21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 233 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 september 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over

  • de brief van 1 september 2014 over de geannoteerde agenda van de informele Cultuurraad van 24 september 2014 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 232).

  • de brief van 20 juni 2014 over het verslag van de OJCS-raad van 20 en 21 mei 2014 op het terrein van onderwijs en cultuur/audiovisueel (Kamerstuk 21 501-34, nr. 231).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 september 2014 aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 22 september 2014 zijn ze door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Meelker

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Algemeen

2

II

Reactie van de Ministers

2

 

Inleiding

2

 

Geannoteerde agenda informele Cultuurraad van 24 september 2014

2

 

Sectoroverschrijdende aard van cultureel beleid

2

 

Governance van cultureel erfgoed

3

 

Aanbieding van het verslag van de OJCS-Raad van 20 en 21 mei 2014 op het terrein van onderwijs en cultuur/audiovisueel

3

 

Onderwijs

3

 

Cultuur/ audiovisueel

3

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de diverse stukken. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de OJCS-raad op 20 en 21 mei 2014. Deze leden hebben nog enkele vragen over de onderwerpen Cultuur en de EU-2020 strategie.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1. Inleiding

De Minister en de Staatssecretaris danken de leden van de fracties van VVD, CDA en D66 voor hun inbreng en betrokkenheid bij de onderhavige EU-dossiers.

2. Geannoteerde agenda informele Cultuurraad 24 september

2.1 Sectoroverschrijdende aard van cultureel beleid

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de inzet van het Nederlandse kabinet op het gebied van sectoroverschrijdend cultuurbeleid. Het cultuurdebat hoort in de eerste plaats in lidstaten zelf plaats te vinden. Zij spreken dan ook steun uit voor de lijn van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en vragen haar wat haar inschatting van het krachtenveld is en hoe zij daar op zal anticiperen om vergaande voorstellen tegen te houden.

De Minister wijst erop dat er vooralsnog geen «vergaande voorstellen» zijn en een informele Raad, zoals deze, geen besluiten neemt. De Ministers van Cultuur zullen alleen van gedachten wisselen over enkele onderwerpen, waaronder de tussentijdse evaluatie van de EU2020 strategie. Zoals al aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Kamer, zal zij inbrengen dat Nederland het niet nuttig en niet wenselijk vindt om cultuurbeleid op te nemen in de EU2020 strategie. Besluitvorming over de herziende EU2020 strategie vindt pas plaats in 2015 in de Raad voor Algemene Zaken. Het Italiaans Voorzitterschap geeft dit half jaar in enkele formele en informele Raden de betreffende vakministers de gelegenheid hun visie te geven.

2.2 Governance van cultureel erfgoed

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat kennisdeling goed is als lidstaten van elkaar leren, maar er geen expliciete taak ligt voor Europa op het gebied van governance van cultureel erfgoed. De leden vragen hoe Nederland kan voorkomen dat er een Europees cultureel erfgoed governance beleid komt.

De Minister is met de VVD-fractie van mening dat op het gebied van «governance» van het cultureel erfgoed het uitwisselen van ervaringen en best practices nuttig is, omdat de EU landen met vergelijkbare uitdagingen te maken hebben. De voorzitter van de EU, Italië, heeft aangekondigd om met een voorstel voor Raadsconclusies te komen over dit onderwerp. Door Nederland zal het voorstel inhoudelijk bestudeerd worden en getoetst aan het mandaat van de Europese Unie, de proportionaliteit en subsidiariteit van de voorgestelde acties in acht nemend.

3. Verslag van de OJCS-Raad van 20 en 21 mei 2014 op het terrein van onderwijs en cultuur/audiovisueel

3.1 Onderwijs

De leden van de VVD-fractie vragen naar de voornemens van de Minister ten aanzien van de conclusies van het Europese rapport inzake kwaliteitsborging in het mbo. Tevens vragen zij aan te geven in hoeverre Europa zich dient te bemoeien met het thema kwaliteitsborging. Kan Nederland dit niet beter zelf regelen en wie bepaalt straks of de kwaliteit van Nederlandse diploma’s Europees voldoet, zo vragen zij.

De Minister geeft aan dat voor iedere EU-lidstaat kwaliteitsborging in het mbo van wezenlijk belang is. Met het referentiekader EQAVET (European Quality Assurance in Vocational Education and Training) en het daarbij behorende netwerk probeert de EU een «kwaliteitscultuur» in de lidstaten te bevorderen en mogelijkheden te benoemen om die kwaliteitsborging te verbeteren. Gelet op subsidiariteit en proportionaliteit is daar naar haar oordeel niets mis mee. Nederland werkt hier dan ook van harte aan mee. Afstemming over bijvoorbeeld de manier waarop de examenkwaliteit wordt gegarandeerd, is belangrijk om tussen de lidstaten het vertrouwen te doen groeien waardoor de mobiliteit in het onderwijs en op de arbeidsmarkt kan toenemen. De invoering van een verdergaand Europees kwaliteitskader dat (op onderdelen) een bepaalde aanpak zou voorschrijven, acht de Minister echter niet haalbaar en evenmin wenselijk. Lidstaten verschillen in de manier waarop zij hun kwaliteitsborging hebben georganiseerd (bijvoorbeeld door inspectie zoals in ons land, of een accreditatie systeem). Bovendien behoren zij daarin volstrekt autonoom te blijven. Dit standpunt komt overeen met de Nederlandse inzet en het onderhandelingsresultaat van de discussie over de raadsconclusies kwaliteitsborging in onderwijs en opleiding die in de Raad van 21 mei jl. werden aangenomen (TK 21 501-34, nr. 225 en nr. 227).

3.2 Cultuur en audiovisueel

De leden van de VVD-fractie vragen wat het opstellen, uitvoeren en begeleiden van een nieuw vijfjarig Werkplan voor Cultuur zal gaan kosten aan ambtenaren, ambtelijke fte’s en verdere overheadkosten. Kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeven of zij die middelen goed besteed vindt?

De Minister wijst erop dat het EU Werkplan voor Cultuur eerst en vooral de agenda vormt voor werkgroepen waarin de lidstaten van elkaar leren en aanbevelingen doen voor nationaal beleid en wanneer dit aan de orde is ook voor EU beleid. Deze zogenoemde «Open Methode van Coördinatie»-groepen komen enkele malen bijeen in Brussel. Dit vergt een beperkte investering van lidstaten die (vrijwillig) een expert uit overheidsdienst of uit de culturele sector afvaardigen. De Commissie voert het secretariaat en vergoedt alleen onkosten voor experts die niet in overheidsdienst zijn. Het EU Werkplan voor Cultuur benoemt naast de OMC groepen ook enkele onderwerpen waaraan de Commissie bijeenkomsten en studies zal wijden.

De activiteiten onder het EU Werkplan voor Cultuur berusten op Artikel 167 van het VWEU. De meeste lidstaten hechten waarde aan de OMC groepen en de andere activiteiten onder het Werkplan. Ook Nederland heeft goede ervaringen. Zo hebben eerdere werkgroepen en studies bijvoorbeeld het bruikleenverkeer tussen musea gestimuleerd en geleid tot de oprichting van Europeana, die koppeling en het hergebruik van digitale erfgoedcollecties ondersteunt.

Voor het nieuwe vierjarige Werkplan Cultuur voor 2015–2019 pleit Nederland voor een beperkt aantal OMC groepen (maximaal 8) bij voorkeur gewijd aan thema’s met een Europese dimensie. Nederland zal voorstellen een OMC groep te wijden aan digitale leendiensten van openbare bibliotheken, mede ter uitvoering van een toezegging die de Minister de Tweede Kamer heeft gedaan.

Het Werkplan wordt vastgesteld door de OJCS Raad op 25 november 2014. Het is lastig en zeer arbeidsintensief om een inschatting te maken van de totale kosten voor de afzonderlijke lidstaten en de EU. De Europese Commissie betaalt haar aandeel uit het budget dat zij toegewezen heeft gekregen binnen de EU Meerjarenbegroting voor 2014–2020.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts wat het Nederlandse kabinet vindt van de stelling van (ex-commissaris) Vassiliou dat lidstaten voor het nieuwe Werkplan voor Cultuur behoefte hebben aan stroomlijning en mainstreaming? Vindt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat Europa hier een taak heeft en zo ja, waarom?

De Minister antwoordt dat net als in het nationaal beleid het ook in Europa belangrijk is om op een integrale wijze beleidsonderwerpen te behandelen. De opmerking van de vertrekkende Commissaris Vassiliou moet in het verlengde hiervan worden gezien. Nederland is een voorloper bij het op een integrale wijze oppakken van uitdagingen. Denk aan de kwaliteit van de leefomgeving, waarbij ook het erfgoed wordt betrokken. Het deel van de Monumentenwet 1988 dat direct raakt aan de fysieke leefomgeving, gaat op in de Omgevingswet. De nieuwe Omgevingswet regelt onder meer de vergunningen voor het wijzigen van rijksmonumenten, het rekening houden met cultureel erfgoed bij het maken van ruimtelijke plannen en de bescherming van stads- en dorpsgezichten. Het integrale karakter van de Omgevingswet maakt dat cultureel erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen beter in beeld is en dat er meer mogelijkheden zijn voor bescherming-op-maat.

Voorts merken de VVD-leden op dat uit het verslag niet blijkt welke reactie de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft gegeven ten aanzien van de Franse aankondiging van een eigen strategisch plan. Uit de nieuwe geannoteerde agenda blijkt dat zij inhoudelijk geen voorstander van dit Franse plan is. Deelt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de vrees van de leden dat alles wat niet de kern van Europese samenwerking is op deze manier via de culturele weg alsnog geadresseerd wordt?

De leden van de D66-fractie lezen dat Frankrijk een strategische culturele agenda heeft opgesteld die als basis zou kunnen dienen voor het nieuwe Werkplan voor Cultuur. Kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inhoudelijk ingaan op de voorstellen die door Frankrijk zijn gedaan?

De Minister geeft aan dat in de OJCS Raad van 25 november 2014 een nieuw vierjarig Werkplan voor Cultuur wordt vastgesteld. Hierover wordt momenteel onderhandeld. Op basis van de eerste concepttekst van het Voorzitterschap en reacties van de lidstaten, verwacht zij geen voorstellen tot oprekking van EU bevoegdheden. Onderdelen uit de Franse «strategische agenda» zullen wellicht een plek krijgen in het EU Werkplan voor Cultuur. Zo heeft Frankrijk voorgesteld een OMC-groep te wijden aan erfgoedopleidingen en behoud van traditionele restauratievaardigheden. De Franse agenda heeft daarnaast andere EU beleidsterreinen op het oog, zoals handelspolitiek, mededinging, belastingen, auteursrecht en telecommunicatie. Hierover worden geen afspraken gemaakt via het EU Werkplan voor Cultuur. Nederland heeft zich over de Franse agenda uitgesproken in april 2014, tijdens een informele bijeenkomst voor EU cultuur- en mediaministers in Parijs. De Staatssecretaris van OCW heeft daar gezegd dat Nederland diverse cultuurpolitieke doelstellingen deelt met Frankrijk, maar geen voorstander is van protectionistisch beleid. Nederland meent dat de creatieve sector gebaat is bij digitale innovatie, een open interne Europese markt en uitwisseling met andere werelddelen, ondersteund door een modern auteursrechtelijk kader.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de mening van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is ten aanzien van de stelling van de Duitse regering, dat de effecten van ander beleid voor de culturele sector gemonitord moeten worden. Wat zou dat kosten en wat voor nieuw beleid levert dat op? Ziet zij ook economische voordelen in dit voorstel?

De leden van de D66-fractie vragen wat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vindt van het voorstel van de Duitse regering om beter te letten op de culturele effecten van EU beleid op andere terreinen, wat bereikt zou kunnen worden door meer interne afstemming in de lidstaten en de Europese Commissie.

