Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2021
Hierbij informeren wij uw Kamer over het wapenexportbeleid jegens Turkije. In reactie
op de Turkse militaire operatie in Noordoost Syrië schort Nederland sinds 11 oktober
2019 de behandeling op van alle nieuwe vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire
goederen naar Turkije (Kamerstuk 32 623, nr. 273).
Vanaf heden worden aanvragen voor exportvergunningen weer in behandeling genomen.
De inzet van het kabinet blijft om het wapenexportbeleid ten aanzien van Turkije onder
de huidige omstandigheden niet te versoepelen. Daarom worden de aanvragen getoetst
aan een uiterst strikte presumption of denial en de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB inzake wapenexport.
De presumption of denial houdt in dat er geen vergunningen zullen worden afgegeven, tenzij onomstotelijk vaststaat
dat de goederen niet in Noordoost Syrië worden ingezet. Deze presumption of denial wordt op dit moment al toegepast voor vergunningaanvragen voor nalevering, zoals reparatie
of onderhoud van eerder geleverde goederen waarvoor een vergunning was afgegeven (Kamerstuk
22 054, nr. 316). Ook andere landen zoals het VK, Canada en Duitsland kennen een vergelijkbaar beleid
in de vorm van een presumption of denial.
Aanvragen die noodzakelijk zijn om gestand te doen aan internationale verplichtingen
van Nederland ten opzichte van de EU, NAVO en andere intergouvernementele organisaties
worden uitgesloten van het aangescherpte beleid. Dergelijke vergunningaanvragen komen
zeer zelden voor en zullen streng worden getoetst aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk
Standpunt. Ook België en Canada kennen een dergelijke bepaling.
De bovenstaande aanpassing maakt een einde aan een juridisch onhoudbare situatie.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft geen rechtsgrond voor het onbeperkt aanhouden
van vergunningen. Het aanhouden van vergunningen is – in lijn met de motie van Haga
(Kamerstuk 22 054, nr. 322) – geschikt als tijdelijke maatregel om met snel veranderende omstandigheden in de
wereld om te gaan. Dit beleid leent zich echter niet voor langere periodes, aangezien
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van overheidsorganisaties vereist dat vergunningaanvragen
binnen een behoorlijke termijn worden afgehandeld. Zo kan aan bedrijven ook de nodige
rechtszekerheid worden geboden.
Deze aanpassing maakt het beleid transparanter en stelt het kabinet daarnaast in staat
om door middel van afwijzingen weer invloed uit te oefenen op het beleid van andere
landen. Via het EU denial system, waarbij andere EU-lidstaten verplicht zijn om Nederland te consulteren over vergelijkbare
vergunningaanvragen die door Nederland zijn afgewezen, kan Nederland bijdragen aan
verdere EU-harmonisatie.
Aanvragen worden zeer scherp getoetst. Alleen wanneer onomstotelijk vaststaat dat
de goederen niet in Noordoost Syrië worden ingezet, kan een vergunning worden toegekend.
Daarnaast zal zeer kritisch en secuur worden getoetst aan de acht criteria van het
Gemeenschappelijk Standpunt, onder andere met het oog op de handhaving van het wapenembargo
op Libië, de regionale stabiliteit en inzet in zuidoost-Turkije.
Dit beleid is in lijn met de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van oktober
2019, waarin EU-landen, op onder meer aandringen van Nederland, gezamenlijke afspraken
hebben gemaakt om te voorkomen dat er militaire goederen vanuit of via de EU worden
ingezet in Noordoost-Syrië.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen