22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1365 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 9 februari 2012

De vaste commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 6 februari 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken over het Werkprogramma 2012 van de Europese Commissie.

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak

De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken, Van Keulen

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de vaste commissie voor Europese Zaken en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken

Maandag 6 februari 2012

14.00 uur

Voorzitter: Van Bommel

Aanwezig zijn 5 leden der Kamer, te weten:

Albayrak, Van Bommel, Bontes, Dijkhoff en Ferrier,

en de heer Knapen, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.

Aan de orde is de behandeling van:

  • het EU-voorstel Werkprogramma 2012 Europese Commissie (2011Z23135);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 16 december 2011 inzake de kabinetsappreciatie Werkprogramma Europese Commissie 2012 (22 112, nr. 1289);

  • de brief van de vaste commissie voor Europese Zaken d.d. 21 december 2011 inzake prioritaire voorstellen Tweede Kamer uit het Werkprogramma van de Europese Commissie 2012 (2011Z27016);

  • het overzicht prioriteitsstelling Tweede Kamer ten aanzien van voorstellen uit het Werkprogramma 2012 van de Europese Commissie (2011Z27068);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 30 januari 2012 bevattende de reactie op de conceptprioriteitenlijst van de Tweede Kamer uit het Werkprogramma van de Europese Commissie voor 2012 (22 112, nr. 1357).

De voorzitter: Voor dit notaoverleg gelden vastgestelde spreektijden, te weten: voor de VVD en de PvdA twaalf minuten, voor de PVV en het CDA tien minuten en voor de SP zeven minuten. Zoals gebruikelijk in een notaoverleg hanteren wij voor de volgorde de fractiegrootte. Dat betekent dat ik de heer Dijkhoff van de VVD als eerste het woord geef.

De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Over het arbeidsethos van de Europese Commissie valt niet te klagen, en over dat van het kabinet trouwens ook niet. Wij hebben een hele lijst voorstellen gekregen. Op die voorstellen heeft de Kamer al het nodige aan te merken voordat zij er zijn. Soms geeft alleen al een titel aanleiding om kritisch te zijn. Dat is het parlement gelukkig ook. De nationale parlementen, dus ook de Tweede Kamer, zijn in de ogen van mijn fractie nog niet helemaal op stoom in de relatief nieuwe rol in het Brusselse besluitvormingsproces. Met 61 prioriteiten, 12 behandelvoorbehouden en zeven subsidiariteitstoetsen timmeren wij het komende jaar alweer flink aan de weg. Het doet de VVD vooral deugd om te zien dat steeds meer vakcommissies uit zichzelf al bovenop Europa zitten, zoals ook de titel van het mooie rapport luidt, en niet meer alleen de vaste commissie voor Europese Zaken.

Het werkprogramma blijft echter een lange lijst, naar mijn smaak iets te lang,en is zeker te breed wat betreft de terreinen waarop de Europese Commissie bezig wil zijn. Het meest in het oog springend is de uitbreiding op het werkterrein sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid. Dat is geen ontwikkeling waar de VVD vanzelf blij van wordt. Die uitbreiding stoelt namelijk niet zozeer op recente nieuwe afspraken dat de Commissie op dat terrein flink aan de slag moet als wel op een toch wat creatieve redenering achter de interpretatie dat het binnen de subsidiariteitsafspraken wel kan. Het pad van het gedane voorstel naar de rechtvaardiging van «noodzakelijk voor de interne markt» wordt steeds langer en kent steeds meer argumenten en veronderstellingen.

Het criterium is voor de VVD niet of de interne markt misschien geholpen wordt door een plan van de Europese Commissie, maar of het voor het functioneren van de interne markt echt noodzakelijk is om de zaak op Europees niveau te regelen. Het criterium is ook niet of de maatregel of het voorstel inhoudelijk goed is, want zelfs goede maatregelen moeten in dit licht kritisch bekeken worden. Wellicht moet die heel goede maatregel op lidstaatniveau zelf genomen worden. Daarbij moet de Kamer vooral de lijnen van subsidiariteit bewaken en niet te selectief zijn. Dus ook als de Europese Commissie met een maatregel komt die op het eerste gehoor aardig klinkt, moeten de Kamerfracties scherp zijn op de subsidiariteit en de verleiding weerstaan om te zeggen dat het niet valt binnen de subsidiariteitseisen, maar dat het wel goed klinkt en dat wij er maar geen probleem van moeten maken. Een voorbeeld, dat u niet zal verbazen: ik ben geen echte stakersvriend, maar ik kon mij de vorige week wel de kritische houding van de vakbonden voorstellen toen zij hoorden dat de Europese Commissie zich met stakingsrecht wil bezighouden. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij hier tegen aankijkt en of hij los van de aarzelingen van het parlement over de individuele voorstellen ook het algemene beeld wil overbrengen, en het liefst ook bestrijden, van het algemene gevoelen over de toenemende uitbreiding van het werkgebied naar sociale zaken.

Dit staat nog los van de vraag – een ander punt in de plannen van de Europese Commissie – of de zaken wel door de overheid moeten worden uitgevoerd, welke overheid dat dan ook is. Subsidiariteit richt zich vooral op de vraag «moeten zij het doen of moeten wij het doen?». Soms is de vraag echter of de overheid het sowieso wel moet doen. Alleen al de aankondiging van het toerismelabel deed mij in dit opzicht een beetje zuchten. Hotels hebben al heel lang sterren en op internet kan iedereen via Tripadvisor of andere sites zien wat andere bezoekers ervan vonden. Tegenwoordig heb je voordat je op reis gaat al zoveel kunnen zien dat de verrassing er bijna af is. De Vakantieman is ook niet voor niets gestopt op tv. Het lijkt mij niet dat de Europese Commissie een soort van overheidslabel moet invoeren. Het lijkt mij beter om te blijven investeren in innovatie en de digitale markt, zodat mensen en de markt zelf in de behoefte kunnen blijven voorzien.

Het grootste knelpunt ligt voor de VVD-fractie op het gebied van het vervolmaken van de interne markt. Het punt is niet zozeer dat er niet genoeg nieuwe plannen zijn als wel dat de oude plannen niet goed worden uitgevoerd. Het meest treurige en imagobeschadigende is op dit moment misschien wel het geëmmer rond het Europese patent. Het is leuk dat landen een beetje steggelen om een instituut op hun grondgebied te krijgen. Zij doen dat ook vast wel met het economische belang van hun eigen ondernemers in het hoofd, maar zij denken te weinig na over het economische nadeel dat alle Europese ondernemers lijden zolang het patent geblokkeerd wordt. De Commissie kan in algemene zin haar energie dan ook beter richten op het afmaken van oude plannen dan op het steeds weer lanceren van nieuwe plannen. Iedereen kent dat misschien wel van hobby’s: je bent enthousiast over een nieuwe hobby, je koopt al het materiaal en wordt lid, maar vervolgens doe je er te weinig mee. Het gaat de VVD niet zozeer om de lange lijst van nieuwe plannen die bewondering wekt, als wel het in de praktijk uitvoeren van plannen die al eerder gelanceerd zijn.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Dit maakt mij erg benieuwd naar de oude plannen die de VVD met prioriteit ingevoerd of heringevoerd wil zien. Is dat bijvoorbeeld ook de befaamde dienstenrichtlijn van de heer Bolkestein?

De heer Dijkhoff (VVD): Die richtlijn is toentertijd niet echt geaccepteerd. Je kunt niet iets invoeren wat toen niet geaccepteerd is.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Uw eigen premier heeft nog niet zo lang geleden gezegd dat hij een groot voorstander is van het weer reanimeren van het voorstel, inclusief dat vermaledijde thuislandbeginsel. Mag ik de VVD-fractie vragen of zij haar eigen premier op dit punt steunt?

De heer Dijkhoff (VVD): Niet alleen op dit punt. Het gaat erom dat als een oude richtlijn niet is aangenomen, het treurig is om te zien dat zo’n plan doodslaat en stilvalt, terwijl de intentie van het vervolmaken van de interne markt ook op het gebied van diensten van groot belang is. Als de Commissie dan in Europa bot vangt met een concreet voorstel, moet je het niet laten liggen en met andere plannen komen, maar ervoor zorgen dat het plan wordt aangepast zodat de doelen worden gehaald op een manier die acceptabel is.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Het gaat mij natuurlijk om de consistentie van het verhaal van de VVD over de zorgen bij de uitwerking van de interne markt. De dienstenrichtlijn in de vorm waarin de heer Bolkestein die indertijd heeft voorgesteld en de vorm waarin de premier die wil terugbrengen, houdt in dat bedrijven die in andere Europese landen werken volgens de afspraken en wettelijke regels in die landen, hun diensten mogen aanbieden in andere Europese landen. Een thuiszorgorganisatie mag dus volgens de Poolse arbeidstijden en arbeidsvoorwaarden in Nederland werken. Is de heer Dijkhoff daar werkelijk voorstander van?

De heer Dijkhoff (VVD): Ik ben er in ieder geval voorstander van dat het goed geregeld is als wij die markt openen. Wat mevrouw Albayrak suggereert, is al aan de gang. Via uitspraken van het Hof van Justitie wordt grensoverschrijdende zorg al met voorrang en met een hoger tempo geaccepteerd en afgedwongen dan de politiek op dit moment wil. Wij kunnen het dus beter goed regelen en zelf in de hand houden. De VVD is inderdaad voorstander van het vervolmaken van de interne markt op dit gebied, omdat dit ook een goede manier is voor Nederland om verdere economische groei te bewerkstelligen. Die economische groei – dat zal geen verrassing zijn – hebben wij nu hard nodig. Dat gaat wel met een opener markt en meer bedrijvigheid en niet met lenen en uitgeven.

Voorzitter. Ik was gebleven bij de vraag of zaken door de overheid moeten worden gedaan of aan de markt moeten worden overgelaten. Speelt dit principe, dat voor de VVD ongeveer even belangrijk is als het principe van subsidiariteit, ook bij de regering en komt dit ook in de Nederlandse houding tegenover Brussel naar voren?

Inhoudelijk doet het ons deugd om in het werkprogramma aandacht te zien voor innovatie en modernisering van de landbouw en het landbouwbeleid. Te vaak is het probleem echter dat er wel goede plannen zijn van de Commissie om dit te verbeteren, maar dat bij de onderhandelingen over de meerjarenbegroting het geld niet wordt gestopt in zaken waarover eerst lippendienst werd bewezen aan de plannen, om een Engelse uitdrukking maar eens heel ingewikkeld in het Nederlands om te zetten. Houdt de Nederlandse regering in haar inzet al rekening met het verloop van het onderhandelingstraject op dit punt en doet zij daarin ook recht aan de plannen van de Commissie, die de regering ook omarmt en die ook hard nodig zijn, voor meer innovatie en modernisering van het landbouwbeleid? De aangenomen motie-Lucas werd wat summier beantwoord door de staatssecretaris. Wellicht kan hij daar nu meer duidelijkheid over geven. De appreciatie was toen: er zijn landen die meer geld willen voor landbouw, er zijn landen die minder willen en er zijn landen die het gelijk willen houden. Wat de Nederlandse inzet precies is, werd daaruit minder duidelijk. Het ideaalbeeld is mij duidelijk: meer innovatie en nominaal gelijkblijvend landbouwbeleid. Als je het speelveld overziet en je constateert dat dit misschien niet realistisch is, is de vraag wanneer er wordt overgestapt naar het ruimte laten voor het verminderen van het landbouwbeleid ten faveure van het innovatieprogramma.

Een ander punt dat vooral speelt op het gebied van de plannen voor veiligheid en justitie is de vergelijkbaarheid van landen. De Europese Commissie gaat er natuurlijk van uit dat iedere lidstaat gelijk is. Dat zijn ze formeel ook, maar de praktische situatie in die landen is natuurlijk niet altijd gelijk. Vooral op het gebeid van veiligheid en justitie kan dit problemen opleveren. Dus hoe ziet de staatssecretaris deze spanning en is het verantwoord om op deze terreinen verdere stappen te zetten als de basis in sommige landen nog onvoldoende is?

Tot slot is voor ons als liberalen de Europese overheid ook gewoon een overheid, dus ook eentje die van nature de neiging heeft gemakkelijker regels te maken dan die weg te nemen. Ook dit werkprogramma zal leiden tot een uitdijende Europese overheid. Daarin staan gelukkig dan wel de belofte en het goede voornemen om ook flink op dieet te gaan, maar we weten vaak hoe het gaat met goede voornemens. Het goede voornemen om regels weg te nemen heeft al wel becijferd wat er allemaal weg kan en hoeveel daarmee te besparen valt, met name voor de ondernemers in Europa. De vraag is alleen of dit op tijd lukt. We zien nu dat er tot 2012 plannen voor zijn en dat er nog lang niet alles gedaan is wat er zou moeten gebeuren, waarbij ik in ieder geval ook nog het vermoeden heb dat, zolang er nieuwe regels en programma’s blijven worden gemaakt, er daarna nieuwe manieren zijn om in ieder geval de last van die regels te verminderen. Vandaar mijn vraag aan de staatssecretaris hoe hij ziet dat de Europese Commissie dit na 2012 zal oppakken en of het een blijvende inspanning is vanuit Nederland om dit aan te kaarten.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Voorzitter. In de weken voorafgaand aan dit notaoverleg heb ik een beetje geworsteld met de vraag wat wij hier precies zouden gaan doen. Dat is een punt van aandacht voor de commissie zelf, omdat we een keer per jaar met de staatssecretaris praten over het werkprogramma voor het gehele jaar van de Europese Commissie. Als het goed is, zouden daar voorstellen in moeten staan die een doorkijk geven in de richting die de Europese Unie opgaat. Donderdag aanstaande hebben we het debat over de Staat van de Unie. Daarin zullen we het uitgebreid hebben over die vergezichten, maar eigenlijk zou je in het werkprogramma al concrete voorstellen moeten zien die een richting aangeven. De appreciatie van die richting is natuurlijk aan de partijen en het kabinet zelf. We hebben hier in ieder geval wel te maken met een handicap omdat we maar een deel van de voorstellen zien in het werkprogramma die in 2012 uiteindelijk gerealiseerd moeten worden. Op dit moment zijn het 129 voorstellen. Ik meen dat het er vorig jaar 132 waren en het er uiteindelijk 483 zijn geworden. Dus wat er niet in staat, is politiek en economisch voor de Europese Unie vele malen interessanter en relevanter omdat het meer aansluit bij de actualiteit dan wat er nu in het werkprogramma staat, zonder overigens iets af te doen aan het belang ervan. De Kamer heeft aangegeven dat van die 129 voorstellen een deel prioritair is. Ten aanzien van een aantal hebben wij een behandelvoorbehoud gemaakt maar er zijn ook voorstellen die we aan de subsidiariteitstoets willen onderwerpen omdat we denken dat Europa op die terreinen misschien wel helemaal niets te zoeken heeft. Het is dus goed dat wij dat allemaal doen, maar de focus in dit debat is vooral een politieke met het oog op de vraag of de Europese Commissie het komende jaar wel datgene doet wat ons uit de crisis haalt en ons sterker en duurzamer maakt.

Als oppositiepartij vragen wij ons daarbij tevens af of deze Commissie eigenlijk wel datgene doet waarvan het kabinet heeft gezegd dat het dit in Europa gedaan gaat krijgen. Dat heeft dus betrekking op de afspraken in het coalitie- en gedoogakkoord. Die balans is eigenlijk vrij gemakkelijk op te maken. Op de top van de vorige week zijn afspraken gemaakt over het fiscaal pact en over groei en werkgelegenheid. Dat laatste is niet onbelangrijk als je uit de crisis wilt komen maar ook de groei op de langere termijn is van belang. Het gaat dan om concurrentievermogen en de interne markt maar wat de PvdA betreft ook over het sociaal fundament waarover niet zo lang geleden een motie is aangenomen in de Tweede Kamer die uitspreekt dat wanneer gekeken wordt naar groei, economie en concurrentievermogen, dit niet ten koste mag gaan van de sociale rechten van werknemers. Dus bij onderwerpen zoals de pensioenen en arbeidstijden waar nu geen concrete voorstellen over zijn opgenomen, zullen we kijken of de Europese Unie wel bevoegdheid moet krijgen om daarover te gaan. De staatssecretaris zegt met betrekking tot de pensioenfondsen even kritisch te zijn als de Kamer. Hij heeft het dan over een pas op de plaats en hij wil niet op voorhand zeggen dat de Commissie ermee aan de slag gaat. Echter, als het gaat om de pensioenrechten is de staatssecretaris veel milder, hoewel de Kamer zich daarover heeft uitgelaten in de zin van subsidiariteit en een behandelvoorbehoud, eigenlijk de hoogste stand van de handrem die de Kamer kan toepassen ten aanzien van deze dossiers. Dat sociale fundament is voor ons even belangrijk als al die maatregelen die de economie verder moeten helpen. Sterker nog, het is een voorwaarde om de Europese Commissie bevoegdheid te geven om op die terreinen verder te gaan.

In relatie tot genoemde Europese top is mijn vraag hoe de daar gemaakte afspraken de komende tijd opgenomen worden in het werkprogramma. Wanneer krijgt de Kamer daarvan overzichten? Is dat pas in maart en hoe gaat de staatssecretaris de Kamer daarover informeren? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de zeer idealistische voornemens die we op elke top weer zien verschijnen, concreet in de praktijk tot resultaten gaan leiden? Dat geldt uiteraard voor de maatregelen die de economische en financiële crisis moeten bestrijden maar ook daarna voor maatregelen op het gebied van groei en werkgelegenheid.

De staatssecretaris schrijft verder in zijn brief dat de Commissie in 2012 nog met een aantal voorstellen zal komen om de hervormingen af te ronden. Dat is wat de PvdA betreft uitdrukkelijk niet aan de orde. Volgens mij zijn we nog lang niet toe aan het afronden van de hervormingen. Een aantal aanvullende maatregelen zal noodzakelijk blijven. Ik noem de hogere kapitaaleisen voor de banken, het scheiden van nuts- en zakenbanken, een beter Europees toezicht op de financiële markten en het beperken van de bonussen. Zolang dat allemaal niet in de hervormingen terug te zien is, zijn we nog niet klaar met de hervormingen.

De Europese Raad heeft gezegd dat er in maart richtsnoeren komen voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid. In de afspraken die zijn gemaakt op de top staat een zin die mij toch wel fascineerde. Ik citeer: «Daarbij moet de Europese Raad de vereiste aandacht schenken aan de toenemende verschillen tussen de economische situaties van de lidstaten en aan de sociale gevolgen van de crisis». Is dat weer een soort openeinderegeling om oneindig te kunnen afwijken van de gemaakte afspraken? Kan de staatssecretaris hierover iets meer zeggen? Gaan we landen ontzien vanwege de economische crisis? Gaan we beneden de sociale standaarden zakken? Ik snapte de zin niet maar zoals die was opgeschreven vond ik die wel redelijk gevaarlijk omdat die ingevuld gaat worden door inmiddels 25 van de 27 lidstaten met een rechtse regering; en dat geeft mij niet bepaald het vertrouwen dat het sociaal fundament zoals het nu is bewaard blijft bestaan, laat staan dat dit versterkt wordt.

De hervormingsprogramma’s moeten vooral nationaal zijn en concreet op nationaal niveau worden ingevuld. Het gaat dan met name om banenplannen. Wat kunnen we daarvan verwachten? De minister in Nederland die erover gaat, vond een banenplan tegen de stijgende werkloosheid door de economische crisis niet nodig. Maar hoe verhoudt dit zich nu met de afspraken die op de Europese top zijn gemaakt?

De minister-president heeft al de nodige dingen gezegd over groei en werkgelegenheid. Jeugdwerkloosheid is daarbij iets wat echt in het oog springt. Het aantal van 5,6 miljoen werkloze jongeren in de Europese Unie komt overeen met het totale inwonertal van Denemarken. De kosten ervan zijn bijna niet eens meer in miljarden uit te drukken. In het werkprogramma staat weliswaar iets over de jeugdwerkloosheid maar dan wel met de vrijblijvendheid en abstractie van de Europa 2020-strategie Jeugd in beweging. Ik kan mij voorstellen dat na de laatste top dit ingevuld zal gaan worden met concrete maatregelen om die jeugdwerkloosheid tegen te gaan. De Partij van de Arbeid is inmiddels zover dat wij zeggen dat er een onderbenutting van het Europees Sociaal Fonds is en dat het daarom niet alleen bij meer coördinatie van de Europese jeugdwerkloosheidbestrijdingsplannen moet blijven. Er moeten concrete actieplannen komen, met de benodigde middelen, bijvoorbeeld uit die onderbesteding van het Europees Sociaal Fonds. Wil de staatssecretaris daarop ingaan? Hoe denkt hij die plannen concreter te kunnen maken?

Wat niet in het werkprogramma staat, is wellicht nog veel relevanter en interessanter voor dit debat dan wat er wel in staat. Ik wil de aandacht vestigen op alles wat onder asiel en migratie valt. Het coalitieakkoord en het gedoogakkoord spreken van forse plannen, waar de nodige kritiek op is geuit door zo ongeveer iedereen die er verstand van heeft, wat betreft de realiseerbaarheid van die plannen. Er moeten Europese richtlijnen veranderd worden. Dat is de ambitie van dit kabinet. Wat doe je dan? Dan kijk je welke richtlijnen dat precies zijn en dan kijk je of dat is opgenomen in het werkprogramma. In de appreciatie van het kabinet lees ik dat het zeer teleurgesteld is over het ambitieniveau van de Europese Commissie als het gaat om maatregelen op het terrein van asiel en migratie. Maar laat die zin nou vorig jaar ook letterlijk in de brief van de staatssecretaris hebben gestaan! In de plannen voor 2011 was hij daar ook al zo boos over. Dus vraag ik hem heel concreet: wat heeft hij een jaar lang gedaan om te voorkomen dat hij deze zin weer moest opschrijven in deze brief?

Er zijn door minister Leers in ieder geval vijf Europese richtlijnen benoemd die wijziging zouden behoeven. Ten eerste de Dublinverordening. Lees het werkprogramma erop na. Staat het erin? Nee. Verder zou er een zwaardere bewijslast moeten komen te liggen bij de asielzoeker bij het aannemelijk maken van het ontbreken van een beschermingsalternatief. Staan er plannen in het werkprogramma? Nee. Dan de gezinsmigratie. Daar is veel om te doen geweest de laatste weken. Er is een groenboek. Ook op dat punt is de teleurstelling van het kabinet groot. Als je kijkt wat de inzet van de staatssecretaris is, geef ik hem nu al op een briefje dat hij er niets van binnen gaat halen. Zijn collega Leers niet en hij dus ook niet. Maar mijn vraag is weer: wat heeft de staatssecretaris in de tussentijd gedaan om ervoor te zorgen dat deze onderwerpen op die Europese agenda – wij spreken nu concreet over de agenda van de Commissie – terechtkomen? En wel op een manier die hij graag had willen zien. Het kabinet is inmiddels al twee jaar aan het regeren.

Voor langdurig ingezetenen moet als extra voorwaarde voor statusverlening komen dat migranten een goede startpositie in economische zin moeten hebben. Staat het in het werkprogramma? Het antwoord is alweer nee. Ik kan nog wel even doorgaan. De volgende is ook interessant: verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring van strafrechtelijk veroordeelde EU-burgers. Die verblijfsbeëindigingsmogelijkheden moesten uitgebreid worden en daar moet ook een richtlijn voor aangepast worden. U kent de techniek. Verder zou er een meer strikte koppeling moeten komen tussen het verblijfsrecht en het niet beschikken over een eigen inkomen voor Europeanen. Staat het erin? Nee. Wat heeft de staatssecretaris twee jaar lang gedaan om dit op de agenda te krijgen?

Ik snap dat het allemaal PVV paaien is en ik snap dat de beste juristen in het kabinet, de heer Donner voorop, wisten dat dit nooit zou gaan gebeuren, maar om twee jaar later te constateren dat de staatssecretaris het niet eens op de agenda van de commissie krijgt, laat staan dat het gerealiseerd wordt, dat is toch wel een erg voor de hand liggende conclusie.

De voorzitter: U hebt nog één minuut, mevrouw Albayrak.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Voorzitter. Dan gebruik ik die minuut om aandacht te vragen voor een opmerking in de brief van de staatssecretaris. De Kamer heeft een aantal onderwerpen prioritair benoemd en een groot aantal niet, zo’n 60%. De staatssecretaris concludeert dan dat daar geen fiches over hoeven te worden gemaakt. Die conclusie is mij wat te kort door de bocht. Wij hebben werkafspraken gemaakt met de staatssecretaris. Ik zei al dat er 129 voorstellen zijn gedaan, maar dat dat er waarschijnlijk 500 zullen worden. Dat wij voorstellen niet tot prioriteit hebben benoemd, wil niet zeggen dat de Kamer daar niet over geïnformeerd wil worden. Ik wil de staatssecretaris dan ook graag houden aan de afspraak die wij hebben gemaakt, namelijk dat als hij voornemens is om geen fiche aan de Kamer te sturen met informatie over een voorstel, dat hij dan zegt over welk onderwerp het gaat en waarom daar geen fiche voor nodig is.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Waar zitten wij hier vandaag voor? Het gaat heel concreet om het werkprogramma. Daar zal over gestemd worden. Dat was vorig jaar ook zo. Ik wil hierbij opmerken dat het proces goed verlopen is. Op het moment dat het werkprogramma bij de Kamer kwam, hebben de vaste Kamercommissies ernaar kunnen kijken en hebben zij kunnen aangeven of een punt prioritair was, of het subsidiariteit behoefde of dat er een behandelvoorbehoud moest komen. Dat proces is dus goed verlopen. Ik ben alleen niet gelukkig met de uitkomst. Veel voorstellen tasten de soevereiniteit van ons land aan. Wij vinden dat Europa daar helemaal niet over moet gaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om strafrechtelijke zaken, structuur, financiering politieke partijen, besluit associatie, banden met gebieden overzee en veel strafrechtelementen, waaronder auteursrecht. Dat zijn allemaal zaken waarvan wij vinden dat Nederland daar alleen over gaat. Onze verzoeken om een subsidiariteitstoets of om een behandelvoorbehoud zijn niet gehonoreerd. Die zien wij dus veel te weinig terug in het werkprogramma. Daarom zullen wij het werkprogramma ook niet steunen. Wij zullen tegen stemmen.

Waarom vinden wij dit zo belangrijk? Dat heeft bijvoorbeeld te maken met nauwgezetheid. Om zaken goed te kunnen volgen, zeker bij een behandelvoorbehoud en bij subsidiariteit, moet steeds weer de vraag worden gesteld of dit wel op Europees niveau geregeld moet worden en of het niet veel beter gewoon binnen Nederland gehouden kan worden. Dat was voor ons het belang van deze lijst. Wij herkennen ons daar echt onvoldoende in. Dat zegt echter niets over het proces.

Mevrouw Albayrak haalde al even aan dat er vorig jaar in totaal 483 voorstellen zijn geweest, terwijl er in eerste instantie 132 werden aangedragen via het werkprogramma van de Commissie. Dat is slechts 27%. Dat zegt ook wat over de voorspellende waarde van het geheel. Hoe kan dat? Dat is mijn vraag aan de staatssecretaris. Hoe kan het dat de Europese Commissie maar 27% van haar plannen voor kan leggen aan een lidstaat? Dat is volstrekt onbegrijpelijk. Stel dat in het bedrijfsleven een concern of een grote organisatie ook maar een kwart van hun doelstellingen weet op te schrijven en zegt dat het overige het komend jaar ad hoc zal worden bekeken. Dat kan niet. Daar zullen een raad van toezicht en een raad van commissarissen nooit akkoord mee gaan. Dat is dus heel bijzonder.

