22 054 Wapenexportbeleid

Nr. 234 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2013

Conform het op 10 juni 2011 per brief gemelde aangescherpte wapenexportbeleid (Kamerstuk 22 054, nr. 165) en de motie van het lid El Fassed c.s. van 22 december 2011 over verlaging van de drempelwaarde voor de versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen naar € 2.000.000,– (Kamerstuk 22 054, nr. 181), ontvangt uw Kamer onderstaande informatie over een door Nederland afgegeven vergunning ter waarde van € 3.000.000,– voor uitvoer van militair materieel via Zuid-Korea naar Indonesië.

Een Nederlands bedrijf heeft onlangs een exportvergunning verkregen voor de uitvoer van communicatiesystemen, via Zuid-Korea, naar Indonesië. Deze communicatiesystemen zullen worden geïnstalleerd op onderzeeboten die in Zuid-Korea worden gebouwd voor de Indonesische marine. Deze onderzeeboten zullen worden ingezet voor de beveiliging van Indonesische territoriale wateren, in het bijzonder de maritieme zeeroutes binnen deze wateren.

De aanvraag is getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport1. Deze toetsing, waarvan hier de essentie ten aanzien van de meest relevante criteria wordt weergegeven, leidde tot het afgeven van de vergunning op basis van de volgende argumenten:

  • Criterium 2 (mensenrechten en IHR)

    Indonesië is een belangrijke, gerespecteerde democratische partner van Nederland. Indonesië is een stabiele democratie, waar vrije en eerlijke verkiezingen plaatsvinden. De pers is vrij, er is een levendig maatschappelijk middenveld en er is officieel een hoge mate van tolerantie. Bescherming van mensenrechten is (grond-)wettelijk vastgelegd. Naleving is incidenteel een punt van zorg, bijvoorbeeld waar het gaat om bescherming van (religieuze) minderheden op lokaal niveau, de situatie in Papua, incidentele straffeloosheid van veiligheidsdiensten en disproportioneel hoge straffen voor politieke activisten.

    De goederen waarvoor een exportvergunning is verleend, zijn gezien hun aard niet inzetbaar bij schendingen van mensenrechten. Bovendien worden de goederen uiteindelijk geleverd aan de Indonesische marine, die niet betrokken is bij geconstateerde mensenrechtenschendingen.

  • Criterium 3 (interne conflicten)

    De interne veiligheidssituatie in Indonesië is het afgelopen decennium sterk verbeterd. Het gewapende conflict in Atjeh kwam in 2005 ten einde na een vredesakkoord tussen de Indonesische regering en de verzetsbeweging GAM. Dit akkoord houdt stand en inmiddels vonden vrije en eerlijke verkiezingen plaats in Atjeh.

    In Papua blijven interne spanningen bestaan en doen zich af en toe gewelddadige incidenten voor. Dit zijn o.a. gewapende acties door de onafhankelijkheidsbeweging Organisasi Papua Merdeka (OPM), gewelddadige conflicten tussen stammen onderling en acties van politie en leger tegen de OPM en andere vermeende opstandelingen. De politie is eerstverantwoordelijk voor de ordehandhaving. Het beleid van de Indonesische regering is voornamelijk gericht op verbetering van de sociaal-economische ontwikkelingen van Papua. Daarnaast worden stappen gezet om een dialoog te voeren met vertegenwoordigers van de inheemse bevolking.

    Onderhavige goederen zijn bestemd voor de Indonesische marine en zullen niet bijdragen aan het toenemen van interne spanningen.

  • Criterium 4 (regionale stabiliteit)

    Indonesië heeft een aantal langlopende grensgeschillen.

    Indonesië en Maleisië werken aan een diplomatieke oplossing voor hun grensgeschil. Escalatie en inzet van militaire middelen is zeer onwaarschijnlijk, beide landen werken ook goed samen in regionale verbanden als ASEAN en APEC. Bestaande territoriale geschillen werden tot nu toe via het Internationaal Gerechtshof in Den Haag beslecht (eilanden Sipadan en Ligitan).

    Ook voor de grensgeschillen tussen Indonesië en Oost-Timor geldt dat escalatie niet waarschijnlijk is. Beide landen zoeken een juridische oplossing via het East Timor-Indonesia Boundary Committee en het Internationaal Gerechtshof.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen


X Noot
1

GS 2008/944 van 8 december 2008.

Naar boven