22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

34 550 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2017

Nr. 2317 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 maart 2017

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over de brief van 9 december 2016 over Pensioenen en de Europese kapitaal-marktunie (Kamerstuk 22 112, nr. 2257) en over de brief van 19 december 2016 over de Analyse Hoge Raad arrest inzake DB-pensioenregeling (Kamerstuk 34 550 IX, nr. 13).

De vragen en opmerkingen zijn op 25 januari 2017 aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 1 maart 2017 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

Adjunct-griffier van de commissie, Van Zuilen

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de twee brieven over pensioenen en hebben daarover nog een aantal vragen.

Brief arrest Hoge Raad btw-behandeling vermogensbeheersdiensten voor pensioenen

De Staatssecretaris schrijft dat het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2016 geen betrekking heeft op de btw-koepelvrijstelling. Kan de Staatssecretaris aangeven wat het verschil is tussen de btw-koepelvrijstelling en de btw-vrijstelling voor het beheer van een door een beleggingsfonds ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat pensioenfondsen met een defined benefit (DB) regeling niet in aanmerking komen voor de btw-vrijstelling naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 december 2016. De Hoge Raad geeft aan dat het Unierecht geen andere uitleg toestaat. Wat zijn de gevolgen van de uitspraak voor de pensioenfondsen? Op welk Unierecht is deze uitspraak exact gebaseerd? Wat zegt het Unierecht precies over de btw-vrijstelling voor pensioenfondsen en op dit punt? In hoeverre wordt in deze zaak ook nog de weg bewandeld naar het Hof van Justitie van de Europese Unie?

In welke gevallen komen pensioenfondsen in het buitenland wel in aanmerking voor de btw-vrijstelling? In hoeverre verschilt dit van de Nederlandse situatie? In hoeverre zijn er vergelijkbare pensioenfondsen in andere landen die wel in aanmerking komen voor de btw-vrijstelling? In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld in de Europese landen voor de pensioenfondsen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat DB-regelingen in de verschillende lidstaten moeilijk vergelijkbaar zijn. Kan de Staatssecretaris toch een inventarisatie en vergelijking maken? Deze leden vinden namelijk een gelijk speelveld belangrijk, ook voor de pensioenfondsen. Zo nee, waarom niet? En als DB-regelingen in andere landen er vaak anders uitzien, hoe kan dan toch juridisch een en ander vergelijkbaar zijn?

Brief positie pensioenen in relatie tot de kapitaalmarktunie

Het actieplan Kapitaalmarktunie en de recente mededeling van de Europese Commissie op het pensioenvlak richt zich primair op de derde pijler, stelt de Minister. De Minister heeft in de consultatiereactie haar bedenkingen gemaakt bij gestandaardiseerde persoonlijke pensioenproducten. Wat houdt dat precies in? Hoe hard gaat de Minister zich hiertegen maken in Europa? Want de Minister lijkt nu toch mee te bewegen, door aan te geven er zorgvuldig gekeken moet worden naar de effectiviteit, noodzaak en vormgeving van een eventueel standaard derde pijlerpensioenproduct. Hoe wordt de Tweede Kamer op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op dit vlak?

De leden van de VVD-fractie vinden dat Europa zich niet moet bemoeien met ons pensioenstelsel. Daarom hebben deze leden geen behoefte aan mogelijke standaardisering van de individuele pensioenproducten in de derde pijler (vrijwillige individuele pensioenbesparingen). Het belemmert innovatieve producten, terwijl de vraag daarnaar juist zal toenemen. Deelt de Minister de mening van de leden van de VVD-fractie dat de noodzaak van een Europees standaardproduct volstrekt onduidelijk is en dat bemoeienis vanuit Europa hier niet aan de orde zou moeten zijn?

De VVD is het eens met de Minister dat er geen noodzaak of aanleiding is om de regels voor de tweede pijler pensioenen te betrekken bij de kapitaalmarktunie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven van de Minister en de Staatssecretaris van Financiën. Wel hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat uit het oordeel van de Hoge Raad blijkt dat een DB-regeling niet vergelijkbaar is met een defined contribution (DC) regeling en daarom niet in aanmerking komt voor Btw-vrijstelling. Welke gevolgen verbindt de Staatssecretaris aan deze uitspraak? Hoe komt het dat in België dit onderscheid tussen DC- en DB-regelingen niet wordt gemaakt? In hoeverre denkt de Staatssecretaris dat het oordeel van de Hoge Raad het level playing field tussen DB- en DC-regelingen zal beïnvloeden? Kan de Staatssecretaris laten bezien of door het verschil in Btw de (uitvoerings)kosten voor de regelingen dusdanig van elkaar verschillen dat vraag en aanbod naar deze regelingen zouden kunnen gaan verschillen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat oneerlijke concurrentie op dit punt voorkomen dient te worden?

Voorts lezen de leden van de PvdA-fractie dat de Staatssecretaris de Europese Commissie op de hoogte zal brengen van het oordeel van de Hoge Raad en aandacht zal vragen voor handhaving van het level playing field op dit vlak in Europa. Welk standpunt zal de regering naar voren brengen bij de Europese Commissie? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit standpunt te bewerkstelligen? Is aandacht vragen qua zwaarte van het instrument het juiste middel? En wat bedoelt de Staatssecretaris met «handhaving van het level playing field»?

De leden van de PvdA-fractie lezen verder dat de Europese voorstellen ten aanzien van een gestandaardiseerd pensioenproduct mogelijk raken aan de Nederlandse tweede pijler, of de huidige fiscale facilitering van pensioenproducten in de derde pijler. Zij vragen de Minister nader toe te lichten op welke manier onderhavige voorstellen aan deze regelingen raken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Staatssecretaris van Financiën over het arrest van de Hoge Raad inzake de DB-pensioenregeling en van de Minister van Financiën over pensioenen en de Europese kapitaalmarktunie.

De leden van de CDA-fractie danken de Staatssecretaris voor zijn duiding bij het arrest van de Hoge Raad. De vraag rijst nu echter of deze casus representatief is. Is de Staatssecretaris van mening dat uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat voor alle Nederlandse DB-regelingen geldt dat zij de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen niet mogen toepassen? Waarom heeft de Staatssecretaris zoveel nadruk gelegd op de bijstortverplichting voor werkgevers, terwijl deze verplichting bij steeds meer pensioenfondsen wordt afgebouwd?

Het effect van het al dan niet kunnen toepassen van deze vrijstelling is namelijk heel groot en de leden van de CDA-fractie achten het onwenselijk dat de vrijstelling wel van toepassing bij een deel van de regelingen (DC) en niet bij een ander deel van de pensioenregelingen (DB). Erkent de Staatssecretaris dat deze btw-lasten voor DB-regelingen een groot effect hebben op het pensioenresultaat? In de Eerste Kamer sprak de Staatssecretaris namelijk over een «relatief kleine lastentoename», terwijl DNB becijferd heeft dat een kostenverlaging van 0,25% op een termijn van veertig jaar leidt tot een circa 7,5% hoger collectief pensioenvermogen. Kan de Staatssecretaris dit uitleggen?

De Staatssecretaris schrijft dat DB-regelingen uit andere lidstaten qua btw moeilijk te vergelijken zijn, omdat de buitenlandse DB-regelingen er anders uitzien. Kan de Staatssecretaris toelichten wat dan de relevante verschillen zijn met buitenlandse DB-regelingen? Is het waar dat België en Duitsland een Nederlandse uitkeringsovereenkomst wel vrij zouden stellen? Dit laatste vinden de leden van de CDA-fractie zeer zorgwekkend, want zij vinden het zeer onwenselijk als Nederlandse pensioenfondsen naar een andere lidstaat zouden verhuizen.

Welke wijzigingen van de Nederlandse DB-regelingen zouden er volgens de Staatssecretaris toe kunnen leiden dat wel recht bestaat op toepassing van de vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen?

De Staatssecretaris zegt toe bij de Europese Commissie aandacht te vragen voor handhaving van het level playing field als het gaat om de btw-behandeling van DB-fondsen. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het door de Eerste Kamer gevraagde onderzoek in het kader van zorgvuldige voorbereiding onder meer behulpzaam kan zijn bij het gesprek met de Europese Commissie?

In de brief over de Europese kapitaalmarktunie beschrijft de Minister het actieplan van de Europese Commissie om de investeringsmogelijkheden voor institutionele beleggers te verbreden en persoonlijke pensioenen te stimuleren. De leden van de CDA-fractie vinden het zeer onwenselijk dat de Europese Commissie persoonlijke pensioenen wil stimuleren. Pensioenen zijn een aangelegenheid van het sociale zekerheidsstelsel en dus van de lidstaten zelf. Ook of landen meer persoonlijke pensioenen willen of collectieve pensioenen is geen keuze waar de Europese Commissie iets mee te maken heeft. Een standaard derde pijler pensioenproduct heeft om dezelfde reden dan ook geen enkele toegevoegde waarde. Anders dan andere soorten financiële producten en verzekeringen, zoals bijvoorbeeld autoverzekeringen, zijn pensioenen geen eenduidig Europees product, maar een uitvloeisel van het nationale sociale zekerheidsstelsel. Het is dan ook niet wenselijk om voor een Nederlands pensioen een buitenlands pensioenproduct aan te kopen. De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de Minister ook kritisch is op een standaard derde pijlerpensioenproduct. Waarom ziet het kabinet echter wel «meerwaarde om de pensioenbesparingen in sommige lidstaten met minder omvangrijke aanvullende pensioenvermogens te stimuleren»? Deelt de Minister de mening dat pensioenen niet alleen voor Nederland, maar ook voor andere lidstaten een nationale aangelegenheid is?

Het kabinet wil zich met gelijkgestemde staten inzetten om de eigenheid van de nationale pensioenstelsels te bewaren. Kan de Minister aangeven welke landen deze gelijkgestemde staten zijn? Hoe ligt het krachtenveld op dit punt? Welke landen hebben zich wel uitgesproken voor meer harmonisatie van tweede dan wel derde pijler pensioenproducten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de D66

Brief btw-behandeling vermogensbeheerdiensten

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de btw-behandeling van vermogensbeheersdiensten voor pensioenfondsen. De Staatssecretaris geeft aan aandacht te vragen voor het handhaven van het level playing field. Kan de Staatssecretaris toelichten wat voor budgettaire gevolgen het zou hebben als de btw-behandeling van DB-regelingen gelijk wordt getrokken met de behandeling van DC-diensten, in het theoretische geval dat het Unierecht deze wijziging niet in de weg zou staan?

Brief kapitaalmarktunie

De leden van de fractie van D66 hebben de brief van de Minister met interesse gelezen. De leden zien net als de Europese Commissie in dat meer investeringen van pensioenfondsen in de reële economie goed zouden kunnen zijn voor zowel de pensioenfondsen en hun deelnemers als voor de reële economie. Kan de Minister nader ingaan op hoe de vervolmaking van de kapitaalmarktunie daar concreet toe kan bijdragen? Welke drempels moeten nog worden weggenomen? En hoe zit dat in de Nederlandse context? Door gesprekken met pensioenfondsen ontstaat bij de leden van de fractie van D66 de indruk dat vooral schaal zeer belangrijk is om investeringen van pensioenfondsen, bijvoorbeeld in duurzaamheid, los te trekken. Onderkent de Minister dat het vergroten van de schaal een belangrijke voorwaarde is voor pensioenfondsen om te investeren in de Nederlandse economie?

De leden van de fractie van D66 hebben gelezen dat de Minister enkele voorbehouden heeft bij het Europese gestandaardiseerde pensioenproduct. De leden van de fractie van D66 delen het voorbehoud dat het Europees pensioenproduct geen negatieve gevolgen mag hebben voor de Nederlandse (tweede pijler) pensioenen. Ziet het kabinet ook voordelen van de introductie van het Europese gestandaardiseerde pensioenproduct voor individuen in andere lidstaten, bijvoorbeeld lidstaten met een kleine pensioenmarkt. En zijn er ook voordelen te bedenken voor expats en grenswerkers? Welke manier van fiscale behandeling van dit Europese gestandaardiseerde pensioenproduct zou de voorkeur hebben van het kabinet?

Vragen en opmerkingen van het lid van de 50PLUS-fractie

Brief analyse Hoge Raad arrest inzake DB-pensioenregelingen

De Staatssecretaris van Financiën komt in zijn brief tot de conclusie dat er geen ruimte bestaat om vermogensbeheerdiensten, verricht door pensioenfondsen die een DB-regeling uitvoeren, vrij te stellen van btw-betaling, en dat het Unierecht ook geen andere uitleg toestaat.

Een pensioenfonds dat een DB-regeling uitvoert zou niet te kwalificeren zijn als «gemeenschappelijk beleggingsfonds». De motie Oomen van 22 december 2015, die vraagt om een onafhankelijk extern onderzoek naar de mogelijkheid van gelijke btw-behandeling van DC- en DB-regelingen voor wat betreft de beheerkosten wordt hiermee als afgedaan beschouwd.

Het lid van de 50PLUS-fractie is verbaasd over de onomwonden conclusie van de Staatssecretaris. Hoge btw-lasten vindt dit lid onwenselijk. Deze hebben – cumulatief – een flink effect op kosten van het vermogensbeheer en dus op het pensioenresultaat.

Allereerst vraagt dit lid in hoeverre de Staatssecretaris de daadwerkelijke ambitie (nog) heeft om pensioenfondsen en hun deelnemers – binnen de geldende regels – te ontzien.