60% van de voorstellen is als niet-prioritair betiteld. Dan hou je dus 40% over. Dat zijn 60 voorstellen. De regering zegt dan van die 60 voorstellen wel een BNC-fiche op te willen stellen. Dat is veel te weinig. Het hoort bijna omgekeerd te zijn. Wij zien veel liever – dat was volgens mij ook de afspraak tijden het laatste overleg op dit punt – dat de regering zegt: op die en die punten adviseren wij de Kamer om geen BNC-fiche te accepteren. Dat is een heel andere inzet, dan te zeggen dat alleen de prioriteiten een fiche krijgen. Ik vind dit belangrijk, omdat wij maximaal geïnformeerd moeten zijn. Dat gaat op deze manier niet gebeuren. Dat moet wat ons betreft dus echt anders.

Dat geldt natuurlijk ook voor de tijdigheid. Ik heb dat de laatste keer ook gezegd. Dat maximaal geïnformeerd zijn, heeft ook te maken met de gele en oranje kaartenprocedure. Nederland heeft de afgelopen anderhalf, twee jaar zeven keer bezwaar ingediend op basis van subsidiariteit. Dat heeft nul keer geleid tot een gele of oranje kaart. Daarmee is het een papieren tijger geworden. Er is destijds met het Verdrag van Lissabon hoog van opgegeven. Er is gezegd dat lidstaten hun macht hielden, omdat zij een gele of oranje kaart zouden kunnen trekken. Sinds het Verdrag van Lissabon is geïmplementeerd, in 1999, is er nog geen enkele gele of oranje kaart getrokken. Dat is een slechte zaak. Dat hangt samen met de informatie die je krijgt en met de tijdigheid.

Dan meer inhoudelijk naar de appreciatie van de regering en naar het werkprogramma. Er komen verschillende onderwerpen aan bod, bijvoorbeeld de arbeidstijden. De sociale partners zijn daarmee bezig. Maar als die er niet uitkomen, zal de Commissie wellicht heel snel met plannen komen. Dit is nu typisch zo’n voorbeeld, waarbij ik de regering verzoek om er bovenop te zitten en te zeggen dat dit alleen aan Nederland is. Wij maken hier zelf wel uit of je twee nachtdiensten mag doen of drie of dat je twaalf uur of acht uur moet rusten. Dat maken wij zelf wel uit. Ik heb heel veel met de Arbeidstijdenwet te maken gehad. Het is alleen aan Nederland om dat voor elkaar te krijgen. Uiteraard wel in samenwerking met de sociale partners in Nederland. Maar het moet niet Europabreed. Ik vraag de regering dus om hier bovenop te zitten.

Dan de visa voor met name de zuidelijke Middellandse Zeegebieden. Ook hier wil ik maximaal over geïnformeerd worden. Het is cruciaal wie allemaal een visum krijgen in die Arabische landen en onder welk condities. Welk toestroom kun je verwachten? Hoe ziet die eruit? Hoe lang gaat het duren? Maximale informatie op dit terrein is belangrijk, omdat het op dit moment supergevoelig ligt in Nederland en omdat mensen dit, terecht, belangrijk vinden.

Vervolgens nog een punt dat samenhangt met mijn portefeuille auteursrecht maar ook met het gesprek dat de commissie met mevrouw Kroes heeft gevoerd. De Europese Commissie neemt nog steeds geen afstand van strafrechtelijke vervolging bij overtredingen. Mijn bezoek aan Eurocommissaris Barnier heeft mij niet gerustgesteld. Hij zei bijvoorbeeld «three strikes you’re out» en hij had het over boetes en over een heffing voor thuiskopiëren. Hij wil gewoon het Franse model toepassen. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Mevrouw Kroes gaf ook aan, daar zorgen over te hebben. Ik noem in dit verband ook het ACTA-verdrag en de Amerikaanse wetgeving. Hoe kunnen wij de gekke plannen van Eurocommissaris Barnier voor een downloadverbod en, erger nog, om dit strafrechtelijk te vervolgen, buiten de deur houden? Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij hier fel stelling tegen gaat nemen. De Tweede Kamer heeft immers een motie aangenomen waarin zij zich uitspreekt tegen een downloadverbod. Dan kan dit nooit via de Europese Unie binnenkomen.

Dan kom ik bij het Meerjarig Financieel Kader van de EU. Ik vernam dat de staatssecretaris van mening is dat er zeker 100 mld. bezuinigd kan worden op de begroting van het MFK. Dat is een aardig begin. We zijn dus op de goede weg. Maar hoe zit het nou? Is er steun van andere landen? Wat is de kans van slagen? Ik kan me voorstellen dat dit moeilijk te voorspellen is, maar ik wil wel graag iets weten over het draagvlak bij andere lidstaten.

De Commissie heeft inderdaad geen rekening gehouden met de richtlijn gezinshereniging. Zij spreekt over solidariteit. Ik heb vernomen dat de regering dat betreurt. Ik neem aan dat het voor zichzelf spreekt dat wij het betreuren dat dit er niet in staat. Mevrouw Albayrak spoorde de staatssecretaris aan tot actie. Ik wil de staatssecretaris aansporen om eens zeer kritisch naar de Europese Commissie te kijken. Ik snap ook wel dat het niet de taak van de staatssecretaris is om de leden van de Europese Commissie te benoemen, maar wij hebben wel te maken met mevrouw Malmström en zij ziet dat probleem totaal niet. Ik heb met haar samengewerkt in een commissie van het Europees Parlement. Zij snapt totaal niet dat mensen in Nederland problemen hebben met immigratie, gezinshereniging en dat dit een last kan zijn voor een lidstaat. Zij begrijpt dat totaal niet. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris dat bij haar tussen de oren brengt. Ik heb haar letterlijk gevraagd of zij dat probleem niet ziet. Toen zei zij: immigratie is niet het probleem; het is de oplossing van het probleem. Als je met zo’n partner te maken hebt ... Ik vind het terecht als zij een linkse hippie wordt genoemd, want dat is zij ook echt. Zij begrijpt het totaal niet. Dus ik zou zeggen: fel op die Malmström ingaan. Daar kun je gewoon geen zaken mee doen. Die linkse hippie moet je keihard aanpakken. Ze begrijpt het gewoon niet.

Dan nog de open grenzen waarover gesproken wordt. De Commissie spreekt over Europa zonder interne grenzen. Solidariteit wordt daarbij genoemd, maar geen woord over overlast, over georganiseerde misdaad of over uitkeringstoerisme. Van minister Kamp hebben we gehoord dat veel te veel MOE-landers, mensen uit Polen, Roemenië en Bulgarije, een beroep doen op de sociale zekerheid, op de uitkeringen, op de bijstand. Hoe kan het zijn dat de Europese Commissie, die zegt prioriteit te geven aan het wegnemen van de interne grenzen en aan een open Europa, geen oog heeft voor en geen enkel kritisch geluid laat horen over dit soort problemen waar heel veel mensen in Nederland last van hebben? In de media werd de criminaliteit direct gekoppeld aan de uitbreiding van Europa, met name van het Schengengebied. Maar geen woord daarover. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij daartegen aankijkt. Is hij bereid, daartegen stelling te nemen en er in ieder geval voor te zorgen dat er ook naar de andere kant van de medaille gekeken wordt en dat er een tegengeluid komt?

Voorzitter. Dit was mijn inbreng.

De voorzitter: Dank u zeer. Mevrouw Albayrak, zou ik u mogen vragen het voorzitterschap even over te nemen?

Mevrouw Albayrak (PvdA): Maar natuurlijk, voorzitter.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik begrijp de eagerness hoor, maar ik ben er ook nog.

De voorzitter: Mijn excuses, mijn nederige excuses.

Mevrouw Ferrier (CDA): Het zijn nog maar peilingen.

De voorzitter: Graag geef ik dan nu het woord aan mevrouw Ferrier namens het CDA.

Mevrouw Ferrier (CDA): Dank u wel, voorzitter. De CDA-fractie hecht aan ieder debat over Europa. Voor mijn fractie is Europa de belangrijke waardengemeenschap waar in Nederland ingebed is. Europa is een belangrijk instrument om de positie van Nederland in de wereld – en mijn fractie hecht aan die positie – te versterken op tal van terreinen. Tegelijkertijd zien wij ook dat dit debat behoorlijk instrumenteel is. Het is eigenlijk een kwestie van de klokken gelijkzetten. Uit de veelheid aan onderwerpen waar wij nu zicht op hebben – ook wat dat betreft sluit ik aan bij opmerkingen die collega’s eerder gemaakt hebben over wat er gaande het jaar nog aan de orde komt en hoe wij daarover geïnformeerd worden – hebben de vaste Kamercommissies, onze specialisten, lijsten opgesteld. Daar zal gesproken worden over de inhoud, maar voor ons is ook de procedure die wij hier afspreken van groot belang. Mijn fractie vindt dat het Nederlandse nationale parlement overal tijdig bij betrokken moet blijven om de kansen te benutten om invloed uit te oefenen. Wij hebben als parlement al een aantal belangrijke slagen gemaakt, maar het is ook een verantwoordelijkheid van de regering om ons als Kamer die kans te geven.

De CDA-fractie is het eens met de regering dat de focus moet liggen op de wetgevende voorstellen die ook echt impact hebben. De regering vraagt een lijst met niet-prioritaire onderwerpen die geen BNC-fiche nodig hebben. Mijn fractie wil echter voorstellen om uit de lijst met niet-prioritaire voorstellen die wetgevend zijn, toch een verkort BNC-fiche op te stellen. Wat ons betreft zouden de niet-prioritaire onderwerpen dan geen BNC-fiche moeten hebben. Het gaat ons om de impact wat betreft kosten en synergie als uitgangspunt.

De specialisten gaan het over de inhoud hebben. Wij hebben het hier over de procedure. Daarom heeft mijn fractie een aantal opmerkingen over die prioriteitenlijst.

De heer Bontes (PVV): Hoorde ik mevrouw Ferrier zeggen dat zij alleen een BNC-fiche wil over de geprioriteerde voorstellen? Dat zijn er maar 60. Begrijp ik dan goed dat zij voor alle andere een verkort BNC-fiche wil?

Mevrouw Ferrier (CDA): Ja, dat begrijpt u goed. Ik wil dat uit de lijst met niet-prioritaire voorstellen die wetgevend zijn, een verkort BNC-fiche wordt opgesteld waarin het met name moet gaan om de impact wat betreft kosten en synergie als uitgangspunt. Dus niet alles aan de kant schuiven maar kijken wat wij als Kamer aan de orde zouden moeten hebben.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Het uitgangspunt voor mijn fractie wat subsidiariteit betreft is de vraag: wie doet wat waar? De focus kan niet op alles liggen maar op een aantal centrale punten. Kernelementen zijn: economie, landbouw, water, energie, veiligheid, duurzaamheid, immigratie en asiel. Natuurlijk ligt er nu een centrale focus op het financieel-economische beleid en de aanpak hiervan. Dat is logisch. Mijn fractie vraag zich af hoe de afspraken uit de verschillende tops ingepast worden in dat werkprogramma. Veel grote dossiers, zoals het Meerjarig Financieel Kader, lopen natuurlijk gewoon door en die moeten vooral ook voortgang krijgen. Voor het CDA is het helder dat wij in dit proces niet penny wise, pound foolish moeten denken.

Tot onze vreugde staat de Europese Commissie in haar werkprogramma ook stil bij slimme regelgeving, want naast de subsidariteitsvraag ligt er voor mijn fractie ook de belangrijke vraag over het terugbrengen van de administratieve lasten. Hoe wil het kabinet deze lastendruk bij voorgenomen regelgeving in beeld krijgen? Wij hebben daar een brief van Actal over ontvangen. Ik verwijs naar de motie-Jonker die mijn fractie een tijdje geleden heeft ingediend, waarin wordt gepleit voor een Europese Actal om de effecten van regelgeving eens goed door te meten. Ziet de regering de toets op administratieve lastendruk door de Europese Commissie als afdoende?

Wij hebben in dat kader meermalen gevraagd om de werkzaamheden van de commissie-Stoiber te concretiseren. Zijn deze nu van de radar van de Europese Commissie verdwenen? In algemene zin: hoe houdt de Europese Commissie zicht op stapeling en verdubbeling van regels? In de kabinetsbrief meldt het kabinet dat het op diverse onderwerpen geen noodzaak ziet voor Europese regels. Is het niet beter om de huidige richtlijnen goed door te voeren of in te trekken, voordat er weer allerlei nieuwe regels worden opgesteld en toegevoegd?

Nog een aantal opmerkingen specifiek naar aanleiding van de prioriteitenlijst. Op veel punten is de appreciatie van Kamer en kabinet gelijk; ik zal reageren op de punten waar dat niet het geval is. Met betrekking tot het behandelvoorbehoud rond de visumfaciliteit steunt de CDA-fractie het voorstel van de staatssecretaris om door te spreken over de onderhandelingsrichtsnoeren; volgens ons is ook dit een kwestie voor de specialisten. Op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid lijkt het ons goed om de subsidiariteitvraag wél te stellen, met name bij voorstel 32 over de pensioenen, en bij voorstel 83. Dit kan natuurlijk ook positief uitvallen. Het is goed om de vinger aan de pols te houden bij de eerder aangekondigde voorstellen uit 2011 en deze dus wel op onze radar te houden, ook al zijn er nog geen concrete voorstellen. Gebeurt dat ook?

Mijn laatste opmerking betreft onszelf. Mijn fractie vindt dat wij als parlement soms veel te weinig zicht hebben op wat onze collega’s in andere nationale parlementen doen. Ook hiervoor geldt de vraag: wie doet wat waar? Daarom pleit mijn fractie ervoor om de straks vastgestelde lijst ook te verspreiden naar de andere nationale parlementen, zodat deze ook op de hoogte zijn van onze prioriteiten en wij onze collega’s kunnen aanspreken op hun prioriteiten.

Voorzitter: Albayrak

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Meer dan de helft van de nationale wetgeving is gebaseerd op Europese regelgeving, en naar alle waarschijnlijkheid gaat dat alleen maar meer worden. Met het analyseren, beoordelen en bespreken van het Werkprogramma probeert de Tweede Kamer in een zo vroeg mogelijk stadium haar prioriteiten te stellen, zodat zij maximaal haar invloed kan doen gelden. In ieder geval was dat de conclusie die de Tweede Kamer trok na een jarenlange worsteling met de vraag hoe zij meer grip kon krijgen op de Europese wetgeving.

De SP-fractie maakt zich zorgen over de effectiviteit van deze exercitie. Onze zorgen zijn allereerst ingegeven door het feit dat vorig jaar maar iets meer dan een kwart van alle uitgebrachte voorstellen voortkwam uit het Werkprogramma. Dat maakt het voorspellende karakter van het Werkprogramma zeer klein. Is dit een uitvloeisel van de crisis en de pogingen om deze aan te pakken, dus een tijdelijk verschijnsel, of komt dit door het toenemende belang van de Europese Raad, mede door het Verdrag van Lissabon, waarvoor de Commissie steeds meer fungeert als onderaannemer? Daarop hintte Barroso toen hij bij de presentatie van het Werkprogramma zei dat dit voor een belangrijk deel was gebaseerd op conclusies van de Europese Raad. Wat is de observatie van de staatssecretaris op dit punt?

De SP-fractie heeft er altijd moeite mee gehad dat het recht van initiatief ligt bij het minst democratisch gelegitimeerde orgaan, namelijk de Europese Commissie. Als er meer wetsvoorstellen komen op verzoek van Raad of Europees Parlement, kan dat als een verbetering worden gezien. Maar hoe zit het met de transparantie van het gehele proces? Wordt het voor de nationale parlementen niet lastiger om voorstellen in het Werkprogramma te blokkeren omdat de EU niet over het onderwerp behoort te gaan, terwijl deze voorstellen voortkomen uit unaniem aangenomen conclusies van de Europese Raad? De conclusie moet wel zijn dat wij ons veel minder moeten concentreren op het Werkprogramma en nóg meer op de Raadsconclusies als bron van Europese wetgeving.

Wij hebben de ervaring dat Raadsconclusies zelden vooraf bij ons bekend zijn, en dat belangrijke details pas achteraf bekend worden. Ik ben van mening dat de betrokkenheid van het parlement hierbij moet worden versterkt, als het gaat om oproepen tot nieuwe wetgeving. Hoe staat de staatssecretaris daartegenover? In relatie hiermee zouden wij graag zien dat het kabinet er bij het eerstvolgende Werkprogramma voor zou pleiten dat bij voorstellen expliciet wordt gerefereerd aan relevante Raadsconclusies. Dat zou ook leiden tot meer begrip van de inhoud van een voorstel. Nu moeten wij het doen met een titel en enkele regels uitleg. Graag een reactie.

Indien de beperkte voorspellende waarde van het Werkprogramma tijdelijk is omdat dit samenhangt met de crisis, moeten we vrezen dat dit de komende jaren nog zo zal blijven. Ondertussen heeft het crisismanagement wel geresulteerd in een blijvende verregaande zeggenschap voor de EU over ons sociaaleconomische beleid, en is deze daarmee bepalend voor de toekomst van de Europese samenwerking. Op dit moment is er sprake van onderonsjes in Duitse en Franse achterkamers en hoppen we van Eurotop naar Eurotop. Dat is bijzonder onbevredigend en draagt niet bij aan een zorgvuldige democratische besluitvorming. Moet er niet ook een werkprogramma komen voor de landen in de eurozone die zich gezamenlijk steeds meer als kopgroep manifesteren? Of zal het met de plannen van Merkozy voor de eurozone niet zo’n vaart lopen, of is dat niet noodzakelijk? Graag een reactie.

De nieuwe zeggenschap over het economische beleid doet mijn fractie vrezen dat er minder zal worden gekozen voor wetgeving. Is er überhaupt een plaats waar nog een afweging wordt gemaakt of kan worden gemaakt, over wat er het geschiktst is, wetgeving of beleid? Neem de flexibilisering van de arbeidsmarkt, waarvoor de EU geen wetgevende bevoegdheid heeft. Die kan via aanbevelingen alsnog worden afgedwongen. Hebben we met de recente maatregelen om de economische coördinatie te versterken niet de gehele zorgvuldigheid die in het wetgevingsproces is ingebouwd, zoals de parlementaire betrokkenheid, onderuitgehaald? Graag een reactie.

Het Werkprogramma is ook de basis waarop wij melden wat de prioriteiten zijn. In zijn reactie op onze prioriteitenlijst lijkt de staatssecretaris bijna de tegenovergestelde conclusie te trekken: over alles wat de Kamer niet-prioritair heeft verklaard, hoeft zij, wat ook de kabinetsinzet is, niet langer snel per BNC-fiche te worden geïnformeerd, tenzij de Kamer dat expliciet wil. Dat gaat de SP-fractie te ver. Het uitgangspunt moet voor ons zijn: wel een BNC-fiche, ook bij niet-prioritaire voorstellen. Een uitzondering kan worden gemaakt voor kleine, niet-omstreden voorstellen. Als de staatssecretaris bij zijn standpunt blijft, overweeg ik op dit punt met nadere voorstellen te komen.

Ten slotte wil ik hier een pleidooi houden om scherp te blijven letten op subsidiariteit, oftewel op de vraag of EU-actie op een bepaald gebied wel gewenst is. Neem het ook in de reactie van het kabinet aangehaalde label voor de toeristische sector, waarvan het kabinet geen melding maakt in zijn appreciatie van het Werkprogramma. Het lijkt klein bier vergeleken met de belangrijke voorstellen om de crisis te bezweren. De tendens kan gemakkelijk ontstaan om bij minder ingrijpende voorstellen niet de moeite te nemen om daar goed op te letten. Als de EU echter eenmaal op een bepaald terrein haar invloed laat gelden, valt dat terrein niet meer gemakkelijk terug te winnen. We weten dat binnen de EU-instellingen een grote drang bestaat om met voor de burger aansprekende voorbeelden van handelen te komen: van schoolfruit tot – vorige week nog – de oproep voor Europese vlaggen of sporttenues. Waakzaamheid blijft dus geboden, zowel voor de Kamer als voor het kabinet.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Het betoog van de heer Van Bommel vind ik nog steeds wel een typisch geluid. Maar als het Werkprogramma, althans de prioriteiten daaruit, zo zal komen voor te liggen, gaat de SP daar dan voor of tegen stemmen? Het gaat mij om de huidige lijst.

De heer Van Bommel (SP): Die afweging hebben wij nog niet gemaakt. In mijn betoog stelde ik dat de prioriteiten en het Werkprogramma weinig voorspellende waarde hebben. Wij krijgen als gevolg van het werk van de Europese Raad uiteindelijk toch heel andere activiteiten van de Europese Commissie. Eerlijk gezegd hecht ik niet zo veel betekenis aan dit Werkprogramma. Dat is echt een probleem. Misschien kunnen we dit debat eigenlijk korter maken dan we hadden gepland, maar ik vond dat de dingen die ik gezegd heb, gezegd moesten worden. Ik voorspel u dat voor of tegen dit Werkprogramma stemmen van iets minder belang zal zijn dan andere stemmingen, maar ik ben er nog niet uit.

De heer Bontes (PVV): Dan kan ik alleen maar opmerken dat iets waarin veel werk is gaan zitten, wat van cruciaal belang is, waarbij afwegingen spelen over de vraag of de soevereiniteit van Nederland wordt aangetast, door de heer Van Bommel als minder belangrijk wordt betiteld. In zo’n geval hoef ik geen verdere vragen meer te stellen.

De heer Van Bommel (SP): Dat moet ik natuurlijk bestrijden. Als het gaat om soevereiniteit en subsidiariteit, komt de Kamer gelukkig volop aan bod. Dat is niet geregeld in dit Werkprogramma, dat regelen we in de eerste plaats zelf. Ik weet dat u daarbij een goede steunpilaar bent.

Voorzitter: Van Bommel

De voorzitter: De staatssecretaris zegt dat hij meteen kan antwoorden, dus het woord is nu aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.

Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik bedank de sprekers voor hun inbreng en voor de gevarieerde accenten die zij hebben gelegd. Die maken het mogelijk om op een goede manier van gedachten te wisselen over het programma voor het komende jaar.

Ik realiseer mij dat het een merkwaardig soort debat is. Vorig jaar was er ook een weinig bevredigende discrepantie tussen enerzijds de behoefte om inhoudelijk op onderwerpen in te gaan en anderzijds de noodzaak om te spreken over de breedte van het programma en de vraag wie, wat, wanneer doet. Daardoor botsten procedure en inhoud en dat heeft altijd iets onbevredigends. Tegelijkertijd is het natuurlijk wel wezenlijk dat wij het ook op een abstract niveau hebben over de vraag hoe het parlement, de nationale volksvertegenwoordiging, past binnen en een belangrijke rol speelt bij het proces van Europese wet- en regelgeving.

De heer Van Bommel van de SP-fractie wees er dan ook terecht op hoeveel elementen van de Europese wetgeving een rol spelen in de nationale wetgeving. Daar doet de discussie over kwantiteit en kwaliteit niets aan af, want de beïnvloeding over en weer blijft heel belangrijk en ligt bovendien gevoelig. Het is al met al een goede zaak dat wij wat uitvoeriger stilstaan bij de vraag hoe wij hiermee om willen gaan.

Laat ik de film even terugdraaien. Er is een werkprogramma van de Europese Commissie verschenen dat ons enig houvast biedt. In de preambule of, beter, het inleidende hoofdstuk van het werkprogramma staat namelijk wel degelijk aangeven welke richting de Commissie op wil. Halverwege december is het kabinet met een reactie gekomen op het werkprogramma en vervolgens hebben de vakcommissies van de Kamer een reactie gegeven op de voorstellen voor hun specifieke terreinen. Die reacties zijn gebundeld en nog voor de kerst naar het kabinet gestuurd. Vervolgens hebben de Eerste en Tweede Kamer met de Commissie gesproken. Vorig jaar heeft de Tweede Kamer gesproken met commissaris Šefčovič en dit jaar met commissaris Kroes. Wij zijn nu aangeland op het moment dat wij de diverse zaken naast elkaar moeten leggen om vast te stellen of wij het wel over hetzelfde hebben en of het programma past bij wat de Kamer op haar netvlies heeft staan. De heer Bontes merkte hierover natuurlijk terecht op dat er vervolgens nog wordt gestemd, voordat het kabinet hiermee aan de slag gaat.

Voorzitter. Ik heb verschillende geluiden gehoord over de manier waarop wij om zouden moeten gaan met prioriteiten, posterioriteiten en fiches. Wij worstelen allemaal met de vraag of er voldoende informatie naar de Kamer komt of dat er zoveel informatie op de Kamer wordt afgevuurd dat de Kamer onder die informatie begraven raakt en het overzicht verliest. De Kamer heeft zich afgevraagd of het mogelijk is om de informatie te stroomlijnen, bijvoorbeeld door via een experiment na te gaan hoe de informatie het overzichtelijkst en het handigst aangeboden kan worden.

Ik heb de Kamer goed beluisterd en volgens mij is het het gevoelen dat de Kamer niet te veel informatie krijgt, maar eerder te weinig en dat er daarom tot nader order zo veel mogelijk fiches opgesteld moeten worden. Een enkeling zei dat ze verkort zouden kunnen worden, maar zelfs dan wordt er ook opgemerkt dat het wezenlijk is dat in zo’n verkort fiche wordt ingegaan op de synergie-elementen, de subsidiariteitselementen en de impact assessments voor de nationale wetgeving. Als je dat allemaal bij elkaar optelt, boet dat verkorte fiche zoveel aan verkorting in dat het eigenlijk weer een normaal fiche is. De Kamer gehoord hebbend denk ik dat wij hierover niet ingewikkeld moeten doen en moeten accepteren dat het kabinet in principe BNC-fiches blijft maken.

De Kamer heeft uiteraard het laatste woord, maar ik wijs toch maar op het risico dat de Kamer hierdoor wellicht zo veel informatie krijgt dat het licht wat wordt gedempt en dat het moeilijker wordt om te zien waar het werkelijk om gaat. Dat risico moeten wij afwegen. Als de Kamer, alles afwegende, blijft hechten aan zo uitvoerig mogelijke informatie, wie ben ik dan om te bepalen wat wel of geen prioriteit of posterioriteit is? Ik zal dan moeten accepteren dat wij het op de oude manier blijven doen. Als wij volgend jaar vaststellen dat het teveel van het goede was en dat wij hierdoor af en toe door de bomen het bos niet meer konden zien, dan kunnen wij altijd nog naar bevind van zaken handelen. Ik denk dus dat wij hierover niet al te ingewikkeld moeten doen.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Betekent dit dat de staatssecretaris terugkomt op de eerdere afspraak dat hij aangeeft of het zijns inziens wel of niet noodzakelijk is om een fiche te maken?

