21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1306 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 juni 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brieven van 4 juni 2021 over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1303) en over het verslag Landbouw- en Visserijraad 26-27 mei 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1304).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 juni 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 15 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Jansma

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Inleiding

Hierbij stuur ik uw Kamer de antwoorden op de schriftelijke vragen die zijn gesteld op 7 juni 2021 door de VVD, D66, CDA, GroenLinks, PvdD en SGP-fracties over de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13 t/m 15 juni 2021. De overige vragen die gesteld zijn zal ik binnen de driewekentermijn beantwoorden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 14 en 15 juni 2021 en het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei 2021. Deze leden hebben hier nog wel enkele vragen en opmerkingen over.

Voedselsystemen, innovatie en beheer van natuurlijke hulpbronnen

Beter beheer van natuurlijke hulpbronnen vraagt grote aanpassingen van boeren, tuinders en andere ondernemers in de voedselketen, zo schrijft het kabinet. Verwezen wordt naar de energietransitie. Toch zijn beide ambities niet per definitie complementair aan elkaar. Waar provincies doelstellingen willen bereiken bij de energietransitie, zien de leden van de VVD-fractie soms landbouwgrond verdwijnen voor zonneweides. Landbouwgrond die juist hard nodig is om een balans te creëren bij het streven naar kringloop- of emissiearme landbouw. Hoe gaat het kabinet die balans zoeken en hoe draagt zij eraan bij dat de geformuleerde ambities behapbaar uitvoerbaar zijn voor de agrarisch ondernemer?

Antwoord

In de regionale energiestrategieën (RES) van de 30 RES-regio’s wordt ruimte geclaimd voor zowel zonneparken als windmolens. In de RES-en wordt verder het belang van het sparen van open ruimte benadrukt, onder andere toepassing van de «zonneladder»: het uitgangspunt dat eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden van daken en bebouwd gebied voordat wordt gekeken naar zonneparken op landbouw- en natuurgrond.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (Kamerstuk 34 682, nr. 27), wordt als richtinggevend principe benoemd dat landbouw ontwikkelruimte moet krijgen in «goed geschikte gebieden», om zoveel mogelijk de omslag naar kringlooplandbouw te kunnen maken. In andere gebieden vindt deze omslag meer in samenhang met andere functies plaats. Windenergie kan daarbij soms bijdragen aan het verdienmodel van de landbouw zonder ten koste te gaan van landbouwgrond. Voor zonne-energie geldt altijd de eerdere genoemde terughoudendheid voor gebruik van landbouw- en natuurgrond. Het kabinet zet bovendien in op het bij voorkeur stimuleren van zon op daken.

Er wordt verwezen naar de Green Deal/Farm to Fork-strategie. Hierover horen de leden van de VVD-fractie zorgen bij boeren. Percentuele reductiedoelstellingen op allerlei terreinen, zoals op het gebruik van pesticiden, kunstmest en de aanwezigheid van nutriënten roepen vragen op of Nederland hier niet onevenredig wordt benadeeld ten opzichte van andere Europese lidstaten. Dat zouden de leden van de VVD-fractie onwenselijk vinden. Graag ontvangen deze leden hier een reactie van het kabinet op. Eerder hebben deze leden om een impactanalyse gevraagd. Er ligt schijnbaar al een dergelijke analyse klaar bij de Europese Commissie, maar deze is nog niet beschikbaar. Ondertussen dragen recente berichtgevingen bij aan de zorgen van de leden van VVD-fractie. Hoe kunnen zij een afgewogen beslissing maken als ze nog geen inzicht hebben in de gevolgen van Green Deal/Farm to Fork-strategie? Zij horen graag op welke momenten de Kamer haar controlerende en kaderstellende verantwoordelijkheid kan uitoefenen.

Antwoord

De kwantitatieve reductiedoelstellingen in de «Van boer tot bord»-strategie zijn streefdoelstellingen die voor de EU als geheel in 2030 moeten worden gehaald, geen doelstellingen per lidstaat. De Europese Commissie beoogt deze doelstellingen te realiseren middels de Nationaal Strategische Plannen en via herziening van wetgeving. Aan de Nederlandse uitwerking van het Nationaal Strategisch Plan wordt nu gewerkt, waarbij ook de uitkomst van de onderhandelingen over het nieuwe GLB nog invloed hebben. Daarnaast zal ook wetgeving worden herzien, die standaard van een impact analyse wordt voorzien. Zodra voorstellen hiertoe worden gepubliceerd zal ik uw Kamer op de gebruikelijke wijze over de voorgenomen kabinetspositie informeren.

Ik heb geen reden om aan te nemen dat Nederland hierbij onevenredig wordt benadeeld. Het is echter wel mogelijk dat realisatie van de doelen die in de verschillende strategieën worden gedefinieerd tot veranderingen kunnen leiden, ook voor de Nederlandse land- en tuinbouwsector. Daarom is het belangrijk dat de Commissie met een analyse van de potentiële impact komt. Ik ben dan ook in afwachting van de ex-ante studie van de Europese Commissie die moet bijdragen aan een beter inzicht in de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie als geheel. Ik zal daar uw Kamer over informeren. Wel ben ik van mening dat een ex-ante studie naar de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie gericht zou moeten zijn op álle in de strategie aangekondigde maatregelen – en niet slechts op een selectie van de maatregelen. Een dergelijke studie zou dus moeten ingaan op de (bedrijfs)economische, maar ook milieu en sociale effecten.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van innovatie in de land- en tuinbouw. Dit draagt immers bij aan de verduurzaming van de sector. Deze noodzakelijke verduurzaming vraagt echter om ingrijpende aanpassingen bij boeren en tuinders. De leden van de VVD-fractie willen dan ook graag van de Minister weten hoe zij waarborgt dat de verduurzaming behapbaar en betaalbaar blijft voor deze ondernemers. De Minister schrijft dat zij de uitdagingen waar het voedselsysteem voor staat herkent en erkent. Deze leden zijn van mening dat CRISPR-Cas een belangrijk puzzelstuk is in de totale puzzel van een weerbaar, veilig en eerlijk voedselsysteem. Deelt de Minister deze opvatting en is zij bereid om naast precisielandbouw ook CRISPR-Cas aan te halen als voorbeeld en dit blijvend onder de aandacht te brengen?

Antwoord

Ik deel de opvatting van de leden dat nieuwe veredelingstechnieken kunnen bijdragen aan verduurzaming en het behalen van de doelen van de Sustainable Development Goals en de «Van boer tot bord»-strategie. Dit wordt ook onderschreven door de studie van de Europese Commissie betreffende nieuwe genomische technieken.1 Lidstaten hebben, tijdens de Landbouw- en Visserij Raad van 26 en 27 mei jl., een constructieve gedachtewisseling en bespreking over de studie gevoerd en de Europese Commissie heeft een effectenbeoordeling voor beleidsopties aangekondigd. Dit sluit aan bij de Nederlandse inzet op dit terrein. Ik zal in de relevante gremia de urgentie blijven benadrukken voor de noodzaak van toekomstbestendige en doeltreffende wet- en regelgeving om nieuwe veredelingstechnieken te kunnen gebruiken, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden.

Ontwikkelingen EU-Biodiversiteitsstrategie 2030

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie meerdere doelstellingen wil gaan invoeren op het gebied van natuurbeheer en natuurherstel. Hierbij wordt aangegeven dat er wettelijke bescherming zou moeten komen voor 30% van het landoppervlak en 30% van het zee-oppervlak. Deze leden vragen dan ook aan de Minister wat de gevolgen zijn van een dergelijke richtlijn. Zij vragen de Minister tevens om inzichtelijk te maken hoeveel procent van het Nederlandse zee- en landoppervlak momenteel beschermd is. Ook geeft de Europese Commissie aan dat er duidelijke instandhoudingsdoelen nodig zijn. De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de Minister waarborgt dat er realistische instandhoudingsdoelstellingen komen. Ook willen deze leden weten hoe dergelijke doelstellingen andere belangrijke ontwikkelingen op andere beleidsterreinen zo min mogelijk belemmerd worden. Ook de gevolgen van de beoogde juridisch-bindende natuurhersteldoelstellingen baren deze leden zorgen. Graag ontvangen zij een reflectie van de Minister op de bovenstaande punten.

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

De toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

De leden van de VVD-fractie hebben in de brief van de Minister over de geannoteerde agenda gelezen dat er geen vernieuwing aan zal komen van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid. Desalniettemin zijn de leden benieuwd naar de gevolgen van de implementatie van het huidige beleid. Graag ontvangen deze leden een reflectie van de Minister op dit punt.

Antwoord

De Commissie geeft aan dat een grote herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid op dit moment niet aan de orde is, maar dat de komende jaren de focus zal liggen op implementatie van het huidige beleid. De Commissie legt daarbij veel nadruk op de modernisering van het controlesysteem. Ik onderschrijf dat verbeteringen in het controlesysteem hard nodig zijn, maar wil hierbij ook aangeven dat een eenzijdige focus op handhaving en controle onvoldoende is. Er zijn ook positieve prikkels nodig voor de visserij om mee te werken, zoals meer ruimte voor innovatie.

Deze leden zijn tevens teleurgesteld in het definitieve verbod op pulsvissen. Zij zouden dan ook graag van de Minister willen weten hoe innovatie in de visserij gestimuleerd zal worden. In diezelfde brief geeft de Minister aan dat Covid-19 en Brexit grote invloed hebben op de visserijsector. Zou de Minister concreter kunnen ingaan op de exacte gevolgen van deze twee ontwikkelingen? Welke concrete stappen worden er gezet om de verduurzaming in de visserijsector op een betaalbare en behapbare wijze te stimuleren?

Antwoord

Voor het stimuleren van innovaties zijn middelen beschikbaar, zowel nationale middelen uit het Noordzee Akkoord als middelen uit het nieuwe Europese fonds EMVAF. Om vissers daarbij te ondersteunen wordt in het kader van de kottervisie een innovatieagenda opgesteld met concrete doelen en ondersteuning bij het uitwerken van ideeën en het omzetten van ideeën in subsidiabele projectvoorstellen. Op dit moment staan twee regelingen voor innovatie in de visserij open, waarbij de voorwaarde is dat het innovatieproject bijdraagt aan een verduurzaming van de visserijsector.

De gevolgen van Brexit worden in kaart gebracht met de economische impactanalyse waarom het lid Lodders heeft gevraagd met een motie (Kamerstuk 33 450, nr. 93). De gevolgen van Covid-19 voor de visserijsector waren vooral gelegen in gederfde inkomsten als gevolg van verminderde marktafname, waarvoor reeds regelingen getroffen zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en Visserrijraad op 14 en 15 juni 2021. Zij wensen de Minister enkele vragen voor te leggen en voor enkele andere belangrijke zaken aandacht te vragen.

GLB

De leden van de D66-fractie lezen dat het helaas niet gelukt is om tot een akkoord te komen over het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). Zij lazen dat de Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie de onderlinge verschillen nog niet konden overbruggen. Kan worden toegelicht wat de grootste verschillen zijn tussen de standpunten van de Raad en het parlement? Klopt het dat het parlement vooruitstrevender is met het vergroenen van het GLB dan de Raad? Zo ja, hoe komt dit? Op welke punten heeft Nederland zich tegen het voorstel van het parlement uitgesproken?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni. Het GLB zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni weer aan bod komen. Daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Ook lezen de leden van de D66-fractie dat daarnaast belangrijke voorstellen te weinig waren uitgewerkt om de consequenties goed te kunnen overzien. Welke voorstellen waren dit? Welke lidstaten wilden niet verder onderhandelen met het parlement?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni. Het GLB zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni weer aan bod komen. Daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Nederland heeft het standpunt ingenomen dat subsidiariteit van belang is en dat vanwege de verschillen tussen de lidstaten de verplichtingen van de conditionaliteit aangepast moeten kunnen worden aan de landelijke omstandigheden. Welke verschillen zouden hier kunnen ontstaan en wat doet dit voor het gelijke speelveld in Europa wanneer deze verschillen zich ontwikkelen? Waarom moet het mogelijk zijn dat deze verschillen moeten kunnen ontstaan?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni. Het GLB zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni weer aan bod komen. Daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Deze leden lezen dat de Minister zich tegen sociale conditionaliteit heeft uitgesproken als onderdeel van het GLB. Erkent de Minister dat in Europa en ook Nederland wel degelijk mensen onder leef- en arbeidsomstandigheden werken die niet voldoen aan wettelijke eisen? Zo ja, wat is dan de reden dat de Minister zich tegen sociale conditionaliteit heeft uitgesproken welke zou bijdragen aan het verbeteren van de leef- en werkomstandigheden van miljoenen arbeiders in de landbouw? De Minister geeft aan dat sociale conditionaliteit zorgt voor veel administratieve en uitvoeringslasten. Waar wordt dit op gebaseerd en wegen deze lasten niet op tegen verbeterde arbeidsomstandigheden? Hoe past sociale conditionaliteit in het gelijke speelveld waar de Minister vaak op doelt en kan dit niet juist zorgen voor het gelijke speelveld op de arbeidsmarkt?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni. Het GLB zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni weer aan bod komen. Daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen dat het GLB verdere vertraging kan oplopen door het wederom niet bereiken van een akkoord. Is het mogelijk dat vertraging optreedt? Welke tijdslijn wordt tot op heden gevolgd?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni. Het GLB zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni weer aan bod komen. Daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Visserij

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat in de Raad zal worden gesproken over de toekomst van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid. Deze leden lezen dat de Minister de Commissie gaat verzoeken de aanlandplicht te evalueren en te kijken naar beter werkbare alternatieven. Kan de Minister toelichten welke alternatieven zij zelf voor ogen heeft en nader toelichten waarom zij dit nodig acht?

Antwoord

De aanlandplicht wordt momenteel werkbaar gemaakt door middel van verschillende uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden telkens tijdelijk gegeven, waardoor er continu veel onzekerheid is bij vissers over de toekomst. Deze onzekerheid frustreert de implementatie van het GVB op andere vlakken, zoals de modernisering van het controlesysteem. Daarom is het goed dat er, met het oog op de toekomst, wordt nagedacht over werkbare alternatieven die eveneens een verbeterde selectiviteit alsmede het tegengaan van voedselverspilling stimuleren. Er liggen in dit kader nog geen concrete alternatieven op tafel. De sector werkt aan het pilot project Fully Document Fisheries waarin gekeken wordt of automatische vangstregistratie met camera’s aan boord mogelijk is. Ik volg met interesse de voortgang van dit project, maar het is momenteel niet duidelijk of een registratieplicht een werkbaar alternatief is voor de aanlandplicht en of hiermee voldoende invulling gegeven wordt aan de onderliggende doelen van de aanlandplicht.

Is zij het eens met de leden van de D66-fractie dat enig alternatief op de aanlandplicht alleen kan worden toegepast als deze effectiever is dan de huidige controle op de quota?

Antwoord

Een alternatief op de aanlandplicht zou de doelen van de aanlandplicht moeten onderschrijven; stimuleren van een betere selectiviteit van vistuigen en het tegengaan van voedselverspilling. Toezicht op het quotum behoort niet tot de doelen van de aanlandplicht.

Hoe ziet zij het gebruik cameratoezicht en van Remote Electronic Monitoring (REM) in het werkbaarder en effectiever maken van de aanlandplicht? Is dit meegenomen in haar oordeel dat de aanlandplicht moet worden geëvalueerd? Kan de Minister bij de Commissie aangeven dat in de evaluatie moet worden meegenomen hoe deze instrumenten de aanlandplicht mogelijk werkbaarder en effectiever kunnen maken?

Antwoord

Ik ben niet tegen de inzet van camera’s voor het verbeteren van de effectiviteit van het toezicht en daarmee de nalevingsbereidheid. Echter, staat nog niet vast dat de inzet van camera’s de effectiviteit van het toezicht en daarmee de nalevingsbereidheid daadwerkelijk verbeterd. Uit verschillende studies is gebleken dat het gebruik van cameratoezicht en van Remote Electronic Monitoring, alleen effectief is indien er actieve medewerking is van vissers. Zo moeten de camera’s aan boord schoon en droog gehouden worden, anders zijn de beelden niet goed bruikbaar. Er is tijd nodig om de effectiviteit van cameratoezicht te onderzoeken. Zo is op dit moment niet duidelijk of overtredingen op de aanlandplicht (met alle uitzonderingen) effectief geconstateerd kunnen worden met behulp van camerabeelden en of de beelden in de rechtbank geaccepteerd wordt als bewijslast. Ik wil bij de Europese Commissie aangeven dat hier aandacht voor moet zijn en dat er Europese samenwerking nodig is om het controlesysteem met cameratoezicht te standaardiseren.

Kan de Minister een stand-van-zaken geven over de opstart van de pilots voor de toepassing van cameratoezicht en aangeven wanneer zij verwacht tot invoering van de plicht over te kunnen gaan?

Antwoord

Nederland is voornemens om allereerst een technische haalbaarheidsstudie uit te voeren, met daarin een advies voor het soort systemen aan boord en aan wal (voor bijvoorbeeld dataopslag en -analyse) en of naast camera’s nog andere middelen kunnen bijdragen aan een goede monitoring op naleving van de aanlandplicht. Naar verwachting zijn de resultaten hiervan na de zomer bekend en deze zullen gebruikt worden bij de verdere uitwerking van het pilotproject. De daadwerkelijke plicht om cameratoezicht toe te passen bij de aanlandplicht zal 24 maanden na publicatie van de wijziging van de controle verordening voor visserij in werking treden.

Kan de Minister daarnaast een stand-van-zaken geven over de verbeteringen die aan de hand van het Europese rapport over ontoereikende controles op de aanlandplicht zijn doorgevoerd en de reactie van de Europese Commissie op het antwoord van Nederland op dit onderzoek?

Antwoord

De Europese Commissie heeft op 25 en 26 november 2020 een audit uitgevoerd op maatregelen die Nederland neemt om toe te zien op naleving van de aanlandplicht en op volledige registratie van discards. Op 6 april 2021 heeft de Europese Commissie het conceptrapport met haar bevindingen gedeeld met Nederland, waarop Nederland op 1 juni mei 2021 een reactie heeft verstuurd. De Europese Commissie stuurt in haar bevindingen sterk aan op inzet van camera’s in het toezicht op de aanlandplicht, waarvan Nederland aangeeft dat de effectiviteit hiervan nog niet vast staat en eerst met pilotstudies nader onderzocht moet worden.

Dierenwelzijn

De leden van de D66-fractie zien in hetgeen deze Raad aan de orde komt ook nog de gelegenheid om zich positief uit te spreken over een ontwikkeling in Duitsland op het gebied van dierenwelzijn. Deze leden hebben namelijk met veel interesse kennisgenomen van het Duitse besluit om het afmaken van hanenkuikens vanaf komend jaar te verbieden.2 Zij hebben begrepen dat Zwitserland Duitsland al eerder voorging en ook Frankrijk aan het einde van dit jaar met een verbod zal komen. Deze leden zijn benieuwd hoe de Minister aankijkt tegen deze verboden vanuit het Nederlandse perspectief en of er in Nederland soortgelijke ontwikkelingen zijn. In Duitsland wordt om nadere invulling te geven aan het verbod ingezet op embryoselectie. Welke ontwikkelingen spelen hierop in Nederland? Zet de Minister ook in op het stimuleren van dit soort technieken en andere best practices om zo een alternatief voor het hakselen van hanenkuikens te bieden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad en hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat door het doelgericht verzamelen en verwerken van data het mogelijk wordt dieren of gewassen gedurende de teelt precies op maat de juiste zorg naar tijd en plaats te bieden. Hierdoor wordt een optimale ontwikkeling van de teelt gerealiseerd met minder emissies en verspilling van grondstoffen. Deze leden zien dat data overal een steeds prominentere rol gaan spelen, ook binnen de landbouw. Daarbij is het wel van belang dat agrariërs grip houden op wat er met hun waardevolle data gebeurt en daar ook zelf (financieel) van kunnen profiteren. Zij vragen de Minister op welke wijze er op Europees niveau aandacht wordt besteed aan de datapositie van onze boeren.

Antwoord

Mijn ambitie is om de ambitie om de maatschappelijke en economische positie van de boer te versterken. Ook als het gaat om zijn of haar datapositie. In zijn algemeenheid volgt het Ministerie van LNV hierbij de algemene lijnen van de Datadeelvisie die is opgesteld in het kader van de Nationale Digitaliseringsstrategie.

Op Europees schaalniveau bestaat de Code of Conduct on Agricultural Data Sharing by Contractual Agreement, die vanuit vertegenwoordigers van de Europese agrarische sector en vertegenwoordigers van toeleveranciers is opgesteld. Ook op nationale schaal bestaan dergelijke initiatieven om de zeggenschap over data te borgen in contracten tussen agrarisch ondernemers en toeleveranciers.3

Momenteel wissel ik in Europees verband van gedachten over de bijdrage van dergelijke initiatieven aan de datapositie en datasoevereiniteit van de boer, teler en tuinder en zoek ik uit of deze initiatieven voldoende bijdragen aan grip op data vanuit het perspectief van agrariërs.

Hoe wordt ervoor gezorgd dat boeren grip houden op wat er met hun data gebeurt, zij zoveel mogelijk zelf eigenaar zijn en blijven van deze data en daar uiteindelijk ook zelf van kunnen profiteren?

Antwoord

Zie het antwoord op de vorige vraag. Aanvullend hierop ondersteun ik de ontwikkeling van een datadeel-infrastructuur in de open teelten waarbij de boer regie houdt over toegang en gebruik van zijn gegevens. Deze datadeel-infrastructuur wordt gerealiseerd in de PPS Precisielandbouw 4.0 waarvan fase 2 dit jaar van start gaat. Ervaringen in de melkveehouderij waar een machtigingensysteem is gerealiseerd worden hierbij meegenomen. Zo mogelijk verbind ik bovengenoemde initiatieven in een constructieve samenwerking.

In hoeverre hebben agrariërs zicht en grip op hoe de data die zij leveren aan fabrikanten van bijvoorbeeld gewasbeschermingsmiddelen of tractoren worden gebruikt voor adviezen die op basis van deze data worden geleverd?

Antwoord

Afhankelijk van de voorwaarden in het contract met de leverancier van dergelijke diensten of apparatuur, heeft een agrarisch ondernemer meer of minder zeggenschap over deze data.

Tegelijkertijd kan het leiden tot nieuwe afhankelijkheden van de boer aan externe dienstverleners, verlies van autonomie, aantasting van privacy en marktmanipulatie. Het delen van data vraagt dus om een zorgvuldige balans tussen de belangen van de agrarisch ondernemer, toeleveranciers (van bijvoorbeeld soft- en hardware), adviseurs, ketenpartijen en de overheid.

De Code of Conduct, zoals eerder genoemd, kan bijdragen aan een meer verantwoord en eerlijk gebruik van boerendata. Om de positie van de boer te versterken zou deze Code of Conduct mogelijk kunnen worden aangepast zodat deze meer bescherming en ondersteuning biedt voor de datasoevereiniteit van de boer. Nederland is een voorstander van een gezamenlijke actie van de EU-lidstaten om die bijdraagt aan de datasoevereiniteit van de boer zodat zijn/haar innovatief vermogen kan worden vergroot.

Kan de Minister tevens aangeven hoe zij kijkt tegen de rol die (het eigendom van) data kan spelen met betrekking tot het verdienmodel van boeren, bijvoorbeeld in relatie tot het benutten van data (en de waarde die dit vertegenwoordigt) door boeren zelf?

Antwoord

Nieuwe verdienmodellen voor de boer kunnen een positieve stimulans zijn voor het delen van data met derden. Kansen liggen bijvoorbeeld in directe verkoop van data maar ook in realisatie van nieuwe maatschappelijke verdienmodellen en waardenketens. Zo kan gedacht worden aan verdienmodellen voor het realiseren van met data onderbouwde kringlooplandbouwdoelen, nieuwe ketenconcepten zoals korte ketens en transparantie in productieomstandigheden. Deze mogelijkheden zijn in een vroege fase van ontwikkeling.

Hoe wordt er zorg voor gedragen dat boeren niet alleen zelf grip op en eigenaarschap van data hebben, maar dat zij de «grondstof» data tevens zelf kunnen benutten door er daadwerkelijk bruikbare informatie van te maken?

Antwoord

In het publiek-private project Precisielandbouw 4.0 werken bedrijven en kennisinstellingen aan een data-architectuur waarin de positie van de boer, met name die in de vollegrondsteelt, centraal komt te staan. Daarbij zal o.a. gebruikt gemaakt worden van andere initiatieven en ervaringen op dit gebied zoals vanuit de melkveehouderij. In het kader van de uitwerking van de Kringlooplandbouw visie wordt verkend hoe met behulp van digitale data de doelen uit deze visie nader kunnen worden onderbouwd en vervolgens gemonitord. Dit kan bruikbare inzichten geven voor zowel boeren als voor het beleid.

Op dit punt hebben de leden van de CDA-fractie ook nog enige vragen over de specifieke casus van stamboekdata in de rundveesector. Deze leden vragen de Minister of zij het, gelet op een eerlijke datapositie voor boeren, belangrijk vindt dat de gegevensverzameling en het beheer van stamboekgegevens van rundveehouders op onafhankelijke wijze (en dus niet via één commerciële speler) plaatsvindt, zodanig dat de afgifte van gegevens zoveel mogelijk vrijwillig plaatsvindt en veehouders de producent van de database van hun diergegevens zijn. Zij vragen de Minister inzichtelijk te maken hoe de gegevensverzameling voor zowel de Europese verplichting tot Identificatie en Registratie (I&R) als de registratie van stamboekdata in de rundveesector georganiseerd is, welke spelers daarin een belangrijke rol spelen en toebedeeld hebben gekregen van de overheid en hoe dit historisch gezien tot stand is gekomen. Klopt het dat bij deze gegevensverzameling een commerciële speler die handelt in dieren en genetisch materiaal alle I&R-gegevens van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verkrijgt en de verzameling van stamboekgegevens voor de meeste veehouders via deze commerciële organisatie verloopt alvorens de gegevens in de stamboekdatabase geregistreerd kunnen worden? Is de rundveehouders in deze casus zelf de producent van de stamboekdatabase die door deze commerciële speler wordt verhandeld of is dat de commerciële partij als producent van de database? Kan de Minister tevens aangeven in hoeverre de wijze waarop dataverzameling plaatsvindt in de rundveesector, waarbij I&R-gegevens en stamboekgegevens (vaak onbewust en ook ongewild) gedeeld worden met een commerciële speler, past bij de Nederlandse visie op datadeling tussen bedrijven?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrepen dat er tijdens de afgelopen «supertriloog» nog geen deal rond het GLB is gesloten. Zij concluderen hieruit dat er in de komende informele Landbouw- en Visserijraad nog gesproken gaat worden over de verdere positiebepaling ten opzichte van de Europese Commissie en het Europees parlement. De leden van de GroenLinks-fractie sturen graag nog een beetje bij en hopen dat de Minister binnen de Raad een ambitieus geluid laat horen. Het GLB moet immers in lijn zijn met de Green Deal, Farm2Fork-strategie en biodiversiteitsstrategie.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het verslag van de Minister dat de verschillen tussen de partijen vooral lagen op het ambitieniveau voor de groene architectuur van het GLB, inclusief de mate waarin de doelen van de Green Deal een plaats moeten krijgen in het GLB en dus de eco-regelingen en de conditionaliteit via de Goede Landbouw- en Milieucondities (GLMCs). De leden van de GroenLinks-fractie hebben hier ook meerdere malen aandacht voor gevraagd. Daarnaast is een verschil tussen de Raad, Commissie en parlement de mate waarin inkomenssteun verbonden wordt aan het naleven van wet- en regelgeving op het gebied van arbeid- en werkomstandigheden (sociale conditionaliteit). De Minister geeft aan dat Nederland nog wel aanknopingspunten zag in het laatste voorstel van het parlement. Welke aanknopingspunten waren dit? Kan de Minister ingaan op hoeveel ruimte er nog is voor aanpassingen in het standpunt van de Raad in deze elementen?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni. Het GLB zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni weer aan bod komen. Daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

De leden van de GroenLinks-fractie willen nogmaals aandacht vragen voor GLMC9 over de groene architectuur, hier is immers nog geen deal over gesloten. Heeft de Minister al meer inzicht in het budget voor het nieuwe Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) nu klimaat en water als nieuwe doelen worden toegevoegd? Deze leden zijn ook benieuwd wat de mogelijkheden op grasland zijn voor landschap in relatie tot GLMC9. Zij hebben namelijk begrepen dat mogelijk GLMC9 alleen toepasbaar zal zijn op akkerland. Kan de Minister hier meer inzicht in geven? Deze leden horen ook graag hoe artikel 18, waarin gebiedsgerichte toepassing uitgewerkt wordt, ingevuld zal worden in het Nationaal Strategisch Plan (NSP). De leden van de GroenLinks-fractie zijn daarnaast benieuwd in hoeverre er mogelijkheden zijn om beperkingen voor het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen op te nemen in de conditionaliteit.

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni. Het GLB zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 28 en 29 juni weer aan bod komen. Daarom zal deze vraag binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de reactie van de Minister op het EU-actieplan voor de biologische sector. Veel boeren in deze sector lopen er echter tegenaan dat een deel van het agrarisch onderzoek niet toepasbaar is op hun productiemethode. Daarom heeft de Europese Commissie in het actieplan gesteld 30% van het onderzoeks- en innovatiegeld binnen de landbouw in te willen zetten voor de biologische sector. Wat vindt de Minister van dit specifieke onderdeel? Wil zij er ook voor zorgen dat er meer geld beschikbaar komt voor dergelijk onderzoek? Zo ja, heeft zij al ideeën hoe dit er uit gaat zien en kan zij die met de Kamer delen?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Als laatste willen de leden van de GroenLinks-fractie graag weten welke ambitie Nederland heeft voor het implementeren van onderdelen en doelen van de Green Deal in NSP tijdens de looptijd van het GLB 2023–2027.

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat er voor vissers een foutmarge is bij het schatten en registeren van hun vangst en dat het Europees parlement er onlangs mee heeft ingestemd om de foutmarge te verhogen. Dit betekent dat tot 40% van de vis en zelfs 50% van de tonijn die door EU-boten wordt gevangen, niet meer meegeteld zal worden. Deelt de Minister het inzicht dat het onwenselijk is om zo’n grote foutmarge te hebben, omdat dit een accurate, wetenschappelijke bepaling van de visbestanden ondermijnt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister bereid om aan de Europese Commissie kenbaar te maken dat Nederland tegen het verhogen van de foutmarge is?

Antwoord

Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van vragen van de fractie van D66 in het SO van mei 2021 (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1305) hebben de voorstellen over de tolerantiemarge betrekking op de toegestane afwijkingen tussen het geschatte vangstgewicht dat tijdens de visreis in het elektronische logboek wordt geregistreerd en het werkelijke vangstgewicht zoals dat bij weging na aanlanding wordt vastgesteld. De geschatte vangstopgave in het elektronisch logboek is niet de basis voor het quotumbeheer, want dat is het werkelijke vangstgewicht bij weging aan land. Het is dus niet zo dat deze tolerantiemarge tot overbevissing leidt. Het Nederlandse standpunt in deze is dat regelgeving naleefbaar en uitvoerbaar moet zijn en in dat verband lijkt een praktische oplossing te zijn gevonden voor een praktisch probleem. Ik ben daarom niet bereid aan de Europese Commissie kenbaar te maken dat ik tegen het uitbreiden van de tolerantiemarge ben. Evenwel ben ik wel van mening dat de tolerantiemarge niet groter moet zijn dan strikt noodzakelijk. Overigens speelt dit probleem niet in de Nederlandse visserijsector.

Hoeveel procent bedroeg de foutmarge voorheen?

Antwoord

Op dit moment geldt er een tolerantiemarge van 10% per soort. Voor kleine pelagische soorten die ongesorteerd aan boord gehouden worden en in de industriële visserij geldt een tolerantiemarge van 10% op de totale (ongesorteerde) vangst.

Hoe zal de aangepaste foutmarge worden meegenomen bij het vaststellen van de Maximum Sustainable Yield (MSY) door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES)?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Hoe wordt ongeregistreerde visvangst, zoals het overboord gooien van vis, meegenomen bij het vaststellen van de MSY? Met hoeveel procent ongewenste vangst of fraude wordt er gerekend? Hoe wordt de aanlandplicht meegenomen bij het vaststellen van MSY?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Kan de Minister aangeven hoe de aanpassing van de foutmarge wordt meegenomen bij de bespreking van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid in relatie tot de EU Biodiversiteitsstrategie?

Antwoord

Het aanpassen van de tolerantiemarge is onderdeel van de onderhandelingen over de controleverordening voor visserij, welke onderdeel is van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Deze discussie is geen onderdeel van de discussie over de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, zoals voorzien in de informele visserijraad. Het aanpassen van deze tolerantiemarge heeft geen relatie tot de EU Biodiversiteitsstrategie.

De Minister geeft aan niet tegen camera’s aan boord te zijn in lijn met het voorstel van de EU om camera’s die gebruik maken van REM te verplichten voor boten groter dan 12 meter. Kan de Minister aangeven hoeveel Europese vissersschepen er groter dan 12 meter zijn? Hoeveel zijn er kleiner of gelijk aan 12 meter en hoeveel zijn er kleiner dan 12 meter? Hoeveel procent van de visquota wordt gevangen door boten die groter dan 12 meter zijn?

Klopt het dat alleen boten groter dan 12 meter, die een hoog risico lopen om ongewenste vangsten terug te gooien, verplicht camera’s aan boord moeten hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt vastgesteld welke boten een hoog risico lopen? Deelt de Minister de opvatting dat alle boten, ongeacht lengte of risico, voorzien zouden moeten worden van camera’s? Zo nee, waarom niet? Klopt het tevens dat vissers niet verplicht zijn te rapporteren waar en wanneer er bijvangst is van soorten die niet aangeland hoeven worden, zoals roggen, haaien en dolfijnen, omdat deze teruggegooid moeten worden? Hoe wordt er gecontroleerd of deze soorten levend, levensbedreigend verwond of dood teruggegooid worden?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Klopt het dat de visactiviteiten van meer dan 49.000 boten in EU-wateren niet goed zijn geregistreerd, maar dat deze schepen recent verplicht zijn om een locatietracker te hebben en hun vangsten te melden?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel van deze boten behoren tot Nederlandse vissers? Kan de Minister aangeven wat er niet goed gaat met de registratie en wat dit heeft betekend voor het berekenen van de visvangst en visquota in de afgelopen jaren, dat wil zeggen hoeveel procent van de visvangst niet is meegenomen bij de berekening van de quota? Onderschrijft de Minister dat de eigenaars van deze boten zo snel mogelijk aanpassingen moeten doorvoeren of anders beboet moeten worden? Kan de Minister aangeven welke concrete stappen al zijn gezet voor de invoering van een bestuurlijke boete in Nederland en wat de hoogte van deze boete zal zijn?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Aquacultuur