Kan hij hard maken dat hij echt alles in het werk heeft gesteld om de ruimte die er Europeesrechtelijk is, optimaal te zoeken en te benutten? Is echt alles geprobeerd om een gelijk speelveld voor DB- en DC-regelingen te vinden?

Het lid van deze fractie is nog niet overtuigd dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is een onderzoek te doen naar btw in relatie tot andere landen. Het zou min of meer appels en peren vergelijken zijn. Gaat de Staatssecretaris hierbij dan niet te veel uit van een vergelijking van een zuivere DC-regeling met een zuivere DB-regeling? Een vergelijkend onderzoek lijkt volgens dit lid zeker gerechtvaardigd. De pensioenwereld is toch al ingrijpend veranderd en voortdurend in beweging? Ook in de zogeheten DB-regelingen is het beleggingsresultaat tegenwoordig steeds bepalender voor de pensioenuitkering.

En gaat het niet juist ook om de simpele vraag – zoals de Pensioenfederatie stelt in haar commentaar – of een Nederlandse uitkeringsovereenkomst die in België of Duitsland wordt ondergebracht daar wel vrijgesteld wordt van btw en in Nederland niet? Verklaard moet toch worden waarom omringende landen wel ruimte voor btw-vrijstelling zien, waar de Staatssecretaris die niet ziet. Kan hier grondig op worden ingegaan?

Is de Staatssecretaris bereid – binnen de mogelijkheden – (btw)-lasten voor pensioenfondsen meer in lijn te brengen met andere EU-lidstaten? Deelt de Staatssecretaris niet de mening van het lid van de 50PLUS-fractie, dat als het om beheersbare kosten gaat, iedere euro daarbij telt? Dit lid merkt in dit verband nog op dat de uitvoeringskosten voor vijf miljoen deelnemers 10 tot 17% zullen stijgen ten gevolge van de hogere btw. Waarom nemen andere lidstaten wel de vrijheid om de pensioenfondsen vrij te stellen van btw? Kan de Staatssecretaris helder aangeven hoe hij zich verder daadwerkelijk gaat inzetten voor een gelijk speelveld ten aanzien van btw-behandeling van pensioenfondsen?

Kan de Staatssecretaris dieper ingaan op de boodschap die hij aan de Europese Commissie wil afgeven? Hoe gaat hij er naar streven pensioendeelnemers en werkgevers meer te ontzien?

Het lid van de 50PLUS-fractie wil samenvattend benadrukken dat btw-kosten voor pensioenfondsen per definitie onwenselijk zijn. De primaire ambitie moet zijn pensioenfondsen en hun deelnemers te ontzien.

Pensioenen en de Europese kapitaalmarktunie

Het lid van de 50PLUS-fractie onderschrijft in theorie de meerwaarde van een kapitaalmarktunie voor financierings- en investeringsmogelijkheden, economische groei, efficiëntere allocatie van kapitaal en risicodiversificatie. Niettemin schuilen er ook gevaren in het streven naar een kapitaalmarktunie.

Het «aanjagen» van het aanbod van «investeerbare activa» voor institutionele investeerders, waaronder pensioenfondsen is op zich wel begrijpelijk en verklaarbaar, maar het lid van de 50PLUS-fractie benadrukt dat er dan wél keiharde waarborgen moeten zijn, dat er geen sprake is of zal zijn van dwang, drang, of verkeerde prikkels voor pensioenfondsen. Bij het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen moeten primair de belangen van werkende pensioendeelnemers en gepensioneerden worden gediend. Het pensioenresultaat moet altijd voorop staan. Welke waarborgen worden daarvoor ingebouwd? Hoe gaat de Minister dit tot «hoeksteen» van zijn inzet ten aanzien van pensioenfondsen maken? Hoe gaat hij voorkomen dat autonomie ten aanzien van het tweede pijler pensioen wordt aangetast door EU-beleid ten aanzien van de kapitaalmarktunie?

Zo heeft het lid van deze fractie bedenkingen bij gestandaardiseerde pensioenproducten. Een persoonlijk pensioenproduct (in de derde pijler) kan een goede aanvulling zijn voor mensen in landen, waar nauwelijks of geen tweede pijler (werk-gerelateerde) pensioenen bestaan. Echter, het op een hoger niveau willen tillen van persoonlijke pensioenproducten (derde pijler) om de pensioenbesparingen in andere EU-lidstaten, die zaken minder goed geregeld hebben, te stimuleren en te verbeteren mag niet leiden tot méér inmenging in óns pensioenstelsel. Kan dat gegarandeerd worden? Wat is de inzet van de Minister? Het lid van de fractie van 50PLUS is tegen het uniform voorschrijven van gestandaardiseerde pensioenproducten. Dit lid ziet niet de meerwaarde van een separaat productregime, naast bestaande globale geharmoniseerde prudentiële kaders.

Tot slot: kan de Minister nog eens omstandig en helder uiteenzetten hoe hij gaat voorkomen dat de kapitaalmarktunie leidt tot aantasting van de eigenheid en autonomie van ons Nederlandse pensioenstelsel? Wat wordt zijn inzet?

II. Reactie van de Staatssecretaris van Financiën

Inleiding

De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, het CDA, D66 en 50PLUS hebben vragen gesteld over de brieven van 9 december 2016 over pensioenen en de Europese kapitaalmarkt en over de brief van 19 december 2016, waarin ik een analyse heb gegeven van het Hoge Raad-arrest inzake een Defined Benefit-pensioenregeling (hierna: DB-regeling). Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk aangesloten bij een logische volgorde van aansluitende onderwerpen. Waar meerdere fracties vragen van gelijke strekking hebben gesteld, zijn deze vragen gezamenlijk beantwoord.

Brief positie pensioenen in relatie tot de kapitaalmarkt

Nederlandse consultatiereactie Europees gestandaardiseerd persoonlijk pensioenproduct

De leden van de fracties van de VVD en D66 vragen naar de overwegingen bij Europese gestandaardiseerde persoonlijke producten. De leden van de fractie van de VVD geven aan dat de Minister zijn bedenkingen kenbaar heeft gemaakt in de consultatiereactie bij gestandaardiseerde persoonlijke producten en vragen wat dat precies inhoudt. De leden van de fractie van D66 vragen naar de voordelen die het kabinet ziet van de introductie van het Europese gestandaardiseerde pensioenproduct voor individuen, bijvoorbeeld lidstaten met een kleine pensioenmarkt. Het kabinet onderschrijft de doelstelling van de Europese Commissie dat pensioensparen in sommige lidstaten verder gestimuleerd zou kunnen worden. Dit kan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën ondersteunen, doordat er minder druk komt op publieke pensioenstelsels. Het kabinet heeft in de consultatie aan de Europese Commissie aangegeven dat er zorgvuldig gekeken zal moeten worden naar de vormgeving, noodzaak en effectiviteit van persoonlijke pensioenproducten in de derde pijler, gelet op de reeds aanwezige mogelijkheden om vergelijkbare producten Europees aan te bieden. De noodzaak van een dergelijk pensioenproduct zal naar verwachting in Nederland beperkt zijn, aangezien in Nederland de AOW een minimum pensioeninkomen waarborgt, er een omvangrijke kapitaal gefinancierde tweede pijler is met een hoge participatiegraad en de mogelijkheid bestaat tot extra opbouw van pensioen in de derde pijler. Een alternatief product in de derde pijler zou ook de concurrentie kunnen bevorderen en het productaanbod aantrekkelijker maken voor specifieke groepen deelnemers, waaronder mogelijk zelfstandigen. Dit is echter in belangrijke mate afhankelijk van de specifieke vormgeving van het product. Naar de mening van het kabinet is het daarbij in het bijzonder van belang voor Nederland dat een eventueel voorstel voor een standaardproduct niet de tweede pijler raakt, waar de pensioenopbouw een arbeidsvoorwaardelijk karakter heeft. De vormgeving van de pensioenopbouw in de tweede pijler wordt dan ook nationaal bepaald binnen de reeds geldende Europese minimumnormen. Verdere aanvullende Europese wetgeving op het vlak van de tweede pijler lijkt het kabinet dan ook onnodig en onwenselijk. Op basis van eerdere consultaties lijkt duidelijk dat de Commissie zelf aan een product met een derde pijler karakter denkt. Er ligt geen concreet voorstel van de Europese Commissie voor het kabinet om te beoordelen, vandaar dat Nederland dit punt in algemene zin wel duidelijk heeft gemarkeerd.

Vormgeving standaard pensioenproduct

Verschillende fracties hebben vragen gesteld die ingaan op de nadere vormgeving van de voorstellen van de Europese Commissie. De leden van de fractie van de PvdA vragen de Minister op welke manier de onderhavige voorstellen ten aanzien van het gestandaardiseerde pensioenproduct mogelijk de Nederlandse tweede pijler of de huidige fiscale facilitering van pensioenproducten in de tweede pijler raken. De leden van de fractie van het CDA hebben vragen gesteld over welke lidstaten voor- of tegenstander zijn van meer harmonisatie in tweede dan wel derde pijler pensioenproducten en welke landen de gelijkgestemde lidstaten zijn. Aansluitend stellen de leden van de fractie van 50PLUS dat het pensioenresultaat voorop moet staan en zij vragen welke waarborgen zijn ingebouwd. De leden van de fractie van de VVD vragen of de Minister de mening van de leden van de fractie van de VVD deelt, dat de noodzaak van een Europees standaardproduct volstrekt onduidelijk is en dat de bemoeienis vanuit Europa hier niet aan de orde zou moeten zijn, en vragen hoe de Minister zich hard gaat maken in Europa met betrekking tot de bedenkingen die hij in zijn reactie op de consultatie aan de Europese Commissie heeft gemeld en vraagt daarnaast hoe de Tweede Kamer op de hoogte gehouden wordt van ontwikkelingen op dit vlak. Hoe een mogelijk voorstel van de Europese Commissie precies vormgegeven gaat worden, is nog niet bekend. De Europese Commissie is bezig met het bestuderen van de reacties op de consultatie en zal bezien of zij hieraan opvolging zal geven; mogelijk in de vorm van een wetgevend voorstel in 2017. Aangezien er nog geen voorstel ligt kan het kabinet daar ook nog geen oordeel over hebben noch een appreciatie geven van de positie van andere lidstaten. Het kabinet zal dit blijven monitoren, waarbij het kabinet het primair van belang vindt dat eventuele voorstellen niet raken aan de Nederlandse tweede pijler of de huidige fiscale facilitering van pensioenproducten in de derde pijler. Indien een wetgevend voorstel wordt gepresenteerd door de Europese Commissie zal uw Kamer volgens de gebruikelijke procedure worden geïnformeerd.

Kapitaalmarktunie en pensioenen

De leden van de fractie van D66 hebben de Minister gevraagd nader in te gaan op hoe de vervolmaking van de kapitaalmarktunie positief zou kunnen bijdragen aan meer investeringen door pensioenfondsen in de reële economie en welke drempels nog moeten worden weggenomen. De kapitaalmarktunie zorgt voor verbreding van de financierings- en investeringsmogelijkheden van consumenten, bedrijven en investeerders, hetgeen kan bijdragen aan de versterking van de economische groei en het creëren van banen. Een verbreding van de financieringsmix zorgt verder voor vermindering van de afhankelijkheid van banken. Ten tweede heeft de kapitaalmarktunie tot doel dat de kapitaalmarkten in de Europese Unie beter integreren, waardoor een efficiëntere allocatie van het beschikbare kapitaal ontstaat. Zo kan financiering gemakkelijker de weg vinden naar bedrijven en projecten met een hoge toegevoegde waarde, wat tot aanvullende economische groei, en daarmee tot werkgelegenheid, kan leiden. Ten derde kan de kapitaalmarktunie voor investeerders risicodiversificatie vergemakkelijken en de keuzemogelijkheden voor investeringen vergroten. Momenteel zijn publiek verhandelbare aandelen in de verschillende lidstaten nog voornamelijk in handen van binnenlandse aandeelhouders. Als sprake zou zijn van een echt geïntegreerde markt, zou deze home bias afnemen doordat investeerders hun investeringen, en daarmee hun risico’s, beter spreiden. Dit zorgt ervoor dat investeerders, zoals pensioenfondsen, minder gevoelig zijn voor landenspecifieke schokken, wat tot een stabieler portefeuille leidt. Echter, er mag geen sprake zijn van dwang of verkeerde prikkels. Pensioenfondsen hebben immers een wettelijke (fiduciaire) verplichting richting pensioendeelnemers en uitkeringsgerechtigden om pensioengelden in hun belang te beleggen.

De leden van de fractie van D66 vragen verder hoe dit zit in de Nederlandse context en of de Minister onderkent dat het vergroten van de schaal een belangrijke voorwaarde is voor pensioenfondsen om te investeren in de Nederlandse economie. De Nederlandse kapitaalmarkt behoort tot de best ontwikkelde kapitaalmarkten in de Europese Unie wanneer gekeken wordt naar marktkapitalisatie van genoteerde ondernemingen. Veel van de besparingen worden over de grens geïnvesteerd door bijvoorbeeld vermogensbeheerders en pensioenfondsen, die baat hebben bij kostenefficiënte spreiding van risico’s. Dit kan worden bereikt door het vergemakkelijken van investeringen over de grens, door bijvoorbeeld het verminderen van onderlinge verschillen in wet- en regelgeving, maar ook in gelijkluidende interpretatie van geharmoniseerde bepalingen door toezichthouders op basis van toezichtconvergentie. Dit komt onder meer tot uiting in de voorstellen voor de prospectusverordening, de simpele, transparante en gestandaardiseerde securitisaties, de Europese lange termijn investeringsfondsen en de herziening van de Europese durfkapitaal- en sociaalondernemerschapsfondsen. Het harmoniseren van juridische kaders kan schaalvergroting bewerkstelligen, en daarmee investeren vergemakkelijken, wat in belang is van de Nederlandse economie. Eerdere voorbeelden die in het kader van de vervolmaking van de kapitaalmarktunie hieraan bijdragen zijn de herziening van de prospectusrichtlijn, de richtlijn voor securitisaties en de verordening voor European Long-term Investments Fund (ELTIF’s). Het kabinet wil additioneel nationaal de mogelijkheden voor pensioenfondsen en verzekeraars om in de reële economie te investeren verbreden en stimuleren, bijvoorbeeld door het recent gepresenteerde initiatief InvestNL.

