22 054 Wapenexportbeleid

Nr. 295 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2018

Bij dezen doe ik u de appreciatie toekomen van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI)-rapport «Trends in international arms transfers, 2017» zoals verzocht door de algemene commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 23 maart jl.

Trends in de internationale wapenhandel

In hun rapport signaleren de onderzoekers een aantal trends in de wereldwijde handel in militaire goederen (hierna: internationale wapenhandel). Zo is de internationale wapenhandel tussen 2013–2017 met 10% gestegen ten opzichte van de vijf jaar daarvoor. De VS en Rusland exporteren samen meer dan de helft van de wapens wereldwijd, en de vijf grootste exporteurs – de VS, Rusland, Frankrijk, Duitsland en China – beheersen bijna driekwart van de totale handel. Nederland staat in het overzicht op de tiende plaats, met een aandeel van 2,1% in de totale handel.

De vijf grootste importeurs in de periode 2013–2017 waren achtereenvolgens India, Saoedi-Arabië, Egypte, de Verenigde Arabische Emiraten en China. Ruim 40% van alle militaire goederen werd geïmporteerd in Azië en Oceanië, gevolgd door het Midden-Oosten (32%) en Europa (11%). De import in het Midden-Oosten is in deze periode relatief het sterkst gestegen, met 103% ten opzichte van de periode 2008–2012.

Methodiek en de positie van Nederland

SIPRI publiceert reeds vele jaren gezaghebbende analyses over de internationale wapenhandel. SIPRI’s transparante methodologische toelichting geeft daarbij duidelijk aan waarop de cijfers gebaseerd zijn en welke militaire goederen wel of niet zijn meegenomen. Door deze methodologie consistent toe te passen is SIPRI in staat veranderingen in de omvang van de handel goed in kaart te brengen.

Nederland staat op de tiende plaats in het SIPRI-overzicht van exporterende landen. Zoals in het verleden reeds aan uw Kamer gemeld1, neemt de methodologie van SIPRI niet alle export mee, aangezien niet van alle typen wapens betrouwbare exportgegevens te vinden zijn. Het instituut baseert zich bij de analyse op gegevens uit open bronnen ten aanzien van elf categorieën.2

Deze elf categorieën betreffen vliegtuigen, luchtverdedigingssystemen, anti-onderzeeboot wapens, gepantserde voertuigen, groot kaliber geschut (≥100mm), motoren, geleide raketten en bommen, radarsystemen, satellieten, oorlogsschepen en overige. Dit betekent dat een groot aantal militaire goederen buiten beschouwing wordt gelaten, zoals de categorie kleine en lichte vuurwapens. De Nederlandse export van militaire goederen – inclusief de verkoop van overtollig defensiematerieel – bestaat voor een relatief groot gedeelte uit goederen in deze elf categorieën. De substantiële munitie-industrie van andere landen (waaronder EU-lidstaten) blijft in het overzicht van SIPRI echter buiten beschouwing.

Bovendien gaat SIPRI niet uit van verkoop- of vergunningwaarde, maar hanteert het een Trend Indicator Value (TIV). Dit betekent onder andere dat gebruikt (tweedehands) materieel een waarde van 40% van de nieuwwaarde wordt toegekend. Nederland is zeer transparant over de afstoting van defensiematerieel en publiceert hierover in jaarlijkse overzichten. Dat geldt echter niet voor alle andere landen.

Alles bij elkaar resulteert deze methodiek erin dat Nederland als relatief grote exporteur wordt omschreven. Dat beeld zou anders zijn wanneer alle vormen van export van militair materieel zouden worden meegenomen (dus ook bijvoorbeeld munitie) en wanneer de verkoop- of vergunningwaarde als uitgangspunt zou gelden.

Daarbij hecht het kabinet eraan te onderstrepen dat alle vergunningaanvragen voor export van militair materieel strikt en zorgvuldig worden getoetst aan de acht criteria van het EU gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Zo zijn er in de jaren 2015 tot en met 2017 in totaal 57 exportvergunningaanvragen afgewezen, in het bijzonder ten aanzien van Egypte, Pakistan, Saoedi-Arabië, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten. Tevens blijft het kabinet, conform het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), andere EU-lidstaten oproepen tot een vergelijkbaar strikt en zorgvuldig wapenexportbeleid.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Naar boven