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de Europese Commissie een voorstel heeft gepresenteerd voor een meer duurzame en concurrerende aquacultuur. Deze leden merken op dat viskwekerijen een nieuwe vorm van industriële dierproductie zijn. Viskwekerijen lossen het probleem van de overbevissing niet op: veel gekweekte vissen worden gevoerd met vismeel dat wordt gemaakt van in het wild gevangen vis. Kan de Minister aangeven hoeveel in het wild gevangen vis, per kilogram slachtgewicht, gevoerd wordt aan kweekvissen Kan de Minister daarbij een uitgesplitsing naar vissoort voor Nederland en Europa maken? Acht de Minister deze hoeveelheden, zelfs wanneer de bijvangst niet meegerekend wordt, verantwoord? Is de Minister bereid om in Europa te ijveren voor het verbieden van het voeren van vismeel aan kweekvis? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Het dierenwelzijn in Nederlandse viskwekerijen is onacceptabel laag, aldus onderzoek van Compassion in World Farming.5 Vissen zijn niet in staat hun natuurlijke gedrag te vertonen, zoals rusten, foerageren en schuilen, omdat ze in zeer hoge aantallen worden gehouden in kale bassins, die drastisch afwijken van hun natuurlijke leefomgeving. Daarbij komt dat de kwekerijen amper worden gecontroleerd en dat er totaal niet gelet wordt op welzijn. Ziekte- en sterftecijfers worden niet geregistreerd, terwijl het om 15 miljoen dieren gaat. Palingen zijn bijvoorbeeld van nature solitaire vissen, die onder normale omstandigheden duizenden kilometers zwemmen, maar in een kwekerij met vele honderden dieren in kleine ruimten opgepropt moeten leven. Wanneer stelt de Minister specifieke welzijnsregels op voor het houden, transporteren en doden van in Nederland gehouden vissoorten, conform het aangenomen amendement van het lid Vestering van de Partij voor de Dieren ten aanzien van de Wet dieren (Kamerstuk 35 398, nr. 9 )? Is de Minister bereid om in Europa op te roepen tot het opstellen van specifieke welzijnsregels voor het houden, transporteren en doden van elke gehouden vissoort?

Antwoord

Deze vraag gaat niet over de specifieke agendapunten van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni en zal daarom binnen de standaardtermijn van drie weken beantwoord worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad. Zij waarderen ten aanzien van het agendapunt Gemeenschappelijk Visserijbeleid het voornemen van de Minister om het ruimtelijk vraagstuk en de evaluatie van de aanlandplicht aan te kaarten.

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de inbreng ten aanzien van het thema voedselsystemen. Farm Europe heeft gepubliceerd over een studie van de Europese Commissie naar de effecten van de nieuwe landbouw- en biodiversiteitsstrategie. De gevolgen kunnen groot zijn: meer import van eiwitten/soja in plaats minder en significant productie- en inkomensverlies in de landbouw. Gaat de Minister aandringen op openbaarmaking van deze studie, zo vragen deze leden. Wil de Minister tijdens de komende informele Landbouw- en Visserijraad haar zorgen uitspreken over de gevolgen van de nieuwe landbouw- en biodiversiteitsstrategie?

Antwoord

Het is mogelijk dat realisatie van de doelen die in de verschillende strategieën worden gedefinieerd tot veranderingen kunnen leiden, ook voor de Nederlandse land- en tuinbouwsector. Daarom is het belangrijk dat de Commissie met een analyse van de potentiële impact komt. Ik ben dan ook in afwachting van de ex-ante studie van de Europese Commissie die moet bijdragen aan een beter inzicht in de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie als geheel. Ik zal daar uw Kamer over informeren. Wel ben ik van mening dat een ex-ante studie naar de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie gericht zou moeten zijn op álle in de strategie aangekondigde maatregelen – en niet slechts op een selectie van de maatregelen. Een dergelijke studie zou dus moeten ingaan op de (bedrijfs)economische, maar ook milieu en sociale effecten.

In aanvulling daarop kan ik uw Kamer melden dat FarmEurope de uitkomsten heeft gepubliceerd van een eigen studie naar de gevolgen voor de belangrijkste landbouwsectoren van nieuwe onderdelen van het GLB en van de gewasbeschermings- en mestgebruik-reductiedoelstellingen zoals de «Van boer tot bord»- en de Europese Biodiversiteitsstrategie deze benoemen. De onderbouwing van de door FarmEurope gepubliceerde uitkomsten ontbreken echter nog. Ik kan daarom op dit moment de FarmEurope-studie niet goed beoordelen, maar ik ben wel benieuwd naar de inhoud ervan die volgens FarmEurope na de zomer kan worden verwacht. Wel lijkt het er op dat FarmEurope een beperkte selectie – en niet alle – van de in de strategieën aangekondigde maatregelen heeft beoordeeld. Ik hecht daar wel waarde aan, aangezien de «Van boer tot bord»- en de Europese Biodiversiteitsstrategie een breed pakket aan doelstellingen en maatregelen voorstellen.

Naar boven