De leden van de fractie van 50PLUS vragen de Minister hoe hij gaat voorkomen dat autonomie ten aanzien van de tweede pijler pensioenen wordt aangetast door EU-beleid ten aanzien van de kapitaalmarktunie, hoe gegarandeerd kan worden dat hierdoor meer inmenging leidt in ons pensioenstelsel en wat de inzet van de Minister hierin is. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Pensioenen en de Europese kapitaalmarktunie heeft het kabinet in eerdere reacties op het actieplan duidelijk gesteld geen voorstander te zijn van verdere harmonisatie ten aanzien van standaarden voor tweede pijler pensioenen. In de onderhandelingen over de IORP-II richtlijn heeft het kabinet zich ingezet voor onder meer het voorkomen van harmonisatie op het vlak van kapitaaleisen of gedelegeerde handelingen op het gebied van risicostandaarden. Gezien de recente afronding van deze onderhandelingen ziet het kabinet dan ook geen noodzaak of aanleiding de regels voor tweedepijlerpensioen te betrekken in de kapitaalmarktunie.

De leden van de fractie 50PLUS vragen of de Minister nog eens omstandig en helder kan uiteenzetten hoe hij gaat voorkomen dat de kapitaalmarktunie leidt tot aantasting van de eigenheid en autonomie van ons Nederlandse pensioenstelsel en wat zijn inzet hierbij wordt. Het kabinet zal de Europese ontwikkelingen op het gebied van pensioen en de kapitaalmarktunie op de voet blijven volgen en zich met gelijkgestemde lidstaten inzetten om de eigenheid van de nationale pensioenstelsels te bewaren.

Meerwaarde Europees standaardproduct

De leden van de fractie van D66 vragen of er ook voordelen te bedenken zijn voor expats en grenswerkers. Een Europees standaardproduct in de derde pijler kan in sommige lidstaten helpen bij grensoverschrijdende pensioenopbouw en kan daarmee behulpzaam zijn voor expats en grenswerkers. Echter, werknemers kunnen in Nederland, indien hun Nederlandse werkgever een pensioen aanbiedt, nu reeds grensoverschrijdend sparen en het is al mogelijk om wanneer je als Nederlander over de grens werkt ook in de derde pijler pensioen op te bouwen. Het beeld van een standaardproduct zoals geschetst wordt in de consultatie van de Europese Commissie zou een individuele aanvullende spaarmogelijkheid in de derde pijler betreffen in aanvulling op de mogelijkheden in de tweede pijler. Lidstaten met kleine pensioenbesparingen zouden kunnen profiteren van een gestandaardiseerd product voor vermogensopbouw. Dit laat onverlet dat nu reeds aanbieders van derdepijlerproducten, zoals banken en verzekeraars, grensoverschrijdend deze producten kunnen aanbieden in de Europese Unie op basis van bestaande regelgeving. De meerwaarde van een standaardproduct moet daarom zorgvuldig worden gewogen.

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom het kabinet wel meerwaarde ziet om de pensioenbesparingen in sommige lidstaten met minder omvangrijke aanvullende pensioenvermogens te stimuleren en of de Minister de mening deelt dat niet alleen voor Nederland, maar voor alle lidstaten geldt dat pensioenen een nationale aangelegenheid zijn. Het kabinet onderschrijft deze doelstelling van de Europese Commissie om pensioenbesparingen te stimuleren. De meerwaarde van het stimuleren van pensioenbesparingen is dat deze pensioenbesparingen in sommige lidstaten de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en sociale stelsels zou kunnen ondersteunen. Echter, het is primair aan de lidstaten zelf om stappen op dit vlak te zetten.

Fiscale behandeling

De leden van de fractie van D66 vragen welke manier van fiscale behandeling van dit Europese gestandaardiseerde pensioenproduct de voorkeur zou hebben van het kabinet. Het is nog niet te zeggen hoe de fiscale behandeling van een eventueel Europees gestandaardiseerd product eruit zou komen te zien. De Europese Commissie is bezig met het bestuderen van de reacties op de consultatie en zal bezien of zij hieraan opvolging zal geven in de vorm van een wetgevend voorstel in 2017. Het kabinet heeft in zijn reactie op de consultatie aangegeven dat fiscaliteit een nationale aangelegenheid is. Het kabinet is daarmee van mening dat de ontwikkelingen omtrent het Europese gestandaardiseerde pensioenproduct niet moeten raken aan de bestaande fiscale facilitering in Nederland.

De leden van de fractie van 50PLUS hebben de Minister gevraagd hoe de Minister het pensioenresultaat tot de «hoeksteen» van zijn inzet ten aanzien van pensioenfondsen gaat maken en welke waarborgen daarvoor worden ingebouwd. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie1 op het actieplan Kapitaalmarktunie en eerdere vragen naar aanleiding van nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie2, zijn pensioenen reeds een belangrijk onderdeel van de inzet ten aanzien van voorstellen ten behoeve van de vervolmaking van de kapitaalmarktunie. Indien de kapitaalmarktunie de keuzemogelijkheden voor institutionele investeerders, waaronder pensioenfondsen, om op lange(re) termijn te beleggen zou vergroten, dan is dat in beginsel positief. Hier mag, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief, echter geen sprake zijn van dwang of verkeerde prikkels. Pensioenfondsen hebben immers een wettelijke (fiduciaire) verplichting richting pensioendeelnemers en uitkeringsgerechtigden om pensioengelden in hun belang te beleggen.

Brief arrest Hoge Raad btw-behandeling vermogensbeheerdiensten voor pensioenen

Verschil tussen btw-koepelvrijstelling en btw-vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen

De leden van de fractie van de VVD vragen naar het verschil tussen de btw-koepelvrijstelling en de btw-vrijstelling voor het beheer van een door een beleggingsfonds ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen. De koepelvrijstelling en de vrijstelling voor collectief vermogensbeheer zijn twee afzonderlijke vrijstellingen in de Wet op de omzetbelasting 1968 met ieder een eigen achtergrond en voorwaarden.

De koepelvrijstelling geldt voor samenwerkingsverbanden van ondernemers (de leden), die btw-vrijgestelde prestaties verrichten en bij uitbesteding betaalde btw niet in aftrek kunnen brengen. Doordat kostendekkende bijdragen van de leden aan een dergelijk samenwerkingsverband (de koepel) voor het uitvoeren van bepaalde essentiële werkzaamheden zijn vrijgesteld van btw, vormt de btw geen belemmering voor vrijgestelde ondernemers om werkzaamheden te bundelen en uit te besteden aan een samenwerkingsverband. Een voorwaarde voor toepassing van de koepelvrijstelling is dat er geen verstoring van de concurrentieverhoudingen ontstaat. De administratieve uitvoering van de pensioenregeling wordt door pensioenfondsen vaak uitbesteed uit aan een pensioenuitvoerder. Een aantal Nederlandse pensioenuitvoerders kon tot 1 januari 2015 als samenwerkingsverband van pensioenfondsen gebruikmaken van de koepelvrijstelling voor deze werkzaamheden en berekende dan geen btw aan de pensioenfondsen die bij hen waren aangesloten. Omdat dit leidde tot concurrentieverstoring met andere commerciële aanbieders van pensioenadministratiediensten, zijn deze werkzaamheden vanaf 1 januari 2015 uitgesloten van de koepelvrijstelling.

Een andere vrijstelling is die voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Het doel van deze vrijstelling is om het (kleine) beleggers mogelijk te maken voor gezamenlijke rekening en risico te beleggen, zonder dat er btw komt te drukken op (het beheer van) deze gezamenlijke belegging. Er gelden geen andere voorwaarden dan dat sprake moet zijn van kwalificerende beheerdiensten en gemeenschappelijke beleggingsfondsen. De vrijstelling geldt ook voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen waarin pensioenfondsen beleggen of voor beheerwerkzaamheden in opdracht van een pensioenfonds dat zelf als gemeenschappelijk beleggingsfonds kwalificeert.

Gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA vragen naar de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad voor de pensioenfondsen. De Hoge Raad heeft voor een bedrijfspensioenfonds, dat tegen inleg van een premie een uitkering toezegt op basis van loon vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren (een DB-regeling), geoordeeld dat zij geen gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van de btw is.

Het gevolg van de uitspraak is dat pensioenfondsen die DB-regelingen uitvoeren btw moeten betalen over de inkoop van vermogensbeheer bij een externe beheerder. Omdat premies- en beleggingsopbrengsten van pensioenfondsen vrijgesteld zijn van btw en geen recht geven op aftrek van voorbelasting (met uitzondering van btw-belaste onroerend goed exploitatie en beleggingsopbrengsten van buiten de EU), kunnen zij de btw die drukt op de beheerkosten niet of slechts gedeeltelijk in aftrek brengen. De btw op de beheerkosten is voor pensioenfondsen dus een kostenpost. Daar staat tegenover dat de externe beheerder wel al zijn voorbelasting in aftrek kan brengen. Een vrijstelling voor het vermogensbeheer in opdracht van een pensioenfonds leidt bij de beheerder tot een aftrekuitsluiting en dus een hogere netto kostprijs van zijn dienstverlening. Uitgaande van doorberekening van deze kosten aan het pensioenfonds, gaat het per saldo om de btw-druk op componenten van de prijs van vermogensbeheer waar bij de beheerder geen btw-aftrek tegenover staat, zoals personeelskosten of een winstopslag.

Unierecht

De leden van de fractie van de VVD vragen op welk Unierecht deze uitspraak exact is gebaseerd en wat het Unierecht op dit punt precies over de btw-vrijstelling voor pensioenfondsen zegt. Op grond van de Europese btw-richtlijn is het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen vrijgesteld van btw. Over de reikwijdte van deze vrijstelling heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) inmiddels meerdere arresten gewezen, waarvan twee de situatie van een pensioenfonds betroffen. Dat zijn de zaken van Wheels Common3 en ATP4. De btw-vrijstelling geldt voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Voor de invulling van dit begrip is de instelling voor collectieve belegging in effecten («ICBE») zoals bedoeld in de ICBE-richtlijn5 de maatstaf. Volgens het Hof van Justitie kunnen ook pensioenfondsen in aanmerking komen voor de vrijstelling als ze vergelijkbaar zijn aan een ICBE-beleggingsfonds. Een pensioenfonds dat DB-regelingen uitvoert (zoals in het arrest-Wheels) is daarmee niet vergelijkbaar en een pensioenfonds dat DC-regelingen uitvoert (zoals in het arrest-ATP) is daarmee wel vergelijkbaar.

De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre in deze zaak ook nog de weg wordt bewandeld naar het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Hoge Raad is de hoogste rechterlijke instantie in Nederland. Dit betekent dat niet verder kan worden geprocedeerd na de uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad is als hoogste rechter wel verplicht zich tot het Hof van Justitie te wenden indien sprake is van een onduidelijkheid omtrent de toepassing van het Unierecht. De Hoge Raad heeft dit niet gedaan en heeft uitspraak gedaan onder verwijzing naar het arrest Wheels. Hieruit volgt dat de Hoge Raad geen unierechtelijk vraagstuk zag in het voorliggende geschil, althans geen unierechtelijk vraagstuk dat nog niet door het Hof van Justitie verduidelijkt was. De weg naar het Hof van Justitie van de Europese Unie is daarmee afgesloten.

Nadere vragen over DB-regelingen

De leden van de fracties van het CDA en 50PLUS vragen of ik van mening ben dat uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat voor alle Nederlandse DB-regelingen geldt dat zij de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen niet mogen toepassen en of ik niet te veel uitga van een vergelijking tussen een zuivere DC-regeling met een zuivere DB-regeling. Volgens het Unierecht is de btw-vrijstelling voorbehouden aan gemeenschappelijke beleggingsfondsen zoals bedoeld in de ICBE-richtlijn, dan wel hiermee vergelijkbare fondsen. Pensioenfondsen zijn vergelijkbaar met een ICBE, mits het fonds wordt gefinancierd door de pensioenontvangers, het spaargeld wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en het beleggingsrisico wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds. Een pensioenfonds dat een DC-regeling uitvoert, waarbij de leden geen uitkeringstoezegging hebben maar naar rato van hun aandeel in de collectieve beleggingen delen in het risico, voldoet hieraan. Een pensioenfonds met een DB-regeling is volgens het Hof van Justitie niet vergelijkbaar met een ICBE, omdat de leden niet het risico dragen dat gepaard gaat met het beheer van dat fonds. Dit rechtskader is dwingend en geldt voor alle lidstaten.

