Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2012
In acht genomen de motie van de leden Schouw en Ten Broeke van 26 mei 2011 (Kamerstukken
II, 2010/11, 32 502, nr. 10) wijs ik de Kamer erop dat de herziene Verordening tot vaststelling van de criteria
en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling
van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten
wordt ingediend (hierna: de Dublin-Verordening), mogelijk wordt geagendeerd op de lijst van A-punten op de Transportraad van
20 december 2012. In de Raad zal Nederland zich van stemming onthouden.
De Dublin-Verordening maakt deel uit van het nieuwe EU-asielpakket. Op dit moment
lopen de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement (EP) over de herziene
Eurodac-Verordening en de Procedurerichtlijn nog. Deze verordening en richtlijn maken
ook deel uit van het asielpakket. Nederland had graag gezien dat de Dublin-Verordening
pas als A-punt op een Raad zou zijn geagendeerd als ook de onderhandelingen over de
Eurodac-Verordening en Procedurerichtlijn zijn afgerond. Dit zou de mogelijkheid hebben
gecreëerd om de uitkomsten van de onderhandelingen in samenhang en als pakket te beoordelen.
In Coreper van 19 december 2012 zal Nederland dit standpunt innemen.
Het resultaat van de herziene Dublin-Verordening stemt op een aantal punten tot tevredenheid.
Zo is het uitgangspunt dat de lidstaat die de grootste rol heeft gespeeld bij het
verblijf (verblijfsvergunning, visum) en de inreis van de asielzoeker in de EU, verantwoordelijk
is voor de behandeling van het asielverzoek, waarbij uitzonderingen gelden die erop zijn gericht gezinsverbanden
te handhaven. Ook maakt het door Nederland bekritiseerde opschortingsmechanisme (zeer
kort gezegd, in de regel geen overdrachten meer naar lidstaten die onder hoge migratiedruk
staan) geen onderdeel meer uit van de verordening. Dit reactieve mechanisme is in
de verordening vervangen door een meer preventief mechanisme dat zich erop richt te
voorkomen dat lidstaten onder een te hoge migratiedruk komen te staan.
Het resultaat van de herziene Verordening heeft ook een aantal punten waar Nederland
minder tevreden over is. Hoofddoel van het voorstel was het systeem efficiënter te
maken en meer waarborgen voor de vreemdeling. In de onderhandelingen zagen de Nederlandse
interventies op het vinden van een balans tussen snelle en efficiënte procedures enerzijds
en de rechten van de asielzoeker anderzijds. In het eindresultaat is deze balans naar
het oordeel van Nederland op enkele onderdelen niet in evenwicht, waardoor de efficiëntie
van de procedure in het geding kan komen. Nederland had ook graag gezien dat het detentieartikel
op sommige punten duidelijker was verwoord. De bepaling kent enkele onduidelijke termen,
waarmee het risico bestaat dat deze bepaling door de lidstaten op verschillende wijze
zal worden toegepast en tot (ongewenste) jurisprudentie zal leiden. Ook de oplossing
voor het artikel over de verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielaanvragen
van alleenstaande minderjarigen (amv’s) stemt tot ontevredenheid. Bij wijze van compromis,
is in de nieuwe verordening de onduidelijke woordkeus van de vigerende verordening
overgenomen en wordt voor de vraag of een amv kan worden teruggestuurd naar het land
waar hij zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend, de uitspraak in een lopende zaak
bij het Hof van Justitie van de EU afgewacht. Naar de opvatting van Nederland is dit een gemiste kans. Juist in de nieuwe verordening hadden de beide wetgevers
een duidelijke bepaling moeten kiezen. Dit bleek vanwege totaal tegengestelde opvattingen
tussen de Raad en het Europees Parlement niet mogelijk. Daarenboven stemt het tot
zorg dat weliswaar de onduidelijke woordkeus is overgenomen, maar de volledige tekst
van desbetreffende amv-bepaling niet exact gelijk is aan die van de vigerende verordening,
waardoor ook na het arrest van het Hof de onduidelijkheid niet geheel zal zijn weggenomen.
Dit kan weer aanleiding geven tot nieuwe rechterlijke procedures en jurisprudentie.
Het geheel overziend leidt ertoe dat Nederland in de Raad zich van stemming zal onthouden.
Deze stemonthouding van Nederland zal naar verwachting niet doorslaggevend zijn voor
aanname van het voorstel.
De Verordening treft u als bijlage aan bij deze brief.1
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven