22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2655 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2018

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij tien fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Verordening inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europese Transport Netwerk (TEN-T)(Kamerstuk 22 112, nr. 2650).

Fiche: Richtlijn betreffende facultatieve verleggingsregeling en het snelle reactie mechanisme tegen btw-fraude. (Kamerstuk 22 112, nr. 2651)

Fiche: Richtlijn betreffende een definitief btw-systeem (Kamerstuk 22 112, nr. 2652)

Fiche: Wijziging betreffende de structuurrichtlijn van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (Kamerstuk 22 112, nr. 2653)

Fiche: Verordening raamwerk voor duurzame investeringen (Kamerstuk 22 112, nr. 2654)

Fiche: Verordening duurzaamheidsoverwegingen bij investeringen en Advisering

Fiche: Wijziging van Verordening (EU) 2016/1011 in verband met low-carbon benchmarks en positive carbon impact benchmarks (Kamerstuk 22 112, nr. 2656)

Fiche: Richtlijn EU Emergency Travel Document (Kamerstuk 22 112, nr. 2657)

Fiche: Mededeling EU Pollinators Initiative (Kamerstuk 22 112, nr. 2658)

Fiche: Verordening ABC Waiver (Kamerstuk 22 112, nr. 2659)

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Fiche: Verordening duurzaamheidsoverwegingen bij investeringen en advisering

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    mei 2018

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM 2018 (354)

  • d) EUR-lex

    https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?qid=1528270942371&uri=CELEX:52018PC0354

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

    SWD(2018) 264

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Economische en Financiële Zaken

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Financiën

  • h) Rechtsbasis

    Het voorstel voor de verordening is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

  • i) besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheidsbeslissing in de Raad

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Met dit voorstel wil de Europese Commissie zorgen dat institutionele investeerders, vermogensbeheerders en financieel adviseurs die adviseren over beleggingsproducten op een duidelijke en coherente wijze ESG (ecologisch, sociale aspecten en governance) criteria integreren in hun investeringsafweging respectievelijk in hun advies over beleggingsproducten met als uiteindelijk doel de duurzaamheid van investeringen te vergroten. Deze verordening ziet met name op de informatievoorziening die hier op van toepassing zou moeten zijn. Zo worden financiële marktpartijen verplicht om, in aanvulling op de reeds bestaande informatievereisten, in hun precontractuele informatie op te nemen:

  • Welke procedure is toegepast voor het integreren van duurzaamheidrisico’s in hun investeringsbeslissingen en advies;

  • In welke mate duurzaamheidsrisico’s gevolgen hebben voor de opbrengst van het financiële product dat wordt aangeboden; en

  • In hoeverre beloningsbeleid in lijn is met de integratie van duurzaamheidsrisico’s; en indien van toepassing,

  • In lijn is met het duurzame investeringsdoel van een financieel product.

Aanvullend wil de Commissie met dit voorstel de transparantie voor duurzame investeringen vergroten. Zo wordt het verplicht om informatie te verschaffen hoe de doelstelling van de duurzame investeringen wordt bereikt, bijvoorbeeld door aan te geven op welke wijze gebruik is gemaakt van een index en hoe deze is samengesteld. Financiële marktpartijen dienen hun beleid en precontractuele informatievereisten ten aanzien van duurzaamheidsrisico’s op hun website te plaatsen.

Met artikel 10 van dit voorstel wordt een wijziging van de herziene IORP-richtlijn (Institutions for Occupational Retirement Provision), die geldt voor pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen, voorgesteld. Het voorstel verschaft de Commissie de bevoegdheid om met gedelegeerde wetgeving te komen met betrekking tot de wijze waarop door IORP’s in het kader van de prudent person-regel rekening moet worden gehouden met ESG-factoren, alsmede met betrekking tot de wijze waarop ESG-factoren door IORP’s moeten worden meegenomen bij beleggingsbesluiten en het risicomanagement.

Het voorstel maakt onderdeel uit van een breder pakket aan initiatieven van de Europese Commissie ten aanzien van duurzame ontwikkeling. Tegelijkertijd met de onderhavige verordening zijn twee andere voorstellen gepubliceerd voor (gedelegeerde) verordeningen die voorschrijven dat beleggingsondernemingen die adviseren over financiële instrumenten en adviseurs die adviseren over verzekeringen met een beleggingscomponent bij het geven van advies rekening dienen te houden met de wensen van de klant ten aanzien van ESG-criteria. Daartoe worden de gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/5651 wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en de gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/23592 ten aanzien van informatievereisten en gedragsregels die van toepassing zijn op de distributie van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten aangepast. Tevens heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd ten aanzien van benchmarks voor carbon emissions.

Deze drie voorstellen werken een aantal elementen uit het Europese actieplan voor duurzame groei van 8 maart 2018 uit.

b) Impact assessment Commissie

De Europese Commissie heeft een impact assessment uitgevoerd. De Commissie identificeert in haar assessment een aantal problemen waardoor ESG-criteria onvoldoende worden meegewogen bij investeringsbeslissingen waarvan één ziet op een gebrek aan informatieverstrekking gerelateerd aan duurzaamheidsoverwegingen.

Omdat er geen expliciete informatie verplichting voor financiële marktpartijen ten aanzien van de rol van ESG-criteria richting hun klanten bestaat, maakt dit het voor eindinvesteerders moeilijk en kostbaar om een goed geïnformeerde investeringsbeslissing te nemen. Op dit moment wordt informatie in dit kader nog onvoldoende stelselmatig verstrekt en is de informatie te onsamenhangend en lastig vergelijkbaar. De Commissie heeft een aantal opties onderzocht en concludeert dat het introduceren van een verplichting tot informatievoorziening, zowel op het niveau van de entiteit (institutionele belegger, financieel adviseur en vermogensbeheerder) als op het niveau van het financiële product (bijvoorbeeld beleggingsfonds) of dienst (bijvoorbeeld vermogensbeheer) de beste optie is.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet is van mening dat de financiële sector een belangrijke taak heeft in het faciliteren van de transitie die nodig is om de nationale en internationale klimaatdoelen te realiseren. Deze transitie vergt op grote schaal investeringen, waarvoor publieke middelen ontoereikend zullen zijn. Klimaatverandering en verduurzaming vragen bovendien om grensoverschrijdende oplossingen en samenwerking tussen EU-lidstaten.

In Nederland werken overheid en financiële sector reeds nauw samen om de energietransitie te faciliteren. Zo is er binnen het klimaatakkoord een taakgroep financiering, waarin pensioenfondsen, verzekeraars, investeerders, banken, en andere partijen gezamenlijk voorstellen ontwikkelen om knelpunten in de markt voor duurzame financiering op te lossen. Daarnaast zetten de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het sluiten van een IMVO-convenanten met de financiële sector.

Ook financiële instellingen zelf zijn druk doende in het nader identificeren van de klimaateffecten van investeringen via het Platform Carbon Accounting Financials. Het kabinet moedigt deze initiatieven van harte aan. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel om transparanter te zijn over duurzaamheidsfactoren bij beleggingsbeslissingen door financiële marktpartijen en door vermogensbeheerders in hun advies aan klanten. Deze informatie kunnen institutionele beleggers meewegen bij het nemen van meer duurzame beleggingsbeslissingen. Bijvoorbeeld Nederlandse pensioenfondsen proberen in hun investeringsbeleid al duurzaamheidsaspecten mee te nemen, en hebben de wettelijke verplichting transparant te zijn over de wijze waarop zij in het beleggingsbeleid rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.

