22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1220 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 september 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft enkele vragen en opmerkingen over de kabinetsreactie op het Groenboek over het EU-kader inzake corporate governance (Kamerstuk 22 112, nr. 1181) ter beantwoording aan de minister van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op 12 september 2011 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Roon

De griffier van de commissie,

Nava

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de regering op het Groenboek. Zij hebben hierbij wel nog een paar vragen en opmerkingen.

Allereerst merken zij op dat uit het Groenboek niet duidelijk blijkt waarom Europese regelgeving op dit vlak noodzakelijk is. Zij onderschrijven het standpunt van het kabinet dan ook ten aanzien van de subsidiariteit. Ook het Zweedse Parlement geeft in een reactie aan dat corporate governance regels het beste vormgegeven kunnen worden op nationaal niveau. Deze leden vragen of meer lidstaten dezelfde mening toegedaan zijn. Zo ja, welke? Heeft het kabinet zicht op andere komende reacties en gaat zij met gelijkgestemde lidstaten in overleg treden?

In dit verband vragen deze leden waarom in de reactie aangegeven wordt dat het wel wenselijk is op EU-niveau regelgeving aan te nemen aangaande beloningen in de financiële sector. Welke overwegingen hebben een rol gespeeld bij de totstandkoming van dit standpunt?

De leden van de VVD-fractie onderstrepen de opmerkingen van het kabinet over het verschil tussen «non-executive directors» en «executive directors». Wanneer dit onderscheid gemaakt wordt, verduidelijkt dat de discussie. Ook kunnen zij zich geheel vinden in het standpunt dat corporate governance allereerst een verantwoordelijkheid van een bedrijf zelf is. Ook het diversiteitsbeleid is allereerst de verantwoordelijkheid van een onderneming zelf. Deze leden onderstrepen ook dat diversiteit geen doel op zich dient te worden. Verder vinden zij het van het grootste belang dat regelgeving op dit gebied de vorm krijgt van «principle based rules» volgens een «comply and explain»-principe.

Verder zijn de aan het woord zijnde leden van mening dat wanneer al zou worden besloten verdere regelgeving op EU-niveau op het gebied van corporate governance aan te nemen, dit voorafgegaan moet worden door een heldere analyse van de bestaande problemen en een «impact-assessment».

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het Groenboek inzake corporate governance. Deze leden kunnen zich in grote lijnen vinden in de standpunten van het kabinet, maar hebben nog enkele vragen.

Klopt het dat een Europese regeling voor grensoverschrijdende zetelverplaatsing reeds bestaat in de vorm van de Europese vennootschap? Is het de bedoeling om grensoverschrijdende zetelverplaatsing verder te faciliteren? Wat zijn daarvan de praktische gevolgen, bijvoorbeeld op fiscaal terrein?

Welke onduidelijkheid en onzekerheid bestaat er ten aanzien van «acting in concert»?

Welke sancties bestaan er in het Nederlandse recht op het handelen in tegenstrijdig belang? Wordt hier de bestaande wet bedoeld of het Burgerlijk Wetboek na het aannemen van de Wet bestuur en toezicht?

Deze leden vragen waarom het kabinet niets ziet in Europese regels die werknemers tot aandeelhouderschap aanspoort (vraag 23). Is het werknemeraandeelhouderschap niet een goede manier om de belangentegenstelling tussen bedrijf en werknemer te verkleinen? Is het juist dat werknemeraandeelhouderschap zonder aanvullend beleid niet van de grond komt?

Hoe functioneert tot nu toe het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op de kwaliteit van het jaarverslag? Hoeveel keer is het jaarverslag gecorrigeerd na een interventie van de AFM?

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat wanneer Nederland zelfstandig in het gewenste regime kan voorzien en de gewenste doelstellingen kan realiseren, Europese regelgeving onwenselijk en niet noodzakelijk is. Deze leden vragen of het kabinet het met hen eens is dat Europese regelgeving alleen overwogen dient te worden als dit doeltreffender is dan maatregelen op lidstaatniveau en dit de werking van de interne markt bevordert.

Deze leden merken op dat het kabinet pleit voor een Europese regeling voor grensoverschrijdende zetelverplaatsing. Zij vragen of Nederland dit niet nationaal kan regelen. Zo ja, waarom hebben Europese regels de voorkeur boven nationale regels?

De leden van de PVV-fractie zien niets in streefcijfers om de diversiteit binnen de raad van commissarissen te bevorderen. Deze leden zijn tevreden met de kabinetsreactie. Deelt het kabinet hun mening dat de beste man of vrouw op de juiste plaats moet zitten en dat leeftijd of geslacht hier niets aan af doen.

De aan het woord zijnde leden merken op dat er zich problemen lijken voor te doen bij de feitelijke doorgifte van relevante informatie tussen de emittent en de aandeelhouder, met name in grensoverschrijdende situaties. Zijn deze moeilijkheden ook bekend in Nederland? Zo ja, is Europese regelgeving op zijn plaats?

Deze leden merken op dat Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen verplicht zijn in hun jaarverslag aan te geven of zij de Nederlandse Corporate Governance Code toepassen. Indien dit niet het geval is, dan moeten deze vennootschappen uitleggen waarom zij van de codebepaling zijn afgeweken. Uit het rapport van de Monitoring Corporate Governance Code 2010 blijkt dat de code slechts met name leeft en bekend is onder de grote institutionele beleggers. Het kabinet geeft in de reactie aan dat de Monitoring Commissie aan de accountants heeft gevraagd om vennootschappen te ondersteunen in de naleving van de code door hun bevindingen over de naleving van de Code bespreekbaar te maken. De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre een vrijblijvende vraag kan leiden tot een daadwerkelijke verbetering in de naleving van de code. Is het kabinet voornemens maatregelen te treffen om het niet toepassen van de code tot een hoge uitzondering te maken?

De Nederlandse Monitoring Commissie Governance Code heeft tevens in haar rapport van december 2010 opgemerkt dat ongeveer de helft van de institutionele beleggers gebruik maakt van stemadviesbureaus. Het kabinet geeft in de reactie aan dat de Monitoring Commissie heeft geconstateerd dat de invloed van een stemadviesbureau op de stem die wordt uitgebracht op algemene vergaderingen van aandeelhouders groot is. De Monitoring Commissie heeft echter ook geconstateerd dat het voor aandeelhouders vaak onduidelijk is of een stem daadwerkelijk is uitgebracht en of dit conform de stemvolmacht is gebeurd. Deze leden vragen het kabinet te reageren op deze constatering. Zijn nadere wettelijke maatregelen of Europese initiatieven noodzakelijk?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie. Zij steunen de daarin geschetste lijn. Zij onderschrijven ten volle het algemene uitgangspunt dat wanneer Nederland, evenals andere EU-lidstaten, zelfstandig in het gewenste regime kan voorzien en de gewenste doelstellingen kan realiseren, Europese regelgeving niet noodzakelijk is. Europese regels liggen voor de hand wanneer dit doeltreffender is dan maatregelen op lidstaatniveau. Deze leden menen uit de kabinetsreactie te kunnen afleiden dat wat Nederland betreft er geen behoefte bestaat aan Europese regelgeving op dit terrein, maar dat slechts op enkele onderdelen verbeteringen wenselijk zijn. Dat is bijvoorbeeld af te leiden uit de antwoorden op de vragen 2, 17 en 18 en 19. Kan het kabinet dit bevestigen?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie op het Groenboek Corporate Governance.

Deze leden constateren dat in de reactie wordt opgemerkt dat grensoverschrijdende zetelverplaatsing van vennootschappen een onderwerp is dat op Europees niveau moet worden geregeld. Waarom pleit Nederland voor een Europese regeling? Welke zijn de concrete knelpunten die moeten worden opgelost?

Door de Europese Commissie wordt opgemerkt dat verschillende lidstaten het aantal bestuursfuncties van een bestuurder begrensd hebben. Is het bekend welke lidstaten, naast Nederland, dit gedaan hebben en op welke manier?

Deze leden vragen of het kabinet de mening van de Europese Commissie deelt dat korte termijnprikkels in vermogensbeheercontracten aanzienlijk kunnen bijdragen tot de kortzichtigheid van vermogensbeheerders. Zo nee, waarom niet?

In de kabinetsreactie wordt erop gewezen dat het de verantwoordelijkheid is van institutionele beleggers om bij de opdrachtverlening aan een vermogensbeheerder goede voorwaarden aan het beheer te stellen. Tegelijkertijd merkt de Europese Commissie op dat dit eigenlijk onvoldoende gebeurt. Is er ruimte voor flankerend beleid om ervoor te zorgen dat institutionele beleggers toch die verantwoordelijkheid nemen?

In het kader van handelen in onderling overleg wordt gewezen op onduidelijkheid over de reikwijdte en toepassing van die regels. Volgens het kabinet moet daar aandacht aan worden besteed bij de herziening van de Overnamerichtlijn. Deze leden vragen het kabinet wat meer in te gaan op de aard van de onduidelijkheid. Wat moet er concreet veranderen? Gezamenlijk handelen speelt niet alleen bij overnames, maar ook bij de meldingsplichten. Zijn er daar ook onduidelijkheden die aangepakt moeten worden?

Het kabinet heeft nog niet beslist of het nuttig is om met wettelijke maatregelen te komen omtrent de grote invloed van stemadviesbureaus op het stembeleid van institutionele beleggers. Daarbij wordt verwezen naar de mogelijkheid voor een belegger om in de overeenkomst goede afspraken te maken met het adviesbureau. Is het mogelijk dat dit soort afspraken moeilijk te maken zijn, vanwege de dominantie van enkele grote stemadviesbureaus op de adviesmarkt? Wordt dit meegenomen in het onderzoek van de European Securities and Markets Authority (ESMA)?

De leden van de SP-fractie merken op dat bij vraag 20 over de identificatie van aandeelhouders verwezen wordt naar paragraaf 5.3 van de kabinetsreactie op het consultatiedocument van de Europese Commissie over corporate governance bij financiële instellingen van 8 september 2010. Daar wordt opgemerkt dat het kabinet twijfels heeft of een goede dialoog tussen onderneming en aandeelhouder «empty voting» zal verminderen en dat «empty voting» het best internationaal kan worden aangepakt. Deze leden vragen wat er op Europees niveau concreet moet gebeuren tegen «empty voting.»

Het kabinet geeft in antwoord op vraag 24 aan dat het van mening is dat afwijkingen van de corporate governance code uitvoerig moeten worden toegelicht en dat beschreven moet worden welke andere oplossing is toegepast. Is het kabinet van mening dat dit in Nederland voldoende gebeurt? Zo ja, hoe wordt dan de inzet van de Monitoring Commissie Corporate Governance om de kwaliteit van de uitleg te verhogen verklaard? Deelt het kabinet de mening dat uitleg van de code eigenlijk niet dan wel zo weinig mogelijk moet voorkomen? Zo ja, wat gaat het kabinet doen om dat resultaat te bereiken?

II. Reactie van de minister

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de PVV, het CDA en de SP over de kabinetsreactie op het Groenboek over het EU-kader inzake corporate governance (Kamerstuk 22 112, nr. 1181). Gaarne ga ik hieronder op de vragen van de fracties in.

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de fractie van de VVD onderschrijven het standpunt van het kabinet over de subsidiariteit van Europese regelgeving. Zij vragen of meer lidstaten de mening zijn toegedaan dat corporate governance regels het beste op nationaal niveau kunnen worden vormgegeven. Ook vragen deze leden of het kabinet zicht heeft op andere komende reacties en voornemens is met gelijkgestemde lidstaten in overleg te treden.

Na afloop van de consultatie van de Europese Commissie over het groenboek worden de reacties op de internetsite van de Commissie gepubliceerd. Op dit moment is er geen zicht op de reacties van andere lidstaten. Wel kan in het algemeen gezegd worden dat uit bijeenkomsten in Brussel het beeld naar voren komt dat meer lidstaten kritisch zijn ten aanzien van aanpassing van corporate governance systemen op Europees niveau. De Europese Commissie zal zich na sluiting van de consultatie beraden op de vraag of er nieuwe maatregelen op het gebied van corporate governance nodig zijn. Mocht de Commissie nieuwe voorstellen op het gebied van corporate governance presenteren, dan zal Nederland deze op het punt van subsidiariteit toetsen. Nederland kan dan met gelijkgestemde lidstaten samenwerken.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom in de reactie wordt aangegeven dat het wel wenselijk is op EU-niveau regelgeving aan te nemen aangaande beloningen in de financiële sector. Zij vragen welke overwegingen aan dit standpunt ten grondslag liggen.

In het groenboek wordt – naar aanleiding van aanbevelingen van het Europees corporate governance forum – gevraagd of het beloningsbeleid bij beursvennootschappen openbaar moet worden gemaakt en of aandeelhouders moeten kunnen stemmen over het beloningsbeleid (vragen 9 en 10). In de kabinetsreactie wordt aangegeven dat deze zaken in Nederland reeds zijn geregeld. In het groenboek, noch in de kabinetsreactie wordt ingegaan op de wenselijkheid van specifieke regelgeving voor beloningen in de financiële sector. Ik meen daarom dat de leden doelen op de brief van 8 september 2010 naar aanleiding van het Groenboek corporate governance bij financiële ondernemingen en het beloningsbeleid (COM(2010) 284 definitief), die als bijlage aan de kabinetsreactie is gevoegd.

In dit eerdere groenboek is onder meer de vraag gesteld of aanvullende maatregelen nodig zijn betreffende de structuur en de governance van het beloningsbeleid in de financiële sector. In de brief van 8 september 2010 is aangegeven dat zelfregulering het uitgangspunt is bij de beloning van bestuurders van beursvennootschappen (vgl. paragraaf 7). Daarbij hoort de wettelijke verankering van de Nederlandse corporate governance code en het effectieve systeem van monitoring van de naleving van de code. De financiële sector is een bijzondere sector die op onderdelen bijzondere maatregelen vergt. Vanwege het belang voor de financiële stabiliteit, de internationale verwevenheid van de financiële markten, en de zorgvuldige behandeling van cliënten kunnen maatregelen op Europees niveau, zoals op het gebied van beloningen, gerechtvaardigd zijn om bijvoorbeeld een gelijk speelveld te creëren. Ook voor de financiële sector geldt dat ingrijpen om gebreken te ondervangen effectief moet zijn. Per onderwerp kan de meest effectieve wijze van ingrijpen verschillen. Nederland zet voor wat betreft corporate governance in de financiële sector in Europa in op een gelijk speelveld waar dat nodig is met een wisselwerking van regulering enerzijds en zelfregulering met een effectief stelsel van monitoring anderzijds (dus en/en en niet of/of). In dit kader is Nederland voorstander van Europese maatregelen, zoals de voorschriften omtrent beloningen in de Kapitaaleisenrichtlijn (Capital Requirements Directive) 2 en de voorstellen in Solvency II.

De leden geven aan in te kunnen stemmen met de opmerkingen in de kabinetsreactie over het verschil tussen executive en non-executive directors, de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming met betrekking tot corporate governance, diversiteitsbeleid en de vormgeving van de regelgeving op het gebied van corporate governance. Ten slotte merken zij op dat eventuele regelgeving op EU-niveau vooraf zou moeten worden gegaan door een heldere analyse van de bestaande problemen en een impact-assessment.

Ik ben het met deze leden eens dat goed in kaart moet worden gebracht of er daadwerkelijk een probleem is op het gebied van corporate governance, en zo ja, of dat op Europees niveau zou moeten worden opgelost of dat nationale maatregelen voldoen. In elk geval moet ook in kaart worden gebracht wat de effecten zijn van eventuele voorgenomen regelgeving.

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen of een Europese regeling voor grensoverschrijdende zetelverplaatsing reeds bestaat in de vorm van de Europese vennootschap. Zij vragen of het de bedoeling is om grensoverschrijdende zetelverplaatsing verder te faciliteren en wat daarvan de praktische gevolgen zijn, bijvoorbeeld op fiscaal terrein.

Grensoverschrijdende zetelverplaatsing houdt in dat een vennootschap haar statutaire zetel verplaatst van het ene land naar het andere land. Dit leidt tot een wisseling van het recht dat op de vennootschap van toepassing is. Na de grensoverschrijdende zetelverplaatsing wordt de vennootschap beheerst door het recht van het land van ontvangst.

De Europese vennootschap is een Europese rechtsvorm waarvoor een eigen regeling geldt, namelijk de verordening betreffende het statuut van de Europese vennootschap (verordening nr. 2157/2001/EG, PbEG L 294). Op grond van artikel 8 van deze verordening hebben Europese vennootschappen de mogelijkheid van een grensoverschrijdende zetelverplaatsing. Dat wil zeggen dat een Europese vennootschap haar statutaire zetel van bijvoorbeeld Nederland naar Italië kan verplaatsen.

Als gevolg van de Cartesio-uitspraak van het Europese Hof van Justitie (arrest van 16 december 2008, C-210/06) kunnen ook nationale vennootschappen die zijn opgericht in een EU-lidstaat hun statutaire zetel verplaatsen naar een andere EU-lidstaat, mits die laatste lidstaat zo’n omzetting aanvaardt. Lidstaten mogen regels stellen om misbruik te voorkomen. De bedoeling van een Europese regeling is wat mij betreft te bewerkstelligen dat er meer rechtszekerheid ontstaat over de voorwaarden die gesteld kunnen worden aan het vertrek van een vennootschap en de definitieve overgang van zetel. De fiscale aspecten van deze regeling zullen vanzelfsprekend in nauwe samenwerking met de Minister van Financiën worden bezien.

De leden vragen welke onduidelijkheid en onzekerheid er bestaat ten aanzien van «acting in concert».

Uit de markt zijn signalen ontvangen dat er onder institutionele beleggers onzekerheid en onduidelijkheid bestaat over de precieze reikwijdte en de toepassing van de regels met betrekking tot «acting in concert» («handelen in onderling overleg»). Zo bestaan er in Europese lidstaten verschillende interpretaties van wat als acting in concert kwalificeert. Dit kan leiden tot terughoudendheid van aandeelhouders van een beursvennootschap om met elkaar samen te werken. Indien de samenwerking namelijk als acting in concert wordt aangemerkt, zouden de aandeelhouders hierdoor gehouden kunnen zijn een openbaar bod uit te brengen op de effecten van de betreffende vennootschap. Mede gelet op het vorenstaande, de grensoverschrijdende aspecten verbonden aan acting in concert en het gegeven dat het begrip voortvloeit uit de Overnamerichtlijn, roept Nederland de Europese Commissie op om hier in Europees verband aandacht aan te besteden bij de herziening van de Overnamerichtlijn. Een evaluatie van de Overnamerichtlijn die in het kader van de herziening plaatsvindt, is dit jaar voorzien.

Voorts vragen de leden naar de sancties in het Nederlandse recht bij het handelen met een tegenstrijdig belang. Zij vragen of hierbij wordt uitgegaan van de huidige bepalingen in het Burgerlijk Wetboek.

Op basis van het huidige recht is een tegenstrijdig belang relevant voor de rechtsgeldigheid van de vertegenwoordiging van de vennootschap. Indien een bestuurder een met de NV tegenstrijdig belang heeft, wordt een NV in beginsel vertegenwoordigd door haar commissarissen (art. 2:146 BW). Indien de bestuurder met een tegenstrijdig belang toch handelt, kan de vennootschap zich erop beroepen dat zij niet aan de rechtshandeling is gebonden. Dit kan in beginsel ook gevolgen hebben voor een derde die met de vennootschap handelde.

Met de Wet bestuur en toezicht (Wet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen, Stb. 275) wordt de huidige regeling voor tegenstrijdig belang aangepast. De vertegenwoordigingsregeling wordt vervangen door een besluitvormingregeling waarbij een bestuurder niet langer mag deelnemen aan besluitvorming indien hij daarbij een belang heeft dat strijdig is met het belang van de vennootschap. Neemt de bestuurder toch aan de besluitvorming deel, dan is het besluit vernietigbaar (vgl. art. 2:15 BW). De vennootschap kan vervolgens een schadevergoedingsactie tegen de bestuurder instellen indien de uitvoering van het besluit tot schade leidt (vgl. art. 2:9 jo. 6:162 BW). De desbetreffende uitvoering is echter wel rechtsgeldig. Deze interne regeling leidt ertoe dat de gevolgen van het handelen met een tegenstrijdig belang in beginsel de derde die met de vennootschap handelde, niet raken.

De leden vragen waarom het kabinet niets ziet in Europese regels die werknemers tot aandeelhouderschap aansporen. Zij vragen of werknemersaandeelhouderschap een goede manier is om de belangentegenstelling tussen bedrijf en werknemer te verkleinen. Ook vragen zij of het juist is dat werknemeraandeelhouderschap zonder aanvullend beleid niet van de grond komt.

Het bestuur en de raad van commissarissen dienen zich bij hun taakuitoefening te richten naar het belang van de onderneming als geheel, hetgeen ook in het belang is van de werknemers. De belangen van alle bij de vennootschap betrokken partijen dienen te worden afgewogen, waaronder die van de werknemers. Bovendien hebben werknemers een belangrijke invloed ten aanzien van de besluitvorming over onderwerpen die voor hen in het bijzonder van belang zijn. De ondernemingsraad heeft adviesrecht ten aanzien van bepaalde belangrijke bestuursbesluiten, waaronder overdracht van zeggenschap over de onderneming (art. 25 e.v. WOR). Daarnaast heeft de ondernemingsraad het recht om een standpunt te bepalen over een aantal belangrijke besluiten van de algemene vergadering (vgl. art. 2:107a, 134a, 135, 144a, 158 en 161a BW).

Ook kunnen werknemers aandeelhouder worden in de vennootschap waar zij werkzaam zijn en de aan het aandeelhouderschap verbonden rechten uitoefenen. Er zijn geen wettelijke voorschriften die dit belemmeren. De werknemer moet dan de rechten en plichten die aan het aandeelhouderschap verbonden zijn, aanvaarden. Omdat aandeelhouderschap ook economische risico’s meebrengt voor de werknemer, acht ik het in zijn algemeenheid niet wenselijk om aandeelhouderschap van werknemers op nationaal of Europees niveau te reguleren of door aanvullend beleid te stimuleren.

Afsluitend vragen de leden hoe het toezicht van de AFM op de kwaliteit van het jaarverslag functioneert en hoeveel keer het jaarverslag is gecorrigeerd na een interventie van de AFM.

Naar ik begrijp hebben deze vragen van de leden van de PvdA-fractie betrekking op de kabinetsreactie op vraag 25 in het groenboek. In de reactie is opgenomen dat de AFM toezicht houdt op de aanwezigheid van de mededelingen over de Nederlandse corporate governance code in het jaarverslag en de consistentie van de mededelingen ten opzichte van de financiële gegevens. Dit houdt in dat de AFM nagaat of een beursvennootschap verslag heeft gedaan over de wijze van de naleving van de code in haar jaarverslag en of de inhoud van het verslag over de code consistent is met de rest van het jaarverslag, de jaarrekening en andere openbare informatie. Dit heeft tot nu toe geleid tot 22 mededelingen van de AFM aan beursgenoteerde ondernemingen waarin wordt aangegeven dat er redenen zijn om te twijfelen aan de juiste toepassing van verslaggevingsvoorschriften omtrent de code (variërend van 9 in 2007 tot 3 in 2010). Deze mededelingen zijn verwerkt in de jaarverslagen van de betreffende beursgenoteerde ondernemingen in het daaropvolgende boekjaar.

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen of het kabinet de mening van deze leden deelt dat Europese regelgeving alleen overwogen dient te worden als dit doeltreffender is dan maatregelen op lidstaatniveau en dit de werking van de interne markt bevordert.

Ik ben het met deze leden eens dat in beginsel alleen tot Europese regelgeving moet worden overgegaan als er een probleem is en dat probleem niet nationaal kan worden opgelost. Voor veel van de onderwerpen die in het groenboek worden aangesneden, volstaat nationale regelgeving.

De leden vragen of Nederland een regeling voor grensoverschrijdende zetelverplaatsing nationaal kan regelen. Indien dat mogelijk is, vragen zij waarom Europese regels de voorkeur hebben boven nationale regels.

Het bedrijfsleven heeft aangegeven voorstander te zijn van een Europese regeling die grensoverschrijdende zetelverplaatsing binnen de EU mogelijk maakt. Zoals ik naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie over grensoverschrijdende zetelverplaatsing heb aangegeven, is een Europese oplossing wenselijk vanwege de rechtszekerheid. Het voordeel van een Europese regeling is dat daarmee een kader wordt geschapen voor nationale regels omtrent grensoverschrijdende zetelverplaatsing. Ook kan een Europese regeling rechtszekerheid bieden door een eenduidig tijdstip voor te schrijven voor het daadwerkelijk tot stand komen van de zetelverplaatsing, bijvoorbeeld na het verlijden van een notariële akte of de inschrijving in het handelsregister.

Hoewel ik de voorkeur heb voor een Europese regeling, overweeg ik ter bescherming van de belangen van partijen die betrokken zijn bij vennootschappen die zich willen omzetten ook eigen regelgeving op te stellen voor Nederlandse vennootschappen die hun statutaire zetel willen verplaatsen naar een andere EU-lidstaat en voor buitenlandse vennootschappen die hun statutaire zetel naar Nederland willen verplaatsen. Om ervoor te zorgen dat deze regeling te zijner tijd niet wordt ingehaald door een Europese regeling, is het uitgangspunt dat de nationale regeling voor grensoverschrijdende omzetting op veel punten aansluit bij de regeling zoals die al bestaat voor de Europese vennootschap.

De leden wijzen op de kabinetsreactie ten aanzien van de vragen over diversiteit. Zij vragen of het kabinet hun mening deelt dat de beste man of vrouw op de juiste plaats moet zitten en dat leeftijd of geslacht hier niets aan af doen.

Diversiteit is één van de aspecten die kunnen bijdragen aan een goed bestuur en toezicht. In de kabinetsreactie wordt verwezen naar de best practice bepalingen in de Nederlandse corporate governance code over de diversiteit van de raad van commissarissen. Verder kan worden gewezen op het wettelijke streefcijfer voor het aantal vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen, wanneer de Wet bestuur en toezicht in werking treedt (Stb. 2011, 275). De nationale regeling, die uitgaat van het beginsel van «pas toe of leg uit», volstaat. Dit systeem biedt de mogelijkheid aan beursvennootschappen om het diversiteitbeleid vorm te geven naar de specifieke omstandigheden van de vennootschap. Een Europese regeling is dan ook onwenselijk.

De leden vragen of de moeilijkheden bij het doorgeven van informatie van de emittent aan de aandeelhouder ook in Nederland bekend zijn en of Europese regelgeving op zijn plaats is.

De Monitoring Commissie Corporate Governance Code heeft aangegeven dat de anonimiteit van aandeelhouders als een obstakel wordt gezien om een dialoog met de aandeelhouder tot stand te brengen. Naar aanleiding van het advies van de commissie Frijns uit 2007 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat onder meer voorziet in een regeling die beursvennootschappen in staat stelt de identiteit van haar investeerders te achterhalen, in combinatie met een regeling voor communicatie tussen beursvennootschappen en hun investeerders en indirect tussen investeerders onderling (voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007, Kamerstukken 32 014). Aan de verschillende schakels (bijvoorbeeld banken) uit de bewaarketen tussen de emittent (de uitgevende instelling) en de investeerders kunnen identificatieverzoeken worden gedaan teneinde de identiteit van de investeerders te achterhalen. Gelet op de grensoverschrijdende aspecten zal het niet voor alle situaties mogelijk zijn om elke schakel in de bewaarketen in het buitenland mee te laten werken aan de voorgestelde regeling voor identificatie van investeerders. Pas wanneer een internationale (verdragsrechtelijke) regeling tot stand zou komen, kan worden bewerkstelligd dat de gehele grensoverschrijdende bewaarketen verplicht wordt mee te werken aan de identificatie van investeerders. Nederland steunt daarom ook de initiatieven van de Europese Commissie op het gebied van de Securities Law Directive.

De leden vragen of het verzoek van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code aan accountants om de naleving van de Nederlandse corporate governance code te ondersteunen kan leiden tot daadwerkelijke verbetering van de naleving. Zij vragen of het kabinet voornemens is maatregelen te treffen om het niet toepassen van de code tot een hoge uitzondering te maken.

Of het verzoek aan de accountants tot een verbetering van de naleving van de code leidt, kan worden bezien aan de hand van de eerstvolgende rapportage van de monitoring commissie, die eind van dit jaar zal verschijnen.

De wettelijke verankering van de code gaat uit van het beginsel van «pas toe of leg uit»; naleven van de code kan door het toepassen van de codebepalingen of door het geven van uitleg waarom de bepalingen niet worden toegepast. Er is geen aanleiding dit beginsel te verlaten. Wel vindt het kabinet het, in navolging van de monitoring commissie, van belang dat de naleving 100% is. De naleving van de codebepalingen zal aan de hand van de jaarlijkse rapportage van de monitoring commissie goed in de gaten worden gehouden.

De leden vragen om een reactie op de constatering van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code dat het voor aandeelhouders vaak onduidelijk is of een stem daadwerkelijk is uitgebracht en of dit conform de stemvolmacht is gebeurd. Zij vragen of nationale of Europese initiatieven noodzakelijk zijn.

Ik wijs erop dat aandeelhouders op grond van het huidige recht bij de schriftelijke volmachtverlening een steminstructie kunnen geven, waarnaar de volmachthouder moet stemmen. Ook kan de volmachtgever vragen om een bevestiging van de uitoefening van zijn steminstructie. Er is op dit moment geen aanleiding tot nadere nationale of Europese initiatieven.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet kan bevestigen dat slechts op enkele onderdelen verbeteringen van de corporate governance structuur op Europees niveau wenselijk zijn.

In de kabinetsreactie is aangegeven dat op de meeste punten die in het groenboek aan de orde worden gesteld onze nationale regeling volstaat en dat Europese regelgeving daarom niet nodig is. Uitzonderingen zijn een Europese regeling voor de identificatie van aandeelhouders, een Europese regeling voor grensoverschrijdende zetelverplaatsing en verduidelijking van het begrip «acting in concert». Aangezien aandelen vaak grensoverschrijdend worden gehouden via een bewaarketen van intermediairs tussen de vennootschap en de investeerder, is een Europese regeling voor de identificatie van investeerders gewenst. Verder wordt gepleit voor een Europese regeling voor grensoverschrijdende zetelverplaatsing, waardoor uiteenlopende nationale regelingen kunnen worden voorkomen. Het begrip «acting in concert» komt voort uit de Europese overnamerichtlijn. Verduidelijking van dit begrip dient daarom op Europees niveau te geschieden. Voor het overige volstaan onze nationale regelingen.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen waarom Nederland pleit voor een Europese regeling voor grensoverschrijdende zetelverplaatsing. Zij vragen welke concrete knelpunten moeten worden opgelost.

Gaarne verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de fracties van de PvdA en de PVV over grensoverschrijdende zetelverplaatsing.

De leden van de SP-fractie vragen of bekend is welke lidstaten het aantal bestuursfuncties van een bestuurder begrensd hebben en op welke manier dat is gedaan.

Ik heb geen volledig overzicht van de begrenzing van het aantal bestuursfuncties in andere lidstaten. Wel ben ik bekend met het voorschrift in de Belgische Corporate Governance code voor beursgenoteerde vennootschappen dat niet-uitvoerende bestuursleden maximaal 5 bestuursfuncties in beursvennootschappen mogen hebben (bepaling 4.5). De Belgische code gaat uit van het principe van «pas toe of leg uit» en is aangewezen als referentiecode waarover moet worden gerapporteerd in het jaarverslag. De Corporate Governance Code van het VK schrijft voor dat een fulltime uitvoerende bestuurder niet meer dan één niet-uitvoerend bestuursfunctie in een FTSE 100- vennootschap (Financial time share index van 100 grootste bedrijven op de London Stock Exchange) of het voorzitterschap van een dergelijke vennootschap mag aanvaarden (bepaling B.3.3). Ook over deze code moet verslag worden gedaan op basis van het beginsel van «pas toe of leg uit». De Franse wet schrijft voor dat een natuurlijke persoon niet meer dan vijf bestuursposten of commissariaten in een vennootschap mag bekleden, ongeacht of deze vennootschap beursgenoteerd is. Daarbij geldt een uitzondering voor groepsmaatschappijen (vgl. art. L225–21 en L225–77 Code de commerce). De Duitse wet schrijft voor dat een bestuurder in beginsel maximaal vijf bestuurfuncties in een financiële instelling mag bekleden (§36 Kreditwesengesetz).

De leden vragen of het kabinet de mening deelt dat korte termijnprikkels in vermogensbeheercontracten aanzienlijk kunnen bijdragen tot de kortzichtigheid van vermogensbeheerders.

Institutionele beleggers handelen primair in het belang van hun achterliggende begunstigden. Het is in beginsel de verantwoordelijkheid van de institutionele belegger ervoor te zorgen dat het contract met de vermogensbeheerder niet aanzet tot gedrag dat strijdig is met de belangen van de institutionele belegger.

De leden vragen of er ruimte is voor flankerend beleid om ervoor te zorgen dat institutionele beleggers bij de opdrachtverlening aan een vermogensbeheerder goede voorwaarden aan het beheer stellen.

Er zijn naar mijn mening geen wettelijke voorschriften die het invullen van de contractsvoorwaarden belemmeren. Ik zie ook geen aanleiding aanvullende maatregelen voor te stellen over de invulling van de overeenkomst tussen de institutionele belegger en de vermogensbeheerder. De vermogensbeheerder zal bij het aangaan van het contract primair dienen te handelen in het belang van zijn achterliggende begunstigden.

De leden vragen in te gaan op de onduidelijkheden bij handelen in onderling overleg. Voorts vragen zij of er ook onduidelijkheden bestaan bij meldingsplichten.

Er bestaat een verschil tussen de definitie van «acting in concert» met betrekking tot openbare biedingen en de melding van zeggenschap en kapitaalbelang. Dit verschil is terug te voeren op de definities die zijn opgenomen in de Europese richtlijnen over deze onderwerpen (de Overnamerichtlijn en de richtlijn transparantie). Voor de onduidelijkheden bij handelen in onderling overleg met betrekking tot openbare biedingen verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA over acting in concert. Hieruit volgt dat Nederland pleit voor Europese aandacht hiervoor bij de herziening van de Overnamerichtlijn. Voor wat betreft acting in concert met betrekking tot de melding van zeggenschap en kapitaalbelang merk ik het volgende op. De AFM heeft haar beleid met betrekking tot de toepassing van de regels omtrent acting in concert bij de melding van zeggenschap en kapitaalbelang verduidelijkt. Dit beleid heeft de AFM opgenomen in de Wft voorlichtingsbrochure voor aandeelhouders.3) Tot op heden zijn er geen signalen ontvangen dat nadere actie op dit terrein nodig is.

De leden vragen of de dominantie van enkele grote stemadviesbureaus het maken van afspraken tussen een institutionele belegger en een stemadviesbureau bemoeilijkt. Zij vragen of bekend is of dit punt wordt meegenomen in het onderzoek van ESMA.

Het is vooralsnog niet bekend of stemadviesbureaus hun dominante positie gebruiken om contracten met institutionele beleggers op een bepaalde wijze vorm te geven. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie is nader onderzoek nodig om te kunnen beslissen of nadere maatregelen nodig zijn. Het lijkt Nederland zinvol dat hierbij de uitkomsten van het onderzoek dat ESMA zal uitvoeren naar stemadviesbureaus in ogenschouw worden genomen. Dit onderzoek is verkennend van aard en richt zich op alle betrokken stakeholders (investeerders, uitgevende instellingen en stemadviesbureaus). ESMA zal daarbij onder meer de huidige marktstructuur en concurrentieverhoudingen ten aanzien van stemadviesbureaus betrekken.

De leden vragen wat er op Europees niveau concreet moet gebeuren tegen «empty voting».

Nederland heeft geen concrete Europese regeling voor ogen. Gezien de grensoverschrijdende aspecten bij empty voting steunt Nederland het uitgangspunt dat een Europese aanpak de voorkeur verdient boven een nationale aanpak. Voorkomen moet worden dat nationale regelgeving wordt voorbereid die met een eventuele Europese regeling conflicteert. Eveneens moet voorkomen worden dat met het oog op het investeringsklimaat Nederland uit de pas loopt ten opzichte van andere lidstaten.

Vermeldenswaard is dat de Europese Commissie in een consultatiedocument over de aanpassing van de richtlijn transparantie aandacht heeft besteed aan empty voting. Vooralsnog is niet bekend of maatregelen op het gebied van empty voting deel zullen uitmaken van de aanpassing van de richtlijn transparantie. Nederland zal blijven participeren in Europese ontwikkelingen op dit terrein.

De leden vragen of het kabinet van mening is dat afwijkingen van de Nederlandse corporate governance code voldoende worden toegelicht. Voorts vragen de leden of het kabinet de mening deelt dat uitleg van de code zo weinig mogelijk moet voorkomen.

Het kabinet is van mening dat de naleving van de code 100% zou moeten zijn. Het systeem met het principe van «pas toe of leg uit» biedt flexibiliteit om het bestuur en toezicht op ondernemingsniveau zo effectief mogelijk in te vullen. Eén van de grondslagen van dit systeem is dat afwijkingen van de codebepalingen zijn toegestaan, mits deze duidelijk worden toegelicht. Het kabinet onderschrijft de keuze van de monitoring commissie om de naleving van de code meer kwalitatief te gaan monitoren, waarbij gekeken wordt naar de kwaliteit van de uitleg. De commissie heeft in haar monitoringrapport van 2010 aangegeven dat het louter verwijzen naar een eigen regeling niet kwalificeert als uitleg van het niet-toepassen van een codebepaling.


X Noot
1

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Roon, R. de (PVV), Voorzitter Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Ondervoorzitter Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Taverne, J. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Tongeren, L. van (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Koşer Kaya, F. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Spekman, J.L. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV), Koopmans, G.P.J. (CDA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD) en Slob, A. (CU).

X Noot
2

De voorschriften omtrent beloningen in de Kapitaaleisenrichtlijn zijn per 1 januari 2011 geïmplementeerd in het Besluit beheerst beloningsbeleid en de Regeling beheerst beloningsbeleid van DNB. Zowel het besluit als de regeling bevatten regels voor een beheerst beloningsbeleid van de gehele organisatie van financiële instellingen.

X Noot
3)

Wft voorlichtingsbrochure voor aandeelhouders, paragraaf 3.5.8 «Overeenkomst duurzaam gemeenschappelijk stembeleid» http://www.afm.nl/layouts/afm/default.aspx~/media/files/brochures/2009/acting_in_concert_publicatietekst.ashx

Naar boven