Staatssecretaris Knapen: Wat mij betreft had ik dat willen proberen, maar ik heb van verschillende kanten het geluid gehoord dat het niet aan mij maar aan de Kamer is om daarover te beslissen. Als dit inderdaad zo gevoelig ligt, moeten wij het elkaar niet moeilijk maken. Dat betekent dat ik gewoon voor BNC-fiches ga zorgen voor alle stukken die de kant van de Kamer op komen.

In het vorige overleg heb ik aangegeven dat het misschien mogelijk is om voor een jaar een andere modus vivendi te vinden of een experiment te houden. Ik beluister nu bij sommige leden dat men dat toch wel riskant vindt, omdat wij dan te veel voor de Kamer zouden kiezen. Dat laatste is natuurlijk zeker niet de bedoeling en daarom zeg ik dat wij het dan maar niet moeten doen. Uiteindelijk is immers alleen de vraag belangrijk bij welke procedure wij ons het meest comfortabel voelen.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik doe toch nog een poging om vast te houden aan de eerdere afspraak, want ik zou graag willen weten of dat beter werkt voor de Kamer en de regering. Die afspraak houdt in dat de staatssecretaris beargumenteerd aangeeft bij welke onderwerpen geen fiche nodig is. De Kamer kan dan eventueel uit die lijst een onderwerp pikken dat volgens haar wel een fiche verdient. Dan blijven er nog steeds heel veel onderwerpen over waarvan wij beiden vinden dat een fiche niet nodig is. Ik denk dat wij het gewoon zouden moeten proberen. Na een uitvoerig gesprek zijn wij hierop uitgekomen en het lijkt mij echt niet goed om terug te gaan naar de situatie dat wij standaard bij elk onderwerp een fiche ontvangen. Over die situatie waren wij immers allemaal ontevreden.

Staatssecretaris Knapen: Als dat het gevoelen van iedereen is, ga ik daar graag mee akkoord. Ik had echter de indruk dat hierover door sommigen anders wordt gedacht. Dit is geen onderwerp om meerderheden en minderheden te tellen. Ieder Kamerlid moet immers op zo’n manier kunnen werken dat hij beslagen ten ijs komt in de debatten. Daar worden wij uiteindelijk allemaal wijzer van. Als de Tweede Kamer na overleg met de Eerste Kamer nog steeds vindt dat wij het zo moeten doen, dan vindt de Tweede Kamer mij aan haar zijde, want ik ben hiervan een voorstander. Maar ik ga hierover niet ingewikkeld doen, want hier geldt toch echt: u vraagt en ik doe mijn best om zo veel mogelijk te draaien.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voor alle duidelijkheid: ik vind het ook een goed voorstel. De Tweede Kamer hoeft niet over elk onderwerp een fiche te ontvangen. Als de staatssecretaris ons een overzicht doet toekomen van de onderwerpen waarover op voorstel van de regering geen fiche verschijnt, dan kan de Kamer alsnog beslissen om bij een bepaald onderwerp om een fiche te vragen. Mijn fractie staat voor het terugbrengen van de werk- en regeldruk en daar past dit voorstel heel goed bij. Kortom, laten wij vasthouden aan wat wij eerder hebben afgesproken.

De heer Dijkhoff (VVD): De staatssecretaris wil weten wat het gevoelen van de Kamer is en daarom zeg ik er kort iets over.

Volgens mij is er sprake van een misverstand. Vandaag heeft namelijk niemand geprobeerd om op die afspraak terug te komen. Volgens mij willen wij nog steeds dat de staatssecretaris aangeeft wanneer een fiche volgens hem wel of niet zinnig is. De staatssecretaris leek echter even een wel heel grote stap te willen zetten en alles wat niet prioritair is op die lijst te willen zetten. Volgens mij zit daar het verschil tussen Kamer en regering. Hoe het ook zij, volgens mij kunnen wij gewoon de oude afspraak handhaven.

De heer Bontes (PVV): Het leek er even op dat de staatssecretaris zou willen afwijken van de gemaakte afspraak en alleen bij prioritaire voorstellen een fiche naar de Kamer zou willen sturen. Volgens mij is deze hele discussie dan ook het gevolg van een misverstand.

De voorzitter: Dat misverstand is hierdoor uit de wereld. De staatssecretaris gaat verder met zijn betoog.

Staatssecretaris Knapen: Zo is het mij duidelijk, dus dan gaan wij er gewoon mee aan de slag. Wij hebben gezegd dat wij het doen voor een jaar, maar voortschrijdend inzicht speelt ook een rol, dus als iemand redenen ziet om aan de bel te trekken, horen wij het.

Dan het programma zelf, waarover wij hebben gesproken. Het is natuurlijk goed dat wij even een paar dingen vooraf helder hebben. Er zijn verschillende vragen gesteld over discussies die op dit moment lopen. Zo sprak mevrouw Albayrak over het groenboek. De Commissie maakt één keer per jaar een werkprogramma, dus wat niet in het werkprogramma voor dit jaar een plek heeft gekregen, krijgt die plek wanneer het programma normaal loopt zoals de cyclus gaat in het programma van volgend jaar. Dus wat nu in het werkprogramma staat, is datgene waarover vorig jaar de discussie is afgerond op een manier die het mogelijk maakt om hier met voorstellen te komen.

Dan is het ook nog zo dat de discrepantie tussen het grote aantal voorstellen dat u in de loop van het jaar langs ziet komen en wat hier ligt, met twee dingen samenhangt. Het eerste is natuurlijk dat een groot deel van wat ondertussen ook komt niet altijd wetgevend is, terwijl wij het hier hebben over wetgeving. Het tweede is dat er op grond van de actualiteit van december en januari, waarover wij zo dadelijk nog wel even komen te spreken, natuurlijk ook nog wel voorstellen komen die een vertaalslag zijn van wat er is afgesproken. Ik voeg hier meteen maar even voor de heer Van Bommel aan toe dat wij graag de suggestie overnemen om in die voorstellen ook een referentie naar raadsconclusies op te nemen, zodat de relatie tussen de sequentie van gebeurtenissen ook voor iedereen in één oogopslag duidelijker is dan wellicht nu het geval is, want ik kan mij goed voorstellen dat dat soms wat uit het zicht raakt.

Dan is er een aantal wat bredere punten aan de orde gesteld over de vraag waarmee de Europese Commissie zich wel en niet bemoeit. De heer Dijkhoff sprak in dit verband met name over sociale zekerheid. Mevrouw Albayrak legde een paar andere accenten waar het gaat om de vraag hoe het zit met de sociale componenten wanneer er wordt gesproken over economische groei et cetera. Het een loopt niet altijd helemaal parallel met het ander, maar beide punten raken een beetje hetzelfde complex. Het kabinet is er een voorstander van om subsidiariteit een grote rol te laten spelen, simpelweg omdat het risico bestaat dat het, wanneer dingen te gemakkelijk door de Europese Unie worden gedaan die niet noodzakelijkerwijze door de Europese Unie hoeven te worden gedaan, bureaucratie en vervreemding in de hand werkt. Daarmee is ook het Europese project niet gediend.

Dat gezegd zijnde, is het natuurlijk wel de vraag waar je op welk moment de grens trekt. Dat is soms ook een kwestie van het maken van een praktische afweging. Als de heer Dijkhoff zegt dat het criterium bij sociale zekerheid is of de interne markt wordt geholpen of niet, raak je zodra je te maken hebt met grensoverschrijdend verkeer en grensoverschrijdende arbeid al heel snel ook aan het spanningsveld tussen die vrijheid, dat element van de vrije markt, en aan het level playing field ofwel het markmeesterschap waarin de autoriteiten weer een rol spelen. Zeker is het zo wat de heer Dijkhoff zei, dat wij het aan de markt moeten overlaten wat de markt moet doen. Dat is ook onze opvatting, die wij eveneens in Brussel inbrengen, maar onweersproken is dat de overheid – en als het over de vrije markt gaat dus ook de Europese overheid – in zekere zin natuurlijk een rol heeft te spelen in het marktmeesterschap en dat ze in die zin dus ook actief is.

De heer Dijkhoff vroeg ook naar onze inzet op het landbouwbeleid. Wij hebben daar inderdaad kort naar verwezen. Dat gaat natuurlijk ook zijn beslag krijgen, uiteindelijk in de vorm van BNC-fiches. Dat realiseer ik mij. Wij hebben steeds gezegd dat de begroting voor de komende zeven jaar wat ons betreft aanzienlijk te hoog is omdat die uitgaat van een soort stijging die haaks staat op alles wat alle lidstaten op dit moment thuis moeten doen. Dus ook in verwijzing naar andere landen waarover de heer Bontes sprak, zetten wij met ongeveer zes, zeven landen die daarover dezelfde opvattingen hebben, erop in dat het plafond omlaag moet, dat de administratieve uitgaven omlaag moeten. Wij zeggen ook dat vooral de cohesiefondsen omlaag moeten, waarvan wij willen dat zij beperkt blijven tot de armste regio’s van de armste landen, omdat het anders eigenlijk toch gaat om het rondpompen van geld en om overdrachten die de situatie eerder compliceren dan efficiënter maken.

Als het gaat om het landbouwbeleid, zijn onze antwoorden soms een beetje kort, zeg ik maar even in de richting van de heer Dijkhoff. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat wij in een onderhandelingsproces zitten. Onze inzet is het bevriezen van de landbouwuitgaven. De facto betekent dit dat die in het komende kader van zeven jaar een procent of acht, negen achteruitgaan. Landbouw is ook nog een betrekkelijk algemeen begrip. Je kunt het over hectarevergoedingen hebben en over het verschil tussen de € 380 of € 400 per ha. in Nederland en de € 100 in Litouwen, waarbij je het dan hebt over overdrachten. Maar je kunt het wanneer het gaat om landbouw ook hebben over voedselzekerheid, research & development en innovatie. Dan heb je het over andere aspecten van een industrietak dan bij het eerste onderwerp. Dus als wij zeggen «bevriezen», moet je ook nog wel kijken binnen die categorie waarvoor je je sterk maakt en waarvoor je dat juist niet doet. Dus daarin zit nog een groot aantal nuances.

Ten aanzien van de voorstellen die tot u zijn gekomen, is door diverse afgevaardigden gesproken over immigratie en asiel. Mevrouw Albayrak vroeg wat ik het afgelopen jaar heb gedaan. Zo in het algemeen kun je hooguit zeggen: vrij veel, maar de discussies die u voert met collega Leers geven waarschijnlijk een beter inzicht in de momenten en in welke fora hij acteert op het onderwerp dat in zijn portefeuille zit. Ten aanzien van het groenboek, moet er naar ik meen voor 1 maart een antwoord komen. Er is een conceptreactie bij de Kamer terechtgekomen. Ik meen dat de commissie die zich daarmee bezighoudt, daarover volgende week een discussie heeft met minister Leers. Dan kan er uitvoerig worden gesproken over wat er is gebeurd, wat er nog moet gebeuren en wat de verwachtingen zijn.

Ik betrap mijzelf erop dat ik nu vlucht in de procedure over een inhoudelijk onderwerp, maar dat is een beetje het risico van deze discussie. Het gaat er maar om dat ik aangeef dat dit onderwerp op dit moment nog geen vorm heeft gekregen in een voorstel waarvoor een fiche te maken is. Het Nederlandse kabinet is net als andere regeringen bezig om te kijken of er een adequaat antwoord kan komen op het groenboek, in die zin dat het past bij de behoeften die in ons land leven en die de huidige voorzitter van de Europese Unie, Denemarken, goed herkent omdat dat land daarop zelf op een andere manier destijds een antwoord heeft gegeven.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Om precies deze reden heb ik niet al te veel inhoudelijke opmerkingen gemaakt over asiel en migratie. Het gaat mij juist om de procedure. U zegt dat het een langdurig proces is en dat de politieke besluitvorming afgerond moet zijn voordat het punt in de vorm van voorstellen van de Commissie weer op de agenda komt. Er is dan bij uitstek sprake van onderwerpen, waaronder gezinshereniging en het gemakkelijker uitzetten van criminele EU-burgers, waarmee het vorige kabinet al heel actief bezig was. Als dit kabinet de laatste twee jaar energie had gestoken in die haalbare voorstellen in de plannen die er toen lagen, dan hadden die punten al lang concreet op de agenda gestaan. Het is een pronkstuk van het kabinet en dé voorwaarde voor steun van zijn gedoogpartner, maar toch zien wij twee jaar later nog geen enkele vrucht van al die plannen in het gedoogakkoord en het regeerakkoord. Ik heb u als coördinerend bewindspersoon gevraagd wat u gedaan hebt om ervoor te zorgen dat u aan de PVV levert in plaats van dat u alleen maar zegt: wij willen wel, maar Europa wil niet. Ik zal deze vraag donderdag ook aan de minister-president stellen.

Staatssecretaris Knapen: Het is goed om te horen dat ook mevrouw Albayrak gecommitteerd is om ervoor te zorgen dat wij leveren aan de PVV. Dat is bemoedigend. Laten we eerlijk zijn en zeggen dat er sprake is van verzamelde kennis over dit onderwerp.

Ik schets nog eens kort de fase waarin we ons bevinden. Er is een groenboek en er moeten antwoorden worden geformuleerd die met de Kamer besproken zullen worden. Vervolgens wordt een en ander ingebracht in het overleg in Brussel met de betreffende commissaris. Uiteindelijk zal dit alles tot voorstellen leiden. Mevrouw Albayrak zei overigens dat dit kabinet al twee jaar bezig is. Dit kabinet is echter slechts anderhalf jaar bezig. Ik hoop dat we, als we twee jaar bezig zijn, wat preciezer dan nu kunnen zeggen hoe dit door de Europese Commissie in het vat wordt gegoten. Eerlijk gezegd heeft collega Leers – ik kan wel zeggen dat ik ook namens hem spreek – enorm zijn best gedaan om tempo te maken, zodat het groenboek tijdig kon verschijnen. Dat liet even op zich wachten, maar hij heeft actie ondernomen zodra het er was. Er is het nodige gebeurd: er heeft overleg plaatsgevonden in Den Haag met een groot aantal ambtelijke deskundigen uit de Europese Unie. Vorige week is er nog overleg geweest in Kopenhagen. Verder is er overleg gevoerd met de betreffende commissaris, de dienstdoende voorzitter van de Europese Unie, en na de discussie met de Tweede Kamer zal Nederland in Brussel met zijn inbreng komen. Uiteindelijk zal een en ander tot voorstellen leiden. Later zullen wij met elkaar van gedachten moeten wisselen over de vraag of die voorstellen ons en de Kamer bevallen. Onze inzet is in ieder geval helder en we wisten vanaf het begin dat we dit niet eigenmachtig konden doen. Dat zou niet in overeenstemming zijn met de verhoudingen en evenmin met de afspraken die we in het verleden met toestemming van de Tweede Kamer hebben gemaakt.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik stel een heel korte vraag. Die inzet is helder, maar verwacht de staatssecretaris dat hij al die plannen daadwerkelijk gaat realiseren? Ik doel niet op de inzet, maar op de uitkomst.

Staatssecretaris Knapen: Het lijkt mij in alle gevallen onverstandig om de toekomst precies te voorspellen. Dat neemt niet weg dat onze inzet duidelijk is. De kwalificatierichtlijn is vorig jaar al aangepast naar de geest van het kabinet. Die werd in Nederland overigens al bepleit voordat dit kabinet bestond. Daar waar de mogelijkheden er waren, wisten wij te handelen. In dit geval is onze inzet helder. Wij zullen stevig ons best doen om datgene te bereiken wat wij willen. Vervolgens zullen wij met de Kamer delen wat wij hebben bereikt, waarna het aan haar is om aan te geven of het voldoende is, ruim voldoende of onvoldoende. Dat zijn de spelregels in een democratie. Ik zeg nogmaals dat wij hiervoor ons best zullen doen, omdat het punten betreft die voor ons land van belang zijn.

Op dit terrein breng ik nog een punt naar voren, ook in relatie tot datgene wat de heer Bontes zei. Laatstgenoemde zei dat hij een behandelvoorbehoud wenst op de visumfaciliterings- en overnameovereenkomsten. Misschien is het goed om een paar zaken uit elkaar te houden om na te gaan of we hetzelfde bedoelen te zeggen. Voor een groot aantal landen gaan we na in hoeverre we bepaalde faciliteiten kunnen geven. Dat doen we ook om jonge wetenschappers uit Tunesië die naar Nederland willen komen, eenvoudig gedurende een bepaalde periode in dit land aan de slag te kunnen laten gaan. We doen dat ook om de groei van onze economie en die van Tunesië te bevorderen. Verder zullen we alles doen wat we met de Tweede Kamer hebben afgesproken op het punt van het bevorderen van de democratie en de instituties. Voor een aantal van die landen zijn dat heel specifieke activiteiten die wellicht in de toekomst zullen worden ontplooid. Ik kan me voorstellen dat het van belang is om het eens te zijn over de context, het raamwerk en de randvoorwaarden van een dergelijk programma. Verder kan ik me voorstellen dat het raadzaam is om nog eens goed te spreken met collega Leers over de contouren die wij voor ons zien en de piketpalen. Het lijkt mij nogal wat om ten aanzien van de specifieke invulling van een dergelijke faciliteit voor elk land, voor elk individueel geval, een behandelvoorbehoud te maken. Tot nader orde stel ik namens het kabinet voor om goed met elkaar van gedachten te wisselen over de piketpalen en om niet voor elk individueel geval een behandelvoorbehoud te maken met als doel een en ander langs te lopen. Dan zouden wij ons immers verliezen in details die wegglijden van de hoofdzaak waar het hier om gaat, namelijk dat wij het van belang vinden om goed met elkaar te delen waarover het gaat als we spreken over overname- en faciliteringsovereenkomsten met al die landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied.

Nagenoeg alle leden hebben in het kader van sociale zaken en werkgelegenheid gesproken over de vraag wat van de Europese Unie is en wat van onszelf. Arbeidstijden regelen we allemaal zelf, dus dat is een nationale bevoegdheid. Het ene land wil kort werken en het andere land lang. Het ene land wil vroeg met pensioen en het andere land wil later gaan. Ik ben het ermee eens dat wij dat soort zaken zelf moeten willen regelen. Wat de concurrentieverhoudingen betreft, kijken wij natuurlijk wel een beetje naar de sociale componenten daarvan. Mevrouw Albayrak vroeg naar het fiscal compact en de groei. Zij vroeg of er ook wordt gedacht aan de sociale kanten van dat geheel. Uiteraard zijn wij ons bewust van de aangenomen motie-Albayrak. Het zal de leden opgevallen zijn dat er in het groeidocument van de laatste Europese Raad in de preambule niet voor niets iets staat over een aantal aspecten van sociale cohesie die een rol dienen te spelen bij de ontwikkeling van die groeiagenda. Ook verderop in het document komen de leden passages tegen die wijzen op dit onderdeel.

Neem de richtlijn voor aanvullende pensioenrechten, voor werknemers die van baan veranderen. U hebt een behandelvoorbehoud voorgesteld, alsmede een subsidiariteitstoets. Die richtlijn is er nog niet, dus weten we nog niet hoe die er precies uit zal zien. Ik kan me voorstellen dat deze zich leent voor een behandelvoorbehoud, maar misschien niet voor een subsidiariteitstoets, simpelweg omdat het bij werknemers die van baan veranderen ook kan gaan om werknemers die grensoverschrijdend van baan veranderen. Het is evident dat het grensoverschrijdend van baan veranderen zich aan een subsidiariteitstoets onttrekt. We hebben er namelijk allemaal belang bij dat dit gemakkelijk kan.

Een andere richtlijn die zich volgens de Kamer leent voor een subsidiariteitstoets en een behandelvoorbehoud, is de richtlijn pensioenfondsen. Hierbij speelt iets heel anders een rol. We zijn het er van harte over eens dat we op beide punten moeten letten. We hebben weliswaar geen enkel bezwaar tegen de portabiliteit van pensioenrecht, maar wij zouden wel problemen hebben als iemand van buiten Nederland hier werkt, vervolgens weer verdwijnt en niet alleen aanspraken maakt op pensioen dat hier is opgebouwd, maar dit ook meeneemt. Dan wordt het voor onze pensioenfondsen, met hun specifieke karakter, knap ingewikkeld om dat overeind te houden. We moeten de zaken wel uit elkaar houden: aan de ene kant gaat het om het vrije verkeer van arbeidskrachten en aan de andere kant gaat het om het behoud van en het goed opletten op de betekenis van onze pensioenfondsen, in relatie tot andere landen. In de laatste bijeenkomst van de Europese Raad hebben we de woorden gebruikt uit het laatste witboek over dit onderwerp, om te vermijden dat dit vrije verkeer en de portabiliteit van pensioenrechten zouden leiden tot een ondermijning van onze pensioenfondsen. Het grote pluspunt voor de rechten van werknemers is dat er met dit voorstel geen wachttijd is. Mensen bouwen dus meteen pensioenrechten op. In die zin zit de sociale component er wel in, maar letten we letten er wel op dat het karakter en de typische functie van onze pensioenfondsen niet wordt ondermijnd door een soort vrijeverkeersregeling die de deur openzet voor het weglekken van middelen uit onze pensioenfondsen.

De heer Bontes (PVV): Ik vind het toch een beetje schieten met een buks op een mug. Er is misschien een promille dat met al deze zaken, waaronder pensioenbreuk, te maken heeft, omdat men van het ene land naar het andere land gaat en daar gaat werken. Je kunt niet zeggen dat we het maar op Europees niveau moeten regelen en dat de lidstaten het moeten overdragen aan de Europese Unie, terwijl het maar om een paar gevallen gaat. Dat is toch de omgekeerde wereld? Er zijn op allerlei fronten binnen de sociale zekerheid altijd wel uitzonderingen te bedenken.

Staatssecretaris Knapen: De wijziging van de richtlijn voor het vrije verkeer van werknemers is er nog niet. Daar moeten we nog naar kijken. Ik wil alleen maar aangeven dat je altijd wat preciezer moet zijn, zodra je in zijn algemeenheid zegt: sociaal is nationaal en economisch is Europees. Die onderwerpen ontmoeten elkaar namelijk soms. Dan moet je precies zijn. Zodra je een discussie voert over de mogelijkheden van werknemers om in een andere lidstaat te werken, moet je dus kijken hoe het zit met de rechten die zij hebben, behouden en opbouwen en hoe deze zich verhouden tot, in dit geval, ons systeem dat wij graag willen behouden. Daarvoor is heel goed een regeling te vinden. Als je de portabiliteit van pensioenrechten in acht neemt zonder de grensoverschrijdende overdracht mee te nemen, maak je het wel degelijk mogelijk voor een werknemer uit het buitenland om hier met dezelfde rechten te werken als een Nederlander, zonder het risico te lopen dat je hiermee ons pensioenstelsel ondermijnt. Dat vind ik niet schieten met een buks op een mug. Het kan om grote getallen gaan. Ons consulaat-generaal in Düsseldorf heeft een databestand van Nederlandse burgers die in Duitsland wonen. Dat aantal is groter dan het inwonertal van een middelgrote stad in Nederland. We moeten wel in de gaten houden dat dit geen kleinigheid is. De tendens is ook dat er eerder grensoverschrijdend wordt gewerkt dan vroeger. Het neemt toe. Daarom is het zinvol om te kijken naar een regeling en erop te letten dat deze ons niet schaadt. Tegelijkertijd moet deze de gelijkheid van rechten voor werknemers in acht nemen.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Het gaat mij er niet zozeer om dat de aankondiging van een subsidiariteitstoets een soort signaal is voor de uitkomst van die toets. Het is wel een signaal dat mijn fractie en volgens mij ook meer fracties het hele pakket over pensioenen, het witboek, de pensioenfondsen, de pensioenrechten, ontzettend serieus nemen. We willen het in samenhang zien. Volgens mij heeft ook de Eerste Kamer het tot prioriteit benoemd. Zij zal waarschijnlijk een vergelijkbaar oordeel hebben over de subsidiariteitstoets. Daarom is het zaak dat er zeer tijdig, binnen drie weken, een goed BNC-fiche ligt die ons in staat stelt om hiernaar te kijken en om uiteindelijk tot de conclusie te komen of er sprake is van subsidiariteit of niet.

Staatssecretaris Knapen: Een behandelvoorbehoud impliceert dit sowieso. Het is verder natuurlijk aan de Kamer om te besluiten beide te doen. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat de Kamer tijdig de informatie heeft. Ik gaf het alleen als voorbeeld om aan te geven dat er een groot aantal onderwerpen is waarbij het lastig is om precies de lijn te markeren tussen iets wat van ons is en iets wat we samen met Europa moeten doen. Hierbij word je gedwongen er genuanceerder naar te kijken. Ik wil hiermee overigens geen voorschot nemen op de uitkomst van de discussie.

De heer Bontes sprak over de arbeidstijden. Daar is geen richtlijn voor. Op dit moment spreken de Europese sociale partners, de werknemers en de werkgevers, in Europees verband daarover. Voor ons is het wachten daarop. Als zij eruit komen, komt er uiteindelijk ook een vertaling in een richtlijn. De Kamer heeft aangegeven hierop zowel een subsidiariteitstoets als een behandelvoorbehoud te willen en dat is heel begrijpelijk. Als de Kamer hiermee uiteindelijk akkoord gaat, zullen wij volgens haar opdracht handelen. Dat spreekt voor zich.

Dan kom ik bij de onderwerpen die te maken hebben met veiligheid en justitie. Ook hiervoor geldt dat je de subsidiariteit zo veel mogelijk naar eigen zeden en gewoonten wilt doen. Het grensoverschrijdende karakter van veel onderwerpen maakt echter per definitie richtlijnen op een aantal terreinen noodzakelijk. Dat is een beetje analoog aan datgene waarover we net spraken, de pensioenfondsen. Het kan namelijk niet anders. We zitten er soms een beetje dubbel in. We willen bijvoorbeeld in het strafrecht de privacyregels graag zo nationaal mogelijk in acht nemen. Ieder land heeft daar namelijk zijn eigen opvattingen over. Als er in een kinderdagverblijf in Amsterdam iets vreselijks gebeurt, zeggen we: wat een schande dat we niet hebben geweten wat er in een ander land is gebeurd. We willen dat graag van elkaar weten. Wij moeten simpelweg iedere keer zoeken naar datgene wat in de geest van de subsidiariteit, die wij steunen en waarvan wij een sterke voorstander zijn, zo veel mogelijk zelf te regelen is. Tegelijkertijd hebben we te maken met de werkelijkheid van Europa als een publieke ruimte. Die werkelijkheid maakt simpelweg dat je op een aantal terreinen afspraken met elkaar zult moeten maken. We zijn het er echter zeer mee eens dat de Kamer daar kien op is, zich afvraagt of dit nodig is en een behandelvoorbehoud of soms een subsidiariteitstoets wil. Wij staan er bijvoorbeeld open voor om samen met de Kamer zo goed mogelijk invulling te geven aan een behandelvoorbehoud bij het Europese systeem voor het traceren van terrorismefinanciering. We weten in dit geval nog niet precies waarmee de Commissie zal komen. Dat geeft nog een slag om de arm.

Hetzelfde geldt voor de bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten. Daarvan kennen we de tekst ook nog niet precies. Je kunt je zomaar voorstellen dat het woord «kwetsbaar» tot allerlei discussies kan leiden die maken dat wij eerst nog wel tot drie willen tellen alvorens dat allemaal enthousiast in een Europese richtlijn onder te brengen. In die zin kunnen wij ons scharen achter een behandelvoorbehoud of een stevige subsidiariteittoets.

Ik ga even de lijst van vragen af. Er zijn ook specifieke vragen gesteld over onderwerpen die de lijst van richtlijnen wellicht schampen, maar qua inhoud niet overeenkomen.

Mevrouw Albayrak vroeg hoe het zit met de afspraken die de afgelopen maanden zijn gemaakt. Hoe vinden die hun weg? Het verdrag inzake het Europees stabiliteitsmechanisme komt snel naar de Kamer. Er zijn nog aanpassingen wat de precautionary measures betreft en de beslagruimte van het ESM. Een en ander is gewijzigd in juli. Wij hopen dat het verdrag voor de zomer geratificeerd wordt in alle nationale parlementen, opdat het ESM naar voren gehaald kan worden en er een goede brandgang is voor eventuele kwetsbaarheden in het eurosysteem. Wat het fiscal compact betreft, ligt het wat anders. Dat moet nog ondertekend worden. Wij hopen begin maart zo ver te zijn dat het verdrag kan worden ondertekend. Vervolgens gaat het – wij hebben dat eerder met de Kamer gewisseld – naar de nationale parlementen. In Nederland komt er een advies van de Raad van State et cetera. Wij hopen dat het verdrag eind dit jaar in werking kan treden.

Daar waar het gaat om een eventuele vertaling van activiteiten en suggesties in richtlijnen, is het goed om de verklaring van voorzitter Van Rompuy over groei in Europa voor ogen te houden. Deze verklaring gaat in die zin verder dan verklaringen in het verleden, dat zij een aantal deadlines voor maatregelen bevat. In maart wordt dit specifieker. Dan komt ook een verzoek aan de Commissie in zicht om op grond van zo’n specifiek voornemen te komen met voorstellen. Dan gaat de suggestie van de heer Van Bommel een nuttige rol spelen. Als die voorstellen straks komen, moeten wij even in een fiche duidelijk maken: dit is een uitvloeisel van wat hier en daar is afgesproken. Anders wordt volstrekt onduidelijk wat de strategie achter dit geheel is, dat realiseer ik mij heel wel. Ik denk dan ook dat dit een nuttige aanvulling is.

Mevrouw Albayrak vroeg hoe het zit met de onderscheiden gevolgen van de crisis – die passage uit de tekst – en het type maatregelen. Een echt nieuw werkprogramma van de Europese Commissie komt pas weer begin volgend jaar. Wat dit jaar zijn weg niet zal vinden in specifieke richtlijnen, is waarschijnlijk pas te verwachten in richtlijnen van begin volgend jaar. Bovendien is het goed om in de gaten te houden dat heel veel plannen gewoon nationaal worden geïmplementeerd. Ieder land vult ze zo gunstig mogelijk in. Neem jeugdwerkloosheid. Er is vastgesteld dat de coördinatie tussen opleidingsinstituten en werkgevers in een aantal landen zwak is. Dat betekent dat het aanbod van stages veel te lang op zich laat wachten. Het leerlingenstelsel in Duitsland, dat leidt tot automatisme op het gebied van het aanbieden van stages, is iets waar Spanje zijn voordeel mee kan doen. In die zin is het niet een Europese richtlijn, maar een soort «best practises»-aanbeveling, waar landen iets mee kunnen.

Mevrouw Albayrak vroeg verder naar de fondsen. Wij hebben afgesproken dat daar waar wij economische groei kunnen stimuleren door iets te doen aan de onderbesteding van deze fondsen, wij dat zo snel mogelijk zullen adresseren. Het is waar wat mevrouw Albayrak zegt, ook in een aantal andere fondsen is er sprake van onderbesteding. Ik wil er nog wel het volgende aan toevoegen. Onderbesteding betekent soms ook dat de Commissie en de nationale autoriteiten hun werk goed doen, namelijk dat ze geen geld weggeven voordat de programma’s op orde zijn. Doen ze dat wel, dan staat uiteraard onmiddellijk de Europese Rekenkamer op de stoep, die zegt: hier wordt met geld geknoeid. Dat willen wij ook niet. Aan de ene kant willen wij het niet verknoeien. Aan de andere kant willen wij wel tempoversnelling aanbrengen. In de geest van wat mevrouw Albayrak zei, is in de Commissie ook gesproken. Dat voorstel is in de Europese Raad in principe toegejuicht. Er wordt nu aan gewerkt om tot concrete voorstellen te komen teneinde zo snel mogelijk iets te doen met de middelen die er zijn.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Precies hier was ik bang voor. Die vrijblijvendheid van de best practises en de coördinatie maakt dat daar waar verbetermogelijkheden zijn en opgepakt moeten worden, deze niet op Europees niveau met concrete maatregelen ondersteund worden. Er zijn twee landen – het waren er drie – waar goede ervaringen zijn met de aanpak van jeugdwerkloosheid: Finland en Oostenrijk. De kanselier van Oostenrijk heeft voorgesteld om een jeugdwerkgarantieplanachtig iets te bedenken, inclusief regelgeving en fondsen, op Europees niveau. Er zijn voorbeelden op nationaal niveau. Laten wij deze ook op Europees niveau verspreiden. Hoe kunnen wij aan groei en concurrentievermogen werken zonder dit probleem op Europees niveau te tackelen? Het derde land was Nederland. Wij zijn echter gestopt met al onze succesvolle jeugdwerkgarantieplanachtige projecten. Dat is een bezuiniging geweest. Gaat het kabinet dit terugdraaien? Legt het kabinet zich neer bij het lage ambitieniveau van Sarkozy en Merkel op dit punt?

Staatssecretaris Knapen: Wat jeugdwerkloosheid betreft: het wordt betwist of wij de beste of de op een na beste zijn in de Europese Unie. Dat is niet iets om jezelf over op de borst te slaan. Je moet er immers voortdurend aan werken en als je het even niet doet, daal je zomaar een paar treden. Feit is dat er op dit moment – dat was ook zo tijdens de Europese Raad anderhalve week geleden – naar landen als Oostenrijk en Nederland gekeken wordt. In die zin deel ik het oordeel van mevrouw Albayrak niet. Ik ben het met haar eens dat er sprake moet zijn – dat is er gelukkig geleidelijk aan ook wel – van een zekere urgentie. Hoe ga je daarmee om? Voor je het weet, heb je in een aantal Europese landen een verloren generatie. Wat er in Spanje gebeurt met de getallen van jeugdwerkloosheid, is dramatisch, laten wij wel wezen. Mevrouw Albayrak suggereert om Europese banenplannen te entameren. Afgezien van het feit dat wij daar tegen zijn, verwachten ook overige lidstaten daar geen heil van. Dat is echt iets wat je ter plekke, nationaal en vaak regionaal, veel effectiever kunt invullen dan via een door de Europese Commissie in richtlijnen gegoten banenplan.

De heer Bontes vroeg hoe het zit met andere landen en het meerjarig financieel kader, zeg maar de Europese zevenjarenbegroting. Zoals ik aangaf, zijn wij met zo’n zeven ... Soms zeg ik: met zo’n acht. Ik ben een beetje onnauwkeurig, want er zijn landen die nog wel eens verhuizen. Wij zijn met zeven à acht landen die hier hetzelfde over denken, waaronder Duitsland, Groot-Brittannië, Zweden, Finland en Frankrijk. In die zin staan wij bepaald niet alleen. Wij moeten echter ook eerlijk zijn. Als het aan het einde van de rit gaat om de precieze invulling, heeft niet elk land exact hetzelfde belang. De een hecht wat meer aan fonds A, de ander wat meer aan fonds B. Dat verhoudt zich dan ook weer tot de vraag wat de totale inleg is. Maar goed, dat is het eindspel. Een groot aantal nettobetalende landen is het nu erover eens dat de begroting stevig omlaag moet. Bij de begroting heb je het dan over ten minste 100 mld. Als je het over de betalingen hebt, heb je het over veel meer. Daarbij komt dat een deel van de begroting, het bedrag van 58 mld. dat buiten haakjes is gezet, voor een deel tussen die haakjes hoort. Wat ons betreft alles, maar het Europees Ontwikkelingsfonds krijgen wij er niet in. Dat staat wel vast. Met die zeven landen hechten wij er zeer aan om de rest in de begroting krijgen, zodat wij het over een eerlijke en totale begroting hebben. Een project als ITER kun je wel buiten haakjes zetten, maar desalniettemin moet het toch betaald worden. Wij zijn ervoor om dit alles onder te brengen in het meerjarenkader. Vervolgens zijn wij ervoor dat het met een stevig bedrag wordt verlaagd. Daarin staan wij gelukkig niet alleen. Dat is een geruststellende gedachte en dat betekent ook dat de Europese Commissie deze opvatting serieus neemt.

Mevrouw Ferrier sprak over de lastendruk. Wij hebben dit onderwerp al een aantal keren aangekaart. Een Europese Actal bestaat niet. Er is een Europese commissie-Stoiber. Die Europese commissie-Stoiber is niet onafhankelijk, maar is een adviserend orgaan. Het aantal landen dat staat te dringen om er een onafhankelijk orgaan van te maken, is niet groot. Wij leggen er wel stevig de nadruk op. En dat niet alleen, wij zien ook dat in de Europese Commissie zelf een ontwikkeling is ontstaan naar aanleiding ook van het laatste grote Stoiberrapport om horizontaal te kijken naar de effecten van regelgeving. Als daarnaar gekeken wordt, moet daarover gerapporteerd worden. Als daarover gerapporteerd wordt, hebben wij en heeft het Europees Parlement een onderwerp te pakken waarover uitvoerig gediscussieerd kan worden. Het onderwerp leeft dus wel degelijk, maar men is nu nog niet toe aan het kopiëren van de Actal op Europees niveau. Maar goed, dat is een kwestie van volhouden.

De vraag van de heer Bontes had ik bijna over het hoofd gezien, waarvoor excuses. Hij vroeg naar het auteursrecht. De Commissie heeft nog geen voorstel op tafel gelegd, zoals de heer Bontes ook zei. Het kabinet houdt hierover contact met Commissaris Barnier en met Commissaris Kroes, want die heeft natuurlijk ook met het auteursrecht van doen. Overmorgen organiseren wij een groot congres over auteursrecht om het op de agenda te houden en het scherp te krijgen. Ik kan nu niet vooruitlopen op de uitkomst van het voorstel van de Commissie, maar men weet dat wij ook kijken wat wij nationaal kunnen doen, bijvoorbeeld op het gebied van downloaden en een verbod daarop. Onze voorkeur gaat overigens uit naar een civielrechtelijke aanpak, omdat dat makkelijker is. Wij zijn echter in afwachting van concrete voorstellen.

De heer Van Bommel suggereerde om relevante Raadconclusies mee te nemen. Dit zijn van die suggesties waarvan je soms wenst dat je er zelf aan gedacht had. Het is een heel nuttige suggestie.

De heer Van Bommel vroeg of er aparte plannen komen voor de eurozone. In principe liever niet, want het gaat hier om Europees recht. Wij willen zo veel mogelijk alles wat wordt afgesproken, in de Europese instituties verankeren. Wij willen dus ook dat die afspraken een plek krijgen in de Europese instituties en dat kan alleen via richtlijnen en aanbevelingen die zijn geïnstigeerd door de Commissie.

De heer Van Bommel vroeg ook naar het sociaaleconomisch beleid in de Europese Unie en of nationale parlementen daarover voldoende zeggenschap hebben. Daarover voeren wij hier de discussie. Wij proberen er bovenop te zitten. Wij vinden het van belang dat dit zo is. Het is hoogst onverstandig om daarop niet te letten, want het is vragen om vervreemding van burgers en Europese instellingen als je daar niet bovenop zit. Feit is echter wel dat sommige terreinen door elkaar lopen, zodat je precies moet kijken of het sociaal, economisch of beide is en hoe je bevoegdheden afbakent. Het is van belang dat wij het hier tijdig over hebben, zodat mensen niet het gevoel krijgen dat het over hun hoofden heen gebeurt en dat de trein maar doordendert.

Voorzitter. Hiermee heb ik de belangrijkste onderwerpen geadresseerd. Ik wacht uiteraard de stemming over de lijst af. Wij zullen vervolgens proberen om naar bevind van zaken hierover het komende jaar zo goed mogelijk met de Kamer van gedachten te wisselen.

De voorzitter: Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. Wij doen daarin dezelfde ronde.

De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Ik wil nog twee punten aankaarten. De staatssecretaris zei dat de sociale zekerheid vrij snel de interne markt raakt. Dat klopt wel. Marktmeesterschap willen wij ook zeker niet weghalen van de overheid. Wij zijn liberalen en geen anarchisten. Uiteindelijk moet er echter wel terughoudendheid betracht worden, want alles raakt uiteindelijk de interne markt. Dat argument is dus te dun als puur argument op zich. De lat voor optreden en inmenging moet erg hoog liggen en bij twijfel moet niet worden ingehaald. Uit de lijst blijkt dat vooral op het terrein van de sociale zekerheid in de Kamer het idee bestaat dat de subsidiariteit soms iets te gemakkelijk wordt weggeïnterpreteerd.