De Minister neemt aan dat de Tweede Kamer doelt op een pleidooi van Duitsland om beter uitvoering te geven aan Artikel 167, lid 4 van het VWEU: «De Unie houdt bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van de Verdragen rekening met de culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedingen en te bevorderen.» Het gaat hier over de mogelijke culturele impact van EU wetgeving en/of subsidieprogramma’s op andere terreinen, zoals: onderzoek en onderwijs, structuurfondsen, milieu en ruimtelijke ordening, interne markt, staatssteun en mededinging, auteursrecht, telecommunicatie, handelspolitiek en buitenlands beleid. Uitvoering van Artikel 167, lid 4, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Europese Commissie, de Raad en de lidstaten en de nationale en Europese parlementen. In de kern komt het erop neer dat op alle niveaus goede interne afstemming nodig is. Zo betrekt de Commissie waar nodig cultuur in haar impact assessments en inter service consultations voor nieuw beleid. Duitsland heeft voorgesteld de afstemming in de Raad te versterken door in de ambtelijke werkgroepen voor cultuur en media een vast agendapunt op te nemen over relevante consultaties of voorstellen van de Commissie. Nederland steunt dit relatief eenvoudig in praktijk te brengen voorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan aangeven welke economische kansen met het sluiten van het vrijhandelsakkoord gecreëerd kunnen worden voor cultureel ondernemerschap.

De leden van de D66-fractie constateren dat diverse lidstaten onderstreepten dat de culturele en audiovisuele sector geen nadelige effecten zou mogen ondervinden van het Vrijhandelsakkoord. Om welke lidstaten ging dit en kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap haar mening over dit onderwerp uiteenzetten, zo vragen de leden.

Kenmerk van een vrijhandelsakkoord is dat afspraken worden gemaakt over markttoegang, zo merkt de Minister op. Op audiovisueel en cultureel terrein is de Europese Unie feitelijk al zeer open voor de Verenigde Staten van Amerika. Omdat de feitelijke markttoegang al groot is, vindt Nederland het niet bezwaarlijk om deze terreinen te betrekken in de onderhandelingen. Het in de onderhandelingen betrekken van het audiovisuele terrein opent bovendien de mogelijkheid om hiervoor iets terug te vragen. Andere lidstaten, in het bijzonder Frankrijk en Duitsland, denken hier anders over. Zij willen de mogelijkheid behouden om de Europese en/of de eigen markt af te schermen. Hierin schuilt het gevaar dat een protectionistische neergaande spiraal ontstaat, waardoor offensieve belangen van de Nederlandse audiovisuele en creatieve bedrijven kunnen worden geschaad.

De leden van de CDA-fractie vragen welke inzet het Nederlandse kabinet heeft als het gaat om de erkenning van cultuur, creatieve sectoren en cultureel erfgoed als belangrijk onderdeel van de EU2020 strategie, zoals voorzitter Italië graag wil. Welke lidstaten vindt het Nederlandse kabinet aan zijn zijde?

Zoals toegelicht in de geannoteerde agenda zal de Minister tijdens de informele Cultuurraad van 24 september uitdragen dat Nederland de EU2020 strategie wil blijven concentreren op duurzame groei en banen en een beperkt aantal concrete doelstellingen, en (zeker) niet willen uitbreiden naar cultuur. Het Italiaans Voorzitterschap wil wel een relatie met de EU2020 strategie leggen, te beginnen in de Raadsconclusies die het momenteel opstelt over het EU Werkplan voor Cultuur. In de voorbereidende ambtelijke werkgroep hebben enkele lidstaten sympathie getoond voor deze ambitie. Andere, waaronder Nederland, waren hier geen voorstander van. De Minister acht het zeer onwaarschijnlijk dat het komt tot concrete doelstellingen en afspraken die gevolgen hebben voor nationaal cultuurbeleid. Mogelijk zal er in de overwegingen bij de herziene EU strategie wel een passage gewijd zijn aan de (erkenning van de) bijdrage van cultuur aan groei en banen.

Deze leden merken op dat in de mededeling staat dat de Europese Commissie, samen met de Raad van Europa, ook op erfgoed gebaseerde en lokaal gedragen ontwikkelingen in de EU wil bevorderen door nieuwe bestuursmodellen voor meerdere belanghebbenden vast te stellen en rechtstreekse experimenten ter plaatse uit te voeren. Zij vragen wat precies wordt bedoeld met «vaststellen».

De Minister antwoordt dat het Italiaans voorzitterschap het onderwerp van het bestuur (governance) van cultureel erfgoed tot een prioriteit van haar voorzitterschap heeft gemaakt en Raadsconclusies heeft aangekondigd. Het «vaststellen» in de context van het vaststellen van nieuwe bestuursmodellen voor het erfgoed zou volgens Nederland als het «selecteren en zichtbaar maken» van goede voorbeelden van bestuursmodellen moeten worden opgevat.

Voorts merken deze leden op dat, tijdens de OJCS-raad van 21 mei 2014, Frankrijk een ambitieus voorstel heeft gedaan om een strategischer culturele agenda voor de EU op te stellen voor de jaren 2015–2018. De leden lezen in het verslag dat onderdelen van deze agenda zouden moeten zijn:

  • (1) het toestaan van een lager btw voor digitale boeken en kranten;

  • (2) grote internationale internetbedrijven moeten belasting betalen en bijdragen aan de creatieve industrie;

  • (3) EU distributeurs zouden moeten bijdragen aan de productie en promotie van Europese audiovisuele werken;

  • (4) bij vrijhandelsakkoorden moeten de audiovisuele sector buiten schot blijven;

  • (5) het auteursrecht moet de vergoeding voor makers goed beschermen;

  • (6) cultuur moet een onderwerp zijn voor de midterm review van de EU2020 strategie.

De leden vragen of het kabinet van elk van deze punten kan aangeven wat zijn inzet is. Is bekend welke lidstaten ook een dergelijke vergaande culturele agenda willen? Denkt het kabinet dat het voorstel van Frankrijk kans van slagen heeft, zo vragen de leden.

De Minister antwoordt dat Nederland de Franse inzet voor de Europese BTW regels deelt, dus uitbreiding van de mogelijkheid voor een lidstaat om het verlaagde tarief toe te passen. Zij zal dit tijdens de informele Cultuurraad in Turijn ook uitdragen, conform haar toezegging aan de Tweede Kamer. Nederland deelt niet de Franse inzet onder punt 2, althans voor zover het om een specifieke belasting ten gunste van de creatieve industrie zou gaan en punt 3. Deze staat haaks op de Nederlandse wens om de interne digitale markt te versterken, mede ten behoeve van vrije uitwisseling van informatie en cultuur en grensoverschrijdende groei van Europese (creatieve) bedrijven. De Nederlandse inzet voor het handelsakkoord tussen de EU en de VS heeft zij hiervoor gegeven, evenals haar inzet voor de opname van cultuur in de herziene EU2020 strategie. Wat betreft het auteursrecht, verwijst zij naar de Nederlandse reactie op de consultatie van de Europese Commissie die uw Kamer in maart jl. heeft ontvangen (TK 29 838, nr. 71). Zij verwacht niet dat deze onderwerpen deel gaan uitmaken van een «integrale culturele EU agenda»; zij zullen opgepakt worden door de verantwoordelijke Commissaris(sen) en vervolgens op de normale wijze behandeld worden in de Raad. Zij merkt hierbij overigens op dat op 26 augustus jl. een nieuwe Franse regering is aangetreden, met een nieuwe Minister voor Cultuur, mw. Fleur Pellerin, die mogelijk andere accenten zal zetten. Ook de veranderingen binnen de Europese Commissie, vooral de overgang van het filmbeleid naar de Commissaris voor de digitale agenda en van het auteursrecht naar de zelfde Commissaris zullen de dynamiek in de komende periode beïnvloeden.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het Nederlandse kabinet behoefte heeft aan meer «stroomlijning» en «mainstreaming» voor het nieuwe Werkplan voor Cultuur, zoals veel andere lidstaten zouden hebben. Deze leden constateren dat de Nederlandse afvaardiging heeft opgebracht dat de culturele sector kan bijdragen aan het omgaan met maatschappelijke problemen, zoals vergrijzing, en op gebieden als klimaat en energie, ruimtelijke ordening en sociale samenhang. Ook heeft het Nederlandse kabinet aangegeven dat het cultuurbeleid allereerst een nationale aangelegenheid is. Ziet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap echter wel voordelen in een overkoepelend beleid om bepaalde grensoverschrijdende maatschappelijke problemen, zoals bijvoorbeeld op het gebied van klimaat en energie, aan te pakken?

