22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1589 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 maart 2013

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Wijziging verordening GNSS-Agentschap (Kamerstuk 22 112, nr. 1585)

Fiche 2: Richtlijn strafrechtelijke bescherming tegen eurovalsemunterij (Kamerstuk 22 112, nr. 1586)

Fiche 3: Richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging (Kamerstuk 22 112, nr. 1587)

Fiche 4: Mededeling strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie (Kamerstuk 22 112, nr. 1588)

Fiche 5: Verordening veiligheid consumentenproducten

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Fiche: Verordening veiligheid consumentenproducten

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van consumentenproducten en tot intrekking van Richtlijn 87/357/EEG van de Raad en Richtlijn 2001/95/EG van de Raad

Datum ontvangst Commissiedocument

13 februari 2013

Nr. Commissiedocument

COM (2013) 78

Behandelingstraject Raad

Raad Concurrentievermogen

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en Sport

Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

a) Rechtsbasis

De rechtsbasis van de verordening is artikel 114 VWEU.

b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement

Voor de verordening geldt de gewone wetgevingsprocedure. De commissie voor de interne markt en consumentenbescherming (IMCO) van het Europees parlement zal dit dossier behandelen.

c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

De commissie heeft onder voorwaarden de bevoegdheid fabrikanten, importeurs en distributeurs vrijstelling te verlenen van bepaalde verplichtingen om markttoezichtautoriteiten in te lichten. De situaties waarop vrijstelling van toepassing is worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig de onderzoeksprocedure. [artikel 13.2]

Voor producten met een gering risico heeft de commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen om te bepalen welke producten, categorieën of groepen producten ontheffing krijgen van de verplichting om bepaalde informatie aan te brengen op het product zelf.[artikel 13.3]

De commissie kan voor bepaalde producten, categorieën of groepen producten, die een aanzienlijk risico voor de gezondheid en de veiligheid van personen kunnen vormen, van marktdeelnemers eisen een traceerbaarheidssysteem in te stellen of daar bij aan te sluiten en daarvoor bepaalde gegevens te vergaren en op te slaan. De commissie heeft de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen om te bepalen welke producten, categorieën of groepen producten daarvoor in aanmerking komen en welke gegevens marktdeelnemers moeten vergaren en opslaan.[artikel 15.3].

Onderdeel van het traceerbaarheidssysteem is de plaatsing van een aanduiding op het product, de verpakking of de begeleidende documenten. De commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen het type aanduiding en de plaatsing daarvan vaststellen. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure. [art. 15.4]

De commissie kan een of meer Europese normalisatieorganisaties verzoeken om een Europese norm op te stellen of een bestaande Europese norm aan te wijzen als zogenaamde geharmoniseerde norm. Naleving van een dergelijke norm levert een vermoeden van overeenstemming met de algemene veiligheidseis van de verordening op. Het verzoek wordt door de commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringsbesluit overeenkomstig de onderzoekprocedure [art. 16.1]. In het verzoek worden de essentiële eisen opgenomen waaraan de normen dienen te voldoen.

Wanneer een lidstaat of het Europees parlement van mening is dat een Europese norm [artikel 16] niet voldoet aan de verwachte eisen en aan het algemene veiligheidsvoorschrift, stelt zij daarvan de commissie in kennis. De commissie kan volgens de raadplegingprocedure [art. 17.4] besluiten om de (nog niet gepubliceerde) referenties aan de betrokken Europese norm wel of niet met beperkingen in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken of zij kan volgens de onderzoeksprocedure besluiten om de referenties aan de betrokken norm in het Publicatieblad van de Europese Unie te handhaven, te handhaven met beperkingen of in te trekken[art.17.5].

2. Samenvatting BNC-fiche

• Korte inhoud voorstel

Dit voorstel betreft een verordening voor de veiligheid van consumentenproducten ter vervanging van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid.

• Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit: positief

Proportionaliteit: positief met kanttekeningen. Nederland heeft bedenkingen bij een aantal gedelegeerde bevoegdheden in het huidige voorstel, op basis waarvan de Commissie kan bepalen voor welke producten, categorieën en groepen producten marktdeelnemers een traceringssysteem moeten inrichten. Bovendien is Nederland geen voorstander van het voorstel om het land van oorsprong te vermelden zoals verwoord in artikel 7. Nederland steunt dit niet omdat het zorgt voor lastenverzwaring, meer toezicht vergt en weinig toegevoegde waarde zal hebben. Ook is het niet in de impact assessment meegenomen. De maatregel zou mogelijk kunnen worden beschouwd als een niet-tarifaire handelsbelemmering en is mogelijk in strijd met onze WTO-verplichtingen.

• Implicaties/risico’s/kansen

Het voorstel bewerkstelligt een verregaande harmonisatie en vereenvoudiging van de bestaande wetgeving voor consumentenproducten voor zowel het bedrijfsleven als voor de rijksoverheid.

• Nederlandse positie

Ten algemene staat Nederland positief tegenover het voorstel maar plaatst wel een aantal kanttekeningen. Het onderhavige voorstel bevat maatregelen voor consumenten producten die niet in verticale productrichtlijnen geregeld zijn. Deze voorstellen verschillen op sommige punten met maatregelen die in specifieke productrichtlijnen zijn opgenomen. Nederland zal hier vragen over stellen. Nederland is geen voorstander van de verplichting om het land van oorsprong te vermelden. Ook wil Nederland nog kritisch kijken naar de gedelegeerde handelingen in de artikelen 13.3 en 15.3. Bij artikel 13.3 wenst Nederland nadere informatie over de strekking van het voorstel alvorens een definitief standpunt in te nemen of het overdragen van de bevoegdheden aan de Europese Commissie wenselijk is.

Voor artikel 15.3 wil Nederland nader onderzoeken of in deze gevallen de gedelegeerde handelingen wel wenselijk zijn en niet beter gekozen kan worden voor uitvoeringshandelingen met de onderzoeksprocedure. In het huidige voorstel kan de Commissie namelijk bepalen voor welke producten, categorieën en groepen producten marktdeelnemers een traceringssysteem moeten inrichten. Dit heeft vergaande consequenties voor marktdeelnemers.

Verder wil NL de mogelijkheid onderzoeken om de verordening te verbreden tot een verordening die veiligheids- en gezondheidseisen stelt aan alle producten. Dit omdat er signalen zijn dat sommige producten buiten de productveiligheidsregelgeving vallen.

3. Samenvatting voorstel

• Inhoud voorstel

Het productveiligheid en markttoezicht pakket bestaat uit een mededeling met daarin een meerjarenplan voor markttoezicht, een rapport over de implementatie van verordening (EC) Nr. 765/2008, een voorstel voor een op zichzelf staande verordening voor markttoezicht en buitengrenscontroles op producten en een voorstel voor een nieuwe verordening voor de veiligheid van consumentenproducten. Dit fiche gaat over de nieuwe verordening voor de veiligheid van consumentenproducten. Voor de verordening voor markttoezicht op producten en een meerjarenplan voor markttoezicht is een apart fiche opgesteld.

Dit voorstel voor een verordening betreffende de veiligheid van

Consumentenproducten ter vervanging van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (hierna «de richtlijn algemene productveiligheid» genoemd). Dit voorstel betreft alle consumentengoederen, behalve de onder art. 2 lid 2 genoemde producten, zoals voeding en medische hulpmiddelen. Net als de richtlijn algemene productveiligheid stelt de voorgestelde verordening met het oog op de vereiste veiligheid van consumentenproducten een aantal verplichtingen voor de marktdeelnemers vast en bevat zij bepalingen voor het vaststellen van Europese normen tot naleving van de algemene veiligheidsverplichting.

De toepassing van de voorgestelde verordening en haar wisselwerking met andere EU-wetgeving zullen aanzienlijk worden gestroomlijnd en vereenvoudigd, zonder evenwel afbreuk te doen aan een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de consument.

Een aantal overlappingen van voorschriften inzake markttoezicht en van verplichtingen van marktdeelnemers uit diverse stukken EU-wetgeving (de richtlijn algemene productveiligheid, Verordening (EG) nr. 765/2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en sectorspecifieke harmonisatiewetgeving van de Unie waarmee ook consumentenproducten worden bestreken) hebben tot verwarring geleid bij de marktdeelnemers en de nationale autoriteiten. Hierdoor wordt de naleving door de marktdeelnemers van hun verplichtingen en de doeltreffendheid van het markttoezicht in de Unie aanzienlijk gehinderd.

Dit voorstel beoogt klaarheid te scheppen in het regelgevende kader voor consumentenproducten, rekening houdend met de recente ontwikkeling van de wetgeving, zoals het nieuwe, in 2008 goedgekeurde wetgevingskader voor het in de handel brengen van producten (Besluit van raad en EP, 768/2008), de aanpassing van sectorspecifieke harmonisatiewetgeving van de Unie aan dat nieuwe kader (het alignement pakket) en de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van een nieuwe verordening betreffende Europese normalisatie.

Goede Europese normen bevorderen de naleving door marktdeelnemers van de algemene veiligheidseis van de verordening en vergemakkelijkt het markttoezicht. Het voorstel beoogt het proces te versnellen waarmee de Commissie de Europese normalisatie instellingen opdracht (mandaat) kan geven om Europese normen op te stellen dan wel bestaande Europese normen te identificeren die voldoen aan de criteria die door de commissie in haar mandaat zijn gedicteerd.

Tenslotte introduceert het voorstel een aantal aspecten die zowel door de marktdeelnemers als de toezichthouders moeten worden meegenomen bij de vraag of een product wel of niet veilig is indien geen Europese normen bestaan noch nationale wetgeving van de lidstaat waar het product wordt aangeboden

• Impact assessment Commissie

In de impact assessment zijn verschillende beleidsopties om op de interne markt een hoog niveau van bescherming van consumenten en andere gebruikers te bereiken door het aantal producten dat niet aan de eisen voldoet te verminderen. De verschillende opties zijn kwalitatief gescoord op onder andere efficiëntie, effectiviteit en kosten. Niet meegenomen zijn de gevolgen van de vermelding van het land van oorsprong in artikel 7 omdat deze toevoeging pas zeer laat is meegenomen in het voorstel. Volgens het impact assessment kunnen de moeilijkheden met het voldoen aan de productveiligheidseisen door marktdeelnemers en de gefragmenteerde situatie in markttoezicht het beste aangepakt worden door een nieuwe verordening voor productveiligheid voor consumentenproducten en een nieuwe verordening voor markttoezicht met een brede scope.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de rechtsgrondslag is voor het opzetten en functioneren van de interne markt waarop ook de bestaande richtlijn algemene productveiligheid is vastgesteld. Nederland kan zich daarin vinden.

b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

Subsidiariteit

Positief. Binnen de interne markt, waar de vrijheid van verkeer van producten bestaat, kunnen voorschriften inzake productveiligheid slechts op Unie-niveau doeltreffend worden vastgesteld. Dit is noodzakelijk om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen (overeenkomstig artikel 169 VWEU en onder verwijzing naar art. 114 VWEU), en ook om te voorkomen dat de lidstaten afwijkende productvoorschriften vaststellen, wat een versnippering van deinterne markt tot gevolg zou hebben.

Proportionaliteit

Positief met kanttekeningen. Het voorstel heeft de vorm van een verordening. Dit is het passende rechtsinstrument, aangezien hierbij duidelijke en gedetailleerde regels worden opgelegd die op uniforme wijze en op hetzelfde tijdstip in de gehele Unie van toepassing worden. Hiermee worden divergerende toepassingen in de lidstaten vermeden, hetgeen tot verschillende niveaus van bescherming van de gezondheid en veiligheid zou leiden en belemmeringen voor de interne markt zou opwerpen. De vervanging van de nationale omzettingsmaatregelen leidt ook tot een ingrijpende vereenvoudiging, aangezien de marktdeelnemers zich bij het verrichten van hun bedrijfsactiviteiten kunnen baseren op één regelgevingskader in plaats van een «lappendeken» van nationale wetgevingen van de lidstaten.

Nederland heeft bedenkingen bij een aantal gedelegeerde bevoegdheden in het huidige voorstel, op basis waarvan de Commissie kan bepalen voor welke producten, categorieën en groepen producten marktdeelnemers een traceringssysteem moeten inrichten (zie onder 4c). Bovendien is Nederland geen voorstander van het voorstel voor de vermelding van het land van oorsprong zoals verwoord in artikel 7. Nederland steunt dit niet omdat het zorgt voor lastenverzwaring, meer toezicht vergt en weinig toegevoegde waarde zal hebben. Ook is het niet in de impact assessment meegenomen. De maatregel zou mogelijk kunnen worden beschouwd als een niet-tarifaire handelsbelemmering en is mogelijk in strijd met onze WTO-verplichtingen.

c) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen

Nederland kan zich goed vinden in de uitvoeringshandelingen in het voorstel maar is wel kritisch over de voorgestelde gedelegeerde handelingen [artikel 13.3 en 15.3]. Met betrekking tot artikel 13.3 wenst Nederland nadere informatie over de strekking van het voorstel alvorens een definitief standpunt in te nemen of gedelegeerde handelingen wel wenselijk zijn.

Voor artikel 15.3 wil Nederland nader onderzoeken of in deze gevallen gedelegeerde handelingen wel wenselijk zijn en niet beter gekozen kan worden voor uitvoeringshandelingen met de onderzoeksprocedure. In het huidige voorstel kan de Commissie namelijk bepalen voor welke producten, categorieën en groepen producten marktdeelnemers een traceringssysteem moeten inrichten. Dit heeft vergaande consequenties voor marktdeelnemers.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

Het voorstel heeft geen andere gevolgen voor de begroting dan die welke betrekking hebben op de correcte toepassing van de verordening, die als richtlijn algemene productveiligheid reeds deel uitmaakt van de wettelijke verworvenheden van de Unie. De gevolgen voor de EU-begroting (12 mln. 2015–2020) werden reeds geanticipeerd in het consumentenprogramma 2014–2020.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Het voorstel bewerkstelligt een verregaande harmonisatie en vereenvoudiging van de bestaande wetgeving voor consumentenproducten voor de rijksoverheid wat tot minder controletaken leidt. Wel heeft het voorstel daadwerkelijke potentiële uitbreidingen van het toezichtgebied. Hierbij gaat het over het nieuwe voorschrift dat het land van oorsprong moet worden aangegeven (en dus gecontroleerd) en ook dat producten die in het kader van dienstverlening worden gebruikt en waaraan de consument direct wordt blootgesteld eveneens onder deze verordening vallen. Dit laatste is een uitbreiding want onder de huidige productveiligheidsrichtlijn vallen slechts producten in het kader van dienstverlening die door de consument zelf kunnen worden gebruikt. Ook de bevoegdheden van de commissie met betrekking tot de traceerbaarheid kunnen tot meer controle taken leiden.

Toename van uitvoerings- en handhavingslasten dient zo veel mogelijk te worden voorkomen. Nederland wenst daarom al voor de aanvaarding van dit voorstel duidelijkheid te krijgen over deze aspecten, zodat de kosten voor de rijksoverheid op voorhand te bepalen zijn.

Nederland is van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Er zijn vooralsnog geen financiële consequenties voor de burger. De vereenvoudiging en stroomlijning van de wetgeving zorgt voor lagere kosten voor het bedrijfsleven. Uitbreidingen in het voorstel zoals de traceringverplichtingen en de verplichting om het land van oorsprong te vermelden kunnen in potentie leiden tot een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

Het voorstel heeft vooralsnog geen gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor de Rijksoverheid. Wel kunnen de bevoegdheden van de Commissie inzake de traceringverplichtingen leiden tot meer lasten voor het bedrijfsleven omdat ze een elektronisch systeem moeten opzetten. Ook kan de verplichting om het land van oorsprong te vermelden leiden tot meer lasten voor het bedrijfsleven. Daar staat tegenover een vermindering van de lasten vanwege de mogelijkheid het bedrijfsleven in bepaalde situaties vrij te stellen van de informatieplicht/melding van informatie over bepaalde productgroepen en de vereenvoudiging en stroomlijning van de wetgeving.

Nederland zal zich tijdens de onderhandelingen inzetten om de administratieve lasten die uit het voorstel voortkomen zo beperkt mogelijk te houden, zonder afbreuk te doen aan de doeltreffendheid van de maatregelen. Nederland zal daartoe oproepen aandacht te hebben voor de lastenlichte variant van de voorgestelde maatregelen, met extra aandacht voor de nalevingkosten die voortkomen uit de maatregelen.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Het voorstel leidt tot aanpassing van de Warenwet. Het voorstel bevat een verplichting voor de lidstaten om adequate bestuurlijke en strafrechtelijke sancties vast te stellen als de regels die uitvoering geven aan de verordening niet worden nageleefd. Daarnaast bevat het voorstel een verplichting voor de lidstaten om alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen.

b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening wordt met ingang van 1 januari 2015 van toepassing. Aangezien hier een wetswijziging noodzakelijk is, is minimaal een uitvoeringstermijn van twee jaar vereist. Nederland zal bij de verdere onderhandelingen van de ontwerpverordening inzetten op een overgangstermijn van ten minste 24 maanden.

c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

In de verordening is een verplichting opgenomen om de toepassing van de verordening te evalueren. Dit zal gebeuren vijf jaar na de datum waarop de verordening van toepassing is in de lidstaten.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid.

Het voorstel bewerkstelligt een verregaande harmonisatie en vereenvoudiging van de bestaande wetgeving voor consumentenproducten. Wel blijven er voor zowel marktdeelnemers als toezichthouders situaties bestaan waar onduidelijkheid kan ontstaan over de voor marktdeelnemers geldende verplichtingen. Het gaat daarbij om de vele ondernemers die zowel in niet- geharmoniseerde producten handelen als in wel geharmoniseerde. Het is in de praktijk goed denkbaar dat een ondernemer zowel de verplichtingen uit het voorstel moet nakomen en doorvoeren in zijn bedrijfsvoering als die welke in specifieke productrichtlijnen zijn voorgeschreven.

b) Handhaafbaarheid.

Ook hier geldt dat het voorstel door een verregaande harmonisatie en vereenvoudiging van de bestaande wetgeving voor consumentenproducten een betere handhaafbaarheid bewerkstelligt. Toch blijven voor de toezichthouders situaties bestaan waar mogelijke onduidelijkheid kan ontstaan over de voor marktdeelnemers geldende verplichtingen zoals genoemd bij de uitvoerbaarheid. De toezichthouder zal in zijn controles dan ook rekening moeten houden met deze verschillende regiems al naar gelang de productgroep in kwestie die wordt verhandeld.

