21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 715 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2013

Met deze brief informeer ik u over de Landbouw- en Visserijraad die op 24 en 25 juni plaatsvindt in Luxemburg, alsmede over mijn inzet tijdens die bijeenkomst. Daarnaast informeer ik u onder «overig» over de commissie voor de herberekening van het streefbeeld voor paling en beantwoord ik de openstaande vragen die de Partij voor de Dieren heeft gesteld in het Schriftelijk Overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 13 en 14 mei over een octrooi verleend aan Syngenta op rode peperplanten.

De agenda van de Raad is nog voorlopig, maar zal naar verwachting geheel in het teken staan van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor de periode 2014–2020.

Het voorzitterschap zal de Raad informeren over de stand van zaken naar aanleiding van de laatste trilogen die hebben plaatsgevonden tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Vervolgens zal het voorzitterschap trachten een politiek akkoord van de Raad over het hervormde beleidskader voor het GLB voor de periode 2014–2020 vast te stellen, weergegeven in de vier hoofdverordeningen: de directe betalingen, de integrale gemeenschappelijke marktordening, het plattelandsbeleid en de horizontale verordening.

Het voorzitterschap heeft met het oog op een finaal akkoord met het Europees Parlement ook de onderhandelaars van die instelling uitgenodigd om aanwezig te zijn in Luxemburg, zodat eventueel resterende politieke punten al en marge van de vergadering van de Raad kunnen worden uitonderhandeld.

Hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

(Politiek akkoord)

De Raad heeft in maart jl. een algemene oriëntatie over de betreffende Commissievoorstellen vastgesteld. Daarover heb ik u eerder geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 699). Het Europees Parlement heeft ook in maart 2013 zijn standpunt over het Commissievoorstel bepaald door amendementen daarop aan te nemen (Kamerstuk 28 625, nr. 159). De algemene oriëntatie van de Raad is de basis voor het huidige onderhandelingsmandaat voor het voorzitterschap, dat namens de Raad aan de trilogen deelneemt.

Het verloop van de onderhandelingen heb ik geschetst in de diverse kwartaalrapportages GLB in de afgelopen periode en de verslagen van de Landbouw- en Visserijraad. In de rapportages en verslagen is een uitgebreide weergave van de stand van zaken en het verloop van de onderhandelingen, het krachtenveld in de Raad en in het EP en over het MFK opgenomen. In de laatste kwartaalrapportage GLB heb ik een overzicht gegeven van de belangrijkste nog openstaande punten.

Kernpunten van de inzet van het kabinet

Het kabinet zet zich in voor een modern en vereenvoudigd GLB, gericht op concurrentiekracht, innovatie en verduurzaming. De onderstaande punten vormen de kern van de inzet van het kabinet, die volgt uit de kabinetsreactie op de GLB-wetgevingsvoorstellen (28 oktober 2011).

Directe betalingen

Het kabinet blijft zich inzetten voor een soepele, stapsgewijze overgang van de huidige directe betalingen naar de gelijke hectarebetaling. Het betreft met name de verkleining van de verplicht voorgeschreven «eerste stap» in de (stapsgewijze) overgang naar het nieuwe systeem en de mogelijkheid om voor «speciale toeslagrechten» (toeslagrechten voor bedrijven met vee, die geen subsidiabele grond hadden in de referentieperiode 2000–2002) een stapsgewijze uitfasering mogelijk te maken.

Het kabinet zet zich in voor een serieuze vergroening van het GLB, onder andere voor de mogelijkheid om de vergroening ook te realiseren via deelname aan duurzaamheidscertificaten en/of agrarisch natuurbeheer, mits de resultaten daarvan dan minstens equivalent zijn aan de door de Europese Commissie voorgestelde drie vergroeningsmaatregelen. Ten slotte zal op een zo eenvoudig mogelijke manier dubbele betaling moeten worden voorkomen van maatregelen die zowel via de vergroeningspremie als via de vergoeding voor agrarisch natuurbeheer worden gestimuleerd.

Integrale gemeenschappelijke marktordening

De inzet van het kabinet is dat het markt- en prijsbeleid beperkt moet blijven tot een vangnet in crisissituaties. Het kabinet zet zich er daarom voor in dat referentieprijzen niet worden aangepast. Het kabinet is voorstander van het versterken van de positie van de primaire producent en steunt de Europese Commissie waar het gaat om de mogelijkheden voor marktdeelnemers om zich te verenigen en zo meer marktmacht te genereren, binnen de bestaande mededingingsregels. Nederland is tegen verplichte erkenning van producentenorganisaties.

De inzet van het kabinet is gericht op afschaffing van productiebeperkende maatregelen conform gemaakte afspraken. Nederland is van mening dat de suikerquota dienen te worden verruimd in de aanloop naar afschaffing («zachte landing»). Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat definitieve afschaffing van de suikerquotering daadwerkelijk deel moet uitmaken van de hervorming voor de periode 2014–2020. Nederland kan het voorgestelde alternatieve jaartal 2017 steunen, in het licht van het krachtenveld en de herstructurering die de sector onlangs heeft ondergaan.

Plattelandsbeleid

Het kabinet is van mening dat, buiten de mogelijkheden die worden geboden binnen het markt- en prijsbeleid en de mogelijkheden in het plattelandsbeleid om steun te verlenen voor risicobeheer (waaronder verzekeringen), er geen aanvullende publieke rol is voor het generiek stabiliseren van inkomens in geval van prijsdalingen. Het kabinet is daarom geen voorstander van een inkomensstabilisatiefonds in het plattelandsbeleid. De uitvoeringskosten voor een dergelijk fonds kunnen bovendien heel hoog oplopen terwijl het moeilijk is om een eenduidige definitie voor inkomensverlies te bepalen.

Horizontale Verordening

Het kabinet steunt de integratie van de verschillende bestaande verordeningen in één horizontale verordening. Deze integratie leidt tot vermindering van risico’s in de uitvoering en tot een kwalitatief beter en transparanter financieel beheer. Waar het gaat om de sanctieregels stuurt het voorzitterschap, in lijn met de Nederlandse inzet, er op aan om de bevoegdheid voor de uitwerking van de sanctieregels vorm te geven middels uitvoeringshandelingen.

Naar een akkoord

In de laatste kwartaalrapportage GLB heb ik een overzicht gegeven van de belangrijkste nog openstaande punten.

Tot aan de bijeenkomst van de Raad zal nog een aantal trilogen plaatsvinden, waarin naar verwachting voor een aantal van de nog openstaande punten een compromis gevonden kan worden. Ik ben daarover positief gestemd.

Mijn inbreng in de aanstaande Landbouw- en Visserijraad zal lopen langs de lijnen van het hierboven geschetste. Ik zal daarbij blijven streven naar eenvoudige en praktische oplossingen.

Ik zal compromisvoorstellen beoordelen in het licht van de kabinetsinzet en in de context van het volledige onderhandelingsresultaat.

Overig

Commissie herberekening streefbeeld paling

Op 8 mei jl. heb ik u geïnformeerd (Kamerstuk 32 201, nr. 62) dat ik het streefbeeld voor de paling laat berekenen door een nieuwe commissie onder leiding van prof. dr. Rabbinge. Ik informeer u nu nader over de samenstelling en het werk van deze commissie.

De commissie is samengesteld uit de volgende leden: prof. dr. J. van der Meer (ecoloog Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee en bijzonder hoogleraar Vrije Universiteit), prof. dr. J.A.J. Verreth (Hoogleraar Dierwetenschappen/Leergroepstoel Aquacultuur en Visserij, Wageningen Universiteit), dr. ir. L.A.J. Nagelkerke (Universitair docent Dierwetenschappen/Leerstoelgroep Aquacultuur en Visserij, Wageningen Universiteit), dhr. Quak (Sportvisserij Nederland, mede namens de ngo’s) en dhr. Van der Waal (Combinatie van Beroepsvissers).

Aan de commissie wordt gevraagd het streefbeeld voor paling te herberekenen, zoals de motie Bosman cs. vraagt en conform de richtlijnen van de Aalverordening. Hierbij wordt, zoals de betreffende motie-Bosman vraagt, rekening gehouden met de rekenmethodiek van de buurlanden en met factoren als afnemende voedselrijkdom, migratiebeperkende knelpunten en de voorheen massale uitzet van glas- en pootaal. Hiervoor wordt de commissie gevraagd onder meer gebruik te maken van de resultaten van een quick scan over de buurlanden, die Imares op dit moment uitvoert. Imares onderzoekt de vraag van uw Kamer of er wezenlijke verschillen zijn in uitgangspunten voor het berekenen van het streefbeeld en de gebruikte rekensystematiek bij de buurlanden Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk.

De voorzitter van de commissie, dhr. Rabbinge, heeft aangegeven dat, gezien het belang van de quick scan voor de herberekening en de verschillende factoren waar rekening mee moet worden gehouden, de commissie begin oktober het rapport met de herberekening van het streefbeeld zal opleveren.

De uitkomst van de herberekening van het streefbeeld is daarmee bekend voordat de Europese Commissie haar evaluatierapport over de aalbeheerplannen afrondt en aan de Raad en het Europees Parlement aanbiedt. Als de uitkomst van de commissie «Streefbeeld paling» daar aanleiding toe geeft, kan ik het nieuwe streefbeeld meenemen in mijn reactie op het evaluatierapport van de Europese Commissie en bij bespreking daarvan in de Raad.

