21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 602 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 juni 2012

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben enkele fracties de behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, ten behoeve van de Informele Landbouwraad d.d. 3–5 juni 2012 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 596)

De op 30 mei 2012 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 1 juni 2012 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie, Schüssel

Inhoudsopgave

Blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

3

 

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

5

II.

Antwoord / Reactie van de staatssecretaris

6

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van het Nederlandse kabinet ten aanzien van de informele Landbouwraad op 3, 4 en 5 juni 2012 in Denemarken en hebben op onderdelen nog enkele vragen en opmerkingen.

Het onderwerp van de Landbouwraad is op welke wijze de agri-foodsector bij kan dragen aan een groene transitie van de economie, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Welke rol ziet de staatssecretaris voor de Nederlandse agri-foodsector weggelegd in deze? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Nederlandse land- en tuinbouwsector een belangrijke rol zou moeten spelen in deze transitie, maar dat deze onder druk staat door de steeds meer toenemende aanvullende eisen die vanuit de overheid aan agrariërs worden gesteld. De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat Nederland strengere eisen stelt aan hun landbouwers dan vanuit Europa geformuleerd wordt, waardoor op termijn de concurrentiepositie van de Nederlandse boeren zwakker wordt in vergelijking met de collega’s uit de omringende landen. Deelt de staatssecretaris de analyse van de leden van de VVD-fractie? Zo ja, wat is hij bereid om hieraan te doen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet de mening is toegedaan dat de overgang van een economie gebaseerd op fossiele grondstoffen naar een biobased economy een complexe systeeminnovatie vraagt. Een geïntegreerde benadering op systeemniveau is daarom nodig. Wat verstaat de staatssecretaris exact onder een geïntegreerde benadering op systeemniveau? Welke negatieve effecten kan de ontwikkeling van een biobased economy hebben op de voedselvoorziening? Zijn deze te voorkomen? Hoe wordt de verdere ontwikkeling van Climate Smart Agriculture (zowel adaptatie als mitigatie) verder vormgegeven? Hoe kunnen al deze doelstellingen en ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van productie en mondiale voedselzekerheid, de reductie van emissies en het bereiken van doelen op klimaatgebied? Welke rol speelt het Nederlandse bedrijfsleven hierin?

In oktober 2010 zijn de telers via de Circulaire GMO-008–2010 «Aanpassingen forfaits enten» geïnformeerd van de nieuw berekende forfaitaire tarieven voor de uitgaven van geënt plantmateriaal met ingang van het operationeel jaarplan 2011. In oktober 2011 zijn de telers via de Circulaire GMO-016–2011 op de hoogte gesteld van de nieuw berekende forfaitaire tarieven voor de uitgaven van geënt plantmateriaal met ingang van operationeel jaarplan 2012. Op basis hiervan hebben telers het besluit genomen om hun plantmateriaal massaal te gaan enten in de veronderstelling dat de entkosten voor de helft subsidiabel zouden zijn. Waarom heeft de staatssecretaris besloten om in afwijking van de Circulaires GMO-008–2010 en GMO-016–2011 met terugwerkende kracht van toepassing te doen zijn op operationeel jaarplan 2011? Waarom vorderen landen zoals België en Duitsland het geld niet terug van de telers? Is hier sprake van een Europees besluit of heeft de staatssecretaris dit eenzijdig besloten? Zo ja, waarom? Het besluit van de staatssecretaris in deze strookt volgens de leden van de VVD-fractie niet met de opvatting ten aanzien van een betrouwbare overheid. Graag een reactie hierop van de staatssecretaris.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de staatssecretaris heeft toegezegd minimaal 1% van het budget van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) te reserveren voor steun aan jonge boeren. Waarom vindt de staatssecretaris het nodig om in Europees verband te pleiten voor een minimumpercentage aangezien veel lidstaten al hebben toegezegd het voorstel van de Europese Commissie om maximaal 2% van het GLB-budget te reserveren voor jonge boeren te steunen?

De staatssecretaris geeft volgens de leden van de VVD-fractie terecht aan dat de vergroeningsmaatregelen niet mogen leiden tot extra uitvoerings-, controle- en administratieve lasten en dat er ook nog ruimte moet zijn voor lidstaten om zelf te kiezen uit een selectie van mogelijkheden. Wat is op dit punt de krachtsverhouding in de Raad? Welke maatregelen zou de staatssecretaris specifiek voor Nederland willen aanbevelen? Blijft de Raad ook betrokken bij het opzetten van dit «keuzemenu»?

De staatssecretaris heeft tijdens de Landbouwraad van 14 en 15 mei jl. de stap om «certified sustainable production systems» in de plannen op te nemen verwelkomd. Wat wordt hieronder precies in Nederland verstaan? De staatssecretaris heeft in dit verband ook benadrukt dat hij het voorstel van de Europese Commissie om 7% van de gronden in eigendom van de boeren braak te leggen teveel vindt en dat het verlaagd moet worden naar 2 – 3,5%. Waarom heeft de staatssecretaris specifiek gekozen voor dit percentage? Hoe ziet de staatssecretaris de uitvoering van dit eventuele voorstel en de controle hierop voor zich? Waarom heeft hij niet gepleit om deze maatregel volledig van tafel te krijgen?

De staatssecretaris heeft in een eerder stadium gevraagd naar een passende maatregel voor de overgangsperiode voor de huidige Less Favoured Area’s (LFA’s) die hun status verliezen onder de nieuwe criteria. Welke passende maatregel voorziet de staatssecretaris voor de overgangsperiode? Welke gevolgen heeft dit besluit voor de Nederlandse LFA’s?

De leden van de VVD-fractie willen niet dat diertransporten beperkt worden met een achturige limiet omdat alleen dat niet bij zal dragen aan een beter dierenwelzijn. De leden van de VVD-fractie vinden dat in deze context er gekeken moet worden naar verbeteringen van het transport, betere naleving van bestaande regels en hulp van lokale slachthuizen. Deze opvatting wordt gedeeld door de Commissie AGRI uit het Europees Parlement. Is de staatssecretaris bereid om het standpunt van de leden van de VVD-fractie alsnog over te nemen en deze ook te verkondigen in de Landbouw- en Visserijraad? Zo nee, waarom niet?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie merken op dat beschikbaarheid van grond en grondstoffen (incl. energie) naast arbeid de grootste uitdaging voor de land- en tuinbouwsector in Nederland zijn. Gericht investeren in verbeteren van (milieu)kwaliteit is gewenst ondermeer in het verwaarden van biomassa (o.a. mest, bermafval), optimaliseren van de mineralenstroom en het reduceren van CO2-emissie. Dit maakt de land- en tuinbouwsector de motor voor de nieuwe groene economie. Welke acties worden hiertoe ondernomen?

De landbouw en het platteland kunnen naar mening van de leden van de CDA-fractie bijdragen aan het bereiken van klimaatdoelstellingen en de overgang van het gebruik van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen door de productie van biomassa van bijproducten van de voedselproductie. Hoe waarborgt het kabinet de brede blik, zowel vanuit het perspectief van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen als vanuit het perspectief van voedselzekerheid en coherentie van de verschillende beleidsdisciplines? Op welke wijze wordt verdere ontwikkeling van de Climate Smart Agriculture ondersteund zowel op nationaal, op Europees, als mondiaal vlak? Transitie is nodig naar een meer efficiënte en gedifferentieerde biomassaproductie, waarbij de productie van biomassa niet ten koste mag gaan van voedselzekerheid. Op welke wijze waarborgt de staatssecretaris dat? Investeringen en innovatie zouden ook in regio’s buiten de Europese Unie moeten plaatsvinden. Maar op welk niveau vindt de discussie plaats? In EU-verband lijkt het erop dat Nederland fors voorloopt. Alle goede bedoelingen ten spijt lijkt het erop dat op EU-niveau men niet veel verder komt dan vergroening in de zin van permanent grasland, vruchtwisseling en ecologische zones. Wat is de beleving van de staatssecretaris op dit punt? Is het mogelijk om in het GLB zowel een duurzame leefomgeving als duurzame productiewijze/product na te streven?

De leden van de CDA-fractie stellen dat bij de verduurzamingsopgave slim en gedurfd ondernemerschap onmisbaar is en dat naast subsidieregelingen voor innovatie, fiscale maatregelen, de borg- en garantstellingsregelingen en subsidies voor duurzame investeringen ook voortgaande technologie- en kennisontwikkeling die aansluit op de praktijk nodig is. Welke inspanningen levert het kabinet op de genoemde vlakken?

Op welke wijze draagt het kabinet bij aan het realiseren van regionale kringlopen in breder perspectief, zoals slimme agrologistiek en nieuwe sectortechnologieën zoals mestbewerking, waarmee biogas, stroom, water, kunstmest en fosfaat kunnen worden gewonnen uit gewone dierlijke mest en innovatieve ontwikkeling van grasraffinage? Bijvoorbeeld het via bioraffinage eiwitten, vezels en mineralen – zoals fosfaat- winnen uit gras en bijvoorbeeld voor de productie van veevoer, ter vervanging van geïmporteerd sojaschroot.

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de genoemde fundamentele belemmeringen die de transitie van de biobased economy in de weg staan, er nog één is, te weten de middelrichtlijnen in plaats van de doelrichtlijnen. Bijvoorbeeld bij de Nitraatrichtlijn maakt dit dat een optimale afzet van mineralen van dierlijke oorsprong in Nederland, in wezen de kortste kringloop, nog niet gerealiseerd kan worden. En hoe past het Nederlandse ketenakkoord fosfaatkringloop waarin is vastgelegd om binnen twee jaar de fosfaatkringloop «te sluiten» en een duurzame markt te creëren voor het toepassen van secundaire fosfaatgrondstoffen in de Europese en mondiale wereld? Ook willen de leden van de CDA-fractie wijzen op de BSE-wetgeving welke benutting van dierlijke eiwitten nog belemmert. Graag een reactie hierop van de staatssecretaris. Deelt de staatssecretaris de mening dat de beleidsvorming over de biobased economy op zowel nationaal, Europees en mondiaal niveau dient plaats te vinden?

Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat de Nederlandse kennis van landbouw, watermanagement en voedselproductie beschikbaar dient te komen voor verduurzaming en efficiëntieverbetering in die delen van de wereld waar de vraag naar voedsel toeneemt? Welke ontwikkelingen vinden nationaal, Europees en mondiaal plaats? Welke acties worden ondernomen ten aanzien van het optimaliseren en verduurzamen van de productie van biomassa in de landbouw, bosbouw, visserij en andere sectoren waarbij biomassaproductie optreedt? Op welke wijze wordt de ontwikkeling van alternatieve manieren om grondstoffen te produceren zonder inzet van grond en biomassa, bijvoorbeeld kunstmatige fotosynthese, gestimuleerd? Welke acties worden nationaal, Europees en mondiaal genomen om de opbrengst per hectare bij landbouwproductie te verhogen en om verspilling bij de oogst en verwerking tegen te gaan? Welke acties worden ondernomen ten aanzien van het sluiten en optimaliseren van kringlopen, waarbij nutriënten (fosfaat, stikstof) worden behouden, organisch stofgehalte op peil blijft en biomassa benut kan worden voor compostering op zowel nationaal, Europees als mondiaal niveau? Op welke wijze wordt de ontwikkeling van de technologie van bioraffinage, vergassing, pyrolyse en torrefactie gestimuleerd? Welke acties worden ondernomen om de uitputting van gronden, omzetten van bossen naar landbouwgrond, aantasting van biodiversiteit, additionele broeikasgasemissies, negatieve direct en indirecte effecten bij landgebruiksverandering en ontginning van veen te vermijden?

Kan de staatssecretaris aangeven waar de discussie op Europees niveau plaatsvindt met als doel te komen tot een goede biomassa van de Europese bodem? Hoever staat het met de heldere en eenduidige duurzaamheidscriteria (a la de Cramer-criteria) voor vaste –, vloeibare- en gasvormige biomassa voor energietoepassingen?

Begin 2012 zou de Europese Commissie met voorstellen komen om ook de indirecte landgebruikseffecten mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling van biobrandstoffen, wat is hiervan de stand van zaken? De leden van de CDA-fractie zijn eveneens voorstander dat duurzaamheid bij biobrandstoffen wordt gecompleteerd door ook indirecte effecten van landgebruik daarin te verdisconteren. Ook de rapportageverplichtingen voor de sociale onderdelen in de richtlijn dienen op een transparante en duidelijke manier te worden vormgegeven. Wat is de stand van zaken?

Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen het kabinet er op wijzen dat de Kamer heeft besloten de ontvangen brieven over de biobased economy controversieel te verklaren en het geplande algemeen overleg hierover te annuleren. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen dan ook dat het kabinet zich zeer terughoudend opstelt wanneer er in Europees verband over dit onderwerp wordt gesproken. Er mag geen standpunt ingenomen worden, ook niet zoals nu is neergelegd in het fiche over de Mededeling van de Europese Commissie over de bio-economie (Kamerstuk 22 112, nr. 1387). Graag krijgen deze leden een bevestiging van het kabinet dat zij zich inderdaad zal onthouden van een oordeel hierover.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn zeer verheugd dat de Kamer dit onderwerp controversieel heeft verklaard. Want hoewel het kabinet op papier het uitgangspunt neer zet dat de productie van hernieuwbare biotische grondstoffen de voedselzekerheid niet mag aantasten, is dat wel wat er momenteel op grote schaal gebeurt, kan het kabinet dat bevestigen? Bovendien komen, naast de zeer negatieve effecten op de voedselzekerheid, ook de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen door de grootschalige teelt van biobrandstoffen juist verder buiten bereik, kan het kabinet ook dit bevestigen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien een sterke lobby voor biobrandstoffen. Het kabinet heeft steeds stelselmatig alle rapporten die zeggen dat het effect op het klimaat van bijvoorbeeld palmolie als biomassa negatief is genegeerd. Maar het is een feit: we stoten met het gebruik van deze biobrandstof meer broeikasgassen uit dan de bomen kunnen opnemen.

Kan het kabinet bevestigen dat de huidige productie van palmolie voor biodiesel ten koste gaat van de (veen)bossen in landen als Indonesië, wat een groot negatief effect heeft voor de biodiversiteit ten koste van de inkomenspositie van de boeren daar? Dat deze teelt door ontvening en ontbossing bijdraagt aan biodiversiteitsverlies en klimaatverandering? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten komt het kabinet tot andere conclusies dan dat er momenteel geen duurzaamheidswinst wordt geboekt met de inzet van biomassa?

In de mededeling wordt naast de productie van biomassa ook breder gesproken over de over hernieuwbare biotische grondstoffen, zoals voor de productie van veevoer. Is het kabinet bereid te erkennen dat de productie van veevoer een enorm en onhoudbaar beslag legt op de beschikbare landbouwgronden, dat het voor ongeveer een derde van het huidige biodiversiteitsverlies verantwoordelijk is en een grote bijdrage levert aan de opwarming van de aarde, en dat we dit alleen kunnen aanpakken door ons in ieder geval ook te richten op het verminderen van de kwantiteit van het veevoer dat we produceren? Is het kabinet bereid om te erkennen dat ook vooral Nederland daar een grote verantwoordelijkheid in heeft, en dat zij haar veestapel zal moeten verkleinen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn blij dat het kabinet haar strategie voor een biobased economy niet meer zal uit kunnen rollen.

II. ANTWOORD / REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

VVD

De leden van de VVD-fractie vragen naar de bijdrage die de Nederlandse agri-foodsector kan leveren aan een groene transitie van de economie en de gevolgen daarvan voor de concurrentiepositie.

Duurzame landbouw kan een bijdrage leveren aan het voeden van de groeiende wereldbevolking die steeds meer welvaart geniet. Door innovatieve en duurzame landbouw verbetert de opbrengst per hectare, kan er meer CO2 worden opgenomen en wordt een halt toegeroepen aan verdroging, erosie en het verlies van biodiversiteit. Ook kan landbouw bijdragen aan de productie van biomassa voor non-food toepassingen en de productie van duurzame energie. Door de goede economische positie gecombineerd met de sterke (kennis)infrastructuur heeft Nederland internationaal veel te bieden.

De leden van de VVD-fractie hebben diverse vragen gesteld over biobased economy. Het kabinet is van mening dat gebruik van biomassa in de economie vraagt om slimme oplossingen en een sterk geïntegreerde keten om publieke doelen te borgen en te realiseren. Dit betreft het vermijden van activiteiten en toepassingen die schadelijk zijn voor het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit, het realiseren van klimaatdoelen, bescherming van bossen, het duurzaam gebruik van essentiële fosfaatvoorraden en sociale aspecten zoals landrechten, voedselzekerheid, arbeidsnormen en het stimuleren van innovaties die helpen deze publieke doelen dichterbij te brengen. Daarbij komen vragen rondom toepassingsgebieden, zoals biobrandstoffen en energie, en de ontwikkeling van logistiek en biomassahubs aan de orde.

De verdere uitbouw van de biobased economy vereist nauwe geïntegreerde en coherente samenwerking tussen vele sectoren: de chemische sector (innovatie, nieuwe materialen, duurzaamheid), de energievoorziening (behalen klimaatdoelen, vermindering afhankelijkheid fossiele grondstoffen, duurzame biomassa voor elektriciteit en warmte en vervoer), de agro-food sector (duurzame biomassaproductie, bioraffinage, benutting en verwaarding van reststromen), de logistiek (Rotterdam als Bio-port, Eemshaven geavanceerde duurzame biobrandstoffen als vervanger voor benzine en diesel), de tuinbouw (uitgangsmaterialen, inhoudsstoffen en verwaarding reststromen) en life sciences (groene en witte biotechnologie). Dit betekent het samenbrengen van marktpartijen, wetenschap en overheid gericht op sectoroverstijgende en regionale samenwerking om zo coproductie van toepassingen van biomassa te bevorderen en reststromen en afvalstoffen optimaal te benutten. Daarbij is het maatschappelijk middenveld nadrukkelijk betrokken.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verdere ontwikkeling van Climate Smart Agriculture (zowel adaptatie als mitigatie) wordt vormgegeven en hoe dit kan bijdragen aan het verbeteren van productie en mondiale voedselzekerheid, de reductie van emissies en het bereiken van doelen op klimaatgebied.

Nederland werkt actief aan de relatie tussen landbouw en klimaat en richt zich daarbij in het bijzonder op de uitdagingen op het vlak van voedselzekerheid en klimaatverandering. Een inzet op Climate Smart Agriculture (CSA) stopt niet bij landsgrenzen, daarom zijn wij zowel nationaal als internationaal actief zijn op dit gebied. In samenwerking met de Wereldbank heeft Nederland dit onderwerp hoog op de internationale agenda gekregen, Samenwerking met het bedrijfsleven acht ik van daarbij groot belang.

Op nationaal niveau zet het kabinet zich er onder andere voor in om de milieu- en klimaatbelasting van de Nederlandse agrosectoren te verminderen. Met het bedrijfsleven heb ik ambitieuze afspraken gemaakt om te werken aan het realiseren van verdergaande energiebesparing, het gebruik en de productie van duurzame energie en de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

Op mondiaal vlak is Nederland op verschillende manieren actief op het vlak van Climate Smart Agriculture. Binnen de EU ondersteunen we het initiatief voor EU-beleid inzake mitigatie en ook binnen het GLB vragen we aandacht voor een groene economie. Nederland heeft het onderwerp Climate Smart Agriculture bovendien binnen de G20 onder de aandacht gebracht. Daarnaast dragen wij bij aan de internationale discussie over Climate Smart Agriculture door Vietnam te steunen in de organisatie van de tweede mondiale conferentie over Landbouw, Voedselzekerheid en Klimaatverandering. Ook zijn we actief op het gebied van het implementeren van goede landbouwpraktijk in ontwikkelingslanden.

Ook internationaal speelt samenwerking het bedrijfsleven een belangrijke rol. In de agenda’s van de topsectoren nemen voedselzekerheid, eco-efficiënte input, de transitie naar een biobased economy en verduurzaming een grote plaats in. Zo kan de kennis die nationaal opgedaan wordt bij de transitie naar groene(re) groei in de landbouw ook internationaal ingezet worden.

De vragen van de VVD-fractie over de gemeenschappelijke marktordening groenten en fruit en de wijze waarop deze in Nederland wordt uitgevoerd, hebben geen betrekking op de informele Raad in Denemarken. Ik zal deze in een later stadium separaat beantwoorden.

In het kader van het GLB vragen de leden van de VVD-fractie of het nodig is om in Europees verband te pleiten voor een minimumpercentage aan steun voor jonge boeren.

De steun voor jonge boeren als onderdeel van de nieuwe systematiek van directe betalingen is vooral bedoeld om jonge ondernemers die een nieuw landbouwbedrijf willen starten, of zij die in de afgelopen 5 jaar bedrijfshoofd zijn geworden, een steun in de rug te geven met een beperkte lump sum betaling per hectare. Ik steun het doel om jonge ondernemers op die manier te ondersteunen, maar ik vind het daarnaast ook belangrijk om gerichte stimulansen te geven voor de ontwikkeling, optimalisering en verduurzaming van landbouwbedrijven. Met (verruimde) mogelijkheden in het plattelandsbeleid, worden, bijvoorbeeld via garantstellingen, actief innovatieve ontwikkelingen en investeringen in het bedrijf van de jonge ondernemer bevorderd.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de krachtsverhouding in de Raad inzake het keuzemenu voor vergroening en welke specifieke maatregelen voor Nederland aan te bevelen zijn. Daarnaast vraagt de VVD-fractie het kabinet naar de inzet en uitvoering van de maatregel om ecologische aandachtsgebieden aan te wijzen.

Inzake het keuzemenu heeft de Europese Commissie in de Landbouw- en Visserijraad van 16 mei een werkdocument gepresenteerd waarmee zij tegemoet wil komen aan een aantal bezwaren die door lidstaten zijn geuit op de voorstellen voor vergroening van de directe betalingen. Op het vlak van de gewasdiversificatie stelt de Commissie een aantal technische aanpassingen voor die de implementatie ervan door lidstaten kan vergemakkelijken. De Commissie toont daarbij begrip voor landbouwbedrijven die nagenoeg geheel uit grasland bestaan. De Commissie stelt tevens voor om landbouwbedrijven die bovengemiddeld deelnemen aan agromilieubetalingen vrij te stellen van de vergroeningseisen («green by definition»). Ook is de Commissie bereid om landbouwers die produceren onder een duurzaamheidscertificaat onder nader te bepalen condities eveneens te beschouwen als «green by definition». Deze handreikingen van de Commissie sluiten zeer nauw aan bij de kabinetsinzet (TK 28 625, nr. 137). Hierin heeft het kabinet aangegeven dat Nederland zich kan scharen achter het voorstel van de Commissie voor vergroening van de directe betalingen mits de maatregelen ook onder Nederlandse omstandigheden voldoende effectief zijn. Voor Nederland biedt de aanwijzing van ecologische aandachtsgebieden vanuit een oogpunt van winst voor milieu, biodiversiteit en klimaat het meeste perspectief. Daarom pleit Nederland ook voor uitbreiding van deze verplichting naar grasland. In dat licht is het verdedigbaar dat het percentage areaal dat boeren dan moeten aanwijzen daarop aan te passen door deze naar beneden bij te stellen. De discussie over de vormgeving van de vergroeningsmaatregelen is nog niet beëindigd. Daarbij zal ik mij actief inzetten voor een eenvoudige uitvoering om de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken.

De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de Less Favoured Areas (LFA).

De Europese Commissie streeft naar een meer transparant en objectief systeem om LFA-gebieden af te bakenen. Hiermee komt ze tegemoet aan bevindingen van de Europese Rekenkamer. De voorgestelde aanpak is voor meerdere lidstaten ingrijpend: een aantal gebieden in Europa komt in de toekomst niet meer in aanmerking voor een vergoeding, terwijl aan de andere kant ook nieuwe gebieden in aanmerking zullen komen. Voor Nederland is er overigens geen overgangsprobleem omdat Nederland geen gebieden kent in de door de Commissie geadresseerde categorie LFA-betalingen. Bij de invulling van het nieuwe nationale plattelandsprogramma 2014–2020 zal besloten worden over de inzet van het LFA-instrumentarium in Nederland.

Inzake de vraag van de VVD-fractie over dierenwelzijn tijdens transport is de inzet van het kabinet om te komen tot inperking van transportduur, met name voor dieren, bestemd voor de slacht. Het kabinet heeft in de EU gepleit voor een maximum transportduur voor deze dieren van 8 uur. Dit kan bijdragen aan beter dierenwelzijn. Daarnaast is inzet van het kabinet de verbetering van transportcondities en verbeterde naleving van de bestaande regels. Het zou mogelijk moeten zijn om dieren binnen 8 uur transportduur bij een slachthuis te krijgen. Steun aan lokale slachthuizen lijkt hiervoor niet noodzakelijk.

CDA

De leden van de CDA-fractie merken op dat beschikbaarheid van grond en grondstoffen (incl. energie) naast arbeid de grootste uitdaging voor de land- en tuinbouwsector in Nederland zijn en vragen welke acties het kabinet onderneemt. Ook vraagt het CDA naar beleidscoherentie als het gaat om productie van biomassa, voedselzekerheid en gebruik van natuurlijke hulpbronnen.

Voor de beantwoording verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie. Ten aanzien van de reductie van CO2-emissie en beschikbaarheid van energie wordt gewerkt aan energiebesparing, duurzame energie en vermindering emissies broeikasgassen bij vee (fermentatie), mestverwerking en opslag. Het beleid is gepositioneerd in de topsectoren Tuinbouw & Uitgangsmateriaal en Agro & Food en in het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren (Innovatie- en Actieprogramma Energie en Klimaat).

Verder vragen de leden van de CDA-fractie op welke wijze de verdere ontwikkeling van de Climate Smart Agriculture wordt ondersteund zowel op nationaal, op Europees, als mondiaal vlak.

Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vragen van de VVD-fractie inzake Climate Smart Agriculture.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat een transitie nodig is naar een meer efficiënte en gedifferentieerde biomassaproductie waarbij de productie van biomassa niet ten koste mag gaan van voedselzekerheid.

De ketens voor toepassingen van biomassa en voor voedselproductie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo worden reststromen uit de voedselketen gebruikt voor toepassingen in de energie- en chemische sector.

Het kabinet zet in op het cascademodel waarbij biomassa eerst ingezet wordt voor farma, food en feedtoepassingen, vervolgens voor non-food toepassingen en tenslotte voor energie. Daarnaast zet het kabinet in op certificering van geïmporteerde biomassa. Hiermee verwacht het kabinet de concurrentie tussen voedsel en andere toepassingen te minimaliseren.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de mogelijkheid om in het GLB zowel een duurzame leefomgeving als een duurzame productiewijze na te streven.

Nederland streeft naar vergroening van de directe betalingen. Daarnaast is het van belang dat ook stimulansen gecreëerd worden voor het investeren in duurzaamheid en innovatie van en in de landbouw. Dat kan mijn inziens zeer goed samengaan en is ook de inzet van het kabinet in de hervorming van het GLB. Beiden dragen bij aan de handhaving en versterking van de concurrentiepositie van de Nederlandse en Europese landbouw. Ik ben daarbij van mening dat de voordelen van de ontwikkeling en toepassing van innovatie in de Europese landbouw ook ten goede kunnen komen voor derde landen. Dat speelt tevens een rol in het kader van de verdere uitwerking en invulling van het onderzoeksprogramma Horizon2020.

De leden van de CDA-fractie stellen dat bij de verduurzamingsopgave slim en gedurfd ondernemerschap onmisbaar is en dat onder andere ook voortgaande technologie- en kennisontwikkeling die aansluit op de praktijk, nodig is, en vragen welke inspanningen geleverd worden.

Het kabinet ondersteunt verduurzaming door kennisontwikkeling en innovatie via het topsectorenbeleid zoals verwoord in de Kamerbrief bedrijfslevenbeleid (TK 32 637, nr. 32). Daarnaast ondersteunt het kabinet de verduurzaming door normstelling en wetgeving, het waar mogelijk wegnemen van belemmeringen in regelgeving en mededinging, stringent toezicht en handhaving met behulp van ketenkwaliteitsystemen, financiële stimulering van koplopers (investerings-regelingen uit het (nieuwe) GLB, fiscale regelingen, de Garantstelling Landbouw en Regeling praktijknetwerken).

Verder vragen de leden van de CDA-fractie op welke wijze het kabinet bijdraagt aan het realiseren van regionale kringlopen in breder perspectief.

