22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1773 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2014

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negen fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Wijziging vijf richtlijnen arbeidsrecht zeevarenden (Kamerstuk 22 112, nr. 1770)

Fiche 2: Richtlijn inzake de versterking van het vermoeden van onschuld (Kamerstuk 22 112, nr. 1771)

Fiche 3: Richtlijn procedurele rechten minderjarigen (Kamerstuk 22 112, nr. 1772)

Fiche 4: Richtlijn betreffende voorlopige rechtsbijstand voor van hun vrijheid beroofde personen en rechtsbijstand in Europese aanhoudingsbevelprocedures

Fiche 5: Mededeling vrouwelijke genitale verminking uitbannen (Kamerstuk 22 112, nr. 1774)

Fiche 6: Mededeling herstel vertrouwen EU-VS gegevensstromen (Kamerstuk 22 112, nr. 1775)

Fiche 7: Mededeling Europees terrorist finance tracking system (EU TFTS) (Kamerstuk 22 112, nr. 1776)

Fiche 8: Mededeling evaluatie Safe Harbour regime (Kamerstuk 22 112, nr. 1777)

Fiche 9: Mededeling inzake de Comprehensive approach (geïntegreerde benadering) gericht op inzet in conflict- en crisisgebieden (Kamerstuk 22 112, nr. 1778)

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Fiche: Richtlijn betreffende voorlopige rechtsbijstand voor van hun vrijheid beroofde personen en rechtsbijstand in Europese aanhoudingsbevelprocedures.

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel.

Datum ontvangst Commissiedocument

28 november 2013.

Nr. Commissiedocument

COM(2013) 824.

C(2013) 8179 (aanbeveling).

Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board

SWD(2013) 477.

Behandelingstraject Raad

JBZ-Raad.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

  • a) Rechtsbasis

    Artikel 82, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

  • b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement

    De gewone wetgevingsprocedure. Raad: gekwalificeerde meerderheid; EP: medebeslissingsprocedure.

  • c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

    Geen.

2. Samenvatting BNC-fiche

• Korte inhoud voorstel

Het voorstel bevat de verplichting voor lidstaten om te voorzien in voorlopige rechtsbijstand (provisional legal aid) voor verdachten die van hun vrijheid zijn beroofd. Tevens bevat het voorstel de verplichting voor uitvoerende lidstaten om in overleveringszaken te voorzien in voorlopige rechtsbijstand voor opgeëiste personen die op grond van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) in zo een lidstaat zijn aangehouden. In beide gevallen gaat het om rechtsbijstand vanaf de aanhouding tot aan de definitieve beslissing betreffende het al dan niet toewijzen van rechtsbijstand.

Daarnaast bevat het voorstel met betrekking tot overleveringszaken de verplichting voor de lidstaat die een EAB heeft uitgevaardigd, om te voorzien in (de mogelijkheid van) gefinancierde rechtsbijstand wanneer de opgeëiste persoon heeft aangegeven in die lidstaat een raadsman te willen aanwijzen.

• Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

Bevoegdheidsvaststelling: Het kabinet acht artikel 82, tweede lid, VWEU de juiste grondslag voor het voorstel. Deze bevoegdheid is gegeven ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en de samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie. Met het oog daarop mogen minimumvoorschriften worden gegeven met betrekking tot de rechten van personen in de strafvordering.

Subsidiariteit: positief.

Proportionaliteit: overwegend negatief.

• Implicaties/risico’s/kansen

Het voorstel kan bijdragen aan een gelijkwaardig minimumniveau van rechtsbescherming in de EU met betrekking tot het recht op gefinancierde rechtsbijstand. Echter, op een aantal punten gaat het voorstel verder dan noodzakelijk is om dit doel te bereiken.

• Nederlandse positie

Nederland staat positief tegenover het invoeren van een minimumstandaard voorlopige rechtsbijstand in de zwaardere strafzaken1. Artikel 82, tweede lid, VWEU biedt echter alleen een grondslag voor het scheppen van minimumvoorschriften aangaande personen in de strafvordering. Op onderdelen gaat het voorstel verder dan noodzakelijk om het gestelde doel van een gelijkwaardig minimumniveau te bereiken, namelijk door deze vorm van gefinancierde rechtsbijstand voor te schrijven voor alle strafzaken en niet alleen de zwaardere strafzaken. NL staat voorts negatief tegenover de plicht te voorzien in gefinancierde rechtsbijstand in de lidstaten die een EAB uitvaardigen.

3. Samenvatting voorstel

• Inhoud voorstel

Het onderhavige voorstel is een volgende richtlijn2 die is opgesteld in het kader van de in 2009 door de Raad vastgestelde Routekaart procedurele rechten. Het voorstel kan vooral worden gezien als voortbouwend op en complementair aan richtlijn 2013/48/EU betreffende recht tot toegang tot een advocaat in strafprocedures en het recht op communicatie bij aanhouding. De Commissie is van mening dat het huidige beperkte recht op rechtsbijstand voor van vrijheid beroofde verdachten in een aantal lidstaten indruist tegen het recht op een eerlijk proces. Het nu voorliggende voorstel bevat de verplichting voor lidstaten om ten aanzien van verdachten die van hun vrijheid zijn beroofd te voorzien in (de mogelijkheid van) voorlopige rechtsbijstand. Dat wil zeggen dat onverwijld na de aanhouding van de verdachte, en in elk geval voorafgaand aan zijn verhoor, moet worden voorzien in rechtsbijstand. Deze voorlopige rechtsbijstand moet verzekerd zijn vanaf de aanhouding tot aan de definitieve beslissing of de verdachte al dan niet recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand. Het staat lidstaten vrij om de kosten van voorlopige rechtsbijstand achteraf te verhalen op de verdachte of de opgeëiste persoon indien die niet aan de voorwaarden voor gefinancierde rechtsbijstand blijken te voldoen.

Voorlopige rechtsbijstand moet voorts, behalve aan verdachten in strafzaken, ook – door de lidstaat die het EAB uitvoert – worden toegekend aan opgeëiste personen in overleveringszaken die op basis van een EAB in die lidstaat zijn aangehouden. Daarnaast bevat het voorstel met betrekking tot overleveringszaken een tweede voorziening. Deze houdt in dat de lidstaat die het EAB heeft uitgevaardigd, moet voorzien in (de mogelijkheid van) gefinancierde rechtsbijstand wanneer de opgeëiste persoon heeft aangegeven in die lidstaat een raadsman aan te willen wijzen. Bij de vaststelling of een verdachte of opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand mogen lidstaten zowel een inkomenstoets als een noodzakelijkheidstoets (means and merits test) toepassen.

Het voorstel bevat ten slotte de verplichting gegevens te verzamelen en (periodiek) te verstrekken aan de Commissie over de wijze waarop de verplichtingen uit het voorstel worden toegepast.

De Commissie heeft tevens een met deze richtlijn samenhangende aanbeveling uitgebracht (C(2013) 8179). De lidstaten worden aanbevolen passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat verdachten, beklaagden of gezochte personen recht op rechtsbijstand hebben. In de aanbeveling worden de opties van zowel een draagkrachttoets, als een onderzoek naar de juridische merites van de zaak genoemd. Verdachten, beklaagden of gezochte personen die over onvoldoende financiële middelen beschikken om alle of een deel van de kosten van de verdediging en de procedure te voldoen zouden toegang moeten hebben tot rechtsbijstand. Daarnaast dienen maatregelen te worden genomen ten aanzien van toegankelijkheid van alle relevante informatie inzake het recht op rechtsbijstand in strafzaken, alsmede de mogelijkheid om een klacht in te dienen in gevallen waarin toegang tot rechtsbijstand wordt geweigerd of op basis van gefinancierde rechtsbijstand ingeschakelde advocaat onvoldoende juridische bijstand verleent.

• Impact assessment Commissie

De Commissie constateert dat er met betrekking tot gefinancierde rechtsbijstand grote verschillen bestaan tussen de lidstaten en dat er onvoldoende bescherming is van de daarop betrekking hebbende rechten van verdachten en opgeëiste personen binnen de EU. Het ontbreken van een gelijkwaardig niveau van bescherming van deze personen binnen de EU kan ook leiden tot onvoldoende onderling vertrouwen tussen lidstaten. Er bestaat, aldus de Commissie, een behoefte om dit onderlinge vertrouwen en daarmee de samenwerking tussen lidstaten te bevorderen. In navolging van de drie hierboven in noot 1 genoemde richtlijnen die betrekking hebben op de rechten van verdachten in strafprocedures is ook nu gekozen voor het wetgevende instrument van een richtlijn, vanwege het belang dat de Commissie hecht aan het versterken van de rechten van personen binnen strafprocedures.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  • a) Bevoegdheid

    Het kabinet acht artikel 82, tweede lid, VWEU de juiste grondslag voor het voorstel. Deze bevoegdheid is gegeven ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en de samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie. Met het oog daarop mogen minimumvoorschriften worden gegeven met betrekking tot de rechten van personen in de strafvordering.

  • b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

    Subsidiariteit: Nederland beoordeelt de subsidiariteit positief. Zoals ook is aangegeven in de gezamenlijke brief van de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie met het kabinetsstandpunt inzake de Nederlandse visie op een toekomstig EU JBZ-beleidskader (post-Stockholm), moet telkens de afweging worden gemaakt of beleidsdoelstellingen voldoende door de lidstaten zelf kunnen worden verwezenlijkt. Daarbij zou de EU zich bij de strafrechtelijke samenwerking moeten concentreren op bijvoorbeeld het opheffen van lacunes (Kamerstuk 32 317, 196). Voor zover het kabinet op dit moment kan overzien, zijn die lacunes er op het gebied van gefinancierde rechtsbijstand (zie hierna).

    Door de Commissie zijn verschillende voorstellen gedaan en aangekondigd die strekken tot harmonisatie van onderdelen van het strafrecht. Nederland hanteert als uitgangspunt dat het strafprocesrecht primair een zaak van de lidstaten is. Alleen wanneer uit praktijkervaringen blijkt dat er behoefte bestaat aan regels op het terrein van het strafprocesrecht ten behoeve van een efficiënte strafrechtelijke samenwerking, kan regelgeving op EU-niveau worden overwogen. Gegeven de grote verschillen binnen de EU in gefinancierde rechtsbijstand die de Commissie heeft geconstateerd, is het doel van dit voorstel, namelijk het komen tot een minimumstandaard voor gefinancierde rechtsbijstand binnen de EU, niet in voldoende mate bewerkstelligd door de lidstaten zelf. Dit is de aanleiding voor de Commissie om thans te komen met het onderhavige voorstel voor een richtlijn. Wanneer een verdachte uit een andere lidstaat in Nederland wordt aangehouden, krijgt deze in daarvoor in aanmerking komende gevallen gefinancierde rechtsbijstand. Het is wenselijk dat Nederlanders die in een andere lidstaat worden aangehouden, op een vergelijkbare bejegening kunnen rekenen.

    Proportionaliteit: Het oordeel ten aanzien van de proportionaliteit is overwegend negatief. Artikel 82 VWEU spreekt over minimumvoorschriften, nodig ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie. De richtlijn gaat echter op een aantal punten verder dan minimumharmonisatie. Het verschaffen van voorlopige rechtsbijstand aan aangehouden verdachten die dat wensen, zou alleen bij zwaardere zaken Europees moeten worden voorgeschreven, namelijk de strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bij andere strafbare feiten is uitgangspunt dat verdachten zelf verantwoordelijk zijn voor hun rechtsbijstand.

    Nederland onderschrijft dat op Europees niveau wordt voorgeschreven dat door de uitvoerende lidstaat voorlopige rechtsbijstand wordt verstrekt aan personen die op basis van een EAB in die lidstaat zijn aangehouden. De opgeëiste persoon moet in die lidstaat immers zijn recht op toegang tot een raadsman in de overleveringsprocedure ook kunnen verwezenlijken wanneer hij niet zelf in staat is een raadsman te bekostigen. Richtlijn 2013/48/EU bevat een aanvullend recht van opgeëiste personen om een raadsman aan te wijzen in de lidstaat die het EAB heeft uitgevaardigd. Het is niet noodzakelijk om voor te schrijven dat deze aanvullende mogelijkheid wordt uitgebreid met een recht om daartoe in die lidstaat ook gefinancierde rechtsbijstand aan te vragen. De overleveringsprocedure kent korte termijnen waaraan lidstaten verplicht zijn te voldoen. Een traject om gefinancierde rechtsbijstand in de uitvaardigende lidstaat aan te vragen zou daarmee op gespannen voet kunnen komen te staan.

    Ten algemene geldt dat bij uitbreiding van aanspraken op gefinancierde rechtsbijstand een zeer terughoudende houding past gezien de noodzaak het stelsel beheersbaar te houden.

    Op een specifiek punt zou Nederland graag zien dat het voorstel juist verder gaat dan thans het geval is, namelijk ten aanzien van niet-aangehouden verdachten. Immers, verdachten in het buitenland worden (ook in zaken betreffende strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten) lang niet altijd aangehouden en ook dan is van belang dat gefinancierde rechtsbijstand kan worden aangevraagd. Buitenlandse verdachten die in Nederland worden verdacht van een strafbaar feit hebben dat recht ook. Voor het vertrouwen in en een goede werking van de strafrechtelijke samenwerking binnen de EU is het van belang dat ook op dit punt een gelijkwaardig niveau van rechtsbescherming wordt gerealiseerd. Zoals bij de bespreking van het subsidiariteitsvereiste al werd aangestipt, zou Nederland graag een gelijk beschermingsniveau zien binnen Europa, zodat Nederlandse verdachten die in andere EU-lidstaten zijn aangehouden in zwaardere strafzaken voorlopige rechtsbijstand wordt verstrekt. In dat voetspoor meent Nederland dat er voor verdachten die niet van hun vrijheid zijn beroofd, een aanspraak op gefinancierde rechtsbijstand moet bestaan.

  • c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

    N.v.t.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

  • a) Consequenties EU-begroting

    Geen.

  • b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

    Volgens het geldende Nederlandse recht hebben aangehouden verdachten van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, reeds aanspraak op kosteloze toevoeging van een raadsman. De aanvullende kosten van het voorstel vloeien met name voort uit de verplichting om ook voor aangehouden verdachten van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, te voorzien in een toevoeging voor de duur van het ophouden voor onderzoek. Indien alle verdachten van een dergelijk feit van dat recht gebruik wensen te maken, worden die kosten – gelet op de aantallen verdachten en de vergoeding die op grond van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt verstrekt aan een advocaat in het kader van zulke rechtsbijstand – geschat op 10 miljoen euro extra per jaar. Waar Nederland wil dat de richtlijn verder gaat dan het voorstel – namelijk te voorzien in een stelsel van gefinancierde rechtsbijstand voor niet-aangehouden verdachten – heeft dit voor Nederland geen financiële consequenties. De budgettaire consequenties voor de nationale begroting worden, conform de regels van budgetdiscipline, ingepast in de begrotingen van de beleidsverantwoordelijke departementen.

  • c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

    N.v.t.

  • d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

    Op dit moment zijn de consequenties van het voorstel nog niet geheel te overzien, behalve dat de plicht tot het (periodiek) verstrekken van gegevens als voorgeschreven in het voorstel zal leiden tot een minieme toename van de administratieve lasten voor de overheid en dan specifiek de uitvoerende instanties. De raad voor rechtsbijstand heeft aangegeven voordelen te zien van levering van deze gegevens door de andere lidstaten in het kader van internationale vergelijking.

6. Implicaties juridisch

  • a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

    Het Wetboek van Strafvordering zal moeten worden gewijzigd, alsmede (in ieder geval) het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.

  • b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

    De implementatietermijn bedraagt 18 maanden vanaf de datum van publicatie van de richtlijn. Deze implementatietermijn is veel te kort aangezien er wijziging van formele wetgeving (het Wetboek van Strafvordering) noodzakelijk is. Tevens dienen op het niveau van algemene maatregelen van bestuur wijzigingen te worden doorgevoerd, waarvoor in casu een voorhangprocedure geldt. Tot slot zal er ook tijd nodig zijn om de uitvoeringspraktijk op orde te krijgen. Een implementatietermijn van 36 maanden zou wel realistisch zijn.

  • c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

    N.v.t.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

  • a) Uitvoerbaarheid

    De verplichting te voorzien in voorlopige rechtsbijstand voor aangehouden verdachten die worden verdacht van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, heeft aanzienlijke gevolgen voor de praktijk. Deze verplichting zou binnen de huidige systematiek betekenen dat moet worden voorzien in piketdiensten om te bewerkstelligen dat advocaten steeds beschikbaar zijn om die verdachten bij te staan. De politie zal de komst van de raadsman dan steeds moeten afwachten. Het betekent derhalve een verzwaring van de werklast van de politie en van de raad voor rechtsbijstand.

    Tevens moet een voorziening worden gecreëerd voor opgeëiste personen in overleveringszaken om gefinancierde rechtsbijstand aan te vragen in het geval Nederland een EAB uitvaardigt en de over te leveren persoon ook een raadsman in Nederland wenst.

  • b) Handhaafbaarheid

    N.v.t.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen.

9. Nederlandse positie

Nederland staat positief tegenover een minimumstandaard voor voorlopige rechtsbijstand voor aangehouden verdachten. Het voorstel gaat echter op enkele punten verder dan noodzakelijk om het doel van het versterken van het waarborgen van een minimumniveau van het recht op gefinancierde rechtsbijstand te verwezenlijken. Zo is het niet noodzakelijk dat op Europees niveau wordt voorgeschreven dat de plicht tot het verstrekken van gefinancierde rechtsbijstand bij aangehouden personen zich ook uitstrekt tot andere strafzaken dan de wat zwaardere zaken. Evenmin is het noodzakelijk Europees voor te schrijven dat in de lidstaat die een EAB heeft uitgevaardigd, wordt voorzien in gefinancierde rechtsbijstand ten behoeve van het in die lidstaat aanwijzen van een advocaat. (Zie verder ook de opmerkingen die zijn opgenomen onder het kopje subsidiariteit en proportionaliteit.)

Nederland is voorstander van een recht op voorlopige rechtsbijstand in zwaardere strafzaken waarin de verdachte is aangehouden. In aanvulling daarop zou het goed zijn als de richtlijn ook aan de lidstaten zou voorschrijven om te voorzien in een stelsel van gefinancierde rechtsbijstand voor niet-aangehouden verdachten. Immers, verdachten buiten Nederland worden lang niet altijd aangehouden, ook niet in zaken waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en ook dan is van belang dat gefinancierde rechtsbijstand kan worden aangevraagd. Buitenlandse verdachten die in Nederland worden verdacht van een strafbaar feit hebben dat recht ook. Zoals bij de subsidiariteit al werd aangestipt, zou Nederland graag een gelijk beschermingsniveau zien binnen Europa om een goede werking van de internationale strafrechtelijke samenwerking te bevorderen.

Bij de door Nederland voorgestelde aanvulling als zojuist beschreven, dient evenwel voor lidstaten de mogelijkheid te bestaan een means and merits test te kunnen toepassen in het kader van besluitvorming over de toekenning van gefinancierde rechtsbijstand, zodat een zekere selectie van zaken mogelijk is.

Nederland is overigens van mening dat het onderhavige voorstel en de daarin opgenomen verplichting om te voorzien in gefinancierde rechtsbijstand in onderling verband dient te worden gezien met de (ruime) omvang van het recht tot toegang tot een raadsman, zoals opgenomen in de eerder genoemde Richtlijn 2013/48/EU inzake recht toegang tot een advocaat in strafprocedures en het recht op communicatie bij aanhouding. Dit omdat de richtlijnen in onderling verband tot gevolg hebben dat het ruime recht op toegang tot een raadsman in al zijn onderdelen door lidstaten moet worden betaald wanneer de verdachte, zoals in het strafrecht veelal het geval is, on- of minvermogend is.

Het kabinet heeft zijn positie bepaald mede tegen de achtergrond van de inventarisatie van EU-regelgeving op subsidiariteit en proportionaliteit uit 2013. Daarin is aangegeven dat (harmonisatie van onderdelen van) het strafprocesrecht, wat Nederland betreft, primair een zaak is voor de lidstaten. Voor regelgeving op EU niveau is ruimte in geval van geconstateerde lacunes in de strafrechtelijke samenwerking tussen lidstaten, hetgeen hier aan de orde is, voor zover het kabinet op dit moment kan overzien (zie hierboven bij subsidiariteit en proportionaliteit).


X Noot
1

Misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis kan worden opgelegd.

X Noot
2

De andere drie reeds vastgestelde richtlijnen zijn: Richtlijn 2013/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (maatregel A van de routekaart); Richtlijn 2013/13/EU betreffende het recht op informatie in strafrechtprocedures (maatregel B van de routekaart) en Richtlijn 2013/48/EU inzake recht toegang tot een advocaat in strafrechtprocedures en het recht op communicatie bij aanhouding (een deel van maatregel C alsmede maatregel D van de routekaart). Gelijktijdig met het onderhavige voorstel is een voorstel inzake procedurele rechten van kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (maatregel E van de routekaart) uitgebracht (COM(2013) 822) en een voorstel inzake de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij het proces aanwezig te zijn (COM(2013) 821).

Naar boven