De Minister acht het formuleren, vaststellen en uitvoeren van beleid op het gebied van Cultuur in eerste instantie een nationale aangelegenheid. Dit laat echter onverlet dat er wel veel samengewerkt wordt binnen de EU, ook wat betreft het signaleren van sectoroverschrijdende elementen van cultuur. In haar beleidsbrief «Cultuur beweegt» (TK 2013D24307) erkent zij de sectoroverstijgende rol van cultuur en stimuleert zij de samenwerking van cultuur met andere relevante sectoren, bijvoorbeeld waar cultuur kan bijdragen aan het omgaan met maatschappelijke problemen. Binnen de EU vinden er met betrekking tot cultuur reeds veel grens- en sectoroverschrijdende samenwerking en kennisuitwisselingen plaats tussen de lidstaten, bijvoorbeeld via de eerder genoemde OMC groepen. Op andere terreinen zoals klimaat en energie is het grensoverschrijdende karakter nadrukkelijker aan de orde dan voor cultuur, zoals tot uitdrukking komt in het Europese onderzoeksbeleid.

Opname van cultuurdoelstellingen in de EU2020 strategie zijn wat Nederland betreft ook niet nodig of gewenst. Nederland wil de EU2020 strategie laten blijven concentreren op duurzame groei en banen. Het specifieker opnemen van de culturele sector en creatieve industrie in de systematiek van analyse en monitoring van nationaal beleid door de Europese Commissie en de daarop gebaseerde landenspecifieke aanbevelingen vanuit de EU2020-strategie kunnen leiden tot een inperking van de nationale beleidsruimte. Nederland ziet ook daarom geen aanleiding om de rol van cultuur binnen de EU2020-strategie aan te passen of anderszins de bevoegdheden van de Europese Unie op dit terrein, bedoeld of onbedoeld, op te rekken.

De leden van de D66-fractie vroegen tevens of de Minister kan aangegeven welke lidstaten interesse hadden in de Franse agenda.

De Minister kan geen algemeen beeld geven van de steun voor de Franse culturele agenda. De reactie van de lidstaten verschilt al naar gelang het onderwerp.

En welke lidstaten stelden, net als Nederland, dat de Europese creatieve sector gebaat is bij het verder uitbouwen van een vrije, interne, digitale, markt, vroegen deze leden.

De Minister geeft aan dat er slechts enkele verkennende besprekingen rond deze onderwerpen hebben plaatsgevonden, waarbij er door een aantal Noord-Europese landen sympathie is geuit voor de Nederlandse opstelling.

Zijn er, volgens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, nog andere onderwerpen of maatregelen te noemen waar de creatieve sector bij gebaat is, zo vragen deze leden.

De Minister antwoordt dat ze de uitwisseling van kennis over cross-overs tussen de creatieve sector en andere sectoren en maatschappelijke domeinen wil stimuleren om ook binnen de EU de totstandkoming van innovaties te versnellen. Deze innovaties kunnen een bijdrage leveren aan de maatschappelijke opgaven waar we wereldwijd voor staan. Het gaat dan om bijvoorbeeld slimme oplossingen op het gebied van duurzaamheid, zorg en energie die in samenwerking met creatieve bedrijven tot stand worden gebracht.

Naar boven