Wat betreft de inzet voor de meerjarenbegroting en de plannen voor innovatie en landbouw heeft de staatssecretaris natuurlijk gelijk als hij zegt dat de plannen zelf nog inhoudelijk terugkomen, met visies, en dat wij daarover nog uitvoerig kunnen spreken. Uiteindelijk is natuurlijk wel cruciaal hoeveel geld er bij iedere pot wordt gehangen, voordat wij over die plannen gaan praten. Het probleem is niet dat de inzet niet helder is. Het ideaalplaatje is helder: wij willen 100 mld. eraf, wij willen ons miljard op de betalingspositie gekort zien, wij willen het liefst minder cohesie- en structuurfonden en alleen maar arme landen en arme regio’s. Wij willen een nominale bevriezing, dus een reële verlaging van de landbouwbegroting. Wij willen innovatie buiten schot houden. Ik heb zo het idee dat niet alles in Europa zich altijd precies voegt naar de Nederlandse wensen. Het is ook van belang hoe je over zaken spreekt bij terugval in de onderhandelingen. Nu wil ik hier niet de strategie blootleggen, maar in de beantwoording en reacties hoor ik niet echt de motie-Lucas terug. Die bevatte toch een duidelijke uitspraak van de Kamer om innovatie te ontzien en om eerder, als het ideaalplaatje niet lukt, te laten merken dat er iets af kan van landbouw. In de krant lees ik echter dat het signaal is om de voorgestelde verhoging voor innovatie te verlagen. Dat is toch een ander signaal. Wij bespreken dit ook niet alleen in de Kamer. De bewindslieden onderhandelen erover en ambtenaren onderhandelen erover. Ik wil graag een erkenning van de staatssecretaris voor de uitspraak en de wens van de Kamer en ik wil dat die doorklinkt in de inzet van iedereen die namens Nederland onderhandelt in dit traject.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Voorzitter. Ik kondigde al aan dat een aantal onderwerpen dat ik vandaag heb benoemd, aanstaande donderdag in het debat over de Staat van de Unie zal terugkomen. Ik vind het bijzonder jammer dat de staatssecretaris het punt van de jeugdwerkloosheid niet wat serieuzer oppakt en de urgentie die hij zegt te voelen, niet gepaard laat gaan met enige actie. Het was zeker niet mijn bedoeling om de vruchten van jarenlange inzet op bestrijding van jeugdwerkloosheid in Nederland te ontkennen. Sterker nog: vorige kabinetten hebben daaraan onwijs hard getrokken, met succes. Mijn kritiek richt zich op het stopzetten van de succesvolle programma’s die evident hebben bijgedragen aan de lage werkloosheid op dit moment onder jongeren in Nederland. Die programma’s die wij hebben stopgezet en in andere landen vergelijkbare programma’s zou je op Europees niveau anders dan ze alleen maar vrijblijvend via best practices uit te voeren, meer doorgang moeten laten vinden in landen waar de jeugdwerkloosheid ons in Nederland gaat benadelen omdat het in Europa totaal zoveel geld kost maar ook onze toekomstige groei en economie remt.

Verder dank ik de staatssecretaris voor zijn toezegging inzake de informatievoorziening zodat het misverstand daarover nu weg is genomen.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor het beantwoorden van de vragen. In meer of mindere mate zijn ze allemaal beantwoord op één na. Daar kom ik zo meteen op terug.

Het punt van de BNC-fiches is volgens mij nu opgehelderd. Dat is voor iedereen nu duidelijk.

De vraag waarop ik nog geen antwoord gekregen heb betreft pagina 9 van het werkprogramma van de Europese Commissie. Ik refereer dan aan «een open Europa zonder interne grenzen». De commissie noemt dat een van de grootste prioriteiten van de EU. Er wordt echter met geen woord gerept over de risico’s, over de problemen, over uitkeringsfraude, over uitkeringstoerisme en over georganiseerde misdaad. Gelet op het feit dat wij in de Kamer de discussie hebben gevoerd over het LURA-rapport en de lessen uit recente arbeidsmigratie, zou ik toch graag zien dat de staatssecretaris er iets aan ging doen richting de Commissie. Ik heb namelijk echt het idee dat die op een roze wolk leeft.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen.

Het punt waar ik graag nog even op terug wil komen, is de regeldruk. Actal heeft ons aangegeven dat het belangrijk zou zijn er veel meer visie op te hebben en om inzicht te ontwikkelen in hoe het beleid van de Europese Commissie neerdaalt in Nederland op die verschillende dossiers. Het klopt dat er geen Europese Actal is, maar in 2008 of 2009 is een motie van het lid Jonker van de CDA-fractie aangenomen die vraagt de mogelijkheid te onderzoeken om tot een Europese Actal te komen. Ook als we wat voorligt lezen, hebben we toch wel de zorg dat er regel op regel gestapeld wordt en dat het zicht verloren wordt op wat nu het effect daarvan is voor de onderlinge lidstaten. Als ik dit werkprogramma zo zie, vraag ik mij af of er ook een actieplan of iets dergelijks ligt om in 2012 op concrete punten de regeldruk te verminderen.

Voorzitter: Albayrak

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De toekomst is niet te voorspellen, zo zei de staatssecretaris. En dat hebben de rayonhoofden vanochtend ook maar weer eens bewezen: het is niet zeker of er een Elfstedentocht komt. Wel zeker is dat er allerlei Commissievoorstellen zullen komen die niet in het werkprogramma staan. Dat betekent toch dat we de betekenis van het werkprogramma aanzienlijk moeten relativeren. Anders dan de suggestie die in de vraag van de heer Bontes zat, stemmen wij ook niet over dat werkprogramma maar over het overzicht van de prioriteiten waar wij zelf de discussie over gevoerd hebben in de commissies. Daar is deze lijst uit voortgekomen. Omdat mijn fractie in die commissies haar punt heeft kunnen maken, zullen wij instemmen met deze lijst. Dat zijn de prioriteiten zoals die door de commissies en door onze eigen leden zijn voorgesteld.

Ik ben blij met de nadere uitleg over het BNC-fiche. Ik denk dat we op dat punt nu helderheid hebben. Volgens mij liggen de wensen en verlangens van de Kamer dicht genoeg bij het aanbod van de staatssecretaris.

De heer Bontes (PVV): Begrijp ik de heer Van Bommel dan goed dat alle punten waarbij de SP een subsidiariteitstoets of een behandelvoorbehoud wenste, zijn gehonoreerd in het werkprogramma?

De heer Van Bommel (SP): Nee, zo werkt het niet, maar dat is ook niet wat er ter stemming wordt voorgelegd aan de Tweede Kamer. Volgens mij wordt dit overzicht van prioritaire voorstellen uit het werkprogramma voorgelegd aan de Kamer. Die kunt u amenderen als u dat zou willen, maar veel meer smaken zijn er niet. Dat kunt u dus nog doen, ook buiten deze vergadering om. Dan zullen we vervolgens daar dan weer over stemmen.

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij zal refereren aan relevante raadsconclusies. Die raadsconclusies zijn steeds belangrijker geworden. Waar we veel meer toppen hebben, is het goed die relatie terug te kunnen lezen.

In eerste termijn heb ik er niet over gesproken maar de heer Bontes wel; mevrouw Malmström zou een linkse hippie zijn. Ik ken mevrouw Malmström. Ze is zeker niet links. Ze is van een liberale volkspartij in Zweden. Ze zat ook in de liberale fractie in het Europees Parlement. Dus ze is zeker niet links. Dat zou de heer Bontes moeten weten. Over al het overige heb ik geen opvatting.

Voorzitter: Van Bommel

Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik heb goed gehoord wat de heer Dijkhoff zegt: terughoudendheid. Ik denk dat dit ook heel goed past bij hoe wij ernaar kijken. Waar hij spreekt over het meerjarig financieel kader is mijns inziens onze inzet duidelijk. Het is ook niet zo dat ieder departement en iedere ambtenaar met eigen opvattingen over die inzet naar Brussel gaan. Daar zijn we het over eens. In die zin doen we overigens ook recht aan wat we eerder als beleid voor het meerjarig financieel kader naar de Kamer hebben gestuurd; het was inderdaad wat kort maar we zitten in een onderhandelingsproces. Wat betreft de motie-Lucas kan ik zeggen dat een en ander recentelijk in het verslag van de Raad naar de Kamer is gestuurd.

Mevrouw Albayrak kan ik zeggen dat de Europese Unie nog met initiatieven komt op het terrein van de jeugdwerkloosheid. Als die er eenmaal zijn, zullen we er naar kijken en zullen we er natuurlijk ook met de Kamer van gedachten over wisselen. Ik neem aan dat we dan een oordeel zullen vellen op basis van de overweging wat het sociaal betekent, of het binnen de subsidiariteit past en wat de financiële consequenties zijn. Als de brief van Van Rompuy op 2 of 3 maart wordt uitgewerkt in conclusies van de Europese Raad waarin de Commissie wordt opgeroepen om met voorstellen te komen, is dat vervolgens het moment om hier over de conceptrichtlijnen van gedachten te wisselen.

De heer Bontes sprak over een open Europa zonder interne grenzen. In de JBZ-Raad discussiëren we voortdurend over de risico’s. Daar moet geen misverstand over bestaan. Sommigen leven misschien op die door de heer Bontes nader omschreven wolk; wij doen dat niet en ook niet de hele Commissie en ook zeker niet alle lidstaten. De passage die hij citeerde op blz. 9 stond natuurlijk wel heel sterk in de context van het benutten van de grote mogelijkheden die er nog liggen op het gebied van de economische groei als je open grenzen in acht neemt op het hele terrein van de diensteneconomie. De EGKS is destijds begonnen met industrie maar die omvat intussen nog maar 40% van het economisch verkeer tussen landen. Dus er is een wereld te winnen op het gebied van die overige 60%. In die context denk ik dat het goed is dat de Commissie het enthousiasme deelt dat wij, de Britten, de Zweden en de Finnen hebben als het gaat om wat er allemaal te verwezenlijken is. Maar ik zie het punt van de heer Bontes: open grenzen hebben ook een keerzijde en die keerzijde wordt besproken binnen de JBZ-Raad.

Ten slotte mevrouw Ferrier. De groep-Stoiber is niet onafhankelijk. Er is wel, mede op instigatie van het Nederlandse kabinet, aangespoord door de motie-Jonker, intussen een Impact Assessment Board gekomen, die simpelweg kijkt naar de gevolgen van wat wij allemaal doen. Wat richten wij aan? Die Impact Assessment Board rapporteert op zo’n manier dat het Europese Parlement er een fatsoenlijk debat over kan voeren. Dat is het begin om er iets aan te doen.

Ik meen dat ik hiermee de vragen heb beantwoord.

De voorzitter: De staatssecretaris heeft de volgende toezeggingen gedaan.

  • In voorkomende gevallen zal hij in BNC-fiches terugverwijzen naar raadsconclusies.

  • Ter voldoening aan de op 21 december 2011 gemaakte afspraken over de EU-informatievoorziening zendt de staatssecretaris een gemotiveerd overzicht van EU-voorstellen, waarover hij voornemens is geen fiche op te stellen. Op grond daarvan kan de Kamer dan besluiten om af te zien van het ontvangen van een fiche.

Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik ben nog een punt vergeten. Ik heb in het begin van mijn betoog gesproken over het behandelvoorbehoud dat de Kamer maakt voor de visumfaciliteringsovereenkomst. Het is voor mij van belang om te weten wat daar precies mee wordt bedoeld. Mijn suggestie was dat de betreffende commissie met de heer Leers, in het verlengde van de brief die hij in oktober heeft geschreven, om de tafel gaat zitten om precies vast te stellen wat de piketpaaltjes zijn die voor de Kamer van belang zijn. Ik ga er maar even van uit, totdat ik het tegendeel hoor, dat de Kamer niet bedoelt dat zij bij elk land hier tot op detailniveau wil gaan spreken over een behandelvoorbehoud voor zo’n specifieke faciliteit voor wetenschappers of voor jonge mensen die stage lopen enzovoort. Dat soort dingen passen meestal in een investeringsprogramma over en weer. Als de Kamer het verstaat, zoals ik het versta, is het goed dat ik dat nog even met collega Leers kortsluit dat het ook van onze kant op deze manier wordt opgepakt. Dat moet ik dan wel even weten.

De voorzitter: Dat ligt niet bij deze commissie, maar bij de algemene commissie voor Immigratie en Asiel. Daar zal navraag naar gedaan worden en daar zal nog even contact over zijn.

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van deze commissievergadering. Ik sluit de vergadering, onder dankzegging aan de staatssecretaris en de leden.

Sluiting 16.05 uur.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Albayrak (PvdA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Knops (CDA), voorzitter, De Roon (PVV), Jansen (SP), Voordewind (ChristenUnie), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Bontes (PVV), Groot (PvdA), Braakhuis (GroenLinks), Nieuwenhuizen (VVD), Schouw (D66), El Fassed (GroenLinks), Hachchi (D66), Dijkhoff (VVD), Driessen (PVV) en De Caluwé (VVD).

Plv. leden: Irrgang (SP), Dijkgraaf (SGP), Jacobi (PvdA), Bruins Slot (CDA), Omtzigt (CDA), Samsom (PvdA), Timmermans (PvdA), Hazekamp (PvdD), Elissen (PVV), Van Raak (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Hennis-Plasschaert (VVD), Hernandez (PVV), Dikkers (PvdA), Peters (GroenLinks), Berckmoes-Duindam (VVD), Van Veldhoven (D66), Van Tongeren (GroenLinks), Pechtold (D66), Huizing (VVD), Kortenoeven (PVV) en Azmani (VVD).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Çörüz (CDA), Timmermans (PvdA), Albayrak (PvdA), voorzitter, Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Eijsink (PvdA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Kortenoeven (PVV), Bosman (VVD), Dikkers (PvdA), El Fassed (GroenLinks), Hachchi (D66), Dijkhoff (VVD), Driessen (PVV) en De Caluwé (VVD).

Plv. leden: Van Raak (SP), Dijkgraaf (SGP), Knops (CDA), Samsom (PvdA), Recourt (PvdA), Bruins Slot (CDA), Haverkamp (CDA), Arib (PvdA), Jasper van Dijk (SP), De Mos (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schouw (D66), Hennis-Plasschaert (VVD), Ouwehand (PvdD), Sap (GroenLinks), Wilders (PVV), Leegte (VVD), Heijnen (PvdA), Braakhuis (GroenLinks), Van Veldhoven (D66), Taverne (VVD), Bontes (PVV) en Mulder (VVD).

Naar boven