21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 311 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2019

Hierbij zend ik u, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, de geannoteerde agenda voor de onderdelen onderwijs en cultuur van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) die op woensdag 22 en donderdag 23 mei 2019 zal plaatsvinden onder Roemeens voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie.

In de bijlage worden de onderwerpen nader toegelicht en treft u per onderwerp het doel van de Raadsbehandeling, de inhoud van het onderwerp, de inzet van Nederland en een indicatie van het krachtenveld aan. Daarnaast sturen we u ook informatie over de onderhandelingen over het nieuwe Erasmus+ programma en het Creative Europe programma en de stand van zaken van de implementatie van de herziene Audiovisuele Mediadiensten richtlijn.

Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland nog afstemming in de Ministerraad zal plaatsvinden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

GEANNOTEERDE AGENDA OJCS-RAAD 22 EN 23 MEI

Onderwijs – woensdag 22 mei

Voor het onderwijsdeel tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd:

  • Voorstel Raadsaanbeveling inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en leren van talen.

  • Voorstel Raadsaanbeveling betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen.

  • Raadsconclusies Bijscholingstrajecten.

  • Beleidsdebat over de bijdrage van onderwijs aan sociale cohesie.

Voorstel Raadsaanbeveling voor een alomvattende aanpak voor talenonderwijs

Doel Raadsbehandeling

Beoogd wordt de Raadsaanbeveling voor een alomvattende aanpak voor talenonderwijs vast te stellen. Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend.

Inhoud

Deze aanbeveling betreft één van de voorstellen die de Europese Commissie op 22 mei 2018 heeft uitgebracht in het kader van het werken aan een Europese onderwijsruimte.

In de aanbeveling gaat de Commissie vooral in op het onderwijzen en leren van talen binnen het formele onderwijs (zowel algemeen vormend als beroepsonderwijs); na afronding hiervan kan de talenkennis verder ontwikkeld worden vanuit het perspectief van een «leven lang leren».

Het verbeteren van het onderwijs in moderne Europese talen draagt bij aan het wederzijds begrip en de mobiliteit binnen de Unie en helpt, aldus de Commissie, om de productiviteit, het concurrentievermogen en de economische veerkracht te verhogen. Taal vormt de basis van de cognitieve en sociale ontwikkeling van een kind, de voordelen van meertalige competenties hebben invloed op alle aspecten van het leven. De ambitie is dat meer jongeren naast hun moedertaal ten minste twee vreemde talen spreken.

De Europese Commissie doet daarom een vijftal aanbevelingen, waarmee de lidstaten worden uitgenodigd om:

  • Alomvattende benaderingen te hanteren voor het verbeteren van het onderwijzen en leren van talen op alle niveaus en in alle onderwijs- en opleidingssectoren;

  • Taalbewuste scholen tot stand te brengen zoals beschreven in de bijlage bij de aanbeveling, waarbij leerkrachten de passende opleiding en ondersteuning krijgen;

  • Leermobiliteit te bevorderen in de opleiding van alle taalleerkrachten en leerperioden in het buitenland te stimuleren;

  • Innovatieve, inclusieve en meertalige onderwijsmethoden te identificeren en te stimuleren, in voorkomend geval met gebruikmaking van Europese instrumenten en platformen;

  • De ontwikkeling van methoden te beogen voor het monitoren van vooruitgang in taalvaardigheid in verschillende stadia van onderwijs en opleiding.

Inzet Nederland

In Nederland heeft het vreemdetalenonderwijs van oudsher veel aandacht: zowel in het primair onderwijs als in het gehele voortgezet onderwijs is Engels verplicht (waarbij de meeste scholen in het primair onderwijs in het voorlaatste jaar met de taal beginnen); deze verplichting geldt ook voor het middelbaar beroepsonderwijs, zoals beschreven in het BNC-fiche1.

Nederland onderschrijft het belang van goed onderwijs in de moderne vreemde talen en het belang daarvan voor de cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen. In de onderwijswetgeving zijn de onderwijsdoelen vastgelegd: de overheid bepaalt het «wat» (wat leerlingen moeten leren) en scholen bepalen zelf het «hoe», dus op welke wijze zij die doelen met de leerlingen bereiken. Veel van de suggesties in deze Raadsaanbeveling zijn gericht op het «hoe». Suggesties die worden aangedragen betreffen het laten deelnemen van leraren en leerlingen aan Erasmus+-uitwisselingen, eTwinning in de klas, ontwikkelen van methodes. In de onderhandelingen heeft Nederland erop aangedrongen het subsidiariteitsprincipe in de tekst expliciet te benadrukken. Verder is door Nederland benadrukt dat het Nederlands als instructietaal wordt gebruikt, en is enige verwijzing naar verplichting van onderwijs in de taal van het moederland uit de tekst gehaald.

Het kabinet is positief over de inzet van de Commissie om het onderwijzen en leren van moderne vreemde talen te stimuleren, door onder meer het faciliteren van uitwisselingen via Erasmus+ en eTwinning. Het voorstel sluit ook goed aan bij de Nederlandse inzet om voldoende aandacht te besteden aan het onderwijs in de moderne vreemde talen. Het dient echter uiteindelijk aan onderwijsinstellingen zelf te blijven om al dan niet van de genoemde EU- ondersteuningsinstrumenten gebruik te maken.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement

De onderhandelingen over het voorstel voor de Raadaanbeveling verliepen relatief soepel: veel lidstaten gaven aan zich in de doelstelling van de Raadsaanbeveling te kunnen vinden. Net als Nederland gaven ook veel andere lidstaten aan dat het subsidiariteitsbeginsel prominenter in de tekst moest worden benadrukt.

Voorstel Raadsaanbeveling betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen

Doel Raadsbehandeling

Beoogd wordt de Raadsaanbeveling betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen vast te stellen. Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend.

Inhoud

Deze aanbeveling betreft één van de voorstellen die de Europese Commissie op 22 mei 2018 heeft uitgebracht.

De Raadsaanbeveling is bedoeld om lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen om de toegang tot en de kwaliteit van hun stelsels voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen te verbeteren, en erkent dat lidstaten daarvoor eerstverantwoordelijk zijn. In de aanbeveling wordt getracht op Europees niveau tot samenwerking te komen en kennis uit te wisselen over datgene wat onderwijs en opvang voor jonge kinderen kwaliteitsvol maakt.

In de Raadsaanbeveling wordt een zevental aanbevelingen gedaan overeenkomstig de nationale en Europese wetgeving, beschikbare bronnen en nationale omstandigheden, en in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden, te weten:

  • De toegankelijkheid van stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen te stimuleren, in overeenstemming met de indicatoren in het «Kwaliteitskader voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen» en in overeenstemming met het 11e beginsel van de Europese pijler van sociale rechten.

  • Alles in het werk te stellen zodat voorzieningen voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen toegankelijk, betaalbaar en inclusief zijn.

  • Ondersteuning te bieden aan de professionalisering van personeelsleden die belast zijn met onderwijs en opvang voor jonge kinderen.

  • De ontwikkeling van leerprogramma’s voor jonge kinderen te stimuleren zodat ze tegemoetkomen aan de welzijns- en onderwijsbehoeften van kinderen.

  • Transparante en coherente opvolging en evaluatie van de voorzieningen voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen op elk niveau aan te moedigen met het oog op beleidsvorming.

  • Te streven naar afdoende financiering en een rechtskader voor de voorzieningen voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen.

  • Verslag uit te brengen aan de hand van bestaande kaders en instrumenten, over ervaringen en voortgang met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van stelsels voor onderwijs en opvang van jonge kinderen.

In het voorstel wordt lidstaten gevraagd invulling te geven aan bovenstaande aanbevelingen. De Commissie kondigt daarnaast zelf ondersteunende stappen aan, zoals het vergemakkelijken van de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen lidstaten, het ondersteunen van de samenwerking tussen lidstaten en het beschikbaar stellen van financiële middelen om de ontwikkeling van hoogwaardige, inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen te ondersteunen.

Inzet Nederland

Nederland onderschrijft het belang van onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen. Ieder kind in Nederland moet ongeacht in welke omgeving hij of zij opgroeit de kans krijgen zijn talenten en potentieel volledig te benutten. Daarvoor moeten kinderen de kans krijgen om zich vanaf jonge leeftijd goed te ontwikkelen. Nederland heeft al jaren voorzieningen voor jonge kinderen zoals voorheen kinderdagverblijven en peuterspeelzalen (sinds de harmonisatie per 1 januari 2018 van kracht is kindercentra) en voor- en vroegschoolse educatie. Het kabinet zet dit beleid voort en investeert in zowel voor- en vroegschoolse educatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden als in kinderopvang2.

Nederland heeft zich in de onderhandelingen positief uitgelaten over het doel van deze Raadsaanbeveling, te weten het ondersteunen van lidstaten bij hun inspanningen om de toegang tot en de kwaliteit van hun stelsels voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen te verbeteren. Hierbij heeft Nederland benadrukt dat lidstaten zelf eerstverantwoordelijk zijn voor het systeem van onderwijs en opvang. In het document stond aanvankelijk een formulering opgenomen die neigde naar een basisvoorziening dan wel universeel wettelijk recht. Door Nederland is benadrukt dat het streven naar betaalbare en kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang – zoals ook vastgelegd in de Europese sociale pijler – ook op andere manieren worden gerealiseerd dan door een universeel wettelijk recht. Nederland zet immers gericht in op extra kansen voor kinderen met een risico op onderwijsachterstand. In de uiteindelijke formulering in de Raadsaanbeveling is duidelijk gemaakt dat lidstaten geen universeel wettelijke toegang hoeven te garanderen.

Voorts is door Nederland aandacht gevraagd voor een goede internationale vergelijkbaarheid van data, gezien de grote verschillen tussen systemen in de lidstaten. Nederland zal hier aandacht voor blijven vragen en ziet verdere uitwerking van het verbeteren van de internationale vergelijkbaarheid van data graag geïntegreerd in het proces richting het post-ET2020 beleidskader.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement

De onderhandelingen over het voorstel voor de Raadaanbeveling verliepen relatief soepel: veel lidstaten gaven aan zich in de doelstelling van de Raadsaanbeveling te kunnen vinden. Net als Nederland gaven ook veel andere lidstaten aan dat het subsidiariteitsbeginsel prominenter in de tekst moest worden benadrukt en dat er aandacht moet zijn voor een goede internationale vergelijkbaarheid van data, gezien de grote verschillen tussen systemen in de lidstaten.

Raadsconclusies Bijscholingstrajecten

Doel Raadsconclusies

In het kader van de Raadaanbeveling «Upskilling Pathways» uit 20163, heeft de Europese Commissie een onderzoek («Implementation report on Upskilling Pathways4) gedaan naar de stand van zaken omtrent om- en bijscholingstrajecten voor laagopgeleide volwassenen en volwassenen met lage basisvaardigheden. Op voorstel van het Roemeense Voorzitterschap wordt in deze Raadsconclusies gereageerd op de inhoudelijke resultaten van dit onderzoek, en worden lidstaten tevens aangespoord zich te blijven inzetten voor «Upskilling Pathways».

Inhoud Raadsconclusies

In de Raadsconclusies worden lidstaten – rekening houdend met het subsidiariteitsprincipe – uitgenodigd om als onderdeel van de (nationale) Leven Lang Ontwikkelen strategie een pakket maatregelen te nemen voor om- en bijscholing van volwassenen, in het bijzonder voor laagopgeleiden en volwassenen met lage basisvaardigheden. Het gaat daarbij om het bieden van maatwerk, inclusief aandacht voor assessments, een flexibel onderwijsaanbod en erkenning van eerder verworven competenties. Dit pakket maatregelen dient te worden afgestemd en uitgevoerd met relevante stakeholders, waaronder sociale partners. Er zou specifiek aandacht moeten worden gegeven aan onderwijs op het gebied van taal, rekenen en digitale vaardigheden. Daarnaast wordt voorgesteld om in dit proces de nodige begeleiding te geven aan de doelgroep. Ten slotte worden lidstaten gevraagd de effectiviteit van hun acties te monitoren.

De Europese Commissie wordt in de Raadsconclusies gevraagd om te ondersteunen bij het uitwisselen van ervaringen tussen lidstaten en andere relevante stakeholders, te monitoren wat de voortgang is in de uitvoering van de acties en samenwerking tussen betreffende initiatieven en organisaties te stimuleren.

Inzet Nederland

Zoals in 2016 verwoord in het BNC-fiche over de Nieuwe Vaardighedenagenda voor Europa5, verwelkomt Nederland beleidsaandacht voor het belang van een adequaat niveau van basisvaardigheden bij de gehele Europese bevolking. Op nationaal niveau heeft het kabinet op grond van het Regeerakkoord extra middelen uitgetrokken om in de komende vijf jaar bijna € 125 miljoen te investeren in maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid bij volwassenen en leesbevordering en taalstimulering bij kinderen. Hierbij zal ook sprake zijn van een verbreding van de aanpak van laaggeletterdheid naar digitale vaardigheden6. De in de Raadsconclusies genoemde acties zijn in lijn met deze inzet, en respecteren het subsidiariteitsprincipe. Derhalve heeft Nederland zich in de onderhandelingen positief uitgelaten over de herbevestiging van de beleidsaandacht voor basisvaardigheden op EU-niveau in de voorliggende Raadsconclusies.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement

De onderhandelingen over het voorstel voor de Raadaanbeveling verliepen zonder noemenswaardige punten van discussie: veel lidstaten gaven aan zich in de doelstelling van de Raadsaanbeveling te kunnen vinden.

Beleidsdebat en informeel lunchdebat

Voordat het onderwijsdeel van de Raad begint, vindt er voor de ministers van onderwijs een informeel lunchdebat plaats. Tevens is het Roemeens voorzitterschap voornemens tijdens het formele deel van de Raad een plenair beleidsdebat te agenderen. Het onderwerp van het beleidsdebat is «Building the future of Europe: the contribution of education to strengthening social cohesion». Nederland ondersteunt de keuze van het Roemeense voorzitterschap voor dit onderwerp, en zal – afhankelijk van de focus in het discussiedocument – tijdens de Raad duiden dat de bijdrage van onderwijs (o.a. door het gelijke kansen beleid en burgerschapsonderwijs) aan sociale cohesie volgens Nederland van prominent belang is. Het thema van het lunchdebat is tijdens verzending van deze brief naar de Kamer nog niet bekend gemaakt. De Kamer wordt in het verslag van de OJCS-Raad geïnformeerd over de inhoud en Nederlandse inbreng.

Cultuur en Audiovisueel – donderdag 23 mei

Voor het cultuurdeel tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd:

  • Raadsconclusies over jonge creatieve generaties.

  • Raadsconclusies over de verbetering van grensoverschrijdend verkeer van Europese audiovisuele werken, met de nadruk op coproducties.

  • Beleidsdebat over desinformatie, waarbij de focus waarschijnlijk vooral zal liggen op het versterken van vertrouwen in media

Raadsconclusies over jonge creatieve generaties

Doel Raadsbehandeling

Beoogd wordt de Raadsconclusies over Jonge Creatieve Generaties vast te stellen.

Inhoud

Deze Raadsconclusies beogen de deelname van jongeren in cultuur te stimuleren. Hoe kunnen zij creativiteit en kritisch denkvermogen ontwikkelen en vaardigheden eigen maken die bijdragen aan hun welzijn, leervermogen, burgerschap, sociale inclusie en toekomstige inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.

De lidstaten en de Europese Commissie worden uitgenodigd, binnen hun respectievelijke bevoegdheden, aandacht te geven aan de volgende vijf prioriteiten:

  • 1) Bevorderen van betere toegang tot en deelname aan cultuur voor kinderen en jongeren;

  • 2) Versterken van cross-sectorale samenwerking, met een focus op synergiën tussen cultuur en onderwijs;

  • 3) Bevorderen van jong ondernemerschap in de culturele en creatieve sector;

  • 4) Versterken van de opkomst van nieuw jong talent;

  • 5) Bevorderen van digitale vaardigheden en mediawijsheid.

Inzet Nederland

Nederland onderschrijft het belang van goed cultuuronderwijs en zet zelf daarvoor meerdere instrumenten in. Het rijk financiert bijvoorbeeld met andere overheden het programma Cultuureducatie met kwaliteit, waarbij het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Landelijk Kenniscentrum Cultuureducatie en Amateurkunst partners zijn. Culturele instellingen die rijkssubsidie ontvangen hebben een educatietaak. En in het voorjaar van 2019 presenteert curriculum.nu de bouwstenen voor het curriculum vanaf 2021. Cultuuronderwijs is één van de negen leergebieden binnen dit nieuwe kerncurriculum voor het PO en VO.

De Raadsconclusies stellen een boven-sectorale aanpak voor en sluiten daarbij goed aan bij de Nederlandse inzet alle disciplines binnen cultuureducatie te betrekken: naast film ook erfgoed en niet alleen literatuur maar bijvoorbeeld ook drama, handvaardigheid en muziek.

Het bevorderen van ondernemerschap past ook goed binnen de Nederlandse aanpak. Hier maakt de culturele sector zich in Nederland zelf hard voor. Goed werkgeverschap, goed opdrachtgeverschap en goed ondernemerschap moet «het nieuwe normaal worden». Het kabinet ondersteunt de doelen van de sector en ziet voor zichzelf een rol o.a. op het terrein van scholing.

Indicatie krachtenveld Raad

De onderhandelingen over deze Raadsconclusies verliepen relatief soepel: veel lidstaten konden zich vinden in de tekst.

Raadsconclusies over de verbetering van grensoverschrijdend verkeer van Europese audiovisuele werken, met de nadruk op coproducties

Doel Raadsbehandeling

Beoogd wordt de Raadsconclusies over de verbetering van grensoverschrijdend verkeer van Europese audiovisuele werken, met de nadruk op coproducties, vast te stellen.

Inhoud

Deze Raadsconclusies vloeien mede voort uit het Werkplan Cultuur 2019–2022 en de aanbeveling van de Open Coördinatiemethode (OCM)-werkgroep onder het Werkplan Cultuur 2015–2018 om investeringen in coproducties aan te moedigen en coproducties tussen diverse partners uit meerdere lidstaten te stimuleren.

Films en series weerspiegelen de rijkdom en diversiteit van Europese culturen. Deze moeten worden gestimuleerd en bewaard voor en door toekomstige generaties. Europese coproducties bereiken een groter publiek dan nationale films en hebben een betere toegang tot (publieke) financieringsbronnen. Daarnaast brengen zij verschillende geografische en linguïstische gebieden en contexten samen, met positieve effecten voor de gehele audiovisuele sector.

De Raadsconclusies bestaan uit twee actielijnen:

  • 1) Directe maatregelen om coproducties te stimuleren:

    • a. De lidstaten en de Europese Commissie worden uitgenodigd Europese coproducties tussen verschillende lidstaten te stimuleren, goede voorbeelden te delen, transparante informatie te verstrekken over subsidies en bij het opstellen van nieuwe subsidiemogelijkheden rekening te houden met het stimuleren van verspreiding, promotie en exploitatie van films.