Dit stelt (vertegenwoordigers van) werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden in staat om hier een oordeel over te vormen. Op dit moment treft het kabinet tevens voorbereidingen om de herziene IORP-richtlijn (richtlijn 2016/2341/EU) te implementeren. De in het kader daarvan voorgestelde wet- en regelgeving is er mede op gericht dat pensioenfondsen meer informatie aan hun deelnemers beschikbaar stellen over de wijze waarop met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen is rekening gehouden bij het beleggingsbeleid. Daarnaast wordt voorgeschreven dat de risico’s in de beleggingsportefeuille die verband houden met deze factoren onderdeel vormen van het risicobeheer en de eigenrisicobeoordeling van pensioenfondsen.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Voor het behalen van de doelstellingen van het akkoord van Parijs en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties zijn grote financiële inspanningen nodig. Deze opgave kan niet alleen door overheden worden gefinancierd. Het is daarom hard nodig dat de private investeringen verder gemobiliseerd worden. Dit voorstel kan daar een positieve bijdrage aan leveren. Het kabinet deelt de mening van de Europese Commissie dat het nadrukkelijker belichten van duurzaamheidsrisico’s kan bijdragen aan het terugdringen van deze risico’s in het financiële systeem en daarmee de transitie zal vergemakkelijken. Het kabinet staat daarom positief ten aanzien van het meenemen van duurzaamheidsfactoren door institutionele beleggers bij het nemen van beleggingsbeslissingen en door vermogensbeheerders in hun advies aan klanten. Ook vindt het kabinet het positief vanuit proportionaliteitsoogpunt dat de te verstrekken precontractuele informatie meegenomen mag worden in de reeds bestaande documentatie die ingevolge de verschillende toepasselijke richtlijnen verstrekt dient te worden.

Tegelijkertijd merkt het kabinet op dat bij de vormgeving en verstrekking van informatie gebruikt moet worden gemaakt van inzichten uit de gedragswetenschap. Terwijl meer informatie institutionele beleggers kan helpen om beter afgewogen duurzame investeringsbeslissingen te nemen, kan extra informatie niet-professionele beleggers juist belemmeren bij het maken van een duurzame keuze. De uitwerking van de informatieverplichtingen gebeurt grotendeels door de Europese Commissie via technische reguleringsnormen. Nederland zal aandacht vragen voor het meenemen van inzichten uit de gedragswetenschap bij deze uitwerking. Bovendien mist in de verordening een omschrijving of definitie van het begrip duurzaamheidsrisico. Het kabinet zal hiervoor aandacht vragen bij de onderhandelingen.

Ook is het kabinet benieuwd wat het voorstel betekent voor bijvoorbeeld Nederlandse pensioenfondsen. Zij zijn immers al druk doende om duurzaamheidsoverwegingen meer mee te laten nemen, daartoe (mede) aangespoord door hun deelnemers. Het kabinet is enerzijds van mening is dat er een belangrijke taak voor financiële instellingen ligt om hier verdere stappen in te zetten. Daar kan dit voorstel aan bijdragen. Tegelijkertijd is het aan pensioenfondsen zelf om hun beleggingsbeleid vorm te geven. Zij moeten daarbij rekening houden met de belangen en wensen van alle risicodragers (werkgevers, werknemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden). Maatschappelijk verantwoord beleggen is daar een onderdeel van en de mate waarin hierop wordt ingezet moet mede vanuit deze partijen komen. Het kabinet vindt verplichtingen op Europees niveau die deze integrale beleggingsbeslissing kunnen verstoren niet noodzakelijk, mede gelet op het sterk nationale karakter van het pensioenstelsel. Het kabinet is wel voorstander van meer transparantie over de duurzaamheid van investeringen, alsmede van heldere communicatie daarover naar de deelnemers. Gegeven deze houding kijkt het kabinet kritisch naar het toevoegen van gedelegeerde handelingen aan de herziene IORP-richtlijn. Deze is overigens recentelijk nog herzien en de implementatietermijn is nog niet verstreken. De in het kader van deze richtlijn voorgestelde wet- en regelgeving bevat diverse bepalingen om de transparantie over het ESG-beleid te bevorderen. Het kabinet acht het niet opportuun deze regelgeving nu alweer te wijzigen en wil eerst de uitwerking hiervan ervaren, alvorens verdere stappen te onderzoeken.

Nederland zal dit tijdens de onderhandelingen benadrukken. Nederland streeft ernaar om een uiteindelijke tekst te hebben welke aansluit bij goed functionerende nationale praktijken.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Het kabinet verwacht dat andere lidstaten net als Nederland overwegend positief zullen zijn over het doel dat de Commissie met dit voorstel tracht te bereiken, namelijk het vergroten van de transparantie over het meewegen van ESG-criteria in investeringsbeslissingen en advies. De EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd aan de Overeenkomst van Parijs en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen en onderschrijven de noodzaak om private investeringen te mobiliseren voor het bereiken van de klimaat- en ontwikkelingsdoelstellingen. Doordat er nog geen bespreking in de Raad heeft plaatsgevonden, is niet bekend of de lidstaten de wijze waarop de Europese Commissie de regels vormgeeft volledig steunen.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

De bevoegdheid voor de verordening wordt gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit artikel geeft de EU de bevoegdheid om wetgeving vast te stellen inzake de werking van de interne markt. Het betreft een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (zie art. 4, lid 2, onder a, VWEU). Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.

b) Subsidiariteit

De subsidiariteit van het voorstel wordt door Nederland als deels positief, deels negatief beoordeeld. Het harmoniseren van EU-regelgeving met betrekking tot informatieverstrekking over het meewegen van ESG-criteria in investeringsbeslissingen en financieel advies kan bijdragen aan het beter functioneren van de interne markt voor financiële marktpartijen binnen de Unie. Het voorstel van de Europese Commissie verbetert de informatievoorziening aan investeerders over ESG-criteria, zodat deze informatie meegewogen kan worden bij investeringsbeslissingen. Harmonisatie van regels kan alleen worden bereikt door het treffen van maatregelen op Europees niveau. Dit zorgt bovendien voor een gelijk speelveld voor financiële marktpartijen.

Het kabinet is negatief over de subsidiariteit van artikel 10, waarin een wijziging van de IORP-richtlijn wordt voorgesteld. Het voorstel verschaft de Commissie de bevoegdheid om met gedelegeerde wetgeving te komen met betrekking tot de wijze waarop door IORP’s in het kader van de prudent person-regel rekening moet worden gehouden met ESG-factoren, alsmede met betrekking tot de wijze waarop ESG-factoren door IORP’s moeten worden meegenomen bij beleggingsbesluiten en het risicomanagement. Nederland meent dat dit te weinig ruimte biedt voor de Nederlandse invulling van de prudentperson-regel. Daarnaast zal lagere Europese regelgeving mogelijk ingrijpen in de wijze waarop het beleggingsbeleid van Nederlandse pensioenfondsen tot stand komt en waarbij de belangen van alle betrokkenen wordt meegewogen. Het kabinet vindt vergaande Europese verplichtingen door de Uniewetgever die deze integrale beleggingsbeslissing verstoren niet wenselijk, mede gelet op het sterk nationale karakter van het pensioenstelsel.

c) Proportionaliteit

Nederland is positief over de proportionaliteit van het voorstel, aangezien de verordening de het meewegen van ESG-criteria in investeringsbeslissingen en financieel advies verbetert en daarbij geldt dat de kosten hiervan voor financiële marktpartijen beperkt zijn omdat de nieuwe taken geïntegreerd kunnen worden in al bestaande processen. De Europese Commissie streeft met dit voorstel naar het verhogen van de transparantie en het verlagen van de zoekkosten voor investeerders om te kunnen bepalen hoe duurzaamheidsrisico’s worden geïntegreerd in investeringsprocessen door financiële marktpartijen en financiële adviseurs. De Europese Commissie geeft aan dat uit de consultatie is gebleken dat de kosten voor het meewegen en integreren van ESG-criteria beperkt zijn. De hoogte van de kosten hangt mede af van de uitwerking van de transparantieverplichtingen via de gedelegeerde handelingen. Nederland zal aandacht vragen voor het zo lastenluw mogelijk uitwerken van de informatieverplichtingen.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU. Voor zover deze er wel blijken te zijn, is Nederland van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting. Mochten er uiteindelijk toch budgettaire gevolgen zijn, dan worden deze ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Volgens de Europese Commissie zullen de zoekkosten dalen voor beleggers om te kunnen bepalen hoe duurzaamheidsrisico’s worden geïntegreerd in investeringsprocessen door financiële marktpartijen en financiële adviseurs.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Het voorstel leidt tot nalevingskosten voor financiële marktpartijen, omdat zij ESG factoren zullen moeten integreren in hun investeringsafweging. Het impact assessment van de Commissie geeft echter aan dat de kosten hiervan voor financiële marktpartijen beperkt zijn omdat de nieuwe taken geïntegreerd kunnen worden in al bestaande processen. Ook de verplichte informatieverstrekking, met name het aanpassen van precontractuele informatie leidt tot een beperkte stijging van kosten voor financiële marktpartijen. Wel zal het kabinet aandacht vragen voor het zo lastenluw mogelijk uitwerken van de informatieverplichtingen.

e) Gevolgen voor de concurrentiekracht

Door het harmoniseren van regels voor informatieverstrekking over het meewegen van ESG-criteria in investeringsbeslissingen en financieel advies wordt het gelijke speelveld tussen financiële marktpartijen versterkt. Daarmee zijn de voorstellen dus positief voor de concurrentiekracht.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Het voorstel heeft de vorm van een Europese verordening. De verordening is rechtstreeks van toepassing in de lidstaten. Het toezicht op de naleving van de verordening wordt echter middels het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten geoperationaliseerd. De verordening zal derhalve maar zeer beperkt leiden tot wijzigingen van het nationale wettelijk kader.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

De verordening bevat vijf bepalingen die de Europese Commissie de bevoegdheid geven om technische reguleringsnormen (regulatory technical standards (RTS) en implementing technical standards (ITS) vast te stellen. De artikelen 5, zesde lid, 6, tweede lid, en 7, vierde lid, geven de Commissie de bevoegdheid om technische reguleringsnormen (RTS) vast te stellen voor de nadere invulling en wijze van presenteren van de informatie die op grond van deze artikelen verstrekt dient te worden. De vaststelling van deze technische reguleringsnormen gebeurt overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010. Het gaat dan om de vaststelling van gedelegeerde handelingen.

Daar voornoemde bepalingen een nadere, meer technische uitwerking betreffen, heeft het kabinet op voorhand geen bezwaar tegen deze delegatie van bevoegdheden aan de Europese Commissie. De keuze voor gedelegeerde handelingen ligt juridisch gezien ook voor de hand omdat het gaat om de vaststelling van maatregelen ter aanvulling van de verordening.

Artikel 9, tweede lid, geeft de Commissie de bevoegdheid om technische reguleringsnormen (ITS) vast te stellen voor de standaard presentatie van informatie over duurzame investeringen in marketinginformatie. De vaststelling van de technische uitvoeringsnormen gebeurt overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010. Het gaat hierbij om de vaststelling van uitvoeringshandelingen. Het kabinet kan zich vinden in de keuze voor uitwerkingen van de bovengenoemde bepalingen in technische reguleringsnormen. De vast te stellen RTS en ITS zien steeds op een beperkte nadere invulling van de te verstrekken informatie en de wijze van presenteren van die informatie met als doel een eenvormige toepassing van de richtlijn en verordening te bevorderen. De keuze voor uitvoeringshandelingen ligt juridisch gezien voor de hand omdat deze erop gericht zijn om de verordening volgens eenvormige voorwaarden uit te voeren in alle lidstaten.