Daarnaast roept de uitbreiding in de «dienstensfeer» (producten waarmee de consument «in contact komt» in kader dienstverlening) vraagtekens op. Het is vooralsnog onduidelijk om welke producten het gaat en in welke situaties het product dat door een dienstverlener in de aanwezigheid van consumenten wordt gebruikt ook veilig moet zijn.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Nederland is geen voorstander van het vermelden van het land van oorsprong. Indien dit onderdeel van het voorstel toch van kracht wordt, zal Nederland ervoor pleiten dat voor producten uit ontwikkelingslanden de oorsprongsregels gelden zoals die zijn vastgelegd onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS).

9. Nederlandse positie

Ten algemene staat Nederland positief tegenover het voorstel maar plaatst wel een aantal kanttekeningen. Het voorstel bewerkstelligt een verregaande harmonisatie en vereenvoudiging van de bestaande wetgeving voor consumentenproducten voor zowel het bedrijfsleven als voor de rijksoverheid. Het onderhavige voorstel bevat maatregelen voor consumenten producten die niet in verticale productrichtlijnen geregeld zijn. Deze voorstellen verschillen op sommige punten met maatregelen die in specifieke productrichtlijnen zijn opgenomen. Nederland zal hier vragen over stellen.

Ook is Nederland geen voorstander van de verplichting om het land van oorsprong te vermelden. Nederland steunt dit niet omdat het zorgt voor lastenverzwaring, meer toezicht vergt en weinig toegevoegde waarde zal hebben. Ook is het niet in de impact assessment meegenomen. De maatregel zou mogelijk kunnen worden beschouwd als een niet-tarifaire handelsbelemmering en is mogelijk in strijd met onze WTO-verplichtingen.

Verder wil Nederland nog kritisch kijken naar de gedelegeerde handelingen in de artikelen 13.3 en 15.3. In het huidige voorstel kan de Europese Commissie namelijk (artikel 15.3) bepalen voor welke producten, categorieën en groepen producten marktdeelnemers een traceringsysteem moeten inrichten. Dit heeft vergaande consequenties voor marktdeelnemers. Nederland wil nog nader onderzoeken of in deze gevallen de gedelegeerde handelingen wel wenselijk zijn en niet beter gekozen kan worden voor uitvoeringshandelingen met de onderzoeksprocedure. Met betrekking tot artikel 13.3 wenst Nederland nadere informatie over de strekking van het voorstel alvorens een definitief standpunt in te nemen of gedelegeerde handelingen wel wenselijk zijn.

Nederland zal zich tijdens de onderhandelingen inzetten om de administratieve lasten die uit het voorstel voortkomen zo beperkt mogelijk te houden, zonder afbreuk te doen aan de doeltreffendheid van de maatregelen. Nederland zal daartoe oproepen aandacht te hebben voor de lastenlichte variant van de voorgestelde maatregelen, met extra aandacht voor de nalevingkosten die voortkomen uit de maatregelen.

Ook de toename van uitvoerings- en handhavingslasten dient zo veel mogelijk te worden voorkomen. Nederland wenst daarom al voor de aanvaarding van dit voorstel duidelijkheid te krijgen over deze aspecten, zodat de kosten voor de rijksoverheid op voorhand te bepalen zijn.

Daarnaast roept de uitbreiding in de «dienstensfeer» (producten waarmee de consument «in contact komt» in kader dienstverlening) vraagtekens op. Het is vooralsnog onduidelijk om welke producten het gaat en in welke situaties het product dat door een dienstverlener in de aanwezigheid van consumenten wordt gebruikt ook veilig moet zijn. Nederland wenst ook hier duidelijkheid te krijgen over deze aspecten.

Wanneer het opnemen van het land van oorsprong toch wordt doorgevoerd, zal Nederland ervoor pleiten dat voor producten uit ontwikkelingslanden de oorsprongsregels gelden zoals die zijn vastgelegd onder het APS.

Tot slot wil Nederland de mogelijkheid onderzoeken om de verordening te verbreden tot een verordening die veiligheids- en gezondheidseisen stelt aan alle producten. Dit omdat er signalen zijn dat sommige producten buiten de productveiligheidsregelgeving vallen.

Naar boven