee wordt de kans op een lock-in van het fossiele aardgas aanzienlijk verkleind en blijft een pad naar 2050 mogelijk met een rol voor gasvormige energiedragers.

Waterstofinfrastructuur

In het TEN-E voorstel wordt waterstof als een nieuwe energie-infrastructuur categorie opgenomen. Het kabinet onderschrijft de analyse in het voorstel dat waterstof een van de cruciale energiedragers is om de Europese Green Deal en de lange termijn ambities van klimaatneutraliteit in 2050 te kunnen realiseren. Hierbij gaat het om waterstoftransport en opslag en conversie (elektrolyse). Hiermee zou ook de mogelijkheid moeten worden gecreëerd om aardgasinfrastructuur te hergebruiken als waterstofinfrastructuur. Het kabinet zal zich hiervoor inzetten. Deze benadering sluit aan bij de Nederlandse strategie om een deel van het bestaande gasnetwerk van Nederland gefaseerd om te bouwen tot een waterstofnetwerk wat past bij de kosteneffectieve aanpak van waterstofinfrastructuur zoals het kabinet het beoogt.

Met deze herziening beoogt de Commissie de ontwikkeling van waterstofinterconnecties te bevorderen met als doel de ontwikkeling van een geïntegreerde Europese waterstofmarkt. Een van de voorgestelde waterstof- en electrolyse corridors is een corridor die de landen in West-Europa met elkaar moet verbinden. Het kabinet beschouwt deze benadering als een belangrijke ondersteuning om de waterstof backbone met (potentiële) grensoverschrijdende pijpleidingen in de buurlanden Duitsland en België te verbinden. Door de ontwikkeling van de waterstof backbone regionaal in te bedden en dankzij de gunstige ligging, de (binnen)havens en uitgebreide opslagcapaciteit kan Nederland een belangrijke regionale hubfunctie vervullen voor waterstof.

In Nederland zijn er nu verschillenden projecten en initiatieven die in de toekomst beogen om offshore waterstof pijpleidingen te bouwen om groene waterstof productie op de Noordzee naar land te vervoeren. In de herziene TEN-E vormen offshore-waterstofnetwerken geen deel van de prioritaire offshore netwerk corridor, wat een belemmering vormt voor schaalvergroting van de waterstofnetwerken. Het kabinet is van mening dat dit type netwerk ook zou moeten worden opgenomen binnen de corridorbenadering. Het kabinet acht het nodig om te bezien in hoeverre projecten van gekoppelde waterstofproductie met wind op zee onderdeel kunnen zijn van de geïntegreerde aanpak in TEN-E kader.

Op het gebied van eisen voor waterstofprojecten zoals opgenomen in de bijlage twee van het voorstel, wil het kabinet meer duidelijkheid over in hoeverre deze eisen vooruitlopen op de discussie over opties voor de regulering van het waterstofnetwerk in de context van de aangekondigde herziening van de Gasrichtlijn (2009/73/EC).

Het kabinet onderschrijft het belang van een centrale waterstof backbone, maar erkent ook de cruciale rol van de decentrale energieprojecten. Het kabinet is daarom van mening dat in de vroege fase waarin de Europese markt voor groene waterstof zich bevindt ook dit type projecten in aanmerking moet komen voor CEF-subsidie.

Verder zal het kabinet zich tijdens de onderhandelingen inzetten om een haalbare besparing op de levenscyclusuitstoot te hanteren die in lijn is met de gewenste uitrol van elektrolyse capaciteit binnen de EU.

CCS projecten

Het kabinet pleit voor de opname van CO2-opslag binnen de TEN-E verordening. De opname van CO2-opslag zou het mogelijk maken dat erkende PCI-projecten in de categorie CO2-transport toegang krijgen tot de voordelen van de TEN-E voor zowel de transport- als de opslaginfrastructuur. Deze voordelen behelzen ook de eventuele toegang tot financiering voor studies en werkzaamheden via de CEF. Het kabinet ziet CO2-transport en -opslaginfrastructuur als onlosmakelijke componenten voor het realiseren van grootschalige, grensoverschrijdende CCS-projecten en daarmee het behalen van de klimaatdoelstellingen.

Synergieprojecten

Het kabinet vindt het belangrijk dat de herziene TEN-E verordening synergieprojecten faciliteert zodat TEN-E bijdraagt aan systeemintegratie door het leggen van koppelingen tussen de verschillende energiesectoren binnen het energiesysteem en met de aanpalende sectoren zoals transport en digitaal. Omdat de transities in toenemende mate met elkaar verweven zijn en om kosteneffectief op te kunnen treden bijvoorbeeld op het gebied van de verduurzaming van mobiliteit, zet het kabinet in op sector overstijgende projecten tussen de CEF pijlers, de zogenaamde synergieprojecten.

Olie infrastructuur

De vraag naar olie zal naar verwachting drastisch verminderen. In lijn met de doelstellingen van de Green Deal is infrastructuur voor olievoorziening daarom niet in de nieuwe regeling opgenomen. Het kabinet steunt deze wijziging.

Implicaties voor brede welvaart

De Tweede Kamer verzoekt met de Motie van het lid Van Raan (Kamerstuk 35 377, nr. 19) om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart in brede zin. Brede welvaart bestaat uit vier aspecten. De effecten op de eerste twee aspecten, de kwaliteit van leven voor de huidige generaties in Nederland en de kapitaalvoorraden (sociaal, economisch, menselijk en natuurlijk kapitaal) voor latere generaties, beoordeelt het kabinet als positief, omdat herziening van de TEN-E meer mogelijkheden biedt voor de verduurzaming van het energiesysteem (o.a. waterstof) met mogelijk positieve effecten op de arbeidsmarkt. Tevens zorgt herziening van de TEN-E dat infrastructuur voor olievoorziening niet meer in de regeling voorkomt en dient daarmee als een mitigerend middel tegen de negatieve effecten van klimaatverandering op deze kapitaalvoorraden. Voor het derde aspect, grensoverschrijdende effecten zoals geldstromen en milieueffecten, schat het kabinet in dat herziening van de TEN-E leidt tot een toename van het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix, wat zorgt voor duurzame economische groei en bijdraagt aan het behalen van de verschillende klimaatdoelen. Ook op het vierde aspect, de verdeling van kosten en baten over verschillende groepen in de samenleving is het kabinet positief omdat meer efficiënte grensoverschrijdende samenwerking vermoedelijk zal zorgen voor lagere proceskosten. Daarnaast zorgt herziening van de TEN-E voor een groter aandeel duurzame energie waarmee dit toegankelijker wordt voor burgers.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Het TEN-E programma kan rekenen op brede steun van de Europese lidstaten. Naar verwachting zal er vooral discussie zijn over de afbouw van steun voor de gasinfrastructuur. Met name de zuidoostelijke lidstaten zijn ontevreden over de uitsluiting van aardgasinfrastructuur van de TEN-E.

Het Europees Parlement verwelkomt de herziening van de TEN-E in lijn met de energie- en klimaatdoelstellingen.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De voorgestelde rechtsgrondslag is artikel 172 VWEU. Op grond van dit artikel is de EU bevoegd om richtsnoeren vast te stellen betreffende doelstellingen, prioriteiten en grote lijnen van de op het gebied van trans-Europese energienetwerken overwogen maatregelen, zoals vastgelegd in artikel 171 VWEU. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het gebied van trans-Europese netwerken hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub h, VWEU).

b) Subsidiariteit

Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit als positief. TEN-E is ontwikkeld om het Europese energienetwerk te moderniseren en uit te breiden, voorzieningszekerheid te bevorderen en de integratie van hernieuwbare energie mogelijk te maken. Gezien het grensoverschrijdende karakter van het energienetwerk kunnen deze doelstellingen het beste op Europees niveau worden verwezenlijkt. Bovendien zijn de voordelen groter en de kosten lager als de lidstaten hierbij samenwerken. Ook zorgt een bepaalde mate van Europese infrastructuurplanning en coördinatie voor realisatie van een efficiënter Europees energienetwerk voor lagere kosten, wat het behalen van de doelen van de Europese Green Deal vereenvoudigt. Om deze redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.

Proportionaliteit

Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit als positief. Het voorstel voldoet aan het proportionaliteitsbeginsel en maakt deel uit van het EU-beleid op het gebied van TEN-E, als bepaald in artikel 170 VWEU voor Europese netwerken. De beleidsinterventie staat in verhouding tot de omvang en aard van de vastgestelde problemen. Duurzame energieprojecten zullen naar verwachting ook opgepakt gaan worden door de markt, maar de innovatieve integrale netwerkprojecten hebben aanvankelijk steun nodig om de investeringsrisico’s te ondervangen.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

De gevolgen die het voorstel op de EU-begroting heeft, hebben betrekking op de middelen van ACER. ACER zal aanvullende verantwoordelijkheden op zich nemen met betrekking tot het toezicht op het tienjarig netwerkontwikkelingsplan. Dit vergt een beperkt aantal aanvullende middelen, die elders op de begroting worden gecompenseerd. Indien er verdere gevolgen zijn voor de EU-begroting is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline. De verwachting is dat het aantal PCI- projecten komende jaren zal toenemen wat in de toekomst personele implicaties kan hebben voor de rijksoverheid en uitvoerende organisaties.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Het voorstel kan een positieve financiële consequentie voor het bedrijfsleven hebben aangezien op basis van TEN-E selectiecriteria een grensoverschrijdend energieproject project in aanmerking kan komen voor een CEF-subsidie.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Projectontwikkelaars moeten tijdens de uitvoering van projecten rapporteren over de naleving van milieuwetgeving om ervoor te zorgen dat projecten geen significante schade toebrengen aan het milieu. Verder moeten de projectpromotors een uitvoeringsplan opstellen dat goedgekeurd moet worden door nationale instanties. Dit kan voor administratieve lasten zorgen.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

De status van «project van gemeenschappelijk belang» vergroot de marktkansen van de grensoverschrijdende energieprojecten die anders vanwege diverse barrières niet van grond zouden komen. Het netwerk kan gezien worden als belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de Europese markt en de concurrentiekracht van de Europese economie.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

De verordening heeft een rechtstreekse werking. De verwijzing naar de nieuwe TEN-E verordening moet worden overgenomen in het wetsvoorstel Energiewet die waarschijnlijk niet voor de beoogde datum in werking treedt.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Voorgesteld wordt om de Commissie de bevoegdheid te verlenen gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de reikwijdte en samenstelling van de prioritaire corridors en gebieden (artikel 3, lid 1) en tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening teneinde de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang vast te stellen (artikel 3, lid 4). Het kabinet kan zich vinden in de bevoegdheidsdelegatie, omdat hiermee geen essentiële onderdelen van de verordening worden geregeld. Bovendien ligt de keuze voor delegatie (i.p.v. uitvoering) juridisch voor de hand, aangezien de wetgevingshandeling door de gedelegeerde handelingen wordt gewijzigd (door wijziging van de bijlage) en aangevuld (met betrekking tot de reikwijdte en samenstelling van de prioritaire corridors en gebieden). Een bevoegdheid voor de Commissie tot wijziging van het basisinstrument (waartoe ook de bijlagen worden gerekend) kan alleen via delegatie worden verleend.

In artikel 16 lid 10 wordt voorgesteld om de Commissie de bevoegdheid toe te kennen om uitvoeringshandelingen vast te stellen ten behoeve van kosten-baten- en kostendelingsmethodologie met het oog op de uitvoering van de geïntegreerde ontwikkelingsplan voor offshore netwerken voor hernieuwbare energie zoals beschreven in artikel 14 en 15. Aangezien hiermee wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de grensoverschrijdende kostenverdeling ten aanzien van offshore netwerken voor hernieuwbare energie volgens eenvormige voorwaarden zal plaatsvinden, ligt de keuze voor een uitvoeringshandeling (i.p.v. delegatie) juridisch voor de hand. Het kabinet zet er daarbij wel op in dat er deze uitvoeringsbevoegdheid nader wordt ingekaderd zodat er meer duidelijkheid komt over de uitgangspunten in de beoogde methodologie voor de verdeling van kosten en baten analyse. De voorgestelde verordening voorziet in de raadplegingsprocedure conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het kabinet acht de onderzoeksprocedure meer op zijn plaats nu het gaat om uitvoeringshandelingen van algemene strekking.

Het kabinet vindt het hoe dan ook wenselijk dat er nadere voorwaarden worden bepaald omtrent de betrokkenheid van stakeholders zoals netbeheerders naast de toezichthouders voor aanvang van de comitéprocedure.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening zal in werking treden per 1 januari 2022. Het kabinet beoordeelt dit als ambitieus. De verwachting is dat de vastgestelde termijn niet voldoende ruimte biedt voor de opname van de verwijzing naar de nieuwe TEN-E verordening in het wetsvoorstel Energiewet die waarschijnlijk niet voor de beoogde datum in werking treedt.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

De Commissie zal uiterlijk op 31 december 2027 een rapport openbaar maken met de evaluatie van de projecten van gemeenschappelijk belang waarin onder andere wordt ingegaan op de integratie van hernieuwbare energiebronnen en de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door de planning, ontwikkeling, bouw en in bedrijfstelling van de geselecteerde projecten van gemeenschappelijk belang, zoals vastgesteld in artikel 22 van de verordening.

e) Constitutionele toets

Niet van toepassing

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Niet van toepassing

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Niet van toepassing

Naar boven