22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2367 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2017

Op 18 mei jl. brachten de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (HV) middels een gezamenlijke mededeling verslag uit over «de tenuitvoerlegging van de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid» JOIN(2017) 18 final)1. Bij de herziening van het Europees Nabuurschapsbeleid is afgesproken dat de EU-instellingen regelmatig aan de lidstaten over de voortgang rapporteren. In de Mededeling wordt beschreven hoe uitvoering is gegeven aan de herziening van het nabuurschapsbeleid van 2015 en wat hiervan de eerste resultaten zijn. Graag informeert het kabinet u middels deze brief over de inhoud van de mededeling en over zijn appreciatie hiervan. Deze appreciatie komt in plaats van een BNC-fiche.

Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de subsidiariteit: beleid ten aanzien van de buurlanden van de EU is bij uitstek beleid dat op het niveau van de EU kan worden gevoerd. De EU als geheel heeft een grotere slagkracht en een breder instrumentarium ter beschikking dan de lidstaten afzonderlijk. Bovendien is het nabuurschapsbeleid van de Unie deels gericht op beleidsterreinen waar de EU een exclusieve of gedeelde bevoegdheid heeft, zoals handelspolitiek, visumbeleid en ontwikkelingssamenwerking. De grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit is eveneens positief. De middelen die worden uitgetrokken voor het nabuurschapsbeleid bedragen EUR 15,4 miljard voor de periode 2014–2020. Dit is een toename van 7% ten opzichte van het vorig meerjarig financieel kader (2007–2013). De stijging in uitgaven voor het nabuurschapsbeleid ten opzichte van de periode 2007–2013 is in lijn met de prioriteit die de EU, met Nederlandse steun, binnen het extern beleid aan de naburige regio’s geeft en met de Nederlandse prioriteitsstelling ten aanzien van de instrumenten van het extern beleid van de Unie.

De stand van het nabuurschap

In 2015 werd het Europees Nabuurschapsbeleid herzien. Het Europees nabuurschapsbeleid werd ontwikkeld in 2004 om bij te dragen aan een stabiele, veilige, vrije en welvarende regio rond de Unie door het versterken van de relaties met de landen in de nabuurschapsregio via politieke associatie en economische integratie. Deze relaties zijn geen voorportaal voor EU lidmaatschap. De landen die vallen onder het nabuurschapsbeleid zijn, in het oosten: Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland, en in het zuiden: Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko, de Palestijnse gebieden, Syrië2 en Tunesië. Ontwikkelingen in de laatste jaren leidden tot de constatering dat de EU met het nabuurschapsbeleid onvoldoende in staat was een effectief antwoord te bieden op ontwikkelingen in buurlanden. Nederland speelde een actieve rol bij de herziening van het nabuurschapsbeleid en zette in op een meer op maat gesneden aanpak waarbij de Unie sneller, flexibeler en gerichter zou optreden, met een juiste focus op de belangen en waarden van de Unie (zie Kamerstuk 22 112, nr. 1961). De herziening is neergelegd in de gezamenlijke mededeling (JOIN(2015) 50 final)3 en in Raadsconclusies van 14 december 20154. Het kabinet concludeerde dat de herziening een belangrijke stap was voor een effectievere inzet van de Unie voor de stabilisatie van de nabuurschapsregio (zie kabinetsreactie in Kamerstuk 22 112, nr. 2031).

Partnerschapsprioriteiten en Associatieagenda’s

Een belangrijke verandering in aanpak is dat op maat gesneden partnerschappen worden ontwikkeld, in tegenstelling tot de «oude» partnerschappen die waren gebaseerd op actieplannen die er voor alle partnerlanden ruwweg hetzelfde uitzagen. Deze nieuwe, landenspecifieke benadering krijgt concreet vorm in zogenaamde partnerschapsprioriteiten. De EU stelt samen met de partnerlanden vast op welke terreinen de komende jaren samengewerkt zal worden. De Commissie en de HV geven aan dat financiële steun meer flexibel wordt vormgegeven waarbij wordt aangesloten op deze partnerschapsprioriteiten. Dit leidt bovendien tot meer coördinatie van financiële steun binnen de EU en met lidstaten, waaronder via gezamenlijke programmering.

In het zuiden werden partnerschapsprioriteiten aangenomen met Libanon, Jordanië en Algerije. De onderhandelingen met Egypte zijn in een afrondende fase. In andere zuidelijke partnerlanden is soms gekozen voor andere vormen. Zo is er voor Tunesië een gezamenlijke mededeling (JOIN (2016) 47 final) uitgekomen waarin de samenwerking vormgegeven rond Tunesische prioriteiten ten aanzien van de democratische en economische transitie van het land (zie BNC-fiche Kamerstuk 22 112, nr. 2231). De Tunesische regering gaf hier de voorkeur aan boven partnerschapsprioriteiten. Ook voor Syrië is het beleid uitgewerkt in een gezamenlijke mededeling (JOIN (2017) 11 final – BNC fiche Kamerstuk 22 112, nr. 2336). In het oosten worden de relaties met Georgië, Moldavië en Oekraïne vormgegeven via de Associatieovereenkomsten van de EU met deze landen. Dit zijn veelomvattende overeenkomsten waarmee de landen zich committeren aan vergaande economische en rechtsstatelijke hervormingen. Met deze landen wordt gewerkt aan een update van de associatieagenda’s voor 2017–2020, waarmee meer focus wordt gelegd op wat er in deze periode moet worden bereikt. Met Armenië, Azerbeidzjan en Wit-Rusland wordt gesproken over partnerschapsprioriteiten, die in verschillende vormen worden vastgelegd. In februari 2017 zijn de onderhandelingen voor een «Comprehensive and Enhanced Partnership Agreement» met Armenië afgerond. Eveneens wordt met Azerbeidzjan onderhandeld over een nieuw akkoord, dat het huidige samenwerkingsakkoord moet vervangen. In het Oostelijk Partnerschap moet dit alles worden gezien in een context waarin vijf van de zes landen te maken hebben met conflicten. De EU steunt diplomatieke initiatieven om hier oplossingen voor te vinden, zoals via de Minsk akkoorden en in nauwe samenwerking met de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE).

Goed bestuur democratie en mensenrechten

De Commissie en de HV geven aan dat de stabiliteit van de EU is gebaseerd op goed bestuur, democratie, de rechtsstaat en respect voor mensenrechten. Om die reden staat dit ook centraal in het nabuurschapsbeleid en in de uitwerking daarvan in bijvoorbeeld partnerschapsprioriteiten. Allereerst wordt verwezen naar verkiezingen die plaatsvonden in Egypte, Jordanië, Marokko, Georgië en Wit-Rusland. De EU was hierbij betrokken via verschillende observatie- en expertmissies. Met het houden van verkiezingen is echter nog niet aan alle randvoorwaarden van een democratische rechtsstaat voldaan. De Commissie en de HV stellen dan ook dat tekortkomingen in de rechtsstaat, zoals corruptie en zwakke bestuurlijke capaciteit in veel nabuurschapslanden blijft bestaan. Er wordt zelfs gesproken over een «aanzienlijke verslechtering van de mensenrechtensituatie», waarbij verwezen wordt naar de conflicten in Libië, Syrië Oost-Oekraïne, de illegale annexatie van de Krim en terroristische aanslagen. Bovendien hebben ondemocratische trends in een aantal landen geleid tot beperkingen van fundamentele vrijheden en vervolging van mensenrechtenbeschermers. De EU heeft dit aan de orde gesteld in politieke dialogen die met deze landen worden gevoerd in het kader van het nabuurschapsbeleid en in multilaterale fora. In positieve zin melden de HV en de Commissie dat er aanzienlijke hervormingen zijn doorgevoerd in Tunesië, Georgië en Oekraïne. Het gaat daarbij om de rechtsstaat, de strijd tegen corruptie en versterking van de publieke sector. Ook in Armenië zijn vorderingen gemaakt bij de hervorming van de publieke sector, en wordt in Algerije, Marokko en Tunesië het beheer van de overheidsfinanciën gemoderniseerd.