De Hoge Raad heeft nu in gelijke zin beslist voor een Nederlandse DB-regeling. Vanwege de uitkeringstoezegging dragen de leden van het pensioenfonds niet het beleggingsrisico. Duidelijk is ook dat het achterwege blijven van indexatie of een korting van pensioenen hieraan niet afdoet. DB-regelingen verschillen in dit opzicht wezenlijk van DC-regelingen en zijn niet te vergelijken met ICBE’s. Voor de btw is een DB-regeling qua uitkeringstoezegging en beleggingsrisico vergelijkbaar met een verzekeringsproduct, waarvan het beheer belast is met btw. Omdat verzekeraars in de praktijk concurrerende pensioenverzekeringen aanbieden, vereist ook de gelijke behandeling van gelijke gevallen dat het beheer van DB-regelingen belast wordt met btw. Daarvan uitgaande zal de uitkomst van het arrest van de Hoge Raad voor alle Nederlandse DB-regelingen gelden.

De leden van de fractie van het CDA vragen daarnaast waarom ik zoveel nadruk heb gelegd op de bijstortverplichting voor werkgevers, terwijl deze verplichting bij steeds meer pensioenfondsen wordt afgebouwd. In mijn reactie op de conclusie van de advocaat-generaal van 8 maart 2016 heb ik de bijstortverplichting genoemd. Dat was onvermijdelijk, omdat ik de visie van de advocaat-generaal op dat punt tegensprak. Waar de advocaat-generaal concludeerde dat het ontbreken van een bijstortverplichting betekent dat de deelnemers het beleggingsrisico dragen via het restrisico op non-indexatie en afstempeling, heeft de Hoge Raad nu geoordeeld dat dit risico van een andere orde is. Dat bevestigt mij in mijn standpunt dat de aan- of afwezigheid van een bijstortverplichting bij een DB-regeling geen verschil maakt voor de btw-kwalificatie van het product.

Wijzigingen van de Nederlandse DB-regelingen voor toepassing van btw-vrijstelling

De leden van de fractie van het CDA vragen welke wijzigingen van de Nederlandse DB-regelingen er toe zouden kunnen leiden dat wel recht bestaat op toepassing van de vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Kenmerkend voor een DB-regeling is een uitkeringstoezegging aan de deelnemers die voor rekening en risico van het pensioenfonds komt, getuige ook de huidige rekenrentediscussie die van belang is voor de waardering van de uitkeringsverplichting. Zolang een pensioenregeling zich hierdoor kenmerkt, zal voor de btw geen sprake zijn van een gemeenschappelijk beleggingsfonds.

Uitvoeringskosten

De leden van de fractie van het CDA vragen of ik erken dat deze btw-lasten voor DB-regelingen een groot effect hebben op het pensioenresultaat. De leden van de fractie van het CDA geven aan dat ik in de Eerste Kamer sprak over een «relatief kleine lastentoename», terwijl DNB becijferd heeft dat een kostenverlaging van 0,25% op een termijn van veertig jaar leidt tot een circa 7,5% hoger collectief pensioenvermogen.

Allereerst merk ik op dat de «relatief kleine lastentoename» waar ik in de memorie van antwoord over het Belastingplan 2017 aan de Eerste Kamer over sprak ziet op de btw-lastenverhoging als gevolg van de afschaffing van de btw-koepelvrijstelling. Zoals ook in mijn antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de VVD aangegeven is de btw-lastenverhoging als gevolg van het afschaffen van de btw-koepelvrijstelling een andere kwestie dan het toepassen van de btw-vrijstelling voor het beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Ik heb daaraan ook eerder gememoreerd in het memorie van antwoord van het Belastingplan 20176 en in mijn brief aan de Eerste en Tweede Kamer inzake het Hoge Raad arrest over de btw-behandeling van vermogensbeheerdiensten aan pensioenfondsen van 19 december 2016.7 De budgettaire gevolgen van de afschaffing van de koepelvrijstelling met betrekking tot pensioenadministratie zijn destijds op € 110 miljoen per jaar geraamd en waren onderdeel van het meeromvattende pensioenakkoord. Ik beschik niet over informatie of en in hoeverre het verschil in btw-druk op kosten van vermogensbeheer een groot effect hebben op het pensioenresultaat.

De leden van de fractie van D66 vragen naar het budgettaire effect voor de btw indien alle soorten pensioenregelingen zouden worden aangemerkt als gemeenschappelijke beleggingsfondsen.

Een dergelijke wetswijziging zou tot een structurele jaarlijkse budgettaire derving van € 285 miljoen leiden. De budgettaire derving is relevant voor het lastenkader en dient daarom gedekt te worden.

Invloed van de uitspraak op het «level playing field»

De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre ik denk dat het oordeel van de Hoge Raad het level playing field tussen DB- en DC-regelingen zal beïnvloeden en of ik kan laten bezien of door het verschil in btw de (uitvoerings)kosten voor de regelingen dusdanig van elkaar verschillen dat vraag en aanbod naar deze regelingen zouden kunnen gaan verschillen. Zoals gezegd, zijn deze regelingen voor de btw-heffing over uitbesteed vermogensbeheer onvergelijkbaar. Ik beschik niet over informatie of en in hoeverre het verschil in btw-druk op kosten van vermogensbeheer van belang is voor de keuze voor een DB of DC-regeling. Ik heb niet de indruk dat een verschuiving in interesse van DB- naar DC-regeling samenhangt met de btw-druk op de beheerkosten.8 De uitspraak van de Hoge Raad leidt op zichzelf niet tot een btw-kostenverhoging voor pensioenfondsen. Immers, in deze situaties gold altijd al dat de vrijstelling voor collectief bijeengebracht vermogen niet van toepassing was en (verlegde) btw verschuldigd was. De stelling dat de uitvoeringskosten voor vijf miljoen deelnemers 10 tot 17% zullen stijgen ten gevolge van de hogere btw van de leden van de fractie van 50PLUS of dat het verschil in uitvoeringskosten effect gaan hebben op het vraag en aanbod van de regelingen kan ik dan ook niet plaatsen. Ik kan uiteraard goed begrijpen dat pensioenfondsen de toepassing van de btw-vrijstelling graag als extra middel hadden gezien om de uitvoeringskosten te kunnen inperken.

Onderscheid tussen DB- en DC-regeling en btw-behandeling in andere lidstaten

De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, het CDA en 50PLUS vragen zich af in welke gevallen pensioenfondsen in het buitenland wel in aanmerking komen voor de btw-vrijstelling, in hoeverre de pensioenregelingen (relevant van elkaar) verschillen en vergelijkbaar zijn met de Nederlandse situatie, in hoeverre er een gelijk speelveld is in de Europese lidstaten voor pensioenfondsen en of vergelijkend onderzoek nodig is tussen pensioenregelingen. Laat ik vooropstellen dat de Nederlandse regering bijzonder veel waarde hecht aan btw-harmonisatie op het terrein van en een gelijke concurrentiepositie voor pensioenfondsen. De Europese lidstaten zijn alle gebonden aan de btw-richtlijn en het Unierecht. Dit betekent dat voor alle lidstaten geldt dat alleen beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen is vrijgesteld van btw. Dit zou moeten waarborgen dat er een gelijk speelveld is voor belastingplichtigen die kwalificeren als gemeenschappelijk beleggingsfonds. Of sprake is van beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds dient echter door iedere lidstaat afzonderlijk te worden omschreven, rekening houdend met het Unierecht en de aanknopingspunten die hierin genoemd zijn. Naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie wordt de aan de lidstaten toegekende bevoegdheid om het begrip gemeenschappelijk beleggingsfonds te omschrijven echter ingeperkt door de verplichting om de door de Uniewetgever voor de vrijstelling gebruikte bewoordingen te eerbiedigen.9 Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat een lidstaat met name niet de gemeenschappelijke beleggingsfondsen kan selecteren die onder de vrijstelling vallen en die welke niet onder de vrijstelling vallen, zonder elke betekenis aan het begrip «gemeenschappelijke beleggingsfondsen» zelf te ontnemen. Het is echter niet mogelijk om te bepalen of en zo ja, in hoeverre pensioenfondsen in andere lidstaten met elkaar te vergelijken zijn of verschillen en in hoeverre deze de vrijstelling voor beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen kunnen toepassen. Dit is afhankelijk van nationale pensioenwetgeving en de pensioenregeling(en) die een pensioenfonds uitvoert en dient per situatie te worden beoordeeld. In het antwoord over mijn standpunt richting de Europese Commissie ga ik nader in op de invulling van de wens van de Kamer naar aanvullend onderzoek.

De leden van de fracties van de PvdA, het CDA en 50PLUS vragen waarom er in België en Duitsland geen onderscheid wordt gemaakt tussen DB- en DC-regelingen en of ik bereid ben om de btw-lasten van pensioenfondsen meer in lijn te brengen met andere Europese lidstaten. Zoals ik al aangaf, zet ik mij in om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Dat in andere lidstaten, zoals België en Duitsland, mogelijk geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende pensioenregelingen kan ermee te maken hebben dat deze pensioenregelingen anders zijn ingekleed. Mocht het zo zijn dat een Nederlandse uitkeringsovereenkomst in Nederland niet en in andere lidstaten wel onder de vrijstelling voor collectief vermogensbeheer valt, dan gaan deze lidstaten naar mijn idee uit van een onjuiste veronderstelling. Het is voor een gelijk Europees speelveld wenselijk om aandacht te vragen bij de Europese Commissie voor een uniforme toepassing van het Unierecht. Het is simpelweg niet toelaatbaar dat een te ruime toepassing van de vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen in de praktijk leidt tot ongelijke (btw-)lasten voor pensioenfondsen binnen de Europese lidstaten.

Standpunt richting de Europese Commissie

De leden van de fracties van de PvdA, het CDA en 50PLUS vragen hoe ik mij verder ga inzetten voor een gelijk speelveld ten aanzien van btw-behandeling van pensioenfondsen, welk standpunt ik naar voren ga brengen bij de Europese Commissie, welke mogelijkheden ik zie om dit standpunt te bewerkstelligen en of aandacht vragen het juiste middel is. Daarnaast vragen de leden van de fractie van 50PLUS in hoeverre ik de daadwerkelijke ambitie (nog) heb om pensioenfondsen en hun deelnemers – binnen de geldende regels – te ontzien, of ik kan hard maken dat ik echt alles in het werk heb gesteld om de ruimte die er Europeesrechtelijk is en optimaal te zoeken en te benutten en of echt alles is geprobeerd om een gelijk speelveld voor DB- en DC-regelingen te vinden. Hierop kan ik het volgende zeggen. Zoals aangegeven in mijn brieven aan de Eerste (Kamerstukken 34 552 en 34 553 en 34 554 en 34 555 en 34 545 en 34 527, L) en Tweede Kamer op 19 december 2016 heb ik de Europese Commissie op de hoogte gesteld van het oordeel van de Hoge Raad. Dit heb ik zo snel mogelijk in gang gezet en inmiddels heb ik de Europese Commissie over dit onderwerp gesproken. De Europese Commissie ziet op basis van Unierecht ook geen andere uitleg dan de lijn die de Hoge Raad in de uitspraak heeft gevolgd. Europeesrechtelijk zie ik dan ook geen ruimte om de btw-vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen ruimer toe te passen. Daarnaast heb ik bij de Europese Commissie aandacht gevraagd voor handhaving van het level playing field in Europa, dat wil zeggen dat alle lidstaten in lijn met de btw-richtlijn en het Unierecht handelen. De Europese Commissie heeft benadrukt tot op heden geen klachten te hebben ontvangen van belanghebbenden over mogelijke verschillende behandelingen tussen lidstaten. Doorgaans vormt een klacht aanleiding voor de Europese Commissie om in actie te komen. Wel heeft de Europese Commissie ons gesprek en de aandacht die Nederland heeft gevraagd voor dit onderwerp aangegrepen om het onderwerp te agenderen in het btw-comité. Het btw-comité bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en is het gremium waar vraagstukken met betrekking tot implementatie van Europese regelgeving thuis horen. Met agendering in dat gremium wordt invulling gegeven aan de wens van de Eerste Kamer om nader onderzoek, omdat in dat gremium uit eerste hand kan worden vernomen hoe de Europese lidstaten pensioenregelingen behandelen voor de btw.

Met het actief benaderen van de Europese Commissie is de Nederlandse uitleg bevestigd en is het gelukt om handhaving van het level playing field op de Europese agenda te zetten. De vragen van de leden van de fractie van 50PLUS, in hoeverre ik daadwerkelijk de ambitie (nog) heb om pensioenfondsen en hun deelnemers – binnen de geldende regels – te ontzien en of ik kan hard maken dat ik echt alles in het werk heb gesteld om de ruimte die er Europeesrechtelijk is, optimaal te zoeken en te benutten en of echt alles is geprobeerd om een gelijk speelveld voor DB- en DC-regelingen te vinden, beschouw ik daarmee als beantwoord.


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 2021.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 1964.

X Noot
3

HvJ EU, 7 maart 2013, C-424/11, Wheels Common.

X Noot
4

HvJ 13 maart 2014, C-464/12, ATP.

X Noot
5

RICHTLIJN 2009/65/EG VAN HET EuropEES parlement EN DE RAAD van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s).

X Noot
6

Kamerstukken 34 552 en 34 553 en 34 554 en 34 555 en 34 545, E, par. 7.2.

X Noot
7

Kamerstuk 34 550 IX, nr. 13.

X Noot
8

FD, Pensioenen verhuizen naar België, 2 mei 2016.

X Noot
9

O.a. HvJ EU 9 december 2015, C-595/13, Fiscale Eenheid X, r.o. 32.

Naar boven