Vragen van de Partij voor de Dieren over een octrooi verleend aan Syngenta op rode peperplanten

Kan de staatssecretaris bevestigen dat Het Europees Octrooi Bureau (EOB) op 8 mei een octrooi heeft verleend aan Syngenta op rode peperplanten met insecten resistentie, die via klassieke veredeling to stand is gekomen?

Het gaat om een op 30 april 2008 aangevraagd Europees octrooi dat op 8 mei 2013 is verleend aan Syngenta International te Bazel, Zwitserland, voor een uitvinding met betrekking tot een insectenresistente plant.

De uitvinding heeft betrekking op een nieuwe gecultiveerde peperplant. Deze plant is resistent tegen witte vlieg, een insectenplaag die vaak voorkomt in kassen en aan oogsten schade toebrengt. Door de uitvinding is de betrokken plant sterk resistent tegen ei-afzetting en ontwikkeling van de pop (de ontwikkelingsfase na ei en larve voorafgaand aan het volgroeide stadium van het insect).

Volgens de beschrijving is de plant verkregen door kruising van gecultiveerde planten met planten van het zogenoemde wild type dat de resistentie bevat en de aldus ontwikkelde plant bevat markers die het de kweker mogelijk maken om planten met deze resistentie gemakkelijk te identificeren.

Zo ja, hoe beoordeelt zij dat, mede in het licht van de gewenste kwekersvrijstelling?

Een beperkte of uitgebreide kwekersvrijstelling moet los worden gezien van de octrooieerbaarheid van biotechnologische uitvindingen. Zonder octrooieerbaarheid van dergelijke uitvindingen is een beperkte of uitgebreide veredelingsvrijstelling in het kader van plantenveredeling immers overbodig omdat er dan geen octrooirecht is waaronder een beperkte of uitgebreide vrijstelling nog betekenis zou kunnen hebben.

Het is niet aan mij om een oordeel te geven over individuele octrooiverlening. Octrooiverlening is opgedragen aan onafhankelijke instanties, zoals aan het Europees Octrooi Bureau dat in het onderhavige geval octrooi heeft verleend. Het EOB heeft als onderdeel van de Europese Octrooi Organisatie tot taak Europese octrooien te verlenen op grond van het Europees Octrooi Verdrag.

Bij dit verdrag zijn 38 landen partij, die gezamenlijk de criteria hebben vastgesteld voor octrooiverlening. De biooctrooirichtlijn is geïmplementeerd in het Europees Octrooi Verdrag en daarop gebaseerde uitvoeringsregels.

Kan de staatssecretaris bevestigen dat zelfs het verbouwen en oogsten van de planten geclaimd wordt als een uitvinding? En zo ja, deelt zij de mening dat het verbouwen en oogsten van planten geen uitvinding is, en derhalve ook niet te patenteren is?

Het verleende octrooi heeft betrekking op een uitvinding met betrekking tot een plant, welke kennelijk voldoet aan de daartoe gestelde vereisten van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid. Om die reden is de uitvinding octrooieerbaar gebleken.

Als octrooi verleend is heeft de octrooihouder het recht om aan anderen commerciële handelingen te verbieden met zijn uitvinding, zolang deze daartoe niet zijn toestemming (licentie) hebben verkregen. Niet relevant is of deze handelingen eenvoudig of complex zijn of al dan niet bekende handelingen met zich mee brengen.

Octrooieerbaarheid heeft betrekking op de vraag of al dan niet octrooi verleend kan worden. Octrooieerbaarheid moet worden onderscheiden van beschermingsomvang, ofwel de reikwijdte van het verleende octrooi.

Tot de reikwijdte van de octrooibescherming behoren o.a. het geoctrooieerde voortbrengsel te vervaardigen, te gebruiken en in voorraad te hebben, in het verkeer te brengen en te verkopen. De octrooihouder kan dus (o.a.) het verbouwen van deze bijzondere planten en het oogsten van hun vruchten dus verbieden aan anderen, zolang deze niet zijn toestemming hebben.

Kan de staatssecretaris bevestigen dat Syngenta met dit octrooi profiteert van de ruime interpretatie van het Europees Octrooi Verdrag (EOV) door het Europees Octrooi Bureau (EOB)?

Het Europees Octrooi Bureau geeft geen ruime interpretatie van het Europees Octrooi Verdrag. In het EOV en daarop gebaseerde uitvoeringsregels is de biooctrooirichtlijn1 geïmplementeerd. De teksten van het EOV en de biooctrooirichtlijn wijken niet van elkaar af met betrekking tot de niet-octrooieerbaarheid van werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten.

In het onderhavige geval is voor een dergelijke werkwijze geen octrooi verleend, maar alleen voor het resultaat daarvan, namelijk een insectenresistente plant.

Het EOV bepaalt in artikel 27 Uitvoeringsreglement dat een uitvinding die betrekking heeft op planten octrooieerbaar is als de uitvoerbaarheid van die uitvinding zich technisch gezien niet beperkt tot een bepaald plantenras. Daarvan is sprake in het onderhavige geval.

Zo ja, hoe beoordeelt zij dit, en zo nee, hoe kan het dat dit octrooi toch verleend is, terwijl het EOV het octrooieren van planten- en dierenrassen verbiedt?

Het EOV (artikel 53) bepaalt dat plantenrassen niet octrooieerbaar zijn. Het onderhavige octrooi is echter niet verleend voor een uitvinding met betrekking tot een plantenras, maar voor een uitvinding die betrekking heeft op planten, hetgeen mogelijk is. Op grond van artikel 8 van de biooctrooirichtlijn strekt de bescherming die wordt geboden door een octrooi voor biologisch materiaal zich uit tot ieder biologisch materiaal en daarvan afgeleid biologisch materiaal dat door die uitvinding bepaalde eigenschappen heeft verkregen. De beschermingsomvang van het onderhavige octrooi kan zich dus uitstrekken tot biologisch materiaal van meer plantenrassen met de betrokken eigenschap van insectenresistentie, mits die eigenschap door de uitvinding wordt bepaald.

Heeft het EOB naast het genoemde octrooi op peperplanten al meerdere octrooien verleend waarbij de octrooibescherming zich uitstrekt tot klassiek veredelde plantenrassen?

Het EOB heeft meer octrooien verleend voor uitvindingen met betrekking tot planten (dus niet voor plantenrassen). In dergelijke gevallen kan het octrooi zich uitstrekken tot biologisch materiaal van verschillende plantenrassen.

Deelt de staatssecretaris de mening dat het patenteren van planten, zeker als deze via klassieke veredeling tot stand zijn gekomen, de monopolisering van onze voedselvoorziening in de hand werkt, en daarmee een bedreiging vormt voor de voedselzekerheid?

Naar aanleiding van de aangenomen motie Wiegman- Van Meppelen Scheppink en Dijkgraaf2 tijdens het VAO over Biotechnologie op 22 juni 2011 is aan SEO Economisch Onderzoek gevraagd een onderzoek te verrichten naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van verdere monopolisering in de Nederlandse veredelingssector. Het resultaat van dat onderzoek is het rapport «Concurrentie in de kiem» dat recentelijk aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Algemene conclusie uit dat onderzoek is dat geen sprake is van monopolisering in de Nederlandse veredelingssector. Op basis van deelstudies naar de gewassen aardappel, tomaat en paprika is er bij het gewas aardappel sprake van een hoge mate van concentratie. Voor zowel de gewassen tomaat en paprika is sprake van een geconcentreerde markt. Fusies en overnames dragen bij aan de concentratie. Telers hebben voldoende keuzevrijheid en kunnen eenvoudig van aanbieder wisselen.

Is zij bereid dit punt aan te kaarten in de Raad, en te pleiten voor aanpassing van het Europees Octrooi Verdrag, zodat dit soort patenten in de toekomst niet meer verleend kunnen worden? Is zij tevens bereid zich ervoor in te zetten dat de Raad zich uitspreekt om de implementatieregels van het Europese Octrooi Verdrag aan te passen en deze in lijn te brengen met de aangenomen resolutie van het Europese Parlement, zodat octrooien op planten- en dierenrassen niet meer afgegeven zullen worden? Zo nee, waarom niet, en op welke manier wil de staatssecretaris zich er dan wel voor inzetten dat octrooien niet meer worden verleend op planten- en dierenrassen?

De Europese Octrooi Organisatie is geen onderdeel van de Europese Unie. Bijgevolg heeft de Raad geen zeggenschap over de inhoud van het Europees Octrooi Verdrag. De Europese Commissie bereidt echter een rapport voor over de ontwikkeling en implicaties van het octrooirecht op het gebied van de bio en gentechnologie. Dat rapport zal specifiek ingaan op het vraagstuk van de samenloop van octrooirecht en kwekersrecht bij plantenveredeling. In plaats van de Raad voor Concurrentievermogen te vragen het Europees Octrooi Verdrag aan te passen, zal ik de publicatie van dat rapport aangrijpen voor mijn inzet bij de gedachtewisseling over mogelijke wijzigingen van de biooctrooirichtlijn.

Er wordt geen octrooi verleend op planten- of dierenrassen. Op korte termijn zal ik in de brief waarmee ik de Nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel ter introductie van een beperkte veredelingsvrijstelling aan uw Kamer aanbied ook mijn standpunt bekend maken over de uitgebreide veredelingsvrijstelling en de verdere inzet voor de oplossing van het vraagstuk van de samenloop van octrooirecht en kwekersrecht in de plantenveredeling.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen.

X Noot
2

Kamerstuk 27 428, nr. 195.

Naar boven