    • b. Lidstaten worden gevraagd steunmaatregelen te overwegen voor coproducties en waar mogelijk wettelijke barrières voor coproducties weg te nemen.

    • c. De Europese Commissie wordt gevraagd manieren te onderzoeken om de financieringsmogelijkheden voor coproducties in het Creative-Europe programma te bevorderen en te vereenvoudigen. Daarnaast wordt de Commissie gevraagd een gelijk speelveld te bevorderen en mogelijkheden te onderzoeken om initiatieven als creative labs en writing rooms – waar producenten, schrijvers en regisseurs kunnen samenwerken bij de ontwikkeling van coproducties – te ondersteunen.

  • 2) Ondersteuning van een duurzaam ecosysteem voor coproducties:

    • a. De lidstaten en de Europese Commissie worden gevraagd bij te dragen aan de ontwikkeling van een database van Europese films en in gesprek gaan met private partijen, in het bijzonder online platformen, om bij dragen aan meer transparantie van data.

Inzet Nederland

Nederland onderschrijft het belang van audiovisuele coproducties en de samenwerking tussen lidstaten op dit terrein en kan derhalve instemmen met de Raadsconclusies.

Het voorstel voor de Raadsconclusies sluit aan bij de Nederlandse inzet met betrekking tot het stimuleren van audiovisuele producties en de samenwerking met andere Europese landen.

Er is in het voorstel een goed evenwicht aangebracht in wat van de lidstaten wordt gevraagd en van de Europese Commissie. Daarnaast is in de eindversie van het voorstel beter rekening gehouden met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en lidstaten op het gebied van onderwijs in de passage over filmeducatie in relatie tot onderwijscurricula.

Nederland heeft verder aandacht gevraagd voor (1) het belang van meer inzet op de ontwikkelingsfase van producties en (2) het belang van de promotie van producties. Deze elementen zijn onderdeel van het voorstel.

Indicatie krachtenveld Raad

De onderhandelingen over deze Raadsconclusies verliepen relatief soepel: veel lidstaten konden zich vinden in de tekst.

Beleidsdebat

Het Roemeens voorzitterschap is voornemens een plenair beleidsdebat te agenderen tijdens het cultuurdeel van de Raad. De werktitel van het beleidsdebat is «From fighting desinformation to building trust in media». Het voorzitterschap bereidt nog een discussiedocument over dit onderwerp voor. Nederland zal haar standpunt op dit onderwerp baseren op uitgangspunten zoals geschetst in de Kamerbrief van 13 december 2018 over dreiging desinformatie en beïnvloeding verkiezingen.

Voortgang onderhandelingen Erasmus+ en Creative Europe

Over zowel het nieuwe Erasmus+-programma als het Creative Europe-programma is eind 2018 een gedeeltelijke algemene oriëntatie aangenomen door de Raad. Voor beide voorstellen heeft het Europees parlement op 28 maart jl. haar onderhandelingspositie goedgekeurd. Dit betekent dat de trilogen in principe van start kunnen gaan. Wanneer dat zal zijn is nog niet bekend.

Stand van zaken Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn

Tijdens het Mediabegrotingsdebat op 3 december 2018 heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de voortgang van de implementatie van de herziene audiovisuele mediadienstenrichtlijn. De richtlijn moet uiterlijk op 19 september 2020 zijn geïmplementeerd. Ik kan u mededelen dat wij op dit moment bezig zijn met het schrijven van het wetsvoorstel. Daarbij worden alle relevante stakeholders betrokken. Ik streef er naar het wetsvoorstel in het najaar van 2019 aan uw Kamer toe te sturen.


X Noot
1

Kamerstuk 22 112, nr. 2613.

X Noot
2

Kamerstuk 22 112, nr. 2612

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 2174

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 2174

X Noot
6

Brief van de ministers van OCW, VWS en staatssecretarissen van BZK en SZW d.d. 18 maart 2019 (Kamerstuk 28 760, nr. 84)

Naar boven