21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

25 295 Infectieziektenbestrijding

Nr. 339 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juni 2020

Het Kroatisch EU-voorzitterschap organiseert op 23 juni a.s. een informele videoconferentie met de onderwijsministers van de EU. Het voorzitterschap stelt voor om van gedachten te wisselen over de maatregelen en gevolgen in het onderwijs i.r.t. de COVID-19 crisis. Er zal een besloten informele discussie plaatsvinden met de onderwijsministers van de EU-lidstaten en de Europese Commissie.

In het achtergronddocument verwijst het voorzitterschap naar de drie voorgaande informele videoconferenties voor onderwijsministers van 12 maart, 14 april en 18 mei jl. (Kamerstukken 21 501-34 en 25 295, nrs. 325, 329 en 335). De situatie heeft zich inmiddels verder ontwikkeld en zijn er nieuwe stappen gezet in het onderwijs. Het voorzitterschap geeft aan dat de COVID-19 crisis de nationale overheden en op onderwijs terrein bevoegde instanties tot moeilijke beslissingen heeft genoodzaakt, zoals veiligheidsmaatregelen, sluiting van scholen, de overgang naar (digitaal) afstandsonderwijs, examinering en heropenen van onderwijsinstellingen. Bij het maken van deze beslissingen moesten belangen van leerlingen en studenten, leerkrachten en onderwijsinstellingen verenigd worden, en gegarandeerd worden dat de reactie op de crisis tijdig, relevant, haalbaar en inclusief was.

Daarnaast geeft het voorzitterschap aan dat veel besluiten in een crisiscontext onder hoge druk zijn genomen en dat de relevantie en effectiviteit ook in een post-pandemische context beoordeeld moeten worden. In het bijzonder moet daarbij ook gekeken worden naar de algehele resultaten van digitaal afstandsonderwijs, en naar het oplossen van tekortkomingen daarin, bijvoorbeeld wat betreft het verzekeren van kansengelijkheid en het welzijn van leerlingen en studenten.

Het is ook denkbaar dat er lessen geleerd zijn die aanleiding geven om de huidige inrichting van onderwijs en opleiding te overdenken. Het voorzitterschap noemt daarbij specifiek innovaties en digitale technologieën die kunnen worden ingezet om betere oplossingen te realiseren voor kwalitatief hoogwaardig en inclusief onderwijs. Daartoe worden de volgende vragen aan ministers gesteld als basis voor de inbreng van de lidstaten:

  • Wat zijn de belangrijkste lessen van digitaal onderwijs tijdens de COVID-19 crisis?

  • Zijn er aanwijzingen voor gevolgen van het heropenen van onderwijsinstellingen op het aantal COVID-19 besmettingen?

  • Hoe verloopt de voorbereiding van het volgende school- en academisch jaar?

Nederland is het eens met de geschetste situatie door het voorzitterschap. We zijn in een nieuwe fase beland waarbij ook in Nederland scholen steeds verder worden heropend.

Ik zal mijn Europese collega’s informeren over de eerste bevindingen van het heropenen van het primair en voortgezet onderwijs in Nederland. Ik zal hierbij aangeven waarop de Nederlandse strategie voor heropening gebaseerd is en verwijzen naar het lopende onderzoek van het RIVM over het effect van de heropening van scholen op de verspreiding van het virus.

Daarnaast zal ik onderstrepen dat scholen en docenten op creatieve en innovatieve wijze de plotselinge omschakeling naar onderwijs op afstand zo goed mogelijk hebben vormgegeven. Hierbij zal ik het belang van het delen van goede ervaringen over digitaal onderwijs benadrukken, onder meer door gebruik te maken van de aankomende update van het Digitaal Onderwijs Actieplan dat naar verwachting in september a.s. door de Europese Commissie wordt gepubliceerd. Tot slot benadruk ik ook de stappen die we hebben gezet om leerachterstanden, o.a. in kwetsbare groepen, te adresseren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven