21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 260 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 maart 2016

Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het verslag van de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Raad (OJCS-raad, deel onderwijs) van 24 februari 2016. Vanwege het Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie heb ik deze OJCS-raad (deel onderwijs) zelf voorgezeten.

Verder informeer ik u in het verslag over mijn toezeggingen uit het Algemeen Overleg OJCS-raad van 17 februari jl.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Verslag OJCS-raad – 24 februari 2016

Aan de Raad nam een relatief hoog aantal politieke ambtsdragers deel, wat gezien kan worden als indicatie voor de actualiteit, politieke relevantie en onderlinge samenhang van de door het Nederlandse voorzitterschap voorgestelde agendapunten.

Resolutie – Het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling en inclusiviteit in de EU via het onderwijs

Het Nederlands voorzitterschap heeft een resolutie voorbereid en geagendeerd die zich richt op de bijdrage van onderwijs in het stimuleren van sociaaleconomische ontwikkeling en inclusieve groei.

De resolutie roept lidstaten en de Commissie onder meer op actie te ondernemen om onderwijsopbrengsten te verbeteren, de relatie tussen onderwijs en de arbeidsmarkt te versterken, burgerschap te bevorderen en een «level playing field» te creëren ongeacht sociaaleconomische status, achtergrond of geslacht. Daarbij wordt het belang van de emancipatorische functie van het onderwijs benadrukt. Tevens bevat de resolutie een boodschap voor de Europese Raad, die op 17-18 maart spreekt over het Europees Semester 2016. De kern van deze boodschap is dat gerichte investeringen in onderwijs een positief effect hebben op de economische productiviteit en op de versterking van de participatiegraad in de samenleving.

Na een korte toelichting door het Nederlands voorzitterschap en de Europese Commissie is de resolutie zonder discussie aangenomen.

Beleidsdebat – Het verbinden van onderwijs, arbeidsmarkt en samenleving: naar een nieuwe vaardighedenagenda voor Europa

Het Nederlandse voorzitterschap heeft dit debat geagendeerd om de onderwijsministers een bijdrage te laten leveren aan de voorbereiding van de door de Europese Commissie aangekondigde vaardighedenagenda. Een zelfde debat heeft plaatsgevonden in de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken op 7 maart j.l. Een tweede doel was het bevorderen van de uitwisseling van ervaringen in het nationaal onderwijsbeleid met het toerusten van burgers op toekomstige, moeilijk te voorspellen veranderingen in de arbeidsmarkt en de bredere samenleving. Het voorzitterschap opende het beleidsdebat met het onderstrepen van het belang van non-cognitieve vaardigheden zoals ondernemerschap, creativiteit en kunnen samenwerken, waarmee burgers flexibeler kunnen reageren op snelle veranderingen.

Door de Europese Commissie – zowel Eurocommissaris Navracsics als Eurocommissaris Thyssen waren bij het debat aanwezig – werd benadrukt dat het verbeteren van vaardigheden belangrijk is, en dat de rol van het onderwijs daarom onderdeel zal uitmaken van de geplande vaardighedenagenda. Meer in het algemeen moet vaker over de grenzen van verschillende beleidsterreinen heen gewerkt worden. Daartoe zal de vaardighedenagenda ook een breed palet aan onderwerpen beslaan. Commissaris Thyssen benadrukte dat beroepsopleidingen als een eerste keuze zouden moeten worden gezien voor jongeren. Een sterke betrokkenheid van het bedrijfsleven is hierbij van belang. Een vergelijkbaar niveau van vaardigheden is wenselijk in de gehele Europese Unie. Als voorbeeld noemde Commissaris Navracsics dat één op vijf Europeanen moeite heeft met lezen en schrijven, en dat het beeld m.b.t. rekenen en digitale vaardigheden nog slechter is. Qua vaardigheden dient er gekeken te worden naar het brede spectrum: (vak)technische en transversale vaardigheden met aandacht voor vaardigheden voor het leven. Het aanleren van vaardigheden begint al bij de voor- en vroegschoolse opleidingen. De Commissie gaf ook aan dat verder gekeken moet worden dan beroepen met tekorten, zoals ICT. De Commissie hoopt op 25 mei aanstaande haar vaardighedenagenda te publiceren.

Als gastspreker was Torbjørn Isaksen, Minister van onderwijs en wetenschap in Noorwegen uitgenodigd, met het oog op zijn deskundigheid op het gebied van nationale vaardighedenstrategieën. Hij gaf een frisse en inspirerende inleiding. Ook Noorwegen is voor zijn toekomst afhankelijk van een hoog niveau van vaardigheden en de beschikking over nieuwe technologieën. Nieuwe manieren van werken en de veranderende bevolkingssamenstelling onder meer door migratie hebben hier ook invloed op. Het is niet mogelijk nu te voorspellen welke vaardigheden over tien jaar noodzakelijk zijn. Om die reden wordt in Noorwegen een nationale vaardighedenstrategie opgezet onder coördinatie van de onderwijsminister en in samenwerking met de OESO. Het beleid is erop gericht om mensen een baan te laten vinden en te laten behouden. Om dit succesvol te laten zijn is de vaardighedenstrategie van Noorwegen een verantwoordelijkheid voor alle ministeries en wordt er gebruik gemaakt van tripartiet overleg (regering, vakbonden en werkgevers).

In de discussieronde bleek brede steun voor het tijdig agenderen van dit onderwerp, en tevens voor de samenhang met de geplande bespreking door werkgelegenheidsministers op 7 maart. Verschillende lidstaten beaamden dat het belangrijk is om vast te stellen naar welke vaardigheden vraag bestaat op de nationale en internationale arbeidsmarkt. Het onderwijs zou zich flexibel moeten opstellen en ook moeten anticiperen op een snel veranderende arbeidsmarkt. Daarnaast werd ook door lidstaten meermaals het belang van sociale vaardigheden, zowel voor de arbeidsmarkt als voor persoonlijke ontwikkeling in algemene zin, onderstreept. Goede theoretische kennis, basisvaardigheden en specifieke vaardigheden blijven echter ook van groot belang, zo benadrukten sommige lidstaten. Verschillende lidstaten betoogden tevens dat in de nieuwe vaardighedenagenda de verschillen tussen lidstaten gerespecteerd dienen te worden. Tevens werd opgeroepen tot betrokkenheid vanuit de werkgevers: niet alleen met betrekking tot het bepalen van de vraag richting onderwijs, maar ook in financiële zin. Lidstaten zouden beter gebruik kunnen maken van de reeds bestaande instrumenten die de grensoverschrijdende transparantie van vaardigheden en kwalificaties bevorderen, ook voor nieuwkomers zoals vluchtelingen. De Commissie werd opgeroepen om deze instrumenten eerst verder te ontwikkelen, alvorens eventueel voorstellen te ontwikkelen om ze uit te breiden. Meerdere lidstaten benadrukten dat zij een nationale vaardighedenstrategie hebben of overwegen te ontwikkelen, maar dat Europese samenwerking en uitwisseling op het gebied van vaardigheden ook duidelijk meerwaarde kan hebben.

De Europese Commissie reageerde dat basiskennis en vaardigheden nauw met elkaar samenhangen, en dat een hoger niveau van basiskennis nodig is om het concurrentievermogen van de Europese Unie te verhogen. Basisvaardigheden en kennis en sociale vaardigheden gaan ook goed samen. De Commissie benadrukte ook dat de onderwijsstelsels in Europa flexibeler moeten worden en dat er aandacht moet zijn voor leven lang leren. Partnerschappen met het bedrijfsleven, waaronder het MKB, kunnen daaraan bijdragen. Mogelijk kunnen ook bepaalde vormen van niet-formeel en informeel leren, zoals via sportclubs of verenigingen, bijdragen aan het bijbrengen van (sociale) vaardigheden.

Het Nederlandse voorzitterschap concludeerde dat lidstaten zouden moeten verzekeren dat een breed palet van vaardigheden onderdeel uitmaakt van het onderwijscurriculum om burgers goed toe te rusten. En dat het onderwijs zich zou moeten openstellen voor het bedrijfsleven en samenleving, en omgekeerd het bedrijfsleven gestimuleerd moet worden om een soepele overgang van onderwijs naar werk te ondersteunen. Op deze manier kunnen tekorten aan vaardigheden worden voorkomen en wordt een goede aansluiting bevorderd. Voorts benadrukte het Nederlandse voorzitterschap dat een hoog niveau van beroepsonderwijs van groot belang is, en als volwaardige keuze door leerlingen gezien moet worden. Voorts zouden lidstaten meer inspanningen moeten leveren wat betreft het ontwikkelen, identificeren en activeren van vaardigheden. Daartoe zou ook het EU instrumentarium optimaler benut moeten worden.

Op 7 maart spraken inmiddels ook de werkgelegenheidsministers in de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken over dit thema. De conclusies van het debat in de OJCS-raad zijn ter voorbereiding op deze vervolgdiscussie door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan zijn collega’s in deze Raad gezonden. Het Nederlandse voorzitterschap zal later gezamenlijke conclusies uit beide debatten trekken en deze aanbieden aan de Europese Commissie, meer in het bijzonder aan verantwoordelijk Commissaris Thyssen. De Commissie streeft er naar op 25 mei a.s. haar Vaardighedenagenda uit te brengen, en zal daarin rekening houden met de opvattingen zoals naar voren gebracht in deze beide Raden.

Gedachtewisseling – Het bevorderen van burgerschap en fundamentele waarden via onderwijs: follow-up Parijs Verklaring

Het doel van agendering van de follow-up van de Verklaring van Parijs («Declaration on promoting citizenship and the common values of freedom, tolerance and non-discrimination through education»)1 was tweeledig. Het Nederlandse voorzitterschap wilde de politieke discussie over het belang van onderwijs bij het overbrengen van burgerschap en fundamentele waarden onderstrepen en hoog op de politieke agenda houden, vanuit de gedachte dat dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid en opgave voor heel Europa is. Daarnaast wilde het Nederlandse voorzitterschap een gedachtewisseling faciliteren door op drie punten uit de Verklaring van Parijs nader inhoudelijk in te gaan:

  • 1. Burgerschapsonderwijs en sociale inclusie

  • 2. Toerusten van docenten

  • 3. Mediawijsheid

Het Nederlandse voorzitterschap markeerde dat de ondertekening van de Verklaring van Parijs inmiddels bijna een jaar geleden is. Zoals u toegezegd tijdens het AO OJCS-raad van 17 februari jl. onderstreepte het voorzitterschap vervolgens het belang van het overdragen van fundamentele normen en waarden. Onderwijs zou zich niet louter moeten richten op opleiden richting de arbeidsmarkt, maar ook fundamentele normen en waarden moeten overdragen. Het belang hiervan wordt door de gebeurtenissen in onder meer Parijs onderstreept. Het voorzitterschap benoemde het rapport, zoals u is toegezegd tijdens het AO OJCS-raad van 17 februari jl., dat op haar verzoek door een journalist is opgetekend, waarin wordt beschreven hoe op een aantal scholen de problematiek rondom radicalisering wordt gepercipieerd. Ook benadrukte het voorzitterschap het belang van een discussie tussen docenten onderling over een gerichte en adequate aanpak. Vervolgens leidde de voorzitter het debat in door aan te geven dat lidstaten konden reageren op één van de drie korte presentaties over pijlers uit de Parijs Verklaring, te weten mediawijsheid, ondersteuning van leraren en burgerschapsonderwijs.

De Europese Commissie gaf aan bereid te zijn lidstaten te ondersteunen in het verwezenlijken van de doelstellingen van de Parijs Verklaring. Radicalisering is een probleem in heel Europa. Lidstaten en onderwijsinstellingen hebben bij de aanpak ondersteuning nodig. Natuurlijk dienen er ook initiatieven van de lidstaten zelf te zijn waarbij gebruik kan worden gemaakt van EU-middelen.

Uit de gedachtewisseling bleek in algemene zin dat vrijwel alle lidstaten, ieder vanuit een eigen vertrekpunt, een follow-up in eigen land hadden gegeven aan het gedachtengoed uit de Verklaring van Parijs. Ten aanzien van het thema «mediawijsheid» bleek dat de grote informatievoorziening en sociale media waaraan leerlingen blootgesteld worden weliswaar veel kansen biedt voor opening naar de samenleving, maar zeker ook risico’s met zich meebrengt. Het is van belang dat leerlingen leren om met gezond verstand om te gaan met informatie en de media en dat media zelf hierin ook een rol kunnen spelen. Ook het belang van een sociale dialoog onder leerlingen zelf werd benadrukt. Bij de bespreking van het thema «ondersteuning van leraren» brachten verschillende lidstaten op dat niet alleen kennisoverdracht door docenten aan leerlingen van belang is; de moderne docent is ook degene die burgers vormt en dus de leerling leert een goed antwoord te geven op de uitdagingen in de maatschappij. Meer specifiek merkten lidstaten op dat er een behoefte leeft onder docenten om daadwerkelijk ondersteuning of een vraagbaak te hebben bij het leren omgaan met moeilijke gesprekken en leerlingen die (mogelijk) dreigen te radicaliseren. Het thema «burgerschapsonderwijs» leidde tot de meeste interventies. Zo benadrukten veel lidstaten het belang van het overbrengen van (democratische) kernwaarden, en kritische en ethische normen in het onderwijs ten behoeve van actieve participatie van jongeren in de maatschappij. Daarnaast werd aangegeven dat Europese samenwerking op dit gebied bij uitstek meerwaarde heeft: samenwerking met andere landen en culturen biedt immers de kans om een «open geest» te stimuleren en tolerantie te stimuleren. Meermaals werd tevens een link gelegd met de instroom van vluchtelingen in het onderwijs, die het belang onderstreept om waarden als respect over te brengen.

De Europese Commissie bedankte de lidstaten voor hun betrokkenheid, de positieve ontwikkelingen en hun initiatieven op dit gebied. De gedachtewisseling werd als nuttig gepercipieerd en de Europese Commissie gaf aan uit te kijken naar verdere samenwerking in de toekomst.

Het voorzitterschap kondigde als vervolg op dit debat een gezamenlijke lunch aan tijdens de OJCS-raad op 30 mei van onderwijsministers en Ministers voor jeugdbeleid.

Lunchdiscussie – Onderwijs en de vluchtelingencrisis: de bijdrage van burgerschaps- en taalonderwijs

Voorafgaand aan de OJCS-raad hebben de onderwijsministers, in aanwezigheid van Eurocommissaris Navracsics en de Noorse Minister van Onderwijs en Wetenschap, tijdens een informele lunchdiscussie gesproken over het onderwerp «onderwijs en de vluchtelingencrisis». De lunchdiscussie was gericht op het bespreken van de uitdaging in vele lidstaten om vluchtelingen via goed burgerschaps- en taalonderwijs vaardigheden te laten ontwikkelen die nodig zijn om succesvol te integreren en te participeren in het land waar zij verblijven.

In het algemeen onderstreepten lidstaten het belang van burgerschaps- en taalonderwijs en werden uiteenlopende ervaringen en knelpunten op dit punt gedeeld. In het debat werd specifieke aandacht gevraagd voor getraumatiseerde kinderen en voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). De omvangrijke instroom noopt in het onderwijs ook tot het inzetten van extra leraren(opleidingen), en vernieuwende (tijdelijke) oplossingen en het wegnemen van knelpunten in bestaande procedures. Zo kunnen regionale partners en NGO’s betrokken worden en digitale leermogelijkheden worden ingezet. Ook de vluchtelingen zelf kunnen, indien zij over de juiste kwalificaties beschikken, een rol spelen in het onderwijs.

De Europese Commissie meldde dat zij voornemens is eind april een volgend initiatief te presenteren met betrekking tot de aanpak van de vluchtelingencrisis, waar onderwijs mogelijk deel van zal uitmaken. Daarnaast ondersteunt de Commissie concrete projecten en initiatieven van lidstaten op dit gebied, o.a. via het Erasmus+ programma.


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-34, nr. 244

Naar boven