Het kabinet is het echter niet eens met artikel 10, waarin een wijziging van de herziene IORP-richtlijn wordt voorgesteld. In het voorstel verschaft de Commissie de bevoegdheid om met gedelegeerde wetgeving te komen met betrekking tot de wijze waarop door IORP’s in het kader van de prudent person-regel rekening moet worden gehouden met ESG-factoren, alsmede met betrekking tot de wijze waarop ESG-factoren door IORP’s moeten worden meegenomen bij beleggingsbesluiten en het risicomanagement. Nederland meent dat dit te weinig ruimte biedt voor de Nederlandse invulling van de prudentperson-regel. Daarnaast zal lagere Europese regelgeving mogelijk ingrijpen in de wijze waarop het beleggingsbeleid van Nederlandse pensioenfondsen tot stand komt en waarbij de belangen van alle betrokkenen wordt meegewogen. Het kabinet vindt vergaande Europese verplichtingen door de Uniewetgever die deze integrale beleggingsbeslissing verstoren niet wenselijk, mede gelet op het sterk nationale karakter van het pensioenstelsel. Gegeven deze houding kijkt het kabinet kritisch naar het toevoegen van gedelegeerde handelingen aan de herziene IORP-richtlijn. Deze is overigens recentelijk nog herzien en de implementatietermijn is nog niet verstreken. De in het kader van deze richtlijn voorgestelde wet- en regelgeving bevat diverse bepalingen om de transparantie over het ESG-beleid te bevorderen. Het kabinet acht het niet opportuun deze regelgeving nu alweer te wijzigen omdat het verwacht dat de IORP-richtlijn ver genoeg zal gaan om het doel te bereiken en wil eerst de uitwerking hiervan ervaren, alvorens verdere stappen te onderzoeken.

Wat betreft de vaststelling van een RTS of ITS hebben de Raad en het Europees Parlement, afhankelijk van de omstandigheden, één tot zes maanden om bezwaar te maken tegen de vaststelling.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening in beginsel 1 jaar na publicatie van deze verordening in werking treden. Een aantal artikelen (artikelen 5, lid 5, 6, tweede lid, 7, vierde lid, 9, tweede lid en 10) treden direct in werking. Artikel 7, eerste tot en met derde lid, moet twee jaar na publicatie in werking treden. Voor zover wetswijzigingen benodigd zijn, wordt een periode van 18 maanden of minder te kort geacht.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Het kabinet acht het wenselijk dat de verordening wordt geëvalueerd en kan zich vinden in de voorgestelde evaluatietermijn van 60 maanden na inwerkingtreding.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Er worden geen directe problemen met betrekking tot de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voorzien. Wel moet worden opgemerkt dat nadere uitwerking, zoals bijvoorbeeld het opstellen van specificaties, van belang is voor de uitvoernaarheid en handhaafbaarheid. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is belast met het toezicht op Nederlandse beheerders van beleggingsfondsen, beleggingsondernemingen en op het gedragstoezicht bij IORPs. De Nederlandsche Bank is belast met prudentieel toezicht op verzekeraars en IORPs (pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen). Gelet hierop ligt de handhaving van de voorgestelde maatregelen deels bij de AFM en deels bij DNB.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Er zijn geen implicaties voor ontwikkelingslanden.


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 2017/565 (MiFID II organisatorische vereisten): gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsonderne-mingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PbEU 2017, L 87).

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 2017/2359 (verzekeringen met een beleggingscomponent): gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/2359 van de Commissie van 21 september 2017 tot aanvulling van Richtlijn 2016/97/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van informatievereisten en gedragsregels die van toepassing zijn op de distributie van verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PbEU 2017, L 341).

Naar boven