22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1458 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2012

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij 9 fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Verordening financiële aansprakelijkheid bij

investeringsgeschillen van investeerders uit derde landen

(Kamerstuk 22 112, nr. 1452)

Fiche 2: Verordening betalingsbalansfaciliteit voor niet-eurolanden

(Kamerstuk 22 112, nr. 1453)

Fiche 3: Mededeling Europese strategie voor sleuteltechnologieën

(Kamerstuk 22 112, nr. 1454)

Fiche 4: Mededeling bestrijding belastingfraude en belastingontduiking

(Kamerstuk 22 112, nr. 1455)

Fiche 5: Verordening handelsgerelateerde maatregelen visserijproducten

(Kamerstuk 22 112, nr. 1456)

Fiche 6: Pakket inzake technische controles voertuigen (Kamerstuk 22 112, nr. 1457)

Fiche 7: Mededeling betere toegang tot wetenschappelijke informatie

Fiche 8: Mededeling gezamenlijke strategie voor een partnerschap tussen

de EU en het caribisch gebied (Kamerstuk 22 112, nr. 1459)

Fiche 9: Mededeling ontwikkeling EU beleid voor Noordpoolgebied

(Kamerstuk 22 112, nr. 1460)

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen

Fiche: Mededeling betere toegang tot wetenschappelijke informatie

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Mededeling naar een betere toegang tot wetenschappelijke informatie: Vergroting van de voordelen van overheidsinvesteringen in onderzoek.

Aanbeveling betreffende toegang tot en bewaring van wetenschappelijke informatie.

Datum Commissiedocumenten

17 juli 2012

Nr. Commissiedocumenten

COM(2012) 401

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=201832

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

SWD(2012) 222 en SWD(2012) 221

Behandelingstraject Raad

Raad voor Concurrentievermogen.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. Essentie voorstel

Voorliggende Mededeling en aanbeveling zijn een nadere uitwerking van de Mededeling uit 2007 Onderzoeksruimte: scientific information in the digital age en de bijbehorende Raadsconclusies, de Mededeling uit 2009 over ICT infrastructuren voor e-science en de strategie die ontwikkeld is voor de Europese Onderzoeksruimte (ERA) en vrij verkeer van kennis, onderzoekers en technologie beoogt.

De essentie van de mededeling en aanbeveling is om de toegang tot wetenschappelijke informatie te verbeteren en daarvoor de samenwerking te bevorderen tussen de lidstaten, onderzoekfinancierende instellingen, onderzoekers, wetenschappelijke uitgevers, universiteiten en hun bibliotheken, innovatieve bedrijven en andere betrokken partijen. Alleen op deze manier kan de vrije circulatie van kennis binnen de Europese Onderzoeksruimte werkelijkheid worden.

Betere toegang tot wetenschappelijke informatie helpt om:

  • innovatie te versnellen (sneller op de markt = snellere groei);

  • samenwerking te bevorderen en duplicatie van onderzoek te vermijden (grotere efficiëntie);

  • voort te bouwen op eerdere onderzoeksresultaten (verhoogt de kwaliteit van de onderzoeksresultaten);

  • de burger, het bedrijfsleven en de maatschappelijke actoren te betrekken (en daarmee grotere transparantie van het onderzoeksproces en duurzame innovatieresultaten te bereiken, doordat de behoeften, belangen en waarden van de samenleving zijn meegenomen).

Op grond hiervan komt de Commissie met aanbevelingen voor maatregelen te nemen door de lidstaten, die zich richten op:

  • 1) open toegang tot wetenschappelijke publicaties,

  • 2) toezicht op de onderzoeksfinancierende instellingen en de academische instellingen die overheidsfinanciering krijgen,

  • 3) overheidsbeleid over open toegang tot de resultaten van publiek gefinancierd onderzoek,

  • 4) ondersteuning van bewaring en hergebruik van wetenschappelijke informatie,

  • 5) e-infrastructuren,

  • 6) ondersteuning van de synergiën tussen e-infrastructuren op Europees en mondiaal niveau,

  • 7) dialoog met alle belanghebbende partijen op nationaal, Europees en internationaal niveau,

  • 8) aanwijzen van een nationaal coördinator voor de uitvoering van de in de aanbeveling vermelde maatregelen.

3. Wat is de Nederlandse grondhouding ten aanzien van de bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit van deze mededeling en de eventueel daarin aangekondigde concrete wet- en regelgeving? Hoe schat Nederland de financiële gevolgen in, alsmede de gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten?

Op basis van de uitkomsten van een consultatietraject over de toegang tot en bewaring van wetenschappelijke informatie heeft de Commissie de Mededeling en Aanbeveling gepubliceerd. Op grond van artikel 180, onder c VWEU kan de EU actie ondernemen ter verspreiding en exploitatie van de resultaten van de activiteiten inzake onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie van de Unie. Hierbij vult de EU de activiteiten van de lidstaten aan.

Ten aanzien van het onderzoeksbeleid kent de Commissie een gedeelde verantwoordelijkheid met de lidstaten. Een gezamenlijke aanpak om focus en bundeling van krachten binnen Europa te realiseren, versnippering van inspanningen te voorkomen en grensoverschrijdende samenwerking op het terrein van open toegang tot wetenschappelijke informatie te stimuleren biedt meerwaarde. Nederland beoordeelt de subsidiariteit dan ook positief.

De sterkere coördinatiemiddelen waar de Commissie de bevoegdheid toe heeft kan de wet- en regeldruk vergroten. Op basis van de uitkomsten van de consultatie heeft de Commissie echter vooralsnog deze zogenoemde legislatieve benadering nog niet willen toepassen op het terrein van open toegang tot publiek gefinancierd wetenschappelijk onderzoek. Nederland beoordeelt de proportionaliteit dan ook in beginsel positief.

In 2012 en 2013 trekt de Commissie € 45 miljoen uit voor de toegang tot en bewaring van wetenschappelijke informatie. Nederland is van mening dat dit bedrag moet passen binnen een sobere begroting in zowel 2012 als 2013. Over de begroting 2013 wordt op dit moment nog onderhandeld. De financiële middelen na 2013 zullen worden gevonden binnen het Horizon 2020 programma. (zie TK 22 112 nr. 1310)

Het programma voor Horizon 2020 maakt voor wat betreft de financiële aspecten integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het programma voor Horizon 2020 niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij de vormgeving van het programma zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen, te weten een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.

Vooralsnog hebben deze mededeling en aanbeveling geen nationale financiële gevolgen. Eventuele nationale financiële gevolgen dienen te worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen conform de gangbare regels van budgetdiscipline. Nederland is er alert op dat het nieuw op te zetten coördinatie- en monitoringssysteem niet leidt tot extra administratieve lastendruk.

4. Nederlandse positie over de mededeling

In deze mededeling geeft de Europese Commissie een goed overzicht van de ontwikkelingen sinds 2007. Zij geeft aan op welke gebieden de lidstaten en de Commissie zelf verdere actie dienen te ondernemen. Daarmee kunnen de vruchten geplukt worden van een verbeterde toegang tot publicaties en (zo mogelijk) de bijbehorende data. Dat zal zowel tot de ontwikkeling van excellente wetenschap als tot het versnellen van innovatie kunnen leiden.

In de aanbeveling geeft de Europese Commissie per terrein aan welke specifieke acties de lidstaten zouden moeten nemen met betrekking tot verbetering van de toegang tot en de bewaring van wetenschappelijke informatie.

Nederland onderschrijft het grote belang van een betere toegang tot wetenschappelijke informatie en heeft daarvan al blijk gegeven in zijn standpunt over de vorige mededeling uit 2009, dat positief was mits rekening werd gehouden met de belangen van het bedrijfsleven (zie TK 22 112 nr. 848). De Commissie beschouwt de European Research Area (ERA) in eerste instantie als gericht op het publieke onderzoeksstelsel en daarbij zou de betrokkenheid van het bedrijfsleven niet direct nodig zijn. Het bedrijfsleven heeft middels Business Europe en inbreng naar nationale instellingen echter sterke opvattingen over de invulling van de ERA, met name op het gebied van Open Access, al was het alleen al vanwege het grote belang van publiek-private samenwerking.

Horizon 2020 en open toegang publiceren

Evenals de Commissie is Nederland van mening dat open toegang tot de laatste wetenschappelijke publicaties en onderliggende data van het grootste belang is voor zowel de versnelling van innovatie, als de bevordering van wetenschappelijke samenwerking zonder overbodige duplicatie van onderzoek als ook voor het betrekken van burgers en de maatschappij bij onderzoek (transparantie van het onderzoeksproces). Daarom kan Nederland zich vinden in het voorgestelde principe dat vanaf 2014 de publicaties die het resultaat zijn van onderzoekprojecten in het kader van Horizon 2020 open toegankelijk zullen zijn, hetzij direct of na een bepaalde periode van embargo. Nederland steunt hierbij het streven van de Europese Commissie om de mogelijkheid tot vergoeding van de kosten van onder open access publiceren te continueren. Wel plaatst Nederland hierbij opnieuw de kanttekening dat onder open access publiceren niet ten koste mag gaan van de samenwerking met bedrijven en dat bij publiek-private samenwerking de belangen van betrokken partijen gerespecteerd moeten worden. Daarom zouden consortia van publieke en private partijen zelf afspraken moeten maken wanneer de onderzoeksdata vrij toegankelijk worden, zoals ook door de Commissie wordt voorgesteld in deze mededeling. Dit dient niet alleen de fase te betreffen waarin de data worden verzameld en opgesteld, maar ook de vervolgfase waarin van de onderzoeksdata gebruik gemaakt kan worden.

Nederland zal nauwlettend volgen of de Commissie het bovenstaande voorstel ook t.a.v. het open access beleid in de Mededeling over Horizon 2020 van toepassing zal verklaren. In Horizon 2020 staat immers dat t.a.v. de toegang tot onderzoeksdata/results de Commissie in de subsidieovereenkomst (Grant Agreement) de voorwaarden hiervoor zelf kan bepalen. Hieruit zou volgen dat de Commissie het maken van afspraken hierover in Horizon 2020 niet aan de partijen zelf wil overlaten.

Nederland steunt eveneens de ambitie van de Europese Commissie om na te streven dat in 2016 60% van alle in de EU publiek gefinancierde wetenschappelijke artikelen open toegankelijk gepubliceerd zal worden.

De aan de lidstaten voorgestelde maatregelen

Aanbeveling 1, open toegang tot wetenschappelijke publicaties, richt zich op:

– een helder beleid bepalen voor de bevordering van open toegang tot wetenschappelijke publicaties die het resultaat zijn van publiek gefinancierd onderzoek. Dit beleid moet voorzien in a) concrete doelstellingen en indicatoren om de vooruitgang te meten, b) uitvoeringsplannen bevatten met toewijzing van verantwoordelijkheden en c) daaraan gekoppeld een financiële planning.

Waarborgen dat als gevolg van dat beleid:

  • zo spoedig mogelijk open toegang verleend wordt tot publicaties die het resultaat zijn van publiek gefinancierd onderzoek; bij voorkeur onmiddellijk en in ieder geval niet later dan 6 maanden na publicatiedatum en 12 maanden voor de sociale wetenschappen;

  • licentiesystemen ontwikkeld worden die op evenwichtige wijze bijdragen aan dit beleid, maar wel in overeenstemming zijn met de vigerende auteursrechtwetgeving, daarbij de onderzoekers aanmoedigend hun auteursrecht te behouden en hun uitgevers licenties te verlenen;

  • het academisch loopbaanstelsel onderzoekers gaat belonen die deelnemen aan een cultuur van uitwisseling van de resultaten van hun onderzoek en open toegang bieden tot hun onderzoeksdata en publicaties;

  • het MKB en zelfstandige onderzoekers zo breed en goedkoop mogelijk toegang krijgen tot de wetenschappelijke publicaties en onderliggende data van onderzoek, dat uit publieke middelen wordt gefinancierd.

Met betrekking tot de meeste van deze voorgestelde maatregelen voeren de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek al geruime tijd, zowel apart als gezamenlijk, beleid om voortgang te boeken op het terrein van het bieden van open en duurzame toegang tot wetenschappelijke publicaties en data en bevinden zich daarmee in de voorhoede van Europa. De Nederlandse overheid steunt dit beleid van de instellingen en ziet mede daarom op dit moment geen aanleiding om zelf specifiek beleid op dit onderwerp te initiëren.

Met name NWO, maar inmiddels ook de KNAW, voeren specifiek beleid ter bevordering van open toegang en duurzame opslag van publicaties en data en zijn ook bereid hierin te investeren.

Met betrekking tot de laatste drie genoemde maatregelen ziet Nederland problemen in de uitvoering. Een academisch loopbaanstelsel dat onderzoekers beloont die deelnemen aan een cultuur van uitwisseling van onderzoeksresultaten is nog niet in zicht. Nederland ziet de noodzaak, maar ziet niet direct mogelijkheden voor de overheid om dit tot stand te brengen, maar is wel bereid hierover met de universiteiten in gesprek te treden. Het publiek voorlichten over de huidige contracten tussen de hoger onderwijsinstellingen en de wetenschappelijke uitgevers ziet Nederland niet als een taak van de overheid, maar van de instellingen die zelf gezamenlijk deze contracten afsluiten. Nederland staat positief tegenover de aanbeveling om het MKB en zelfstandige onderzoekers zo breed en goedkoop mogelijk toegang te verlenen tot de laatste wetenschappelijke publicaties plus de onderliggende data. Deze aanbeveling zou uitgebreid dienen te worden met de doelgroep van onderzoeksinstellingen in ontwikkelingslanden. Nederland kan in de Raad aangeven dat hiermee ook de doelen van de Nederlandse en EU ontwikkelingssamenwerking, en wel met name de Millennium Ontwikkelingsdoelen, worden bevorderd.

De wijze waarop de toegang voor het MKB geregeld moet worden – of: vorm gegeven kan worden – verdient hierbij wel nadere aandacht, aangezien bij het MKB naar verwachting in een aantal gevallen geen behoefte zal bestaan aan rechtstreekse toegang tot publicaties en / of onderzoeksdata.

Zo heeft een recent experiment met start ups in de biomedische sector tot uitkomst gehad, dat deze sector ook via een omwegroute (universiteit) toch toegang kan krijgen tot de bedoelde gegevens.

Aanbeveling 2, toezicht op de onderzoeksfinancierende instellingen en de academische instellingen die overheidsfinanciering krijgen, richt zich op:

  • institutioneel beleid vaststellen voor open toegang tot wetenschappelijke publicaties en dit vastleggen in uitvoeringsplannen;

  • de benodigde financiering beschikbaar stellen voor open toegang, waarbij ook voorzien wordt in verschillende verspreidingskanalen (tot en met eventueel digitale infrastructuren) en nieuwe, experimentele, communicatiemethoden tussen wetenschappers;

  • het systeem van werving en beoordeling van onderzoekers zo aanpassen dat meedoen aan de vrije uitwisseling van onderzoeksresultaten beloond wordt;

  • onderzoekers bijscholen over hoe om te gaan met open toegang en de waarborging van hun IPR in het bijzonder;

  • in onderhandeling treden met de uitgevers over nieuwe uitgeefmodellen;

  • zorgen voor goede identificatie tools; voorbeeld van een belangrijke identificatie tool is de «persistent identifier». Dit is een permanent en uniek label aan een digitaal object (tekstdocument, audiovisueel bestand, databestand, etc.), dat losstaat van de bewaarlocatie. Het unieke label wordt op een afgesproken plaats geregistreerd. Zo zorgt het unieke label ervoor dat het object altijd teruggevonden kan worden op het internet, ook als de naam van het object of de bewaarplaats verandert. Hiermee is een object altijd en overal eenduidig refereer- en vindbaar.

Nederland kan hier op dit moment slechts in beperkte mate toezicht op houden gelet op de bij wet aan de instellingen toegekende autonomie.

Aanbeveling 3, overheidsbeleid over open toegang tot de resultaten van publiek gefinancierd onderzoek, betreft:

  • concrete doelen en indicatoren formuleren;

  • uitvoeringsplannen waarin verantwoordelijkheden worden belegd;

  • een financiële planning;

  • opleidingen voor nieuwe beroepsprofielen op het gebied van gegevensverwerkingstechnologieën bevorderen en/of implementeren

Nederland staat hier in principe positief tegenover, maar zal zelf hierover voorlopig geen beleid vastleggen vanwege de financiële consequenties die dat zou hebben voor de rijksbegroting.

Aanbeveling 4 beveelt aan om bewaring en hergebruik van wetenschappelijke informatie te ondersteunen door beleid hiervoor te bepalen en de juiste voorwaarden te scheppen en te financieren, zodat onderzoeksresultaten ook op de lange termijn nog toegankelijk zullen zijn.

Nederland ziet de noodzaak en steunt de inspanningen van de instellingen op dit terrein waar mogelijk, maar zal ook met betrekking tot deze aanbeveling zelf geen beleid voeren vanwege de financiële consequenties.

Aanbeveling 5 betreft de ondersteuning van de ontwikkeling van e-infrastructuren voor de verspreiding van wetenschappelijke informatie, zowel nationaal als internationaal. Nederland zet zich zowel nationaal als internationaal in voor de ontwikkeling van e-infrastructuren voor de verspreiding van wetenschappelijke informatie. Goede voorbeelden hiervan zijn het Nederlandse Parelsnoerproject (biobanken, een datacentrum van de acht Universitair Medische Centra), het 3 TU-datacentrum (van de bibliotheken van de drie Technische Universiteiten) en Europese data-infrastructuren zoals SHARE (Survey of Health, Ageing and Retirement).

Voor aanbevelingen 6 en 7 geldt dat de Nederlandse onderwijs- en onderzoekinstellingen verenigd in SURF en DANS zich hier wereldwijd vol voor inzetten. Aanbeveling zes vraagt de synergieën tussen e-infrastructuren op Europees en mondiaal niveau te ondersteunen door actief bij te dragen aan de interoperabiliteit en om de grensoverschrijdende samenwerking te ondersteunen die gericht is op het gebruik en de ontwikkeling van ICT-infrastructuren voor hoger onderwijs en onderzoek. De zevende aanbeveling vraagt om een dialoog met alle belanghebbende partijen op nationaal, Europees en internationaal niveau over:

  • het koppelen van publicaties aan onderliggende data;

  • ontwikkelen van nieuwe publicatiemodellen met de uitgevers;

  • ontwikkelen van nieuwe onderzoeks- en bibliometrische indicatoren;

  • nieuwe beloningssystemen;

  • bevorderen van en implementatie van open toegang op internationaal niveau in samenwerkingsprojecten.

De Commissie beveelt ook aan om een nationaal coördinator aan te wijzen voor de uitvoering van de in de aanbeveling vermelde maatregelen, die ook fungeert als aanspreekpunt voor de Europese Commissie en die ook verslag legt van de follow-up van deze aanbeveling. Nederland staat positief tegenover het aanwijzen van een nationaal coördinator voor de uitvoering van de in de aanbeveling vermelde maatregelen. In Nederland houden diverse organisaties zoals NWO, KNAW/DANS en SURF zich bezig met het bevorderen van open toegang en duurzame opslag van wetenschappelijke publicaties en data. Op een later tijdstip kan bepaald worden hoe en waar de rol van nationaal coördinator belegd zal worden.

Naar boven