Economische ontwikkeling

Economische ontwikkeling is een belangrijk onderdeel van stabilisatie en het versterken van de capaciteit van buurlanden om uitdagingen aan te gaan, zo stellen HV en Commissie. Onderwerpen als migratie, radicalisering, sociale instabiliteit en het bieden van perspectief aan een groeiende en jonge bevolking staan centraal. Samenwerking op dit gebied is onder andere gericht op het ondersteunen van ondernemerschap, het helpen ontwikkelen van MKB-bedrijven, (beroeps)opleidingen, een transparante markt, een digitale economie en versterking van infrastructuur. Het opzetten van «Deep and Comprehensive Free Trade Areas» (DCFTA) met Georgië, Moldavië en Oekraïne biedt nieuwe handels- en investeringsmogelijkheden en een stabieler kader voor bedrijven uit de EU en de regio, zo stellen HV en Commissie. De EU is de grootste handelspartner van de drie DCFTA-partners. Daarnaast zijn er specifieke maatregelen genomen. Zo bood de EU Tunesië extra tariefvrije quota voor olijfolie voor 2016 en 2017. Deze handelsmaatregel was in reactie op de terroristische aanslagen in Tunesië in 2015 die ook grote economische gevolgen hadden.

In brede zin is in het nabuurschap ingezet op bestrijding van jeugdwerkloosheid. De EU heeft programma’s die focussen op kansarme jongeren en actieve participatie van jongeren in de maatschappij. Ook werd onderzoek en innovatie versterkt in 2016 door een kader te bieden aan de activiteiten van de EU om de mogelijkheden tot innovatie te versterken. Ook op het gebied van energie wordt er samengewerkt. Energieveiligheid is een essentieel onderdeel van politieke en sociale stabiliteit in de regio en in de EU, zo wordt gesteld in de mededeling. De EU is daarom actief in het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare bronnen van energie het efficiënt gebruik van energie. Ook is er een strategisch energiepartnerschap met Algerije. De samenwerking op het gebied van energie is sterk verbonden met de inzet om klimaatverandering tegen te gaan.

Veiligheid

Zowel in de oostelijke als in de zuidelijke regio hebben actieve en inactieve conflicten met grote aantallen slachtoffers, ontheemden en vluchtelingen verstrekkende gevolgen, waaronder economische en politieke onzekerheid. In de mededeling wijzen de HV en de Commissie erop dat terrorisme, extremisme en verschillende vormen van georganiseerde misdaad een effect hebben op de EU en haar buurlanden. Om deze redenen is het vergroten van veiligheid een gedeelde doelstelling voor de EU inzet in alle nabuurschapslanden. In 2016 hebben de EU en NAVO aangegeven meer te zullen doen in hun samenwerking en coördinatie door een set concrete maatregelen met als doel om door middel van capaciteitsversterking de weerbaarheid te vergroten. De EU heeft de samenwerking met nabuurschapslanden verbeterd om dreigingen te identificeren en gezamenlijk maatregelen te nemen om deze te verminderen. De EU heeft ook dialogen ondersteund gericht op het vinden van vreedzame en duurzame oplossingen voor de conflicten in Oekraïne, Georgië, Moldavië, Armenië en Azerbeidzjan. In het oosten heeft de EU tevens bijgedragen aan de implementatie van grensbewaking, vooral bij de grens van Moldavië en Oekraïne. Samenwerking met de zuidelijke partners is versterkt op het gebied van terrorismebestrijding en het voorkomen van radicalisering. In verschillende landen zijn de juridische kaders voor grenscontroles in lijn gebracht met Europese normen. De EU ondersteunt de nabuurschapslanden om wetgeving en uitvoering in lijn te brengen met het Verdrag van Boedapest inzake de bestrijding van cybercrime.

Migratie

Irreguliere migratie en ontheemding baren zorgen en behoeven een veelzijdige aanpak, zo stellen HV en Commissie. Zij wijzen op de zorgelijke situatie van de Centraal-Mediterrane migratieroute, waar ongeveer 700.000 tot 1 miljoen migranten zijn gestrand in Libië, 180.000 mensen zijn vertrokken richting Italië, en in 2016 5.000 doden zijn gevallen bij het oversteken van de Middellandse Zee. Over de EU-aanpak op dit terrein hebben de HV en de Commissie in januari 2017 een gezamenlijke mededeling uitgebracht (JOIN (2017) 4), waarover uw Kamer is geïnformeerd middels een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2319). Het doel van de EU-aanpak is het aantal doden te verminderen, smokkelaars en mensenhandelaren te bestrijden, de rechten van migranten en vooral kinderen en andere kwetsbare groepen te beschermen en vrijwillige terugkeer te ondersteunen.

In de onderhavige mededeling stellen Commissie en HV dat de EU voorts inzet op versterking van de migratiesamenwerking met de Noord-Afrikaanse landen. Het gaat hierbij om een politieke dialoog en een verdieping van de technische en financiële samenwerking. Zo is er met Algerije en Egypte gesproken over voorstellen om een migratiedialoog te starten.

Een samenwerkingsvorm die al langer bestond, maar die met de herziening en de extra aandacht voor migratie daarbinnen van belang is, betreft de mobiliteitspartnerschappen. Zo is er aanzienlijke EU-steun verleend voor de uitvoering van het mobiliteitspartnerschap met Marokko en voor het eigen nieuwe migratiebeleid van Marokko, waarmee onder andere 25.000 irreguliere migranten in Marokko werden geregulariseerd. De EU onderhandelt momenteel over een mobiliteitspartnerschap met Libanon. Tevens onderhandelt de EU over nieuwe visumfacilitatie- en overname-overeenkomsten in de context van de mobiliteitspartnerschappen met Marokko, Tunesië, Jordanië en Wit-Rusland. Ook wordt de intensivering op migratie zichtbaar middels de creatie in 2016 van 15 posten voor Europese migratieverbindingsfunctionarissen (EMLO's), die door de EU-lidstaten worden gedetacheerd bij de delegaties van de EU, onder meer in Tunesië, Jordanië en Libanon.

Appreciatie: focus op implementatie en impact

Het kabinet waardeert het feit dat HV en de Commissie een rapportage over de uitvoering van het herziene beleid hebben uitgebracht. Dit is in lijn met de tijdige inbedding en integratie van de in juni 2016 door de Hoge Vertegenwoordiger Mogerhini gepresenteerde «EU Global Strategy» (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1140), hét kader voor het externe beleid van de EU. Dit is tevens in lijn met de kabinetsvisie op de herziening van het nabuurschapsbeleid. Een vorm van regelmatige reflectie op het beleid en op de voortgang ten aanzien van gezamenlijk gestelde doelen is van belang. Dit mede vanuit het oogpunt van transparantie, democratische legitimiteit, communicatie over het beleid en de voorgestelde grotere betrokkenheid van de Raad.

Zoals aangegeven in de appreciatie van de herziening van het nabuurschapsbeleid van december 2015 waardeert het kabinet dat een aantal voor Nederland belangrijke punten een plek heeft gekregen in het herziene beleid. De EU streeft nu naar een meer effectieve, transactionele relatie met partnerlanden, gericht op gezamenlijke belangen en uitgangspunten. Hierbij is ruimte voor een meer op maat gesneden aanpak. Ook zijn er positieve stappen gezet om tot een meer geïntegreerde inzet van het EU-instrumentarium te komen. Het kabinet onderschrijft voorts het belang van een inzet gericht op de meest prangende uitdagingen van het moment. De Commissie en de HV noemen in dit kader terroristische aanslagen in de EU en de buurlanden en het belang van het aanpakken van politieke en sociaaleconomische oorzaken van gewelddadig extremisme. Ook wordt terecht het tegengaan van irreguliere migratie en het vormgeven van een effectieve respons op migratiestromen als een belangrijk doel gesteld. De eerste vertaling hiervan naar de praktijk is in deze rapportage zichtbaar geworden. Hieronder volgt een analyse van de wijze waarop de herziening in de praktijk vorm krijgt aan de hand van de Nederlandse uitgangspunten.

Implementatie: gelijkwaardiger

Het kabinet ziet de partnerschapsprioriteiten als een positieve ontwikkeling. Hiermee krijgen de relaties met de nabuurschapslanden een meer gelijkwaardig karakter en reflecteert het sterker de wederzijdse verantwoordelijkheid om de partnerschappen tot een succes te maken. Dit sluit aan bij de Nederlandse visie: geen opgelegd pandoer van de EU, geen automatische «demandeurspositie» van de EU die partners vraagt zich te conformeren aan een EU-agenda, maar een focus op onderwerpen die er echt toe doen en waar overeenstemming over is. Een goed voorbeeld hiervan zijn de partnerschapsprioriteiten met Jordanië. Mede op aandringen van Jordanië zijn deze tot stand gekomen en is er een beperkte agenda overeengekomen met prioriteiten. Deze agenda is vervolgens uitgewerkt in een zgn. «compact» waarin wederzijdse commitments zijn vastgelegd, waarmee een gelijkwaardige relatie is ontstaan. Hiermee wordt conditionaliteit geïntegreerd in het programma en is er een stok achter de deur voor beide partijen om zich aan de afspraken te houden. Ook het aangaan van een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met Armenië en de start van de onderhandelingen voor een nieuw akkoord met Azerbeidzjan zijn voorbeelden van een flexibeler, meer gedifferentieerde benadering van de afzonderlijke landen binnen het Oostelijk Partnerschap. Het kabinet moedigt de HV en de Commissie aan op deze weg verder te gaan en deze partnerschappen te operationaliseren.

Implementatie: meer gericht

Meer differentiatie in de relaties met partnerlanden is hard nodig. Het kabinet is verheugd dat de relaties met partnerlanden nu worden ingekaderd in op maat gesneden partnerschappen. Voor het kabinet blijven de uitgangspunten van het nabuurschapsbeleid ten aanzien van democratie, mensenrechten en rechtsstaat centraal staan. Deze uitgangspunten gelden voor alle landen in gelijke mate, maar de concrete invulling van het partnerschap verschilt per land. Het kabinet houdt vast aan het uitgangspunt dat de omvang van de invulling van partnerschappen, of het nu gaat om financiële steun of inzet van handelsinstrumenten, afhangt van de mate van overeenstemming over deze centrale waarden. Dat betekent dat in de uitwerking van de EU-interventies in de regio de voortgang op terreinen als democratie en rechtsstaat wordt gemonitord aan de hand van duidelijke benchmarks en afspraken. Ook de Europese rekenkamer wees op het belang van conditionaliteit in de doorlichting van de EU-steun aan Moldavië en Oekraïne, hetgeen door de Raad is verwelkomd.

Het is effectief om met nabuurschapslanden, inclusief landen als Egypte, Algerije, Azerbeidzjan en Wit-Rusland waarmee de overeenstemming over centrale waarden van een andere aard is dan met bijvoorbeeld Tunesië, partnerschapsprioriteiten te sluiten. Het is goed om de relatie met deze landen in te kaderen in partnerschapsprioriteiten en als EU gezamenlijk te stellen wat onze uitgangspunten zijn om zo democratische en rechtstatelijke ontwikkelingen de juiste impuls te geven. Bovendien zijn de partnerschapsprioriteiten een politieke verklaring die een algemene richting geeft. Zo is de inzet van financiële-, handels- en mobiliteitsinstrumenten met Algerije minder dan met Tunesië of Marokko omdat met dit land minder overeenstemming over de centrale waarden van het Nabuurschapsbeleid bestaat. Juist voor Tunesië werden in het kader van de «incentive based» benadering extra middelen beschikbaar gesteld. Het kabinet juicht dit toe. Bovendien zal Nederland erop toezien dat er in de programmering van steun duidelijke benchmarks worden opgenomen en er ruimte is om programma’s bij te stellen waar nodig.

Implementatie: meer geïntegreerd

De partnerschapsprioriteiten en de associatieagenda’s geven het politieke kader dat wat het kabinet betreft leidend moet zijn voor de inzet van de instrumenten, waaronder financiële steun uit het EU-nabuurschapsinstrument, economische samenwerking via vrijhandelsakkoorden en migratiesamenwerking. Zo heeft de EU in het partnerschap met Jordanië een geïntegreerde benadering toegepast en is flexibiliteit getoond. Om politieke doelstellingen op het gebied van stabiliteit en migratie te halen, moet er immers vooral op economisch vlak resultaat geboekt worden. Daarom zijn de oorsprongsregels voor een bepaalde tijd, voor een aantal producten vanuit speciale economische zones versoepeld. Producten kunnen daarmee gemakkelijker naar de EU-markt worden geëxporteerd. Voorwaarde die de EU hierbij stelde was dat ook aan Syrische vluchtelingen kansen op een baan worden geboden. Jordanië zal ook meer dan 165000 Syrische kinderen toegang tot onderwijs bieden en Syrische jongeren meer kansen geven om een beroepsopleiding te volgen. Hier grijpen de instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking en handel direct op elkaar in. Dit is grote winst.

Voor Nederland is van belang dat de relaties met Libanon, Algerije en later ook Egypte eveneens worden toegespitst op het bereiken van impact op de gedeelde wensen en belangen.

Ook in landen waarmee geen partnerschapsprioriteiten zijn overeengekomen (bijv. Marokko, Tunesië, Libië of Egypte), is een geïntegreerde benadering van belang. In het geval van Tunesië wordt het kader voor een geïntegreerde benadering geschetst in de gezamenlijke mededeling van Hoge Vertegenwoordiger en Commissie over Tunesië. Nu is het van belang dat hieraan ook uitvoering wordt gegeven, zowel in de programmering als in de politieke dialoog. In de Palestijnse Gebieden wordt effectief invulling gegeven aan een geïntegreerde benadering door gezamenlijke programmering. De EU en Lidstaten voeren hun programma’s in nauwe coördinatie uit op basis van een gezamenlijke analyse en een sectorale taakverdeling. In het geval van Oekraïne speelt de «Ukraine Support Group» van de Commissie een positieve rol bij het samenbrengen van de verschillende instrumenten van de EU voor een effectieve beleidsinzet. Het kabinet streeft naar effectieve opvolging hiervan in andere nabuurschapslanden, waaronder Tunesië en Libanon.

Impact

Het proces, waaronder het sluiten van partnerschapsprioriteiten, het stroomlijnen van EU-instrumenten daaronder en betere coördinatie tussen EU en Lidstaten is van belang om de impact te realiseren. Het is nog te vroeg om een evaluatief oordeel te vellen over de impact van de herziening. Maar het zou de beleidsvorming ten goede komen als de Commissie en de HV in de toekomst duidelijk kunnen aangeven wat de resultaten van interventies zijn. Uiteindelijk moet vastgesteld kunnen worden in hoeverre de samenwerking en ondersteuning van partnerlanden effect sorteert. Nederland zal de Commissie oproepen om in volgende voortgangsrapportages hier voldoende aandacht aan te besteden. Tevens zal het kabinet dit opbrengen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het nabuurschapsinstrument, in de context van de thans lopende brede evaluatie van het meerjarig financieel kader 2014–2020. Dit is niet alleen van belang voor beleidsvorming, maar ook voor het draagvlak voor het beleid. De Europese belastingbetaler moet kunnen zien wat de EU doet en bereikt in deze regio’s die zo cruciaal zijn voor onze eigen veiligheid en welvaart. Tegelijkertijd moet ook duidelijk zijn voor de bevolking in nabuurschapslanden wat de partnerschappen met de EU hun oplevert. Juist ook op lokaal niveau is hier ruimte voor. Daar ervaart de bevolking de impact van hervormingen het sterkst. Het kabinet zal in Raadsverband bovendien de Commissie en EDEO uitnodigen in de voorgenomen interventies in de nabuurschapslanden nadruk te blijven leggen op de voorwaardelijkheid van EU-steun door de focus te leggen op te behalen resultaten gekoppeld aan concrete doelstellingen.

Vervolg

Het kabinet blijft ook in de toekomst actief betrokken bij de verdere ontwikkeling van het nabuurschapsbeleid. De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voert een beleidsdoorlichting uit met betrekking tot het Europees Nabuurschapsbeleid. In het onderzoek wordt naast de effectiviteit en coherentie van de EU-inzet gekeken naar de rol van Nederland bij de EU-beleidsvorming. De Kamer zal op de gebruikelijke wijze over de resultaten van dit onderzoek worden geïnformeerd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven