22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2929 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2020

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 6 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Mededeling EU Agenda en Actieplan Drugs 2021–2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 2928)

Fiche: Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen

Fiche: Kapitaalmarkten Herstelpakket – Wijziging richtlijn markten voor financiële instrumenten om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2930)

Fiche: Kapitaalmarkten Herstelpakket – Wijziging Prospectusverordening om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2931)

Fiche: Kapitaalmarkten Herstelpakket – Wijziging Securitisatieverordening om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2932)

Fiche:Kapitaalmarkten Herstelpakket – Wijziging verordening kapitaalvereisten om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (Kamerstuk 22 112, nr. 2933)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen

1. Algemene gegevens

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

De Commissie heeft de 6e wijziging gepubliceerd van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen (ook wel bekend onder de afkorting «DAC»1), die ziet op het uitwisselen van fiscale informatie tussen de EU-lidstaten.2 De richtlijn heeft sinds zijn conceptie in 2011 al vijf uitbreidingen gehad, waarvan de automatische uitwisseling van bankgegevens3, rulings 4 en mogelijk agressieve grensoverschrijdende fiscale planningsconstructies5 de meest in het oog springende zijn. Het onderliggende richtlijnvoorstel staat in het teken van het verplichten van digitale platformen om fiscale informatie over hun gebruikers te verstrekken, en de uitwisseling van deze gegevens tussen de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Verder worden enige wijzigingen voorgesteld ter verbetering van de werking van de bestaande artikelen in de richtlijn. Hieronder wordt eerst ingegaan op de uitwisselingsverplichting voor digitale platformen en daarna op de overige verbeteringen van de richtlijn.

Uitwisselingsplicht voor digitale platformen

De verwachte groei van de platformeconomie6 betekent dat een steeds grotere groep belastingplichtigen inkomen verkrijgt via digitale platformen. De kans bestaat dat een deel van de gebruikers van deze digitale platformen de verworven inkomsten niet, onjuist en/of onvolledig aangeeft. Handhaving door belastingdiensten is ingewikkeld, omdat deze niet over contra-informatie beschikken waaruit blijkt dat inkomen via een platform is verworven. Dit levert een risico op van uitholling van het bestaande systeem van inkomensheffing. De platformeconomie is een internationaal fenomeen. Internationale samenwerking is daarom van groot belang om tot een effectieve aanpak te komen. Daarbij komt dat sommige internationaal opererende platformen geen vestiging hebben in Nederland en soms zelfs niet in de Europese Unie, wat tot vragen leidt over op welke wijze wettelijke verplichtingen kunnen worden opgelegd en hoe naleving van wettelijke verplichtingen kan worden afgedwongen.

Zowel op OESO-niveau, als op het niveau van de Unie wordt gewerkt aan voorstellen met betrekking tot een renseigneringsplicht7 met een bijbehorende geharmoniseerde set van gegevens die door alle deelnemende landen kan worden gebruikt. Door op internationaal niveau minimum informatie-eisen vast te stellen die gelden voor alle digitale platformen, zowel nationaal als internationaal opererend, kan vermeden worden dat platformen in elk land aan andere informatieverplichtingen moeten voldoen. Dit vermindert de administratieve lasten voor platformen en stelt zeker dat elke deelnemende belastingdienst de noodzakelijke en voor de uitvoering ter zake dienende informatie ontvangt. Verder biedt een internationaal initiatief ook meer (rechts)zekerheid aan zowel de platformen, als de platformgebruikers aan welke belastingverplichtingen zij dienen te voldoen.

OESO modelrules versus DAC 7

Omdat de platformeconomie een internationaal fenomeen is, is internationale samenwerking van groot belang om tot een eerlijke en doeltreffende belastingheffing te komen. Om deze reden heeft de OESO op 3 juli jl. een modelvoorschrift8 gepubliceerd, dat digitale platformen verplicht om informatie te verzamelen over de inkomsten die worden gerealiseerd door aanbieders van verhuur van onroerend goed en diensten via platformen en om deze informatie te verstrekken aan nationale belastingdiensten. Het onderliggende richtlijnvoorstel bouwt voort op dit OESO-voorstel en ziet daarbij ook op de verkoop van goederen, investeringen en leningen in de context van crowdfunding.