Het kabinet zet zich middels diverse beleidslijnen in om kringlopen te realiseren, zoals de duurzaamheidsagenda, biobased economy, het mestbeleid, het topsectorenbeleid inclusief de innovatiecontracten en de greendeals. Zo hebben bedrijven uit verschillende sectoren aangegeven in het kader van de innovatiecontracten van de topsectoren te willen investeren in bioraffinage, mestbewerking en biogas. Verder wijs ik u op de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie inzake biobased economy.

Inzake de vraag van de CDA-fractie betreffende middelrichtlijnen en de belemmeringen door BSE-wetgeving is het de inzet van het kabinet ten algemene om daar waar onnodige belemmeringen bestaan in de transitie naar een groene economie, deze weg te nemen. Wat betreft de BSE-wetgeving is het zo dat deze beperkingen oplegt in het gebruik van dierlijke eiwitten. In de EU is op dit moment een discussie gaande over het gebruik van dierlijke eiwitten in diervoeders. Nederland vindt dat het toelaten van varkensmelen in pluimveevoer en vice versa van belang is uit het oogpunt van duurzaamheid.

Het heeft namelijk diverse voordelen zoals lagere kostprijs diervoeders, gunstiger CO2 footprint, verbeterde diergezondheid, vermindering mestproductie, verbetering dierenwelzijn, verminderde druk op regenwoud, verminderde mondiale vraag naar soja. De voorwaarde hiervoor is dat er geen risico is op opleving van de BSE-epidemie.

Het CDA vraagt of het kabinet de mening deelt dat de beleidsvorming over de biobased economy op zowel nationaal, Europees en mondiaal niveau dient plaats te vinden.

Nederland heeft een sterke uitgangspositie gezien de aanwezigheid van sectoren zoals de chemie, energie, logistiek, water en de agro- en tuinbouwsector. Nederland vormt daarbij de toegangspoort tot Europa voor groene grondstoffen met duurzaamheid als randvoorwaarde. Dit betekent inzetten op nationale beleidsvorming via een structurele innovatieaanpak, op basis van cascadering en efficiënter gebruik van biomassa en reststromen Nederland economische kansen kan bieden. De transitie naar een biobased economy is in sterke mate afhankelijk van importen van biomassa en op internationaal onderscheidende kennisontwikkeling en innovatie. Dat leidt er mede toe dat de inzet van de overheid wordt gekenmerkt door een sterke internationale en Europese oriëntatie, waarbij naast technologische oplossingen, vooral ook aandacht is voor gerichte onderzoeks- en innovatieprogramma’s en een transparant kader voor duurzaamheid, marktontwikkeling, infrastructuur, logistiek en beleidsinstrumentarium. Daarbij is nauwe aansluiting bij Europese onderzoeks- en innovatiefondsen, waaronder de «Common Strategic Framework for Research and Innovation:Horizon2020» een belangrijk instrument. De Commissie ziet de kennis- en innovatieagenda als essentieel om tot een bio-economie te komen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet de mening deelt dat de Nederlandse kennis van landbouw, watermanagement en voedselproductie beschikbaar dient te komen voor verduurzaming en efficiëntieverbetering in die delen van de wereld waar de vraag naar voedsel toeneemt.

Ik heb samen met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken uw Kamer een beleidsbrief over voedselzekerheid gestuurd. Voor de implementatie van deze brief zet ik het voor mij beschikbare beleidsinstrumentarium in. Nederland heeft een koppositie in de agrarische kenniswereld door kennis te delen met anderen. Dat geldt ook voor mijn beleid op het gebied van voedselzekerheid. Zowel nationaal, op EU-vlak als internationaal ontwikkelt zich nu een scala aan activiteiten zoals de JPI FACCE (Joint programming Initiative Agriculture, Food Security and Climate Change) als onderdeel van de Europese onderzoeksprogrammering en onze deelname in de Global Research Alliance on Agricultural Greenhouse Gases om te borgen dat kennis uit Westerse landen ook toegankelijk komt voor armere landen.

Ten aanzien van de acties die worden ondernomen voor het optimaliseren en verduurzamen van kringlopen en de productie van biomassa in de landbouw, bosbouw, visserij en andere sectoren verwijs ik u naar bovenstaande antwoorden en naar de antwoorden op de vragen aan de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot duurzaamheidscriteria voor vaste- vloeibare en gasvormige biomassa voor energietoepassingen.

Voor vloeibare biomassa voor energie zijn duurzaamheidseisen vastgelegd in de Richtlijn voor hernieuwbare energie (RED). Deze zijn in Nederland intussen al wettelijk geïmplementeerd. Wat vaste en gasvormige biomassa betreft komt de Commissie naar verwachting de komende maanden met een voorstel of en hoe zij duurzaamheidseisen voor deze typen biomassa voor energie wil toevoegen aan de Europese regelgeving. Het kabinet is voorstander van Europees geharmoniseerde duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa voor energie. Samen met de energiesector zetten we ons in om de Commissie tot een positief besluit te bewegen. Daarnaast is het Kabinet met de energiesector in overleg om, zolang er nog geen Europese regelgeving is, via een vrijwillige afspraak de duurzaamheid van biomassa voor energie, en het monitoren hiervan, te waarborgen.

Inzake indirecte effecten van landgebruik bij duurzaamheidsbeoordeling biobrandstoffen is de verwachting dat de Europese Commissie in de komende maanden met een voorstel komt om de indirecte landgebruikseffecten mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling van biobrandstoffen. Nederland is er voorstander van dat zowel directe als indirecte emissies worden meegenomen in de beoordeling van de broeikasgasprestatie van biobrandstoffen. Daarnaast zal de Europese Commissie dit jaar voor de eerste keer met een rapportage komen over de wijze waarop de sociale elementen in de richtlijn zijn ingevuld. Tevens bereidt de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa (Commissie Corbey) een advies voor op welke wijze de sociale elementen op een goede transparante manier kunnen worden vormgegeven in deze richtlijn.

Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen naar een terughoudende opstelling in het licht van het controversieel verklaren van een aantal brieven over biobased economy.

De inbreng van het kabinet op het EU-voorstel over de Strategie Bio-economie en het fiche over de mededeling bio-economie zal in lijn zijn met de kabinetsreactie op het SER advies «Meer chemie tussen groen en groei» die in september 2011 als bijlage bij de brief «Naar de top, het bedrijvenbeleid in actie» (TK 32 637, nr. 15) naar de Kamer is gezonden.

Verder vraagt de fractie van de partij voor de Dieren naar de gevolgen van de productie van biomassa, voor voedselzekerheid en doelstellingen op het vlak van biodiversiteit en klimaat.

Het voedselzekerheidsbeleid van het kabinet is erop gericht om de zelfredzaamheid van onze partnerlanden te vergroten. De stijgende mondiale vraag naar landbouwproducten biedt hiervoor kansen. Ik deel de mening dat het onwenselijk zou zijn als er verdringing van voedselgewassen plaats zou vinden. Om bij te dragen aan de duurzaamheid van biobrandstoffen is een round table biofuels, waarin men nadenkt over eisen waaraan een duurzame productie van biobrandstoffen moet voldoen. Zowel voedselzekerheid als klimaat en biodiversiteit zijn aspecten waarop de eisen anticiperen.

Waar het gaat om de vraag van de fractie van de Partij voor de Dieren over biobrandstoffen en palmolie zijn voor biobrandstoffen zijn wettelijke duurzaamheidseisen vastgelegd in de Europese Richtlijn voor hernieuwbare energie en de Nederlandse wetgeving.

Het gebruik van biobrandstoffen, waaronder biobrandstoffen met als grondstof palmolie, moet daarbij leiden tot minimaal 35% broeikasgasemissiereducties, mag biodiversiteitsrijke gebieden en primair bos niet schaden en mag ook niet leiden tot aantasting van veen. Alleen biobrandstoffen die aan deze wettelijke duurzaamheidseisen voldoen mogen meegeteld worden bij het behalen van de hernieuwbare energiedoelstelling, d.w.z. 10% hernieuwbare energie in vervoer. Bedrijven dienen dit te rapporteren aan Nederlandse Emissie autoriteit (NEa) die daarop toeziet. Daarbij heeft Nederland bij de Europese Commissie herhaaldelijk aangegeven dat naast directe ook indirecte emissies moeten meegenomen in de beoordeling van de broeikasgasprestatie van biobrandstoffen. De Europese Commissie zal hierover met een voorstel komen. Deze wettelijke eisen gelden alleen voor biobrandstoffen. Voor palmolie die voor andere toepassingen, zoals voedsel en veevoer, wordt gebruikt gelden deze wettelijke duurzaamheidseisen niet, alhoewel er wel op vrijwillige basis aan certificeringssystemen voor zijn ontwikkeld en worden toegepast.

Ten slotte vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren aandacht voor de gevolgen van de productie van veevoer en vraagt de veestapel te verkleinen.

Het kabinet ondersteunt de ambitie en aanpak van markt- en ketenpartijen in de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij en de Commissie van Doorn om de nutriënten- en grondstofkringlopen vergaand te sluiten en te verkleinen. De ambitie van het kabinet is dat op termijn alle veevoergrondstoffen duurzaam geproduceerd zijn. Dat wil zeggen met minimale impact op klimaat en milieu en met oog voor sociale omstandigheden, goede landbouwpraktijken en effecten op de mondiale biodiversiteit. Het kabinet verwelkomt de inspanningen van het bedrijfsleven om per 2014 in het veevoer alleen nog duurzame soja- en palmolie-grondstoffen te verwerken die geproduceerd zijn volgens de criteria van de Round Tables for Responsible Soy and Palmoil (RTRS en RTRP). Het kabinet is ervan overtuigd dat met deze aanpak meer resultaat wordt geboekt dan met een actieve verkleining van de omvang van de veestapel.

Naar boven