Om het systeem van gegevensuitwisseling goed te laten functioneren, is het van belang dat alle digitale platformen, ongeacht of deze in of buiten de EU zijn gevestigd, gegevens verstrekken. Daarom stelt de Commissie voor dat de digitale platformen die niet in de EU zijn gevestigd, zich moeten registreren in één van de lidstaten. Alle relevante gegevens worden vervolgens door het digitale platform aan deze lidstaat verstrekt, waarna die lidstaat de informatie doorgeeft aan de overige betrokken lidstaten. De Commissie laat de wijze van monitoring en afdwinging van registratie over aan de nationale handhavingsinstrumenten van de lidstaten.

Voorgestelde verbeteringen van de Administratieve Samenwerkingsrichtlijn

De Commissie heeft in 2019 de werking van de bestaande administratieve samenwerkingsrichtlijn geëvalueerd. Uit deze evaluatie kwamen enkele tekortkomingen en verbeterpunten, die in het richtlijnvoorstel zijn meegenomen. Hieronder volgen de belangrijkste onderwerpen:

Noodstop in het geval van een «data inbreuk» in een andere lidstaat: met het oog op de bescherming van persoonsgegevens van belastingplichtigen, zoals gewaarborgd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG),9 kunnen lidstaten de Commissie verzoeken om de uitwisseling van inlichtingen met een lidstaat waarin die gegevens niet langer goed zijn beschermd, op te schorten.

Verplicht gebruik van het buitenlandse Tax Identification Number (TIN): voorgesteld wordt bij het verstrekken van de fiscale informatie over de buitenlandse belastingplichtigen vanaf 1 januari 2023 ook verplicht het TIN van hun woonstaat te vermelden. Idee hierachter is dat het daarmee gemakkelijker is voor de ontvangende lidstaat om de informatie te koppelen aan het eigen systeem.

Joint audits: uit de evaluatie is gebleken dat niet alle lidstaten dezelfde interpretatie van de afgesproken regels over joint audits hebben. Daarom stelt de Commissie verduidelijkingen voor, zodat er een expliciet en duidelijk wettelijk kader komt voor het uitvoeren van gezamenlijke audits tussen twee of meer lidstaten.

Ten slotte, stelt de Commissie voor dat dit richtlijnvoorstel uiterlijk 1 januari 2022 in nationale wetgeving moet zijn opgenomen en vanaf dezelfde datum moet worden toegepast.

b) Impact assessment Commissie

De Commissie heeft een kwalitatieve analyse gemaakt waarbij de voorstellen zijn afgezet tegen de volgende drie scenario’s:

  • 1. Status-quo of het basis-scenario: de huidige situatie blijft gehandhaafd;

  • 2. De Commissie treedt op via niet regelgevende wijze, en publiceert een aanbeveling;

  • 3. De Commissie treedt op via regelgevende wijze, via een wetgevingsinitiatief tot wijziging van specifieke elementen van de richtlijn.

Met het oog op consistentie en doeltreffendheid concludeert de Commissie dat een wetgevingsinitiatief het beste scenario is. Regelgeving op EU-niveau creëert een gelijk speelveld voor alle lidstaten, relevant voor de verplichte informatie-uitwisseling van digitale platformen. Bovendien biedt de regelgevende optie het voordeel dat er dan één uniform systeem in de gehele EU wordt toegepast, wat zowel voor het internationaal opererende bedrijfsleven als andere belastingdiensten gunstig is.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet is een groot voorstander van meer fiscale transparantie en het bestrijden van belastingontduiking en -ontwijking.10 In EU-verband is al een aantal maatregelen getroffen op het gebied van automatische uitwisseling van informatie, zoals de automatische uitwisseling van bankgegevens (DAC2), van rulings (DAC3), landenrapportages (DAC 4) en Mandatory Disclosure (DAC6).

In het verlengde hiervan is het belangrijk dat ook de informatie over de verkregen inkomsten uit de platformeconomie met betrokken lidstaten wordt gedeeld.11 De platformeconomie zal naar verwachting blijven groeien terwijl overheden op dit moment niet over voldoende instrumenten beschikken om zicht te krijgen op de inkomsten die gebruikers hiermee verwerven. Dit kan uiteindelijk leiden tot uitholling van het huidige belastingstelsel. Omdat de digitale platformeconomie een sterke internationale component heeft, is een zo breed mogelijke internationale samenwerking van groot belang.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet staat positief tegenover het uitgangspunt van het voorstel.

Hierbij vindt het kabinet het wel belangrijk dat zoveel mogelijk landen de modelvoorschriften van de OESO over de uitwisseling van informatie gaan toepassen, omdat daarmee een zo breed mogelijk gelijk speelveld wordt gerealiseerd. In dit kader is het EU-voorstel van groot belang. Met het onderliggende richtlijnvoorstel kunnen de EU-lidstaten immers informatie met elkaar uitwisselen via het bestaande en goed werkende Europese informatie-uitwisselingsnetwerk. Wel benadrukt het kabinet dat voor een goede werking in de uitvoeringspraktijk het EU-uitwisselingsmodel zoveel mogelijk gelijkend moet zijn aan het OESO-uitwisselingsmodel. Dit om te voorkomen dat twee verschillende uitwisselingregimes ontstaan: één rapportage voor de EU-lidstaten en een andere voor de overige OESO-lidstaten. Dit is zowel onwenselijk voor platformen als voor belastingdiensten en leidt voor beiden tot disproportioneel hoge uitvoeringslasten. Het onderliggende richtlijnvoorstel sluit niet één op één aan bij het OESO-voorstel; zoals genoemd ziet de uitwisselingsplicht van het onderliggende richtlijnvoorstel, anders dan het OESO-voorstel, ook op informatie omtrent de verkoop van goederen en investeringen en leningen in de context van crowdfunding.

Het kabinet stelt daarbij de vraag of het op dit moment wenselijk is om ook informatie over goederen en crowdfunding op te nemen in het voorstel. Inhoudelijk lijkt de verplichting om goederen en crowdfunding binnen de reikwijdte op te nemen nu te snel te gaan. De OESO heeft ervoor gekozen om beide opties buiten de reikwijdte te houden om de regels efficiënt, gericht en werkbaar te houden12. Voor de Belastingdienst zal het moeten werken met twee verschillende gegevensuitwisselingsregimes effect op de uitvoering hebben. Voor wat betreft crowdfunding geldt daarnaast dat er vaak sprake is van leningen of investeringen aan bedrijven en dat er waarschijnlijk ook niet direct sprake is van puur inkomen. Om deze redenen heeft het kabinet de voorkeur dat de reikwijdte van DAC 7 zoveel mogelijk overeen komt met de reikwijdte van de modelvoorschriften van de OESO. Als meer ervaring in de praktijk is opgedaan over hoe de informatie-uitwisseling met digitale platformen uitpakt, kan worden overwogen om de reikwijdte in OESO-verband uit te breiden. Ook de OESO heeft aangegeven dat stapsgewijze uitbreiding in de rede ligt.

Een ander aandachtspunt is de afdwingbaarheid van de informatieplicht voor digitale platformen die niet in de EU gevestigd of geregistreerd zijn. De Commissie laat de monitoring van deze plicht over aan de lidstaten. Het zal een uitdaging worden om niet-geregistreerde digitale platformen die wel actief zijn in de lidstaten op te sporen. Dit gedeelte van de richtlijn, waaronder de mate van coördinatie tussen de lidstaten, dient nader uitgewerkt te worden.

Verder verwelkomt het kabinet het noodstop-instrument in het geval er een data inbreuk plaatsvindt in een andere lidstaat. Op basis van de AVG hebben de lidstaten de plicht om de belastinggegevens van hun belastingplichtigen te beschermen. Als een andere lidstaat daartoe niet in staat blijkt te zijn, ligt het voor de hand dat de andere EU-lidstaten vervolgens geen gegevens meer hoeven te verstrekken totdat het data-lek gedicht is.

Het kabinet staat minder positief tegenover het voorstel om lidstaten te verplichten om ook het buitenlandse TIN bij de verstrekking van informatie op te nemen. De toegevoegde waarde is niet zo groot, maar de invoeringskosten zijn dat wel. Nederland registreert het buitenlandse TIN niet. Een verplichting daartoe zou een ingrijpende omschakeling van de Nederlandse systemen betekenen, en staat in geen verhouding tot het eventuele voordeel. Aangezien het buitenlandse TIN ingevolge het richtlijnvoorstel moet worden meegeleverd bij o.a. de uitwisseling over arbeidsinkomsten, pensioenen, eigendom van en inkomen uit onroerend goed, dienen niet alleen de Belastingdienst, maar ook de verstrekkers van de gegevens (zoals gemeenten, werkgevers en uitkeringsinstanties) hun systemen aan te passen. Bovendien is een wettelijke basis nodig voor het uitvragen van dit nummer. Om de buitenlandse TIN-verplichting te verwerken, zal Nederlandse wet- en regelgeving aangepast moeten worden.

Tot slot, heeft het kabinet grote twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Met name de uitwisseling van informatie door digitale platformen betekent zowel voor de Belastingdienst, als voor de platformen een zeer grote ICT-operatie die naar grote waarschijnlijkheid niet binnen één jaar kan worden gerealiseerd. Nederland zal zich daarom inzetten voor het uitstellen van de implementatiedatum.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Het Duitse Voorzitterschap wil een politiek akkoord over dit voorstel bereiken tijdens de komende Economische en Financiële Raad van 4 november. Dit betekent dat er weinig tijd is om dit richtlijnvoorstel te bespreken. Meerdere lidstaten lijken de voorkeur te hebben om de verkoop van goederen in de EU-reikwijdte op te nemen. Verder is een aantal lidstaten, om dezelfde redenen als Nederland, tegen de verplichting van het gebruik van het buitenlandse TIN. Tenslotte zullen meerdere lidstaten, evenals Nederland, aangeven dat één jaar tijd voor de implementatie van deze wetgeving en het invoeren van het vereiste ICT-instrumentarium te beperkt is. Het Europees Parlement heeft zich tot dusverre nog niet uitgesproken over de wijziging van de richtlijn.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 115 VWEU en op artikel 113 VWEU. Artikel 115 VWEU vormt de rechtsgrondslag voor het vaststellen van richtlijnen voor de onderlinge aanpassing van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt. Artikel 113 VWEU vormt de rechtsgrondslag voor het vaststellen van bepalingen die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgevingen inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen. De voorgestelde rechtsbasis is gelijk aan de via het voorstel te wijzigen richtlijn. Het kabinet acht dit de juiste rechtsbasis.

b) Subsidiariteit

Het voorstel wordt door het kabinet positief beoordeeld op subsidiariteit. Het richtlijnvoorstel ziet op de informatieplicht voor digitale platformen met als doelstelling om een zo goed mogelijk fiscaal inzicht te verkrijgen in de inkomsten van Nederlandse belastingplichtigen. Platformexploitanten verlenen voornamelijk diensten met een grensoverschrijdend karakter. Aangezien de rapportageverplichting ten aanzien van inkomsten afkomstig uit het gebruik van digitale platforms in de eerste plaats tot doel heeft dat de belastingautoriteiten worden geïnformeerd over activiteiten die zich uitstrekken over meer dan één rechtsgebied, dient een dergelijk initiatief te worden genomen op het niveau van de EU. Zo kan een uniforme aanpak van het geconstateerde probleem worden gegarandeerd. Daarom is het EU-niveau het meest aangewezen niveau om de geconstateerde problemen aan te pakken en de doeltreffendheid en volledigheid van het systeem voor de uitwisseling van inlichtingen en de administratieve samenwerking te garanderen. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden.

c) Proportionaliteit

Het kabinet oordeelt positief over de proportionaliteit, met kanttekeningen. De keuze om de bestaande administratieve samenwerkingsrichtlijn uit te breiden is proportioneel, omdat er wordt voortgebouwd op het al bestaande Europese systeem van fiscale informatie-uitwisseling. Hiermee wordt het doel om meer fiscale informatie uit te wisselen op een geschikte wijze ingevuld.

Wel betwijfelt het kabinet of de voorgestelde ruimere reikwijdte van de uitwisselingsplicht voor digitale platformen een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de reikwijdte die de OESO voorstelt. Het zou er op neer kunnen komen dat er in feite twee uitwisselingssystemen opgezet moeten worden, waardoor de uitvoeringskosten hoger zullen uitvallen. Hierdoor gaat het voorgestelde optreden volgens het kabinet verder dan noodzakelijk om het doel te bereiken.

Verder wordt voorgesteld om het buitenlandse TIN verplicht op te nemen in de informatieverstrekking. Dit acht het kabinet niet proportioneel, aangezien een ander, minder ingrijpend optreden mogelijk zou zijn, bijvoorbeeld door de verstrekking van het buitenlandse TIN optioneel te maken. Door het buitenlandse TIN verplicht op te nemen, zou een complete herziening vereist zijn van de werkwijze van alle instanties, die fiscale informatie aanleveren of ontvangen.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

In de wijziging van deze richtlijn worden geen concrete voorstellen gedaan die financiële gevolgen hebben voor de EU-begroting. Indien er toch gevolgen zijn voor de EU-begroting, is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

De Commissie schat de eenmalige kosten voor het opzetten van het ICT-systeem voor alle lidstaten en de digitale platformen op honderden miljoenen euro’s en de jaarlijkse kosten op tientallen miljoenen euro’s. Ook voor Nederland zal de implementatie van de richtlijn kosten met zich meebrengen, die met name zullen komen te liggen bij de Belastingdienst. Van belang hierbij is om op te merken dat de reikwijdte van het huidige voorstel voor wijziging van DAC 7 afwijkt van het voorstel van de OESO. Dit heeft vanuit het uitvoeringsperspectief van de Belastingdienst consequenties, omdat dit zou kunnen betekenen dat de regelingen separaat van elkaar geïmplementeerd moeten worden. Dit zou de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst verder doen toenemen.

De verplichte opname van het buitenlandse TIN zal tevens uitvoeringskosten met zich meebrengen.

Het is op dit moment echter niet goed mogelijk om aan te geven wat de precieze impact van het voorstel is op de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst. Nederland zal zich er voor inzetten om deze kosten zo beperkt mogelijk te houden. De uiteindelijke kosten zullen in ieder geval na aanname door de Economische en Financiële Raad (door middel van een Uitvoeringstoets) nader in kaart moeten worden gebracht. De uitvoeringstoets zal daarbij uitwijzen hoe eventuele budgettaire consequenties van dit voorstel ingepast worden binnen de begroting van het Ministerie van Financiën.

Verder heeft het kabinet grote twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Met name de uitwisseling van informatie door digitale platformen betekent zowel voor de Belastingdienst als voor de platformen een zeer grote ICT-operatie die naar grote waarschijnlijkheid niet binnen één jaar kan worden gerealiseerd.

Naar verwachting zullen er meer belastinginkomsten geïnd worden als gevolg van een beter zicht van de belastingdiensten op de verrichte activiteiten die via digitale platformen plaatsvinden.

Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Hierbij zal ook worden gekeken naar de budgettaire consequenties voor decentrale overheden.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

De digitale platformen zullen moeten investeren in een ICT-programma dat alle benodigde informatie moet verzamelen en vervolgens moet verzenden naar de lidstaat waar het digitale platform gevestigd of geregistreerd is. De Commissie schat de eenmalige kosten voor het opzetten van het ICT-systeem voor alle lidstaten en de digitale platformen op honderden miljoenen Euro’s en de jaarlijkse kosten op tientallen miljoenen Euro’s.

Vermoedelijk zijn er geen financiële baten voor de digitale platformen.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

De digitale platformen krijgen een verzwaring van de administratieve lastendruk. Daarbij moet wel gesteld worden dat de huidige administratieve lastendruk vrijwel nihil is en, in vergelijking met het traditioneel bedrijfsleven, ook na het van kracht worden van het onderliggende richtlijnvoorstel vermoedelijk nog steeds aan de lage kant zal zijn. Verder zullen belastingdiensten die informatie verkrijgen van een digitaal platform deze informatie moeten doorsturen naar de relevante lidstaten. Mocht een digitaal platform in alle EU-lidstaten actief zijn, dan kan een dergelijke doorverzending leiden tot een significante lastenverzwaring voor de belastingdiensten.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

De voorgestelde richtlijnwijziging zal geen directe gevolgen hebben voor het Europese concurrentievermogen.

6. Juridische implicaties

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

De richtlijn heeft tot gevolg dat in ieder geval de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Algemene wet inzake rijksbelastingen zullen moeten worden gewijzigd. Indien het buitenlandse TIN meegeleverd moet gaan worden, zullen waarschijnlijk nog meer wetten en regels aangepast moeten worden.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om uitvoeringshandelingen vast te stellen voor de vaststelling van het standaardformulier voor de registratie en identificatie van digitale platformen die niet in de EU zijn gevestigd en (nog) niet zijn geregistreerd. Verder wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om uitvoeringshandelingen vast te stellen over de feedback procedure voor lidstaten, die op basis van de DAC informatie hebben ontvangen van een andere lidstaat.

Het kabinet kan instemmen met de keuze voor uitvoeringshandelingen, omdat het gaat om het waarborgen van uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de voorgestelde richtlijn en in het bijzonder de verplichte automatische inlichtingenuitwisseling tussen de belastingautoriteiten.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Het kabinet heeft grote twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Met name het verwerken van de informatie die de Belastingdienst van digitale platformen zal ontvangen, betekent een grote ICT-operatie die niet binnen één jaar kan worden gerealiseerd.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Een evaluatie is wenselijk, omdat op deze manier bezien wordt hoe dit voorstel in de praktijk uitwerkt.

e) Constitutionele toets

Niet van toepassing

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

a) Uitvoerbaarheid

De Belastingdienst zal bevoegd worden om de informatie van digitale platformen te ontvangen, en waar nodig door te sturen naar andere lidstaten. De Belastingdienst heeft op basis van de DAC en voorgaande wijzigingsvoorstellen van de DAC, specifieke afdelingen die zich bezighouden met het uitwisselen van de fiscale informatie. De uitbreiding naar de uitwisseling van informatie aangaande digitale platformen zal bij deze afdelingen worden ondergebracht.

Wel heeft het kabinet grote twijfels over de haalbaarheid van de voorgestelde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Met name de uitwisseling van informatie door digitale platformen betekent zowel voor de Belastingdienst als voor de platformen een zeer grote ICT-operatie die naar grote waarschijnlijkheid niet binnen één jaar kan worden gerealiseerd. Verder is het voor de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst van belang dat het voorstel dicht bij het OESO-voorstel blijft.

b) Handhaafbaarheid

De handhaafbaarheid van het voorstel komt toe aan de Belastingdienst. De Commissie laat het toezicht en vervolging over aan de lidstaten. Het kabinet heeft nog twijfel over de werkbaarheid van het voorstel om de handhaving van digitale platformen die niet in de EU zijn gevestigd en zich dienen te registeren, bij de individuele lidstaten te beleggen. Dit gedeelte van de richtlijn dient nader uitgewerkt te worden. Ook de mate van coördinatie tussen de lidstaten zal moeten worden meegenomen in de verdere uitwerking.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Niet van toepassing


X Noot
1

De afkorting van de Engelse benaming: Directive on Administrative Cooperation in the field of taxation.

X Noot
2

Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

X Noot
3

Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 1).

X Noot
4

Richtlijn (EU) 2015/2376 van de Raad van 8 december 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 332 van 18.12.2015, blz. 1).

X Noot
5

Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (PbEU 2018, L 139).

X Noot
6

Werkzaamheden of diensten die worden verricht via een digitaal platform.

X Noot
7

Renseigneren is het verplicht verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst.

X Noot
9

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).

X Noot
10

Kamerstuk 25 087, nr. 188.

X Noot
11

Kamerstuk 32 140, nr. 71.

X Noot
12

MODEL RULES FOR REPORTING BY PLATFORM OPERATORS WITH RESPECT TO SELLERS IN THE SHARING AND GIG ECONOMY © OECD 2020, pag 8 en 9.

Naar boven